Malta heeft, mede vanwege zijn strategische ligging tussen het Europese en Afrikaanse continent, vanaf zijn vroegste geschiedenis te maken gehad met geweld van buitenaf. Waren dit in de oudheid en middeleeuwen achtereenvolgens Romeinen, Noormannen en Turken. In de Tweede Wereldoorlog trachtten de asmogendheden Duitsland en Italië het 316 vierkante kilometer metende eiland te onderwerpen. Midden 1942 was de situatie zeer precair en moest er iets gebeuren om het mediterrane fort te behouden voor de Brits/geallieerde zaak. Dit zou resulteren in een zware beproeving voor de Royal Navy en de geallieerde koopvaardijvloot.
Malta, een Britse kolonie vanaf 1815, was vanaf 1941 het enige gebied in de Middellandse Zee dat nog niet in handen was van de troepen van de Asmogendheden. "Aan geen enkele punt van ons kompas was een vriend te zien; overal was vijandigheid.",[1] aldus Air Vice Marshal Hugh Lloyd, de plaatselijke bevelhebber van de RAF op Malta. Tot de winter van 1941 was de situatie voor de Maltese bevolking nog dragelijk. Zij had alleen te kampen met een sporadische Italiaanse luchtaanval en er kwamen nog regelmatig Britse bevoorradingsschepen aan.
Daar kwam echter verandering in. In november 1941 werd Generalfeldmarschall Albert Kesselring benoemd tot Oberbefehlshaber Süd. Hij kreeg van Adolf Hitler persoonlijk de opdracht om Malta te neutraliseren om zo de bevoorrading van de Duits-Italiaanse troepen in Afrika te vergemakkelijken. Kesselring verordonneerde dat de konvooiroutes naar het eiland moesten worden afgesneden door Duitse en Italiaanse marineschepen en het leggen van mijnenvelden. Ook startte hij een grootschalig luchtoffensief, waarbij 250 bommenwerpers en 160 jagers werden ingezet. De daaropvolgende periode zou door de Maltezers worden aangeduid als de "Zwarte winter". Het eiland werd dagelijks gebombardeerd, waarbij meer dan duizend doden vielen en 15.500 huizen werden verwoest. In totaal zouden er meer bommen boven het eiland worden afgeworpen, dan boven Londen in 1940. "De verwoesting is niet te bevatten en doet me denken aan Ieper, Arras en Lens op hun dieptepunt tijdens de vorige oorlog.",[2] aldus de Britse Chief of Staff Lieutenant General Alan Brooke tijdens een bezoek aan Malta. Ook de Britse RAF-squadrons leden zware verliezen. Vanaf 28 april 1942 verbeterde de situatie enigszins toen veel vliegtuigen van de Luftwaffe werden overgeplaatst naar het Oostfront. Ook slaagden de Britten er met hulp van het Amerikaanse vliegdekschip USS Wasp (CV-7) in om het aantal jachtvliegtuigen uit te breiden.
De Duitse pogingen om het eiland te isoleren en uithongeren hadden echter succes. Het werd steeds moeilijker om de bevolking en het garnizoen te voorzien van het benodigde voedsel. Een konvooi moest vanaf het vertrekpunt meerdere dagen varen door wateren die werden gedomineerd door zee- en luchtstrijdkrachten van de As.
Wat voor consequenties dat had bleek in maart 1942. Toen liep een konvooi vanuit Alexandrië op een ramp uit. Van de vier koopvaardijschepen werden er twee op de heenweg tot zinken gebracht en de twee schepen die Grand Harbour, de haven van Valletta, bereikten werden vernield door een luchtaanval, voordat zij konden worden gelost. De Royal Navy verloor een torpedobootjager en veertien andere schepen raakten beschadigd. Een nieuwe poging, onder de naam operatie Harpoon, trof een vergelijkbaar lot. Van de zes vrachtschepen die vanuit Gibraltar vertrokken, kwamen er maar twee veilig aan. De zeven schepen die vanuit Alexandrië koers hadden gezet naar het eiland, kregen de opdracht om om te keren, toen twee koopvaardijschepen en van het escorte één kruiser en drie torpedobootjagers tot zinken waren gebracht.
Nadat het Britse leger in Noord-Afrika in mei 1942 was verslagen tijdens de Slag om Gazala, moest het zich terugtrekken tot El Alamein. Doordat er nu meer vijandelijke vliegtuigen beschikbaar kwamen, nam de druk op Malta toe. De Duitsers en Italianen zagen uiteindelijk af van een invasie, omdat zij hier niet genoeg troepen en middelen voor vrij konden maken. Zij en de Britten evenzeer, beseften dat als de voedselvoorraden van het eiland waren uitgeput, er weinig anders op zat dan te capituleren voor de vijand. Dat moment naderde snel midden 1942. De bevolking had weinig meer te eten dan een schamel broodrantsoen en tomatenpuree. Het rantsoen voor de Britse militairen bestond uit anderhalf plakje brood voor ontbijt (met jam of cornedbeef), een boterham voor de lunch en twee sneden brood als avondmaal.
Op 21 juli 1942 berichtte de gouverneur, John Vereker (beter bekend als Lord Gort) dat het eiland het tot maximaal eind september zou kunnen volhouden, maar dat dan de voedselvoorraden zouden zijn uitgeput. Winston Churchill besloot dat er iets moest gebeuren. Op 15 juli 1942 had hij de staf van de Admiralty de opdracht gegeven om voorbereidingen te treffen voor het sturen van een groot konvooi naar Malta. Deze onderneming zou de codenaam Pedestal (sokkel of voetstuk) krijgen. De leiding van de Royal Navy had zelf weinig fiducie in het plan. De hoge Admiraals vonden dat kostbare schepen werden opgeofferd voor een gevaarlijke missie ten behoeve van een eiland dat toch zou vallen. "Toen wij u naar Malta stuurden, schreven we u af."[3], merkte de niet altijd even heldhaftige First Sea Lord Admiral Dudley Pound later op tegen een van de bij de operatie betrokken officieren.
Desondanks werd de opdracht voortvarend opgepakt. Daarbij speelde ook nog iets anders mee. In juli 1942 had de Royal Navy een zware nederlaag geleden in de arctische wateren. De eerder genoemde Pound had uit angst voor een Duitse aanval de escorterende marineschepen van het konvooi PQ-17 dat op weg was naar Moermansk, teruggetrokken. Het konvooi werd daarna zwaar toegetakeld door Duitse onderzeeërs en vliegtuigen. Van de in totaal 35 koopvaardijschepen zouden er uiteindelijk maar 11 in een Russische haven aankomen. Zowel in Groot-Brittannië als daar buiten werd de Royal Navy daarna beschimpt vanwege de lafhartigheid van haar bevelhebber. De marine was dan ook uit op eerherstel.
Het konvooi dat werd samengesteld, bestond uit dertien snelle koopvaardijschepen en een tanker, de van het Amerikaanse Texaco gecharterde Ohio, die voor dit konvooi werd bemand met Britten. De schepen hadden gemeen dat ze een robuuste constructie hadden, een gemiddelde snelheid van 15 knopen konden halen en op dat moment in Britse havens lagen, zodat ze snel inzetbaar waren. De ruimen werden volgestouwd met steenkolen, vaten vliegtuigbrandstof, petroleum, meel en andere voedingswaren, medische voorraden, wapens en munitie. Elke koopvaarder kreeg verschillende producten aan boord, zodat allen van elk vitaal product iets bij zich zouden hebben. Alleen de lading van de Waimarama was niet gemengd. Deze bestond uit 11.000 ton militaire goederen en explosieve vliegtuigbrandstof. Gelet op de grootte van het konvooi sorteerde de Admiralty voor op het feit dat lang niet alle schepen het einddoel zouden halen. Rekening houdend met de havenfaciliteiten van Grand Harbour zou het dagen hebben geduurd om de lading van het konvooi, als het ongeschonden de route had afgelegd, te lossen. Hetgeen gelet op de oorlogsomstandigheden niet praktisch zou zijn geweest.
Normaal gesproken bestond een konvooi-escorte uit torpedobootjagers en korvetten. Het was duidelijk dat bij Pedestal daar niet mee kon worden volstaan. Om tegenwicht te bieden tegen de Italiaanse vloot die mogelijk zou worden ingezet, moesten er slagschepen en kruisers meevaren. Het konvooi zou ongetwijfeld te maken krijgen met luchtaanvallen. Om zich daar tegen te kunnen verdedigen werd het sterkst mogelijke Britse smaldeel met vliegdekschepen bijeengebracht. De escorterende marinevloot bestond uit twee slagschepen, vier vliegdekschepen, zeven kruisers en 32 torpedobootjagers. De laatste keer dat de Royal Navy een vloot van een dergelijke grootte bijeen had gebracht was voor de Zeeslag bij Jutland van 31 mei tot 1 juni 1916. De slagschepen waren de oudere HMS Nelson en HMS Rodney. De vloot kreeg de beschikking over de vliegdekschepen HMS Eagle (20 Hawker Hurricane-jagers), HMS Victorious (5 Hurricanes, 16 Fairey Fulmar-jagers en 12 Fairey Albacore-torpedobommenwerpers) en HMS Indomitable (22 Hurricanes, 9 Grumman Martlet-jagers en 19 Albacores). Ook het vliegdekschip HMS Furious voer mee met het konvooi voor de uitvoering van Operatie Bellows, waarover later meer.
De bewapening van de deelnemende koopvaardijschepen werd sterk uitgebreid. Deze bestond uit het gebruikelijke 6 inch-kanon, één 40-mm Borfors- en zes 20-mm Oerlikon-luchtafweerkanonnen en vier machinegeweren. Ook werd elk schip uitgerust met dieptebommen en paravanen, mijnenveegapparatuur.
De ervaren Admiral Neville Syfret kreeg de leiding over de operatie. Rear Admiral Harold Burrough werd aangesteld als de commandant van het kruiserescorte. Het konvooi werd bewust gepland tijdens een periode van nieuwe maan, omdat de nachten dan het donkerst waren, waardoor de schepen dan in ieder geval veilig waren voor luchtaanvallen. Door middel van het afleggen van een langere route langs de kust van Noord-Afrika werd zo veel mogelijk afstand gehouden van Duitse en Italiaanse bases. Op 2 augustus 1942 werden de deelnemende commandanten aan boord van de kruiser HMS Nigeria gebriefd over de missie. Tommy Thomson, de kapitein van het Amerikaanse schip Santa Elisa verklaarde: "Heel even werd er geen woord gesproken. We wisten dat Malta het niet lang meer zou volhouden en dat dit de laatste, wanhopige poging was om erdoor te komen."[4]
Na de briefing vertrokken de betrokken schepen vanuit hun respectieve havens voor hun deelname aan operatie Pedestal. Voor vertrek riep de kapitein van de HMS Ledbury (Roger Hill) zijn manschappen bij elkaar. "Jullie weten wat er bij PQ-17 is gebeurd. Zolang er nog een koopvaardijschip drijft, staan wij het bij."[5]
Tijdens de tocht van Groot-Brittannië naar Gibraltar werd er druk geoefend met het in formatie varen en de uitwisseling van berichten. Gedurende Operatie Pedestal zou de communicatie echter een probleem blijven vormen. Het was voor het eerst dat er een Britse marinevloot uitvoer met zo veel vliegdekschepen. De samenwerking verliep niet altijd vlekkeloos. Tijdens de oefenvluchten crashten vier Fulmars en een Martlet. Dit waren "normale uitvalcijfers voor een vliegdekschipoperatie. Het betekende echter wel dat het aantal beschikbare vliegtuigen voor de konvooibescherming afnam. Die was al niet zo groot. Door hun inrichting en bepantsering konden Britse vliegdekschepen niet zo veel vliegtuigen meenemen als hun Amerikaanse evenknieën. Daarbij speelde ook nog een rol dat de Hurricanes niet beschikten over inklapbare vleugels.
Na een week kwamen de schepen aan bij Gibraltar. George Blundell beschreef hoe hij op 9 augustus 1942 de bovenbouw van de HMS Nelson beklom. "Ik had inderdaad het gevoel dat sommigen van onze eenheden in de smalle zeewateren aan een wanhopige riskante onderneming begonnen en vroeg Degene die ons lot bepaalt, om zijn gunsten."[6]
Syfret zond een boodschap naar de onder zijn bevel staande schepen: "Het garnizoen en het volk van Malta die hun eiland zo dapper hebben verdedigd tegen de aanhoudende aanvallen van de Duitse en Italiaanse luchtmacht, hebben dringend behoefte aan aanvulling van hun voedsel- en militaire voorraden. Daar zullen wij in voorzien, en ik weet dat iedere officier en alle manschappen in het konvooi en het escorte hun uiterste best zullen doen om ervoor te zorgen dat die veilig op Malta aankomen. … Malta kijkt uit naar onze hulp. Wij zullen hen niet teleurstellen."[7]
Eind juli 1942 hadden de Asmogendheden al door dat er een konvooi naar Malta werd voorbereid. Volgens historicus Max Hastings door een combinatie van gezond verstand en het ontcijferen van signaalverkeer van de Britse marine. De Abwehr (Duitse militaire inlichtingendienst) had aan beide kanten van de straat van Gibraltar posten ingericht waar door middel van infrarood apparatuur scheepsbewegingen in de gaten werden gehouden. Daardoor ontvingen zij al gauw bericht over een grote groep schepen die op 10 augustus 1942 de Middellandse Zee invoer. Vervolgens kreeg het Duits-Italiaanse opperbevel nadere details afkomstig van een piloot van een Vichy-Franse lijndienst tussen Marseille en Algiers. De Duitsers en Italianen legden daarop een linie van onderzeeboten en vlogen bommenwerpers over naar de bases op Sicilië, Sardinië en Pantelleria. In totaal werden er 600 vliegtuigen bijeengebracht voor bombardementen op het konvooi.
Op 11 augustus voerde een Italiaanse onderzeeboot een eerste aanval uit, maar de drie van grote afstand afgevuurde torpedo’s van de Uarsciek misten doel. De schepen hadden zelfs niet door dat zij waren aangevallen.
Dat gold echter niet voor de volgende onderzeebootaanval. De U-73 van Kapitänleutnant Helmuth Rosenbaum was door het scherm van torpedobootjagers geglipt en had na enig manoeuvreren een goede aanvalspositie ingenomen. Door de samenvloeiing van het warme mediterrane water en koude Atlantische stromingen in het westelijk gedeelte van de Middellandse Zee, werd de ASDIC-sonar gestoord, waardoor onderzeeboten moeilijk konden worden opgespoord door de escortevaartuigen. Om 13:05 uur gaf de commandant opdracht om vier torpedo’s af te vuren op de HMS Eagle, die alle doel troffen. Al degenen die benedendeks aan het werk waren in de machinekamer kwamen om het leven door de explosie. Het schip maakte slagzij, kapseisde en zonk binnen enkele minuten. Er vielen 260 doden. Het merendeel van de bemanning, ruim 900 man kon worden gered door andere schepen. De oorlogscorrespondent Anthony Kimmins, die vanaf de HMS Nigeria getuige was van de ondergang schreef: "Het was zo plotseling dat het je de adem benam. Er steeg een grote bruine zuil van water omhoog, wel driemaal zo hoog als de vlaggenmast."[8] Het tot zinken brengen van de Eagle was een grote klap voor het moreel van de bemanningen. Een van de grootste schepen in het konvooi was al in de grond geboord, nog voordat ze begonnen aan de gevaarlijkste passage van hun route. Een bemanningslid verklaarde : "Het was de eerste keer dat we een oorlogschip zagen dat in moeilijkheden was. Het ging ten onder. Het beangstigde me. Ik was geen held. … We wisten dat het een hels gevecht zou worden."[9]
Op deze ochtend ging ook Operatie Bellows van start. 37 Spitfires zouden opstijgen van HMS Furious en beginnen aan een vlucht van 1.050 kilometer ter versterking van de luchtmacht op Malta. Dit was geen sinecure. De jagers maakten bij het opstijgen geen gebruik van een katapult, waardoor zij met vol vermogen het vliegdek van de Furious moesten over racen. Zij hadden slechts een afstand van 180 meter tot hun beschikking om genoeg snelheid te vergaren om los te komen van het schip. De daaropvolgende vlucht voerde over vijandelijk gebied, waarbij de Spitfires weerloos waren, omdat zij geen munitie aan boord hadden. Hiervan werd afgezien om gewicht te besparen en omdat de brandstofvoorraad van de jagers toch te beperkt was om het gevecht aan te kunnen gaan. In plaats van patroonbanden werden er nu sigaretten in de vleugels gestopt. Om 12:29 vertrok de eerste Spitfire.
Operatie Bellows moest worden onderbroken, omdat de Furious enkele nooddraaien moest maken, omdat men vreesde dat de vijandelijke onderzeeboot zou trachten nog meer schepen tot zinken te brengen. Ook werd er gewaarschuwd voor een Duitse luchtaanval. De overvliegende Junkers Ju 88’s voerden echter alleen een verkenningsmissie uit. Er werd vanaf de vliegdekschepen een aantal jachtvliegtuigen op de formatie afgestuurd, maar toen deze arriveerden waren de bommenwerpers al vertrokken. De jagers van het type Hawker Hurricane en zeker de Fairey Fulmar moesten het qua klimvermogen en snelheid afleggen tegen hun Duitse en ook een aantal van hun Italiaanse opponenten. Dit leidde bij Syfret tot de Cynische verwensing: "Ik verheug me op de dag waarop de vloot over moderne jachtvliegtuigen beschikt."[10]
Afgezien van het feit dat één van de vliegtuigen wegens een technisch mankement moest landen op de HMS Victorious, verliep de tocht van de overige 36 Spitfires voorspoedig. De HMS Furious zette na het voltooien van haar opdracht samen met vijf torpedobootjagers koers naar Gibraltar. De HMS Wolverine bracht tijdens deze tocht een Italiaanse onderzeeboot tot zinken door het vaartuig te rammen.
Na de eerste dag in de Middellandse Zee waren de bevelhebbend officieren van het konvooi tamelijk hoopvol. Het zinken van de HMS Eagle was een zware klap, maar verder hadden zij geen schepen verloren en de luchtaanvallen van de As hadden zij zonder veel problemen afgeslagen. Zij moesten echter nog 650 kilometer afleggen tot hun eindbestemming. Zoals Pound opmerkte in een bericht aan Churchill zou 12 augustus 1942 een cruciale dag worden voor het konvooi.
De volgende dag begon de eerste aanval om 9:07 uur. 19 Junkers Ju 88’s kregen te maken met 16 Hurricanes en Fulmars. Hoewel de Britse piloten merkten dat hun machinegeweren eigenlijk te weinig slagkracht hadden om hun opponenten bij een of meerdere treffers zwaar te beschadigen, slaagden zij er toch in om twee Ju 88’s neer te halen. De Duitsers wisten mede door de felle verdediging geen goed gecoördineerde aanvallen uit te voeren, waardoor geen enkele bom doel trof.
Om 12:00 uur mengde de Italiaanse luchtmacht zich in de strijd. Verdeeld over verschillende aanvalsgolven lieten 70 Savoia-Marchetti Sparviero torpedobommenwerpers, geëscorteerd door Macchi C.202-jagers, hun dodelijke lading los boven het konvooi. Om de verdediging af te leiden vielen tegelijkertijd ook meerdere Fiat CR-42-dubbeldekkers de escorterende torpedobootjagers aan. De Italianen maakten tegenover hun meerderen melding van het tot zinken brengen van twee koopvaardijschepen en een torpedobootjager. "In werkelijkheid hadden ze slechts een imposant aantal vissen gedood",[12] aldus Hastings.
Na de Italianen volgde de Duitse luchtmacht met een aanval uitgevoerd door meerdere Junkers Ju 88’s. Het koopvaardijschip Deucalion werd door een bom getroffen, die door het dek sloeg, maar pas explodeerde toen hij het schip verliet. Het vrachtschip was zwaar beschadigd en maakte water. Door een manhaftige poging van zijn kapitein en bemanning wist men het schip echter drijvende te houden en konden na een uur de machines weer worden gestart. Het konvooi was echter uit zicht geraakt en de Deucalion moest zijn tocht naar Malta alleen vervolgen.
De hele dag door werd het konvooi aangevallen door Duitse en Italiaanse bommenwerpers. Allan shaw, aan boord van de tanker Ohio verklaarde: "De hele lucht leek vol vliegtuigen te zijn. Hoe ze verdomme ooit dwars door het spinnenweb van lichtspoorkogels heen hadden kunnen vliegen dat op ze werd afgevuurd, zal ik wel nooit te weten komen."[13] Veel van de deelnemende manschappen bestempelden later de luchtaanvallen en het spervuur dat door de schepen werd uitgebracht, als de intenste gevechten die zij tijdens de oorlog hadden meegemaakt.
De Fulmars en Hurricanes verdedigden het konvooi uit alle macht. De jachtpiloot Dickie Cork schoot op 12 augustus 1942 alleen al vijf vijandelijke vliegtuigen uit de lucht. Daarbij hielp het dat zijn Hurricane beschikte over een 20 mm kanon. Hij had ook profijt van de luchtgevechten die hij had meegemaakt tijdens de Battle of Britain. Veel van de andere ingezette piloten van de Fleet Air Arm ontbeerden gevechtservaring. Zij kwamen niet ongeschonden uit de strijd. Een van de slachtoffers was de al eerder genoemde Francis "Butch" Judd. De Zuid-Afrikaan die binnen zijn squadron bepaald niet populair was wegens zijn beruchte woedeaanvallen, had zich bij de koopvaardijbemanningen juist een heldenstatus verworven doordat hij drie vijandelijke bommenwerpers uit de lucht had geschoten. Het was dan ook een klap voor hen toen bekend werd dat hij om het leven was gekomen toen zijn Hawker Hurricane in zee was gestort, nadat hij onder vuur was genomen door een staartschutter van een Heinkel He 111.
Niet alleen de luchtmacht van de As mengde zich in de strijd. Vanaf 15:15 vuurden meerdere Italiaanse onderzeeboten torpedo’s af op het konvooi. Mede door de felle verdediging van de escorterende torpedobootjagers wisten zij geen treffers te plaatsen. De HMS Pathfinder slaagde erin door het afwerpen van dieptebommen de Italiaanse Cobalto dermate te beschadigen dat deze noodgedwongen boven water moest komen. De torpedobootjager HMS Ithuriel ramde vervolgens de onderzeeboot. Admiral Syfret was, toen hij hiervan vernam, woedend. De Cobalto was al ten dode opgeschreven en de torpedobootjager raakte door de botsing dermate beschadigd dat zij om moest keren.
Over het algemeen waren de officieren en manschappen tevreden toen de avond van 12 augustus 1942 naderde. Uitgezonderd de Deucalion waren er geen schepen van het konvooi beschadigd. Er waren twee duikboten tot zinken gebracht en de vijandelijke luchtmacht had zwaardere verliezen geleden dan zij. In de woorden van Hastings "hadden ze die gehele heftige en gevaarlijke dag lang hun doel en wicket met succes verdedigd. Daarom was het zo onrechtvaardig dat er, toen de zon de horizon al naderde, vervolgens hele nieuwe vijandelijke eenheden op het veld verschenen."[14]
Rond 18:00 uur verscheen er een groep van zo’n 100 Duitse en Italiaanse bommenwerpers, waar onder Junkers Ju 87-duikbommenwerpers (Stuka’s). De Britse piloten die er al vele inspannende uren op hadden zitten, stegen weer op. Een van hen, Rodney Carver, had bij eerdere schermutselingen zijn arm gebroken, maar ondanks dat deze in het gips zat, weigerde hij op het vliegdekschip HMS Victorious achter te blijven. Er ontspon zich een chaotisch luchtgevecht. De Torpedobootjager HMS Foresight werd geraakt door een torpedo afgeworpen door een Savoia. Hoewel het schip bleef drijven en op sleeptouw werd genomen door de HMS Tartar, moest het uiteindelijk op 13 augustus 1942, toen er nieuwe vijandelijke luchtaanvallen dreigden, toch tot zinken worden gebracht.
De Stuka’s richtten dood en vernieling aan. Duikbommenwerpers waren boven zee een geducht wapen, mede omdat ze tijdens hun steile duikvlucht moeilijk onder vuur konden worden genomen door het luchtafweergeschut van de schepen. Dat kon niet recht omhoog schieten.
De vliegtuigen richtten zich op de HMS Indomitable: Roger Hill verhaalde later in zijn autobiografie: "De duikbommenwerpers doken er gierend op neer, terwijl onze eigen jachtvliegtuigen, die wanhopig hun onderkomen probeerden te beschermen, recht tegen het kanonvuur van het vliegdekschip in achter de vijandelijke vliegtuigen aan vlogen."[15] George Blundell, die zich aan boord van de HMS Nelson bevond, verklaarde: "Minutenlang zagen we alleen nog maar opspattende zuilen water. Uiteindelijk zakte het gewoel in en kwam de Indomitable weer tevoorschijn, voor en achter het brugcomplex in brand, terwijl er vanaf het vliegdek grote rookwolken opstegen."[16] "Jezus christus, Denis, volgens mij hebben ze ons naar de kloten geholpen.",[17] riep de ontstelde kapitein Commodore Tom Troubridge tegen Rear Admiral Denis Boyd,. Het vliegdekschip werd door drie bommen getroffen, waarbij vijftig bemanningsleden om het leven kwamen. De beide hangarliften werden buiten werking gesteld, een van de schroefassen was beschadigd en de carrier maakte slagzij. Doordat de vliegdekken waren bepantserd, zonk de Indomitable niet. De schadeherstelploegen wisten de branden te blussen en door compartimenten te laten vollopen de slagzij op te heffen.
De luchtaanval was een schok en wat er daarna gebeurde zal het moreel van de bemanningsleden niet verhoogd hebben. Om 18:55 uur gaf Syfret het sein dat de HMS Nelson, HMS Rodney en de vliegdekschepen rechtsomkeert moesten maken. Zij verlieten het konvooi. Al voorafgaand aan de operatie was van hogerhand aangegeven dat Force Z (de slag- en vliegdekschepen met de hun escorterende torpedobootjagers) aan het begin van de Straat van Sicilië zouden omkeren en koers zetten naar Gibraltar,. De Royal Navy stelde weliswaar haar machtigste schepen ter beschikking voor de redding van Malta, maar zij durfde het niet aan om het konvooi tot aan het eiland te laten escorteren door deze kapitale schepen. In dat gedeelte van de Middellandse Zee was het risico op nog meer scheepsverliezen te groot. Er was bovendien al een vliegdekschip tot zinken gebracht en een ander was zwaar beschadigd. De terugtrekking van Force Z was beslist niet heroïsch, maar het was wel een wijs besluit, aldus Hastings.[18] Als het escorte maar een paar uur langer bij het konvooi was gebleven, waren er waarschijnlijk nog meer van de kapitale oorlogsschepen in de grond geboord.
Dat neemt niet weg dat het voor de bemanningsleden van de koopvaardijschepen een onplezierig gezicht was. De historicus Richard Woodman schreef later: "Het had veel weg van een hopeloze onderneming, want toen Syfret zich terugtrok (…) kreeg de vijand in feite het materiële voordeel in handen."5 Hoe zij dat zouden benutten, bleek al gauw. Even na zonsondergang werd de Deucalion, die een koers vlak voor de Noord-Afrikaanse kust volgde, aangevallen door twee Heinkel He 111-bommenwerpers. Een afgeworpen torpedo trof doel en de vliegtuigbrandstof aan boord vatte vlam. Wegens het explosiegevaar gaf de kapitein opdracht het schip te verlaten. De bemanningsleden werden opgepikt door de torpedobootjager HMS Bramham.Na het vertrek van Force Z, bestond het escorte van het konvooi enkel en alleen nog uit vier kruisers en elf torpedobootjagers (dit eskader werd aangeduid als Force X). Daarbij gold ook dat de lichte kruisers HMS Kenia, Manchester en Nigeria en de luchtverdedigingskruiser HMS Cairo feitelijk alleen van nut waren als zij het gevecht aan konden gaan met Italiaanse oppervlakteschepen. Geconfronteerd met vliegtuigen of duikboten waren de kruisers eerder een aanstaand slachtoffer dan effectief strijder, aldus Hastings.[19] Het konvooi moest op dat moment nog zo’n 470 km (240 nm) naar Malta afleggen.
Het daaropvolgende uur verliep vrij rustig. De mannen gebruikten deze gevechtspauze om iets te eten, zich te wassen en om verschoten munitie aan te vullen. De strijdkrachten van de As gunden de schepen van het konvooi echter maar een kort respijt. Om 19:55 vuurde de Italiaanse onderzeeboot Axum vier torpedo’s af en hij wist meerdere treffers te plaatsen. Hoewel de onderzeeboot daarna twee uur lang met dieptebommen werd bestookt, wist hij ongeschonden te ontkomen.
De eerste torpedo trof Burrough’s vlaggenschip de HMS Nigeria aan bakboordzijde. Door de explosie liep de boeg vol water en kwamen 44 bemanningsleden om. Doordat het roer vast zat voer het schip enige tijd rond in cirkels. De technische noodploeg wist het vaartuig weer onder controle te krijgen. De kruiser maakte echter nog steeds slagzij en zij kon de tocht naar Malta niet vervolgen. Harold Burrough verplaatste zijn vlag naar de torpedobootjager HMS Ashanti. "Ik vind het vreselijk om jullie zo te verlaten, maar het is mijn taak om door te gaan en dit konvooi naar Malta te brengen, en daar zal ik voor zorgen, wat er ook gebeurt."[20] Zoals het protocol vereiste, werd hij aan boord van de Ashanti verwelkomd met trompetsignalen. Dat viel niet bij iedereen in goede aarde. Twee bemanningsleden van de Nigeria die op dat moment klem zaten in een compartiment dat was afgesloten met waterdichte schotten en pas later werden bevrijd, verweten hun medeopvarende: "Jullie, kerels waren lekker boven de waterlijn op toeters aan het blazen, terwijl wij daar beneden doodgingen."[21]
De tweede torpedo sloeg bij de HMS Cairo een stuk van het achterschip weg. Gelet op de schade viel het aantal van twaalf gedode bemanningsleden nog relatief mee. Omdat na een inventarisatie bleek dat het schip niet meer te redden was, kregen de escorterende torpedobootjagers HMS Pathfinder en HMS Pervent de opdracht om het karwei met hun torpedo’s af te maken.
De derde torpedo van de Axum raakte de tanker Ohio midscheeps in de bakboordzijde. Een deel van de aan boord zijnde kerosine vloog in brand. Veel van de bemanningsleden dachten dat het schip verloren was en maakten aanstalten de tanker te verlaten. Onder leiding van eerste stuurman Doug Gray toog een schadeherstelploeg aan het werk om de brand te bestrijden. Mede doordat er zeewater het schip binnenstroomde slaagden zij daar wonderwel in. Daarmee waren de problemen voor de Ohio echter nog niet voorbij. De tanker had een groot gat in het hoofddek en de stuurmotor en het gyrokompas waren verwoest. Burrough overlegde met de kapitein en verordonneerde: "Neem de korte weg als je kunt en steek over naar Malta. Daar hebben ze je heel erg nodig."[22] De bemanning wist de machines weer aan de praat te krijgen. Onder escorte van de HMS Ledbury vervolgde de Ohio zijn tocht naar Malta.
De keuze van Burrough voor zijn nieuwe vlaggenschip bleek geen gelukkige. Een torpedobootjager beschikte niet over de communicatievoorzieningen van een kruiser, waardoor de bevelhebber geen goed overzicht meer had over het konvooi en moeilijk bij kon sturen. Feitelijk was de Ashanti dan ook niet geschikt om als hoofdkwartier te fungeren. De coördinatie tussen de schepen verslechterde. De twee colonnes vloeiden samen tot één en de gemiddelde snelheid nam af tot 8 knopen. De afzonderlijke kapiteins moesten in het vervolg zelf hun beslissingen nemen.
Waarschijnlijk mede door de verwarring na de torpedering door de Axum, waren de schepen totaal niet bedacht op de volgende luchtaanval die begon om 20:30 uur. 37 torpedobommenwerpers stortten zich op de koopvaardijschepen, die geen luchtdekking meer hadden. Doordat de schepen door de eerdere aanvallen verspreid waren geraakt, lukte het niet om een geconcentreerd luchtafweervuur af te geven. De Empire Hope werd na enkele near misses geraakt. Een bom ontplofte in een ruim dat was gevuld met munitie en er braken felle branden uit. De kapitein gaf opdracht het schip te verlaten, waarna een torpedobootjager met een torpedo om 23:30 uur het lot bezegelde.
Om 20:58 uur werd de Brisbane Star geraakt door een torpedo in de boeg. Ondanks dat er een ruim onder water stond, bleef het schip drijven. Zij was door de afgenomen snelheid echter niet meer in staat het konvooi bij te houden en volgde haar eigen koers langs de Tunesische kust.
Om 21:03 uur werd de Clan Ferguson ook geraakt door een torpedo van een Heinkel. Er brak een niet te blussen brand uit. Het schip explodeerde en brak in tweeën, waarna de losse delen nog enige tijd bleven drijven voordat zij naar de bodem zonken. George Nye aan boord van de Santa Elisa beschreef de ondergang later: "Er werd geschreeuwd, heel veel geschreeuwd, we namen aan dat er mensen verbrandden."[23]
Om 21:12 werd de kruiser HMS Kenya geraakt door een torpedo van de Italiaanse onderzeeboot Alagi. Het schip raakte hierdoor beschadigd, maar er vielen geen doden en de kruiser kon zijn escortetaken voortzetten.
Door alle rampspoed waarvan hij getuige was raakte de commodore van het konvooi Arthur Venables in paniek. Aan boord van de Port Chalmers gaf hij het bevel om de koers naar het westen te verleggen. Ook enkele andere schepen maakten aanstalten om om te keren, waar onder de Amerikaanse Almeria Lykes. Roger Hill beet de bemanning van het Amerikaanse schip toe dat ze het in deze hel zonder escorte niet zoude redden. "Alle Engelse schepen varen richting Malta."[24] Door het optreden van de marineschepen werden de koopvaarders weer in het gareel gebracht. Het konvooi raakte echter hoe langer meer verstrooid. Ter illustratie, op dat moment zat er meer dan 25 nm tussen het voorste en achterste schip.
De verspreiding van de schepen, waardoor de torpedobootjagers geen goede dekking meer konden geven, was mede debet aan de daarop volgende tragedie. Negentien Duitse en Italiaanse motortorpedoboten (ook wel muskietenvaartuigen genoemd) lagen vlak voor de Tunesische kust in hinderlaag. De eerste torpedoaanval van vier van deze kleine snelle scheepjes bleef nog zonder resultaat. Daarna richtten de Moto Siluranto (MS) 16 en MS 22 zich op de HMS Manchester. Het eerste salvo miste nog, maar van het tweede trof in ieder geval éen torpedo de stuurboordzijde van de kruiser. De machinekamer en ketelruimen liepen vol zeewater, dat al snel veranderde in verzengende stoom. De bemanningsleden die er niet in slaagden om op tijd bovendeks te komen, stierven een vreselijke dood. "Ze bleven maar gillen"[25], verklaarde onderofficier Rob Cunningham. Op 13 augustus 1942 om 02:00 uur gaf de kapitein, Captain Harold Drew opdracht het schip te verlaten. Dit terwijl de technici aangaven dat ze (een van de) motoren wel weer aan de praat konden krijgen. Drew volhardde echter met het argument dat het schip te zwaar beschadigd was en dat ze daardoor een makkelijke prooi waren voor een vijandelijk vliegtuig. Het schip was volgens hem vervangbaar, de manschappen echter niet. Daarop werden er explosieven geplaatst en de mannen voeren in de reddingsboten naar de op drie kilometer afstand gelegen Noord-Afrikaanse kust, waar zij geïnterneerd werden.
Gedurende de nacht bleven de Duitse en Italiaanse torpedomotorboten het konvooi bestoken. Terwijl deze en de oorlogsschepen zich met hand en tand verdedigden. Door hun hoge snelheid van wel 80 km per uur en hun lage profiel waren de Schnellboote en hun Italiaanse equivalenten echter moeilijk te raken. Geen van hen werd tot zinken gebracht. Op hun beurt richtten zij veel schade aan. De Glenorchy werd getorpedeerd door de MS 31. Daarna werd de Wairangi getroffen door een torpedo van de S58. Nog geen vijf minuten later kreeg de Rochester Castle een treffer in een van de vrachtruimen en even daarna torpedeerde de MAS (Motoscafo Armato Silurante) 554 de Almeria Lykes. De Rochester Castle raakte beschadigd, maar kon wel verder varen. Zowel de Wairangi als de Almeria Lykes werden verlaten. Bij de Wairangi was dit terecht, het onttakelde schip zonk de volgende ochtend, maar de bemanningsleden van de Almeria Lykes werden door de HMS Pathfinder teruggestuurd, omdat het schip weinig leek te mankeren en mogelijk nog gered kon worden. De Amerikanen weigerden echter om het schip opnieuw te bemannen, waarna er afzinkexplosieven werden geplaatst. Aan boord van de Santa Elisa beschreef bemanningslid Jack Follansbee: "Zo ver het oog reikte waren er op de Middellandse Zee vlammen te zien. Vlammen die opstegen van de gedoemde schepen, vlammen van de brandende brokstukken, vlammen van de brandende olie op het oppervlak van de zee."[26] Niet lang daarna maakte dit schip zelf deel uit van het armageddon, toen een torpedo, afgeschoten door de MAS 564, explodeerde in het voorste ruim, dat was gevuld met vliegtuigbrandstof. Gelet op de schade en om het leven van zijn bemanningsleden te redden, gaf de kapitein Tommy Thompson het bevel om de Santa Elisa te verlaten. De volgende ochtend bracht een Ju 88 het schip tot zinken met een bom.
De aanvallen van deze kleine vaartuigen waren mede zo dodelijk omdat de schepen uit elkaar waren geslagen door de eerdere acties, waardoor de escortevaartuigen geen gecoördineerde verdediging konden voeren, maar ook zeker vanwege het lef en vakmanschap van de Duitse en Italiaanse bemanningsleden, die hun doelwitten tot op zeer korte afstand naderden.
Ondertussen vond in het Italiaanse hoofdkwartier druk overleg plaats over een actie die het lot van Operatie Pedestal had kunnen bezegelen. Op 12 augustus hadden vier Italiaanse kruisers met escorterende jagers hun respectieve havens verlaten. De eenheid stond onder leiding van Ammiraglio di Divisione Alberto da Zara. Als het eskader, zoals gepland, ter hoogte van Pantelleria de restanten van het konvooi zou onderscheppen, zag het er heel slecht uit voor de geallieerde schepen. Een aanval van meerdere kruisers hadden de escorterende marinevaartuigen waarschijnlijk niet kunnen afslaan, wat later ook werd erkend door Harold Burrough. De Italianen waren echter zeer beducht voor een luchtaanval op hun vloot. Zelf hadden zij onvoldoende vliegtuigen voor het verzorgen van dekking en de Duitsers weigerden om hiervoor de Luftwaffe in te zetten. Nadat een Britse Vickers Wellington zonder succes bommen had afgeworpen boven het eskader en een andere bommenwerper de kruisers bleef schaduwen, brak er bij de Admiraals paniek uit. Bevreesd voor een grootschalige Britse aanval, hetzij met vliegtuigen of marineschepen, voerden zij koortsachtig overleg of Da Zara zijn missie moest voortzetten of niet. Uiteindelijk werd de keuze aan Benito Mussolini zelf voorgelegd en hij besloot dat de schepen moesten terugkeren naar de haven. Gelet op het feit dat de Britse vliegtuigen op Malta niet in staat waren tot een grootschalig bombardement en er geen slagschepen meer in de buurt waren, maakten de Italianen een behoorlijke inschattingsfout. Het werd nog erger voor hen toen de HMS Unbroken overging tot de aanval. De Britse onderzeeboot vuurde vier torpedo’s af waarmee hij de zware kruisers Bolzano en lichte kruiser Muzio Attendolo dermate beschadigde dat zij de rest van de oorlog niet meer in actie konden komen.
De vliegtuigen op Malta konden in werkelijkheid weinig hulp bieden aan operatie Pedestal. Doordat de communicatie moeizaam verliep, hadden zij al de grootste moeite om de schepen van het konvooi te vinden, laat staan effectieve luchtdekking te geven. Dat was nu juist waar zij behoefte aan hadden. Om 8:03 begon een nieuwe Duitse luchtaanval van 12 Ju 88;s. De Waimarama werd getroffen en explodeerde. De ontploffing van de elf ton brandstof aan boord was zo krachtig dat een van de Duitse bommenwerpers werd neergehaald. Er vielen 83 doden, waarmee het na het tot zinken brengen van de HMS Eagle de meest dodelijke gebeurtenis was tijdens operatie Pedestal. Het geweld van de explosie schokte de bemanningsleden van de andere schepen, die toch al wel wat gewend waren. Een van hen verklaarde: "Het hele schip explodeerde in een wolk van grijze stoom. Binnen enkele seconden was het schip grotendeels onder water verdwenen."[27] De brokstukken die achterbleven en de nog vele uren hoog oplaaiende brandende olie waren gehuld in een rooksluier." Restanten werden honderden meters weggeslagen. Meerdere schepen, waar onder de Rochester Castle, die bijna een kilometer verderop voer, raakten beschadigd door rondvliegend puin. Roger Hill oogstte alom lof toen hij met zijn schip de vlammen invoer om overlevenden te redden. Naar eigen zeggen zag hij dit ook als genoegdoening omdat hij de schepen van konvooi PQ-17 in de steek had gelaten. Veel van de 42 drenkelingen die werden opgepikt, hadden brandwonden van de ronddrijvende en brandende olie.
De rest van de ochtend bleven de Duits/Italiaanse luchtaanvallen doorgaan. Op de Ohio ontstond een surrealistische situatie toen achter elkaar twee vliegtuigen werden neergehaald die bovenop de tanker neerstortten. De bommen die zij nog niet hadden afgeworpen, ontploften gelukkig niet. Het schip raakte wel beschadigd door andere bommen, waardoor de brandstofpompen uitvielen. Het lukte om deze weer onder stoom te krijgen, maar na een explosie vielen de motoren weer uit.
Ook de Dorset raakte beschadigd door meerdere bommen die rondom het schip vielen. Omdat er brand uitbrak, gaf de kapitein opdracht om het schip te verlaten. Op aandringen van Eddie Baines keerde een aantal bemanningsleden weer terug, om te proberen het schip te redden, waarna de HMS Bramham het op sleeptouw kon nemen. Zij staakte deze pogingen echter toen het koopvaardijschip opnieuw werd aangevallen door Duitse bommenwerpers. Zij werd getroffen door een bom en uiteindelijk bezegelde om 16:48 uur de U 73 van Helmut Rosenbaum het lot van de Dorset. Wrang hierbij was dat het schip eerder een zelfstandige koers had gevaren en Malta had kunnen halen. De Kapitein besloot echter om om te keren en de bescherming van het konvooi te zoeken. Dit besluit leidde tot de ondergang.
De Dorset bleek het laatste slachtoffer te zijn. Op 13 augustus 1942 droeg Burrough de verantwoordelijkheid voor de drie koopvaardijschepen van Pedestal over aan een groep Maltese mijnenvegers, die de restanten van het konvooi naar de haven begeleidden. De kruisers HMS Kenia, HMS Nigeria en vier torpedobootjagers zetten koers naar Gibraltar en kwamen daar veilig aan.
Om 18:25 uur voeren de Melbourne Star, Rochester Castle en Port Chalmers Grand Harbour binnen. "Wat een glorieuze aanblik was dat! De bastions rondom de haven stonden vol mensen. We wuifden en juichten tot we niet meer konden."[28], aldus een Maltese inwoonster die getuige was van de aankomst. De schepen hadden 23.000 ton goederen aan boord. Met de ervaringen van de vorige konvooien in het achterhoofd, begon het uitladen van de schepen direct en werden de voorraden ondergebracht in bomveilige grotten.
De volgende dag om 15:30 uur liep de Brisbane Star de haven van Malta binnen. Het schip had er een zeer avontuurlijke reis op zitten, waarbij een Vichy-Franse kanonneerboot haar had gesommeerd de haven van Sousse binnen te lopen en zelfs muiterij aan boord had gedreigd. Een aantal bemanningsleden durfde het niet aan om de tocht naar Malta voort te zetten en eiste dat voor anker zou worden gegaan in een van de Franse kolonies. Kapitein Fred Riley bleef echter standvastig en nadat vanaf Malta luchtdekking was toegezegd, bedaarden de gemoederen aan boord en vervolgde de Brisbane Star zijn reis en voer met 9000 ton goederen Grand Harbour binnen.
Deze voorraden waren zeer welkom. Echter, zonder de olie van de Ohio, bleef de situatie van de strijdkrachten op Malta precair en of de tanker haar bestemming zou bereiken, was zeer de vraag. De torpedobootjager HMS Penn ondernam in de middag van 13 augustus een poging om het schip op sleeptouw te nemen, maar gaf het op toen de sleeptros brak. Het was duidelijk dat er meerdere vaartuigen nodig waren om de beschadigde tanker, die door het binnenstromende zeewater inmiddels een gewicht had van 30.000 ton, vooruit te krijgen.
In de avond arriveerden de mijnenveger HMS Rye en twee barkassen van Malta. Er werd een ingewikkelde sleepconstructie opgetuigd en enige vooruitgang geboekt. Toen de colonne vanuit de lucht werd aangevallen, verbrak de Penn echter de lijn. Gedurende de avond volgden de luchtaanvallen elkaar op. De Ohio werd getroffen door een bom, maar bleef drijven. Toen het donker werd, ondernam de sleepploeg, nu bijgestaan door de HMS Bramham, een nieuwe poging. De kluwen van schepen kwam vooruit, maar kwam tot stilstand toen de sleeptrossen wederom braken. Ook met versterking van de HMS Ledbury werd geen vooruitgang geboekt. In de ochtend van 14 augustus 1942 werden de schepen opnieuw aangevallen. De Ohio werd nogmaals getroffen door een bom en nog meer zeewater stroomde het schip in. Veel van de marinemensen en de geredde bemanningsleden van de koopvaardijschepen aan boord van de torpedobootjagers, verloren de moed en vonden dat de tanker moest worden opgegeven.
De kapitein van de Penn antwoordde op hun verzoeken daartoe echter dat het zijn missie was om de tanker naar Malta te brengen en dat hij dat ook zou doen. Om 9:15 uur arriveerde de van Malta afkomstige mijnenveger HMS Speedy, die de leiding van de operatie op zich nam. Er werd een nieuwe opstelling gemaakt, met de Rye en daarachter de Ledbury aan de voorzijde van de Ohio en HMS Penn aan stuurboordzijde. Nu kwamen ze wel vooruit. Uit een inspectie van de kapitein bleek dat de Ohio, hoewel zij langzaam zonk, nog zeker twaalf uur zou blijven drijven. De robuuste romp, die was onderverdeeld in 23 compartimenten, maakte haar praktisch onzinkbaar. Er werden vrijwilligers gevraagd om de tanker en het geschut te bemannen. Er waren velen die zich aanmelden en dat was maar goed ook, want de volgende Italiaanse luchtaanval begon.
Hill, aan boord van de Ledbury, verhaalde: "Het was afschuwelijk om van voren en van achter vast te liggen, je met een snelheid van 3,5 kilometer per uur voort te bewegen en geen kant op te kunnen."[29] Een bom kwam vlak achter de Ohio in het water terecht, waardoor er nog een gat in de romp werd geslagen. Het sleeptouw van de HMS Rye brak, waarop de HMS Bramham aan bakboordzijde de sleep versterkte. Zo ploeterden de schepen de rest van de dag voort.
In de vroege ochtend van 15 augustus liepen zij de haven binnen. "Na de hel van de afgelopen drie dagen was het een onbeschrijflijke vreugde om de haveningang te zien opdoemen. Er speelde een band en de kade was bezaaid met juichende mensen. Het was een heldenwelkom. Je had echt het gevoel dat je iets belangrijks had verricht."[30], aldus John Jackson die zich aan boord bevond van de Ledbury. De zwaar beschadigde Ohio zonk weliswaar in de haven, maar zij had haar taak vervuld
Syfret had lovende woorden na afloop van Operatie Pedestal. Hij schreef: "het vertoon van moed, doorzettingsvermogen en vastberadenheid bij het overwinnen van alle weerstand, ondanks de geleden verliezen (…) is de verdienste van de kapiteins, gezagvoerders, officieren en manschappen en in het bijzonder van hun onwankelbare leider Rear Admiral Burrough."[31] Churchill merkte in zijn memoires op: "Het verlies van 350 officieren en manschappen en van zo vele der beste schepen van onze koopvaardij en van de escorterende vloot van de Royal Navy was smartelijk. Het resultaat wettigde echter de betaalde prijs. Malta herwon zijn kracht."
De luchtvloot van Malta was, zeker nadat er op 17 augustus 1942 nogmaals 29 Spitfires aankwamen, aanzienlijk versterkt. Daardoor waren de Britse vliegtuigen in staat om de aanvallen op de Duits-Italiaanse bevoorradingsroutes naar Noord-Afrika met nieuwe energie aan te vangen. Daar kwam bij dat de luchtstrijdkrachten van de as zware verliezen (62 vliegtuigen) hadden geleden in de warme augustusdagen. Malta zou in de komende maanden nog een aantal maal worden aangevallen, maar lang niet meer zo fel als in maart en april 1942.
Alle schepen kwamen met versleten lopen en uitgeputte munitievoorraden aan in de haven. Wegens de slijtage van de kanonnen door het vele gebruik hadden er zelfs meerdere dodelijke ongelukken plaatsgevonden. Gezien de felheid van de gevechten en het tot zinken gebrachte tonnage, viel het aantal van 457 doden aan geallieerde zijde nog relatief mee. Duizenden zeelieden werden na uren, soms zelfs dagen, uit het warme water van de Middellandse Zee gered. Bij een vergelijkbare operatie in arctische wateren of de Atlantische Oceaan zouden er veel meer slachtoffers gevallen zijn.
Ook na de aankomst van het konvooi bleef de voedselsituatie op Malta lastig, hoewel de hongersnood was afgewend en de rantsoenen iets konden worden verhoogd. Pas in november verbeterde deze daadwerkelijk. Op de 17de van die maand vertrok vanuit Port Said een konvooi van vier transportschepen, waar onder het Nederlandse schip MS Bantam. Het konvooi bereikte haar doel, hoewel de escorterende lichte kruiser HMS Arethusa (26) zwaar beschadigd raakte door een Italiaanse luchtaanval, waarbij 156 bemanningsleden omkwamen. Het beleg van Malta werd daarmee officieel als gebroken geacht.
Niet iedereen was tevreden over het resultaat, vooral door de aanzienlijke materiële verliezen die waren geleden. Ook het rechtsomkeert maken van Force Z werd bekritiseerd. Het is heel wrang dat net nadat zij het konvooi verlieten. Het zwaar werd toegetakeld door vliegtuigen en onderzeeboten, maar het is niet waarschijnlijk dat als de schepen van Force Z langer waren gebleven zij daar iets aan hadden kunnen doen.
Het besluit van Burrough om zijn vlag over te brengen naar de HMS Ashanti was een van de controversieelste momenten van het Konvooi. Volgens Hastings was het onbegrijpelijk dat hij niet koos voor de Manchester of Kenia als vlaggenschip. Deze schepen beschikten over VHF apparatuur, waarmee in contact kon worden getreden met de luchtstrijdkrachten op Malta. De admiraliteit erkende later ook dat voorafgaand aan de operatie er in overleg met de luchtbasis op Malta communicatieprocedures en golflengten hadden moeten worden afgestemd. Hoewel enkele van zijn beslissingen kunnen worden bekritiseerd, valt Burrough weinig te verwijten. Hij werd geconfronteerd met een vijandelijke overmacht, die kon beschikken over tal van bases. Volgens Hastings beschikte Burrough niet over de middelen om op dat moment, op die plek een beter resultaat te boeken.
De operatie kreeg nog een opvallend staartje toen twee betrokken officieren voor de krijgsraad werden gedaagd. John Thyrwitt, de gezagvoerder van de HMS Tartar werd aangeklaagd omdat hij de HMS Foresight zonder noodzaak tot zinken had gebracht. Hij werd vrijgesproken en van alle blaam gezuiverd. Wat volgens Hastings ook het enig mogelijke passende oordeel was. Alleen als er geen vijanden in de buurt waren geweest, had de beschadigde torpedobootjager naar Gibraltar kunnen worden gesleept. Voor Drew, die het bevel voerde over de Manchester, viel het oordeel een stuk ongunstiger uit. Hij werd streng berispt voor oneervolle nalatigheid bij het uitvoeren van zijn plicht, vanwege zijn bevel om de kruiser te verlaten. Gedurende de daaropvolgende oorlogsjaren zou hij geen schip meer onder zijn commando krijgen. Na de oorlog werd het oordeel door enkele hoge marineofficieren wel als overdreven hardvochtig bestempeld. Drew bleef bij de marine en zwaaide af in de rang van Commander.
Historici zijn tot op de dag van vandaag verdeeld over het nut van Pedestal. Simon Ball typeert het als een mislukking en Martin van Creveld stelt dat het belang van de operatie overdreven wordt. Milan Vego zag het echter als een operationeel succes.
De Duitsers en Italianen slaagden er niet in het gehele konvooi te vernietigen, terwijl zij daartoe zeker de gelegenheid hadden gehad. Van de zes kapitale marineschepen die deelnamen, werd er slechts een tot zinken gebracht. Als geen enkel schip het zou hebben gered, was Malta waarschijnlijk gevallen, wat ook gevolgen zou hebben gehad voor de geallieerde campagne in Noord-Afrika. De latere invasie van Sicilië zou ook zeer zijn bemoeilijkt als de geallieerden niet de beschikking over Malta hadden gehad. Hastings stelt: "Dat de Asmogendheden niet wisten te beletten dat een net toereikend deel van het konvooi Malta bereikte, was even belangrijk voor de kanteling van het machtsevenwicht in de Tweede Wereldoorlog als het feit dat de Britten daarin slaagden."[32] De operatie toonde volgens hem niet de oppermacht aan van de Royal Navy op de Middellandse zee, "maar getuigde van de heldenmoed en de krijgshaftigheid van enkele duizenden mannen, van de premier aan de top tot aan de eenvoudigste zeelieden op de Ohio, de Penn, de Bramham en de Ledbury. Het waren mannen als zij die een van de meest riskante maritieme operaties van de Tweede Wereldoorlog voor een ramp hebben behoed."[33]
MV Deucalion | 7516 | 12-08-1942 tot zinken gebracht door Luftwaffe |
MV Empire Hope | 12.688 | 12-08-1942 tot zinken gebracht door Luftwaffe en escorterende torpedobootjager |
MV Wairangi | 12.436 | 13-08-1942 getorpedeerd door S 58 |
MV Clan Ferguson | 7347 | 12-08-1942 tot zinken gebracht door Luftwaffe |
Brisbane Star | 11.076 | Aangekomen in Grand Harbour |
SS Waimarama | 12.843 | 13-08-1942 tot zinken gebracht door Luftwaffe |
Melbourne Star | 12.086 | Aangekomen in Grand Harbour |
Almeria Lykes | 7773 | 13-08-1942 getorpedeerd door MAS 554, tot zinken gebracht met explosieven |
Santa Elisa | 6085 | 13-08-1942 tot zinken gebracht door MAS 564 en Luftwaffe |
MV Dorset | 10.624 | 13-08-1942 getorpedeerd door U-73 |
MV Glenorchy | 8982 | 13-08-1942 getorpedeerd door MS 31 |
MV Port Chalmers | 8535 | Aangekomen in Grand Harbour |
MV Rochester Castle | 7795 | Aangekomen in Grand Harbour |
SS Ohio | 9265 | Aangekomen in Grand Harbour |
HMS Nigeria | 8530 | 12-08-1942 beschadigd door een torpedo van de onderzeeboot Axum |
HMS Kenya | 8530 | |
HMS Manchester (15) | 9400 | 13-08-1942 tot zinken gebracht door eigen bemanning na beschadigd te zijn door torpedo MS 16 of MS 22 |
HMS Cairo | 4190 | 12-08-1942 getorpedeerd door Axum |
HMS Ashanti (F51) | 1.891 | |
HMS Intrepid (D10) | 1.370 | |
HMS Icarus (D03) | 1.370 | |
HMS Foresight | 1.405 | 13-08-1942 tot zinken gebracht na beschadigd te zijn door Luftwaffe |
HMS Fury | 1.405 | |
HMS Derwent | 1.050 | |
HMS Bramham | 1.050 | |
HMS Bicester | 1.050 | |
HMS Ledbury | 1.050 | |
HMS Pathfinder | 1.640 | |
HMS Penn | 1.640 | |
HMS Wilton | 1.050 |
HMS Nelson | 33.300 | |
HMS Rodney | 33.730 | |
HMS Eagle | 21.850 | 11-08-1942 tot zinken gebracht door U-73 |
HMS Victorious (38) | 23.207 | |
HMS Indomitable | 23.000 | |
HMS Furious | 19.513 | |
HMS Argus | 14.450 | Voer mee tot aan Gibraltar |
HMS Charybdis | 5.660 | |
HMS Phoebe | 5.600 | |
HMS Sirius | 5.600 | |
HMS Laforey | 1.920 | |
HMS Lightning | 1.920 | |
HMS Lookout | 1.920 | |
HMS Quentin | 1.692 | |
HMS Tartar (F43) | 1.891 | |
HMS Eskimo (F75) | 1891 | |
HMS Somali (f33) | 1891 | |
HMS Wishart | 1140 | |
HMS Zetland | 1050 | |
HMS Ithuriel (H05) | 1360 | |
HMS Antelope | 1350 | |
HMS Vansittart | 1140 | |
HMS Keppel | 1554 | |
HMS Westcott | 1100 | |
HMS Venomous | 1140 | |
HMS Malcolm | 1530 | |
HMS Wolverine | 1140 | |
HMS Amazon | 1350 | |
HMS Wrestler | 1100 | |
HMS Vidette | 1090 | |
Jaunty |
De vloot die vertrok uit Gibraltar (en later Force Z) werd bijgestaan door twee tankers en een sleepboot, geëscorteerd door een aantal korvetten. Deze eenheid werd aangeduid als Force R.
RFA Brown Ranger | 6630 | |
RFA Dingledale | 16.836 | |
Salvonia | ||
HMS Jonquil | 925 | |
HMS Spiraea | 925 | |
HMS Geranium | 925 | |
HMS Coltsfoot | 925 |
Documentaires: