De slagkruiser typeerde zich als een schip dat net zo zwaar was bewapend als een slagschip maar de snelheid en bepantsering bezat van een kruiser. Het ontwerp kwam bij de Royal Navy op rond dezelfde tijd dat de eerste moderne slagschepen volgens het Dreadnaught principe hun intree deden. Praktisch waren de ervaringen tijdens de Eerste Wereldoorlog heel wisselend en met de verliezen tijdens de Eerste Wereldoorlog en gedurende de Tweede Wereldoorlog kwam al snel een einde aan dit scheepstype.
Het scheepstype van de slagkruiser werd bedacht door de Britse Admiral Sir John ("Jacky") Fisher. Hij bedacht een scheepstype dat net zo zwaar bewapend was als een slagschip, maar door minder bepantsering veel sneller en lichter was. Op het moment dat het eerste moderne slagschip, HMS Dreadnaught (1906) nog in aanbouw was, werd met de constructie begonnen van de eerste klasse slagkruisers, de Invincible-klasse (1907) klasse.[1]
Het bleek een ontwerp te worden dat met wisselend succes en falen werd toegepast. Posities waren de snelheid en wendbaarheid als de schepen werden ingezet tegen de oudere logge gepantserde kruisers zoals tijdens de slag bij de Falkland Eilanden op 8 december 1914. Minder succesvol waren de schepen echter in treffen met sterke gepantserde zware kruisers en slagschepen zoals tijdens de slag bij Jutland op 31 mei en 1 juni 1916 en tijdens het treffen tussen het Duitse slagschip Bismarck (1939) en HMS Hood (51) en bij aanvallen vanuit de lucht zoals tijdens het verlies van HMS Repulse (34) in het Verre Oosten, tijdens de Tweede Wereldoorlog.[2]
Gedurende de Eerste Wereldoorlog werden de slagkruisers ingedeeld in drie eskaders, zogenaamde Battlecruiser Squadrons. Vanwege de grote verliezen tijdens de Eerste Wereldoorlog werden deze drie eskaders na de Eerste Wereldoorlog gereduceerd tot één Battlecruiser Squadron. Van de bij het einde van de Eerste Wereldoorlog nog in aanbouw zijnde slagkruisers werd er nog slechts één afgebouwd. Op basis van de tijdens de Eerste Wereldoorlog opgedane ervaringen, werd gedurende het interbellum nog een nieuwe klasse slagkruisers gepland, maar werden vanwege het Washington vlootverdrag niet meer gebouwd. Hiermee was het tijdperk van de slagkruiser bij de Royal Navy praktisch ten einde. Drieschepen werden nog in dienst gehouden en drie schepen werden verbouwd tot vliegdekschepen. Slechts één slagkruiser, HMS Renown (72) overleefde de Tweede Wereldoorlog en werd in 1948 gesloopt.[3][4]
De Invincible-klasse waren de eerste slagkruisers ter wereld en werden in 1908 in gebruik genomen. Het grootste succes behaalde de schepen uit deze klasse tijdens de slag bij de Falkland Eilanden op 8 december 1914, waar twee schepen uit deze klasse twee Duitse pantserschepen tot zinken brachten. Tijdens de slag bij Jutland op 31 mei en 1 juni 1916 bleek echter de zwakte van dit scheepstype toen HMS Invincible explodeerde. Hierna werden de twee overgebleven schepen uit deze klasse alleen nog maar gebruikt voor patrouilles op de Noordzee. In 1919 werden ze uit dienst genomen en in 1921 gesloopt.[5]
De tweede klasse slagkruisers, bestond uit drie schepen die werden gebouwd voor de Royal Navy en de Royal Australian Navy. Het ontwerp was een voortzetting van de voorgaande Invincible-klasse (1907) met enkele verbeteringen die waren doorgevoerd in de actieradius van de secundaire bewapening. Aanvankelijk zou er maar één schip in deze klasse worden gebouwd. Dit werd echter later aangepast om de slagkracht van de dominions in het Verre Oosten te verbeteren en wel Australië en Nieuw Zeeland. Omdat alleen Australië hiermee een eigen marine ging opbouwen, bleef HMS New Zealand voor de Royal Navy varen. Wel betaalde Nieuw Zeeland mee aan de bouw van het schip. De drie schepen opereerden voornamelijk in Europa, waarbij HMS Australia ook in de Middellandse Zee opereerde.
De Lion-klasse slagkruisers waren een verbetering ten opzichte van de tot dan toe gebouwde slagkruisers. Hierbij waren de bewapening, bepantsering en snelheid verbeterd in reactie op de bouw van de Duitse slagkruisers van de Moltke-klasse (1910). Beide schepen uit deze klasse fungeerden op zeker moment als vlaggenschip. Tijdens de Eerste Wereldoorlog opereerden deze schepen op de Atlantische Oceaan, in de Caraïben en op de Noordzee.[1][2]
Lion-klasse
(1910) |
||
HMS Lion (22) |
Devonport
Dockyard, Devonport |
|
HMS Princess Royal
(29) |
Vickers, Barrow |
De slagkruiser HMS Queen Mary was het enige schip uit een klasse. Feitelijk was het gelijkwaardig aan de voorgaande Lion-klasse (1910) maar iets groter en het schip kreeg een sterkere aandrijving. Ook was op enkele cruciale locaties de bepantsering verbeterd. Het was de laatste slagkruiser bij de Royal Navy die nog voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd gebouwd. HMS Queen Mary zonk tijdens de slag bij Jutland.[6]
HMS Tiger was het enige schip in deze klasse en was bij het begin van de Eerste Wereldoorlog de zwaarst bepantserde slagkruiser binnen de Royal Navy. Zowel bij de slag bij de Doggersbank als bij de slag bij Jutland raakte het schip, ondanks vele treffers, slechts licht beschadigd. Tijdens het interbellum was HMS Tiger de oudste slagkruiser nog in dienst en verving het, ondanks dat het al in reserve was afgevoerd, eind jaren 1920 HMS Hood (51) als vlaggenschip van Battlecruiser Squadron, toen dit laatste schip in groot onderhoud ging. In 1932 werd het schip gesloopt.[7][8]
De Renown-klasse (1916) bestond uit twee schepen die eigenlijk een verbeterde variant moesten worden van de Revenge-klasse (1915) slagschepen. Al voor aanvang van de bouw van deze twee schepen werd al voorzien dat ze niet gereed zouden zijn voor het einde van de Eerste Wereldoorlog. Besloten werd de schepen in versneld tempo als slagkruisers af te bouwen. Door de verminderde bepantsering zouden de schepen sneller gereed kunnen zijn. Hierdoor konden beide schepen eind 1916 worden afgeleverd. Tijdens het interbellum zouden de schepen meermaals worden verbouwd. Beide schepen namen deel aan de Tweede Wereldoorlog waarbij HMS Repulse op 10 december 1941 door Japanse vliegtuigen tot zinken werd gebracht. HMS Renown zou als enige Britse slagkruiser de Tweede Wereldoorlog overleven.[9][10]
Renown-klasse (1916) |
||
HMS Renown (72) |
Fairfield, Govan |
|
HMS Repulse (34) |
John Brown, Clydebank |
De drie slagkruiser van de Courageous-klasse stonden ook wel bekend als "Grote Lichte-kruisers" omdat ze minder geschut droegen dan normaal slagkruisers en slagschepen droegen. Het waren licht bepantserde, snelle schepen, met een relatief kleine diepgang. De eerste twee schepen werden in 1917 in gebruik genomen en namen nog deel aan de Eerste Wereldoorlog door patrouilles te ondernemen in de Noordzee. Het laatste schip kreeg een iets zwaardere bewapening maar werd al tijdens de bouw voorzien van een kort vliegdek op het voorschip. Ook dit schip nam nog deel aan operaties tijdens de Eerste Wereldoorlog. Tijdens de jaren 1920 werden alle drie de schepen verbouwd tot volwaardige vliegdekschepen.[11][12][13]
De Admiral-klasse (1918) was ontwikkeld als een verbeterde versie slagschepen van de Queen Elizabeth-klasse (1913). Omdat Duitsland een aantal slagkruisers op stapel had gezet die superieur leken te zijn aan de op dat moment in gebruik zijnde Britse slagkruisers, werd besloten de Admiral-klasse te bouwen als slagkruisers. Aanvankelijk zou de klasse bestaan uit vier schepen, HMS Hood, HMS Anson, HMS Howe en HMS Rodney. Vanwege gebrek aan materiaal en menskracht werd echter besloten prioriteit te leggen bij escorteschepen en werd alleen HMS Hood afgebouwd. Met het verlies van HMS Hood tijdens de strijd tegen de Bismarck (1939) werd bij de Royal Navy het einde ingeluid van het gebruik van slagkruisers.[14][15]
Admiral-klasse
(1918) |
||
HMS Hood (51) |
John Brown,
Clydebank |
|
HMS Anson (1916) |
Armstrong Whitworth, Elswick |
|
HMS Howe (1916) |
Cammell Laird, Birkenhead |
|
HMS Rodney (1916) | Fairfield, Govan |
De vier schepen uit de G3-klasse (1921) slagkruisers werden bij aanvang van de jaren 1920 gepland als antwoord op de maritieme expansieprogramma's van de Verenigde Staten en Japan. De schepen zouden beter bewapend, sneller en groter worden dan welk op dat moment in gebruik zijnde slagschip. Dat de schepen aangeduid werden als slagkruiser kon vooral in verband gebracht worden met de hogere snelheid, mindere vuurkracht en mindere bepantsering dan de op dat moment geplande N3-klasse (1920) slagschepen. Hoewel het ontwerp op 12 augustus 1921 werd goedgekeurd en bestellingen in oktober en november werden geplaatst, werd dit uitgesteld in relatie met de ontwikkelingen tijdens de besprekingen voor het Washington Vlootverdrag. Met de vaststelling van dit verdrag werd in februari 1922 afgezien van de bouw.[16]