Duitsland kreeg na de Eerste Wereldoorlog beperkingen opgelegd met betrekking tot het soort marineschepen dat het mocht bezitten en kon door de vele herstelbetalingen nagenoeg geen nieuwe schepen bouwen. Begin jaren 1930 werden de eerste grotere marineschepen gebouwd, de Deutschland-klasse. Deze schepen pasten precies binnen de beperkingen die het land opgelegd had gekregen. Gedurende jaren 1930 werden de beperkingen versoepeld waardoor Duitsland grotere en zwaarder bepantserde en bewapende schepen kon gaan bouwen. De eerste klasse die werd gebouwd, waren twee schepen van de Scharnhorst-klasse. Door de Duitsers werden deze schepen als slagschepen aangemerkt, de Britten zagen ze als slagkruisers.
Scharnhorst (1936) |
14 februari 1934: 1e kiellegging 15 juni 1935: 2e kiellegging 3 oktober 1936: tewaterlating 7 januari 1939: aflevering 26 december 1943: gezonken |
Gneisenau (1936) |
14 februari 1934: 1e kiellegging 6 mei 1935: kiellegging 8 december 1936: tewaterlating 21 mei 1938: aflevering 28 maart 1945: gezonken |
Na de Eerste Wereldoorlog werd de Duitse marine enorm verkleind. Het enige wat de Duitsers mochten houden waren zes oude slagschepen uit de periode van voor de dreadnoughts, zes oude lichte kruisers en 24 torpedoboten. Deze schepen waren in de Eerste Wereldoorlog al verouderd en dus moesten er na de oorlog snel nieuwe schepen gebouwd worden. Er was echter erg weinig geld beschikbaar voor nieuwe schepen omdat Duitsland veel herstelbetalingen moest doen. De geallieerden hadden ook beperkingen aan de nieuw te bouwen schepen gesteld: ze mochten niet meer dan 10.000 ton meten en het kaliber hoofdbewapening mocht maximaal 28 cm zijn.
In het begin van de jaren 30 werden de pantserschepen van de Deutschland-klasse gebouwd. Deze schepen voldeden aan de beperkingen van het Verdrag van Versailles en hadden een hoofdbewapening van zes 28 cm kanonnen. Daarna werden verschillende plannen voor hun opvolgers gemaakt. Deze schepen konden bijvoorbeeld een iets zwaardere hoofdbewapening krijgen (zoals 30 cm kanonnen). De ontwerpers mochten echter het formaat van de schepen niet vergroten, dus zouden de schepen waarschijnlijk ongeveer gelijkwaardig aan de schepen van de Deutschland-klasse worden.
De tegenstanders in een toekomstige oorlog zouden waarschijnlijk de Fransen worden. Zij waren juist begonnen met de bouw van twee nieuwe slagkruisers, de Dunkerque en de Strasbourg. De ontwerpers wilden dat de Scharnhorst en de Gneisenau sterker zouden worden dan deze schepen.
Toen het door de geallieerden werd toegestaan om de schepen groter te maken kon de echte ontwikkeling van de Scharnhorst-klasse beginnen. Er werd gekozen voor een hoofdbewapening van negen 28 cm kanonnen, waardoor de schepen zwaarder bepantserd konden worden. De schepen werden door de Duitsers officieel slagschepen genoemd. Ze hadden de bepantsering van een slagschip, de snelheid van een slagkruiser en het kaliber hoofdkanonnen van een slagkruiser. Daarom spraken met name de Britten over ‘slagkruisers’.
Beide schepen hadden na de indienststelling een rechte boeg. Deze werden echter kort daarna omgebouwd tot ‘klipperboegen’ of ‘Atlantische boegen’ omdat de schepen te veel water aan boord kregen wanneer ze op hoge snelheid voeren. Ook werden de posities van de ankers veranderd en werden de rechte schoorsteentoppen schuin gemaakt. De Scharnhorst en de Gneisenau bleken goede schepen te zijn. Het waren de enige oorlogsschepen die een actief vliegdekschip tot zinken hadden gebracht met kanonvuur. Ze voerden de meeste operaties samen uit. In totaal brachten ze 22 koopvaardijschepen en vier oorlogsschepen tot zinken met een totaal van 155.587 bruto registerton. De Scharnhorst werd in december 1943 tot zinken gebracht. De Gneisenau lag van 4 april 1942 tot 1943 in dok om omgebouwd te worden en werd op 28 maart 1945 als een blokkadeschip in Gotenhafen tot zinken gebracht.
Klasse: | Scharnhorst-klasse | |
Aantal in klasse: | 2 | |
Land: | Duitsland | |
Type: | Slagschip | |
Scheepswerf: | Scharnhorst: | Reichsmarinewerft (later Kriegsmarinewerft), Wilhelmshaven |
Gneisenau: | Deutsche Werke AG, Kiel | |
Besteld: | Scharnhorst: | 25-01-1934 |
Gneisenau: | 25-01-1934 | |
Kiel gelegd: | Scharnhorst: | 14-02-1934 + 15-06-1935 |
Gneisenau: | 14-02-1934 + 06-05-1935 | |
Te water gelaten: | Scharnhorst: | 03-10-1936 |
Gneisenau: | 08-12-1936 | |
In dienst gesteld: | Scharnhorst: | 07-01-1939 |
Gneisenau: | 21-05-1938 | |
Schepen tot zinken gebracht: | Scharnhorst: | 10 schepen + 1 samen met Gneisenau |
Gneisenau: | 15 schepen + 1 samen met Scharnhorst | |
Einde: | Scharnhorst: | Tot zinken gebracht 26-12-1943 |
Gneisenau: | Tot zinken gebracht 28-03-1945 | |
Kosten: | Scharnhorst: | 143.471.000 miljoen Reichsmark |
Gneisenau: | 146.174.000 Reichsmark | |
Bemanning: | Scharnhorst: | 1.669-1.968 man |
Gneisenau: | 1.669-1.840 man | |
Vermogen: | Scharnhorst: | 161.764 shp |
Gneisenau: | 153.897 shp | |
Maximum snelheid: | Scharnhorst: | 31,65 knopen |
Gneisenau: | 30,7 knopen | |
Maximum bereik: | Scharnhorst: | 9.020 zeemijl bij 15 knopen |
7.100 zeemijl bij 19 knopen | ||
Gneisenau: | 8.380 zeemijl bij 15 knopen | |
6.200 zeemijl bij 19 knopen | ||
Lengte (over alles): | 229,8 meter (234,9 meter vanaf 1939) | |
Lengte (waterlijn): | 226 meter | |
Breedte: | 29,55 meter | |
Diepgang: | (Beladen) 9,9 meter | |
Waterverplaatsing: | Standaard 34.850 ton / beladen 38.900 ton | |
Aandrijving: | 3 schroeven, 3 stoomturbines (Scharnhorst Brown Boveri, Gneisenau Deschimag) | |
2 MAN 10-cilinder viertakt-diesels | ||
Bepantsering: | Pantsergordel 300-350 mm | |
Dek 80-95 mm | ||
Geschutstorens 300-360 mm | ||
Commandotoren 350 mm (maximaal) | ||
Bewapening: | - 9 x 28 cm SK L/51 C/34 (3 x3) | |
- 12 x 15 cm SK L/55 C/28 (6 x 2) | ||
- 14 x 10,5 cm SK L/65 C/33 (7 x 2) | ||
- 16 x 3,7 cm SK L/83 (8 x 2) luchtafweer | ||
- 10-38 x 2 cm SK MG L/64 (10-38 x 1) luchtafweer | ||
- 6 x 53,3 cm (2 x 3) torpedolanceerbuizen | ||
- 3 x Arado Ar 196 watervliegtuig, 1 katapult |