De Tiger-klasse slagkruiser bestond uit één schip, HMS Tiger. Ten tijde van het begin van de Eerste Wereldoorlog, was het schip nog in aanbouw en werd na afbouw ingedeeld bij het 1st Battlecruiser Squadron. Na de Eerste Wereldoorlog werd het schip ingezet als opleidingsschip maar tijdens een onderhoudsbeurt van HMS Hood werd HMS Tiger tijdelijk weer operationeel ingezet bij het Battlecruiser Squadron. In 1931 werd het schip buiten dienst gesteld en in 1932 gesloopt.
Gebouwd
door: |
Kiel
gelegd: |
Te
waterlating: |
Aflevering: |
Einde: |
John Brown and
Company, Clydebank |
20 juni 1912 |
15 december 1913 |
3 oktober 1914 |
februari 1932 (gesloopt) |
Bouwnummer : 418 |
||||
Indeling: |
Datum
in: |
Datum
uit: |
Gegevens: |
|
3 oktober 1914 |
HMS Tiger, 1st
Battlecruiser Squadron, Grand Fleet |
|||
september 1915 |
HMS Tiger (42), 1st
Battlecruiser Squadron, Grand Fleet |
|||
januari 1918 |
HMS Tiger (A4), 1st
Battlecruiser Squadron, Grand Fleet |
|||
april 1918 |
HMS Tiger (91), 1st
Battlecruiser Squadron, Grand Fleet |
|||
april 1919 |
HMS Tiger (91),
Battlecruiser Squadron (1919) |
|||
22 augustus 1921 |
HMS Tiger (91),
Reserve Fleet |
|||
24 februari 1924 |
HMS Tiger (91),
Training Ship, Battlecruiser Squadron (1919) |
|||
1929 |
30 maart 1931 |
HMS Tiger (91), Battlecruiser Squadron (1919) |
||
15 mei 1931 |
afgeschreven | |||
februari 1932 |
verkocht voor sloop |
De kiel voor de slagkruiser HMS Tiger werd op 6 juni 1912 gelegd op de werf van John Brown and Company te Clydebank als schip No. 418. Het schip zou aanvankelijk naamgever worden van een klasse, bestaande uit twee schepen. Naast HMS Tiger zou nog een HMS Leopard overwogen zijn. Op 15 december 1913 werd het schip te water gelaten. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was HMS Tiger het zwaarst bepantserde schip van de Royal Navy. Het schip was in 1914 bij het uitbreken van die Grote Oorlog echter nog niet afgeleverd. Op 3 augustus 1914 werd Captain Henry Perry aangesteld als de bevelhebber van het schip, dat op 3 oktober werd afgeleverd.[1][2]
Met een waterverplaatsing van 33.790 ton bij volledige lading, een lengte van 214,60 meter en een breedte van27,60 meter, werd een diepgang van 9,88 meter bereikt. Bij haar in dienststelling had het schip een bemanning van 1.112 manschappen, wat rond april 1918 gestegen zou zijn tot 1.459. HMS Tiger werd aangedreven door twee paar Brown-Curtis direct-drive stoommachines, die hun stoom betrokken van 39 Babcock & Wilcox Boilers. Met een vermogen van 85.000 shp (63.000 kW) behaalde men met de vier schachten een snelheid van 28 knopen (52 km/u) maximaal. De 3.900 ton olie en 3.390 ton kolen kon het schip bij een kruissnelheid van 24 knopen (44 km/u) een afstand van 6.100 km worden afgelegd. De bepantsering van het schip bestond uit een pantsergordel van gemiddeld 229 mm dikte, en dekpantser van 25 tot 38 mm dikte. De geschutskoepels hadden een dikte van 229 mm aan de voor- en zijkanten en een dak van 64 tot 83 mm dikte. De brug was bepantserd met een dikte van 254 mm. de hoofdbewapening bestond uit vier geschutskoepels met elk twee stuks BL 343 mm /45 Mk V geschut in hydraulische koepels aangemerkt als A, B, Q en X koepel. Twee vuurleidingsinstallaties waren geïnstalleerd om het hoofdgeschut te leiden. Als secondaire bewapening beschikte het schip over twaalf stuks BL 152 mm Mk VII geschut aangebracht in kazematten. Het luchtafweer bestond uit twee stuks QF 76 mm 20cwt Mk I luchtafweergeschut. tot slot bevonden zich onder de waterlinie vier stuks 530 mm torpedolanceerbuizen, twee aan elke zijde van het schip.[3][4]
Na aflevering werd HMS Tiger toegevoegd aan het 1st Battlecruiser Squadron. Het schip werd spoedig in operationele dienst geroepen, hoewel het inschieten van het geschut nog niet was afgerond. Op 24 januari 1915 nam het schip deel aan de slag bij de Doggersbank. Het schip werd op dat moment formeel nog ingevaren en voldeed daardoor niet zo best tijdens de slag. HMS Tiger werd tijdens de slag zes keer geraakt, waarbij de Q toren werd uitgeschakeld. Tien manschappen kwamen om het leven en tot 8 februari 1915 lag het schip in reparatie. In december 1915 werd de Tiger in onderhoud genomen. Op 31 mei en 1 juni 1916 was HMS Tiger betrokken bij de zeeslag bij Jutland. Ondanks dat het schip hierbij achttien keer geraakt werd, raakte het maar licht beschadigd. Totaal kwamen 24 manschappen om het leven en raakten er 46 gewond. Tijdens de reparaties volgend op de slag, werd extra bepantsering aangebracht op de daken van de geschutstorens en dekken boven de magazijnen, evenals de schotten tussen het secondaire geschut. De reparaties vonden plaats van 2 juni tot 1 juli 1916. Nadat het schip terugkeerde bij het 1st Battlecruiser Squadron, werd het tijdelijk aangesteld als vlaggenschip omdat HMS Lion (22) in reparatie moest. Van 10 november 1916 tot 29 januari 1917 ging HMS Tiger in onderhoud te Rosyth waarbij aanvullende bepantsering en diverse richttoestellen werden toegevoegd. Tijdens de tweede slag bij Helgoland op 17 november 1917 was het schip slechts zijdelings betrokken. De rest van de Eerste Wereldoorlog werd door HMS Tiger doorgebracht met escortediensten op de Noordzee. In 1917 werd nog een vliegdekinstallatie, voor een Sopwith Camel, op de Q toren en een zoeklichtinstallatie rond de derde schoorsteen aangebracht. Het jaar daarna volgde wederom een onderhoudsbeurt waarbij met name de observatieplatforms werden vergroot.[5][6][7]
HMS Tiger ontving in 1919 nog een vliegplatform op de B toren. Na het afsluiten van het vlootverdrag van Washington in 1922 was het schip de oudste slagkruiser die nog in de vaart werd gehouden maar werd op 22 augustus 1921 wel in reserve geplaatst. In maart 1922 ontving het schip nog een afstandmeter op de X koepel, werden vier stuks 102 mm luchtafweergeschut geplaatst en werd het vliegplatform van de X koepel verwijderd. Vanaf14 februari 1924 opereerde het schip als opleidingsschip tot het in 1929 voorlopig operationeel werd bij Battlecruiser Squadron (1919) ter vervanging van HMS Hood (51), die in onderhoud moest. Toen de Hood in 1931 terugkeerde werd HMS Tiger op 15 mei 1931 in Rosyth uit de vaart genomen en kort daarna voor sloop verkocht aan Thos. W. Ward. Vanaf februari 1932 werd het schip gesloopt.[8][9][10]
Naam: | HMS Tiger |
Bouwer: |
John Brown and Company, Clydebank |
Bouwnummer: |
418 |
Naamsein: |
42, A4, 91 |
Type/Klasse: |
Slagkruiser / Tiger-klasse (1913) |
Waterverplaatsing: |
28.430 lt (28.890 t) standaard 33.260 lt (33.790 t) volledig beladen |
Lengte: |
214,60 meter |
Breedte: |
27,60 meter |
Diepgang: |
9,88 meter (volledig beladen) |
Aandrijving: |
2x2 Brown-Curtis direct-drive
stoomturbines 38x Babcock & Wilcox boilers 83.000 shp (63.000 kW) 4 schachten 3.340 lt (3.390 t) kolen 3.800 lt (3.900 t) olie |
Snelheid: |
28 knopen (52 km/u) |
Bereik: |
6.100 km bij 24 knopen (40 km/u) |
Bepantsering: |
Pantsergordel: 76-229 mm Barbetten: 203–229 mm Torens: 229 mm Dekken: 25-76 mm Brug: 254 mm |
Bewapening bij bouw: |
4x2 BL 343 mm Mk V geschut 12x1 BL 152 mm Mk VI geschut 2x 76 mm 20 cwt Mk I luchtafweergeschut 4x1 533 mm torpedolanceerbuizen |
Bemanning |
1.122 (1914) |
Captain Henry Bertram Pelly
(Kapitein-ter-Zee) |
3 augustus 1914 |
Captain Rudolf Walter Bentinck (Kapitein-ter-Zee) | 29 juni 1916 |
Captain Arthur Allan Morison
Duff (Kapitein-ter-Zee) |
14 augustus 1917 |
Captain William
Henry Dudley Boyle (Kapitein-ter-Zee) |
29 maart 1919 |
Captain John Ewen Cameron
(Kapitein-ter-Zee) |
29 maart 1921 - 24 april 1922 |
Captain Arthur Kemmis Betty
(Kapitein-ter-Zee) |
26 november 1923 |
Captain Horace Walker Longden (Kapitein-ter-Zee) | 1 mei 1924 |
Captain Gordon Campbell
(Kapitein-ter-Zee) |
1 november 1925 |
Captain Walter John Challoner
Lake (Kapitein-ter-Zee) |
30 juli 1927 |
Captain Kenneth Gilbert Balmain
Dewar (Kapitein-ter-Zee) |
5 november 1928 |
Captain Dudley Burton Napier
North (Kapitein-ter-Zee) |
10 mei 1929 |
Captain Arthur Edward Frederick
Bedford (Kapitein-ter-Zee) |
1 januari 1930 |
Captain Arthur
Francis Eric Palliser (Kapitein-ter-Zee) |
15 mei 1931 - 6 augustus 1931 |