GEN. RUDENKO: Beklaagde Fritzsche, uittreksels uit uw toespraak van 5 juli 1941 zullen aan u worden overhandigd. Die gaan over de tegenstand die de Duitse fascistische troepen ontmoetten toen die Sovjet gebied binnentrokken. Edelachtbare, dit document, 3064-PS is al door de Verdediging ingediend.
Wilt u naar alinea 7 kijken, de laatste alinea. Ik ben niet van plan die voor te lezen.
FRITZSCHE: Ja, ik heb het gezien.
GEN. RUDENKO: Goed. Geeft u toe dat u juist die uitdrukkingen hebt gebruikt?
FRITZSCHE: Ja, dat geef ik toe en ik zou willen benadrukken, zonder het te citeren, in welk verband die uitspraak werd gedaan.
GEN. RUDENKO: Prima. Ik wil u alleen het volgende vragen: Wanneer u in uw toespraken het Poolse en Russische volk beledigt door hen minder dan menselijk te noemen, vindt u niet dat dat uitdrukkingen zijn van mensenhaat?
FRITZSCHE: Meneer de Aanklager, ik zou willen verklaren dat ik het Russische of het Poolse volk nooit minder dan menselijk heb genoemd.
GEN. RUDENKO: Goed. Ik ben niet van plan met u in discussie te gaan; de documenten spreken voor zich. Ik zou willen terugkomen op de verklaring van Hans Voss. Dat is document USSR-471. Het is al ingediend. Wilt u aandacht schenken aan uittreksel 2? Het is onderstreept. Het is maar een kort uittreksel en ik zal het voorlezen:
“.... en hij” – Fritzsche – “begreep hoe hij de Duitse geest moest beïnvloeden toen hij hen, de Duitsers ervan probeerde te overtuigen dat zij het superieure ras vormden en daarom over andere volken als hun slaven moesten heersen.”
Komt dat overeen met de feiten?
FRITZSCHE: Nee, dat komt niet met de feiten overeen; het spreekt de feiten op alle punten eerder tegen.
GEN. RUDENKO: Laten we zeggen, het spreekt uw beweringen tegen.
Goed, ik stel u een andere vraag. Kent u de naam van Luitenant-generaal Rainer Stahel die de voormalige commandant van Warschau was?
FRITZSCHE: De naam is mij niet bekend.
GEN. RUDENKO: U bent niet bekend met die naam? Goed. Er zal u een document worden overhandigd. Edelachtbare, dat is document USSR-473, de getuigenis van Rainer Stahel, gedateerd 15 september 1941(?). De passage is in uw afschrift onderstreept. Ik ga het eerste uittreksel voorlezen:
“Dr. Goebbels en Fritzsche namen iedere maatregel om de rassentheorie onder de Duitsers te verspreiden en hen ervan te overtuigen dat de Duitsers een Herrenvolk waren en dat andere volkeren als minderwaardige rassen ondergeschikt moesten worden gemaakt aan het Duitse Herrenvolk.”
“Teneinde de Duitsers hiervan te overtuigen en hen te dwingen in deze theorie te geloven maakte het Ministerie van Propaganda, geleid door Dr. Goebbels en Fritzsche voor en tijdens de oorlog een groot aantal films en gaf boeken, pamfletten, tijdschriften en andere literatuur uit waarin de auteurs probeerden de superioriteit van de Duitsers over andere landen te bewijzen.”
“Men kan zeggen dat als gevolg van de energieke activiteiten van Dr. Goebbels en Fritzsche de rassentheorie vaste voet verwierf in de geesten van een groot deel van de Duitse bevolking. Dat droeg bij aan het feit dat tijdens de oorlog Duitse soldaten en officieren, die zich de lessen van de Duitse propaganda hadden eigen gemaakt, beestachtige misdaden pleegden tegen vredelievende volkeren.”
Vertelt u mij, beschreef Rainer Stahel de rol die u in de propaganda van de rassentheorie speelde correct?
FRITZSCHE: Nee, ik zou eraan willen toevoegen dat het peil van deze verklaring zelfs nog lager is dan dat van de andere uitspraken die aan mij zijn voorgelegd. Ik zou graag zien dat maar een van die mensen, wiens getuigenis in deze vorm aan mij is overlegd, hier in persoon zou kunnen verschijnen om te getuigen over de documentaire basis van zijn uitlatingen.
GEN. RUDENKO: Ik meen dat u gedurende de zes maanden dat dit proces al heeft geduurd al genoeg bewijsmateriaal; heeft gehoord. Goed, laten we verder gaan.
FRITZSCHE: Nee, ik moet deze opmerking maken: ik ben niet geconfronteerd met enig bewijsmateriaal van getuigen dat handelt over het onderwerp waarover we het nu hebben.
GEN. RUDENKO: U herinnert zich, hoop ik, de verklaringen van getuige Höss (Zie
Verhoor Höss) betreffende het uitroeien van miljoenen personen.
(er komt geen antwoord).
GEN. RUDENKO: Ik zei dat ik hoop dat u zich de getuigenis van Höss herinnert, de commandant van het concentratiekamp
Auschwitz, betreffende het uitroeien van miljoenen mensen
FRITZSCHE: Ik heb zijn getuigenis niet vergeten en het is geen moment uit mijn gedachten geweest.
GEN. RUDENKO: Prima. Ik wilde u er alleen maar aan herinneren. Ik ben niet van plan u over dit onderwerp te ondervragen. Ik ga over op vragen die verband houden met de propaganda betreffende de voorbereidingen op een aanvalsoorlog door Hitler Duitsland. Om het verhoor te bekorten zal ik een aantal van uw eigen verklaren van 12 september 1945 citeren. Die zijn al bij het Tribubaal ingediend als bewijsstuk USSR-474. Kijkt u alstublieft naar het tweede uittreksel, dat is onderstreept.
FRITZSCHE: Ik maak bezwaar tegen het voorlezen van dat citaat op dezelfde manier waarop ik bezwaar maakte tegen het indienen van het hele verslag van het verhoor en ik verwijs u naar wat ik enkele uren geleden heb verklaard over de oorsprong van dit document.
GEN. RUDENKO: U hebt al een uitleg aan het Tribunaal gegeven en het Tribunaal zal uw uitleg in overweging nemen. Dit document is ingediend en ik ben van plan dit gedeelte van de getuigenis te citeren. Volgt u mij alstunlieft – uittreksel 2:
“Teneinde deze agressieve actie te rechtvaardigen, riep Dr. Goebbels mij bij zich en gaf mij instructies om een vijandige campagne tegen Oostenrijk te voeren. Onder andere gaf hij mij instructie om oude documenten uit het archief op te duiken die de Oostenrijkse regering op een of andere manier in een kwaad daglicht stelden en die in de pers te publiceren. Dr. Goebbels benadrukte dat de te publiceren documenten allereerst moesten aantonen dat het Oostenrijkse volk zich met de Duitse natie wilde verenigen en dat Oostenrijkers die voorstander van dit idee waren, door de Oostenrijkse regering werden vervolgd. Verder zei Dr. Goebbels dat de Duitse pers moest aantonen dat Duitsers die in Oostenrijk woonden stelselmatig door de Oostenrijkse regering werden vervolgd wat zelfs zo ver ging dat er massale vergeldingsacties tegen hen werden ondernomen.”
En verderop:
“Toen Duitsland Tsjechoslowakije, Denemarken, Polen, België, Noorwegen en de Balkanlanden bezette organiseerde ik op instructie van Dr. Goebbels een zelfde haatcampagne.”
De PRESIDENT: Generaal Rudenko, het zou zeker beter zijn hem te ondervragen over een van deze alinea’s: Zei hij dat? – liever dan hem het hele document ineens voor te leggen.
GEN. RUDENKO: Meneer de President, ik heb nog maar een alinea over, ik ben van plan die voor te lezen en hem dan de vraag te stellen.
De PRESIDENT: Daar heb ik geen bezwaar tegen. Ik suggereer alleen maar dat het beter zou hem elke alinea afzonderlijk voor te leggen en niet drie of vier alinea’s in een vraag te stoppen.
GEN. RUDENKO: Goed, Meneer de President; ik zal het op die manier doen.
Ik vraag u, beklaagde Fritzsche, stemt u in met de alinea die ik u heb voorgelezen betreffende de Anschluss?
FRITZSCHE: Nee en ik blijf erbij dat dat niet is wat ik heb verklaard. Dat uittreksel bevat eerder de mening die de ondervragende Russische officier had over mijn getuigenis. Nadat het was opgesteld werd het document ter ondertekening aan mij overlegd.
De PRESIDENT: Een moment. Wat ontkent u daarin? Neemt u de eerste alinea.
FRITZSCHE: Meneer de President, ik protesteer tegen alles, in het bijzonder tegen de uitdrukkingen die hier staan en die ik nooit heb gebruikt. Tijdens mijn ondervraging in Moskou heb ik precies dezelfde dingen verklaard die ik gisteren, eergisteren en vandaag hier tijdens het proces heb verklaard of die welke ik in mijn verklaring heb vastgelegd.
De PRESIDENT: Neemt u de eerste alinea. De eerste alinea is zojuist aan u voorgelezen: “Teneinde deze agressieve actie te rechtvaardigen....” Werden u daar vragen over gesteld en hebt u geantwoord?
FRITZSCHE: Ja, inderdaad. Tijdens vele ondervragingen die ‘s avonds laat werden gehouden werden mij dergelijke vragen gesteld en op de onderwerpen die in deze vraag zijn samengevat antwoordde ik het volgende:
Ik herinner me de datum niet maar toen de actie Oostenrijk op het punt van beginnen stond, werd ik bij Dr. Goebbels ontboden. Dr. Goebbels vertelde me dat de Oostenrijkse regering van Schuschnigg plannen van een of andere aard had – die zijn hier tot in voldoende bijzonderheden beschreven – dat er een regeringscrisis was ontstaan, dat Seyss-Inquart de regering had overgenomen, dat er vanuit Oostenrijk een roep om hulp was gekomen en dat nu de intocht in Oostenrijk zou plaatsvinden.
De PRESIDENT: Vertelt u ons nu wat u de Russische ondervrager heeft verteld of vertelt u ons wat er in Duitsland werkelijk gebeurde ten tijde van de Anschluss?
FRITZSCHE: Ik vertel u wat ik de Russische ondervragingsofficier heb verteld en dat is precies wat er op de betreffende dag op het Ministerie van Propaganda gebeurde.
De PRESIDENT: U zegt dus dat deze hele eerste paragraaf een verzinsel is, niet waar?
FRITZSCHE: Nee, de uitdrukking verzinsel zou ik niet willen gebruiken maar ik zou willen zeggen – en verzoek toestemming dat te mogen doen – welke delen van deze paragraaf juist zijn. Allereerst is daar het punt dat er een vijandige campagne tegen de regering Schuschnigg werd gevoerd; een dergelijke campagne werd in feite opgezet in de Duitse pers. Of dat op het tijdstip van zijn aftreden gebeurde of net daarvoor weet ik niet meer.
Verder is het juist, zoals in deze paragraaf staat dat door het zoveel mogelijk noemen van aparte gevallen moest worden aangetoond dat onder de regering Schuschnigg diegenen die sympathiek stonden tegenover Duitsland vervolgd werden. Dat zijn de punten die juist zijn.
GEN. RUDENKO: Strikt genomen betekent dat u nu hebt bevestigd wat ik zojuist heb voorgelezen.
FRITZSCHE: Nee, nee meneer. Daar bestaat een essentieel verschil tussen.
GEN. RUDENKO: Vanuit uw gezichtspunt. Maar ik meen dat u het feit niet zult ontkennen dat u propaganda voerde gericht tegen de Oostenrijkse regering. Dat is de kern van deze vraag.
FRITZSCHE: Dat moet ik ook ontkennen. Deze propaganda werd niet door mij gevoerd maar door mijn voorganger als hoofd van het Deutsches Presseamt.
GEN. RUDENKO: Begrijp ik u goed dat u ontkent persoonlijk te hebben deelgenomen aan deze propaganda maar u het feit niet ontkent dat er een dergelijke propaganda werd gevoerd?
FRITZSCHE: U hebt mij goed begrepen wanneer u in dit geval met de term propaganda bedoeld de opsomming van die maatregelen die de regering Schuschnigg nam tegen de Duitse belangen als geheel.
GEN. RUDENKO: Goed. Ik zou de volgende alinea uit dezelfde verklaring willen voorlezen, die luidt:
“Toen Duitsland Tsjechoslowakije, België, Denemarken, Polen, Noorwegen en de Balkanlanden bezette, zette ik, handelend op instructies van Dr. Goebbels een gelijksoortige lastercampagne op. In elk van die gevallen groef ik elk document uit de archieven op dat de regeringen van die landen zwart maakte waar het Duitsland betrof, voegde mijn commentaar aan die documenten toe en probeerde op die manier deze of gene agressieve actie van de kant van Duitsland te rechtvaardigen.”
Ontkent u dat ook?
FRITZSCHE: Ja, in die vorm ontken ik dat ook.
GEN. RUDENKO: Maar u zult niet ontkennen dat er propaganda werd gevoerd met agressie als doel tegen al die landen die in de verklaring worden genoemd.
FRITZSCHE: Ik bestrijd uw laatste opmerking. Ik geef het feit van de propaganda toe en ik heb de afzonderlijke acties en mijn deelname daaraan tot in bijzonderheden beschreven in mijn verklaring, document 3469-PS.
GEN. RUDENKO: Prima; ik ben niet van plan u verder te ondervragen omdat dit voldoende is uitgelegd in uw verklaring van 7 januari 1946, document 3469-PS en dat in feite niet tegenspreekt wat er is vermeld. Is dat juist?
FRITZSCHE: Ik zie een essentieel verschil. Maar het document 3469-PS is absoluut juist.
GEN. RUDENKO: Prima. Ik zou als aanvulling hierop de getuigenis van Ferdinand Schorner willen voorlezen, document USSR-472 en dat is al bij het Tribunaal ingediend; ik bedoel uittreksel 3. In zijn verklaring zegt hij en ik citeer:
“De politieke activiteiten van Fritzsche als officiële radiocommentator waren op dezelfde manier als die van de oorlogscorrespondent Generaal Dittmar ondergeschikt aan de belangrijkste doelstellingen van het Nationaalsocialisme: het ontketenen van een wereldoorlog tegen democratische landen en het op alle mogelijke manieren bijdragen aan de overwinning van de Duitse strijdkrachten. Fritzsche’s belangrijkste methode, toegepast tijdens de verscheidenen jaren van zijn activiteiten bestonden, zoals ik mij later realiseerde uit het bewust misleiden van het Duitse volk. Ik noem dat omdat wij gedurende de laatste jaren die misleiding bijzonder pijnlijk ondervonden omdat wij, ondanks Fritzsche’s valse jammerklachten de feitelijke condities en de feitelijke situatie aan het front kenden. De grootste schuld van mensen zoals Fritzsche is dat zij de werkelijke stand van zaken niet kenden maar ondanks dat, handelend volgens de misdadige bedoelingen van de regering Hitler, het volk bewust leugens voorhielden of, om een Duitse uitdrukking te gebruiken, hen zand in de ogen strooiden.”
Vertelt u mij, beklaagde Fritzsche, komt deze karakterisering van de Duitse propaganda met de waarheid overeen?
FRITZSCHE: Dat is volslagen onzin en toevallig kan ik dat gedeeltelijk bewijzen. Meneer Schorner zegt dat een deel van de activiteiten van de oorlogscorrespondent Generaal Dittmar het ontketenen van aanvalsoorlogen was. Generaal Dittmar sprak voor het eerst op de radio in de winter van 1942-1943. Dat is een punt. Het tweede punt is het volgende: ik heb de heer Schorner nooit ontmoet. Ik ken hem niet en ik heb nooit met hem gesproken. Ik zou verbaasd zijn wanneer hij in een positie zou zijn om te oordelen of ik opzettelijk of onbewust ooit iets heb gezegd dat niet waar was. Echter – en dit is iets dat ik eraan moet toevoegen – gedurende de laatste dagen in Berlijn kreeg ik indirect, via staatssecretaris Dr. Naumann een rapport van Generalfeldmarschall Schorner met de instructie dat hij het aan mij overliet om er gebruik van te maken. Er stond in dat hij in Bohemen was met een eenheid die intact was en dat hij, als hij dat wilde, dat gebied voor een onbepaalde periode kon behouden. Wij in Berlijn moesten de moed niet verliezen; hij zou ons zelfs te hulp kunnen komen. Ik weet niet of Schorner die uitspraak in feite zelf deed maar ik denk dat het nuttig zou zijn Generalfeldmarschall Schorner hier als getuige op te roepen om hem te vragen waarop hij die uitspraak baseerde.
GEN. RUDENKO: Het feit dat u Ferdinand Schorner niet kent doet aan zijn getuigenis niets af want u hebt zelf voor dit Tribunaal gezegd dat hoewel vele mensen u kenden als officiële vertegenwoordiger van de regering u natuurlijk niet iedereen kon kennen, niet waar?
FRITZSCHE: Als u mij toestaat, meneer zou ik uw aandacht op iets onlogisch willen vestigen. Zelfs zonder mij te kennen is het voor iemand erg makkelijk een mening te hebben over de dingen die ik heb gezegd maar het is onmogelijk voor iemand om te bepalen of ik die uitspraken te goeder trouw of te kwader trouw deed. Ik weet zeker dat u dat onderscheid zult zien.
GEN. RUDENKO: U hebt het alweer over uw persoonlijke deelname maar u ontkent het leugenachtige karakter van de Duitse propaganda niet?
FRITZSCHE: Ik kan de vraag zoals u hem stelt alweer niet met ja beantwoorden. Vanochtend heb ik u een basis gegeven voor vragen die mij kunnen worden gesteld. Ik heb mijn deel bijgedragen aan een historische opheldering door te proberen aan te tonen wat zuiver idealisme was en wat valse voorstellingen waren. Die twee worden nu door elkaar gehaald.
GEN. RUDENKO: Ik stel geen vragen op basis van wat u pretendeert mij te hebben gegeven maar op basis van documenten die ter beschikking van de Aanklager staan.
Laten we verder gaan. Ik zou u willen vragen: Kende u de documenten over Fall Grün, tegen Tsjechoslowakije, de documenten over de agressie tegen Polen, de agressie tegen Joegoslavië – en de documenten over de propaganda die in dit opzicht moest worden gevoerd?
FRITZSCHE: Ik heb hier voor het eerst de gedocumenteerde gegevens voor Fall Grün gehoord. Maar omdat u nu weer probeert dit aan propagandamaatregelen te koppelen wordt het voor mij erg moeilijk die twee zaken gescheiden te houden. Misschien bent u ermee geholpen dat ik noch in het geval Tsjechoslowakije, noch in het geval Polen noch in welk ander geval ook over de Duitse aanvallen wist tot een of anderhalf uur voordat die aan het Duitse publiek werden gemeld.
GEN. RUDENKO: Zei u een of anderhalf uur?
FRITZSCHE: Ik wil me niet vastleggen op een of anderhalf uur. Ik herinner me dat ik in het geval Rusland via Dr. Goebbels misschien 5 of 6 uur van tevoren daar iets van wist.
GEN. RUDENKO: Prima. Aan u zal nu document USSR-493 worden gegeven. Dat is uw radiotoespraak in verband met de agressie tegen Polen. Deze toespraak werd gehouden op 29 augustus. Het doel ervan was de redenen voor de aanval op Polen van tevoren uit te leggen en die werd gehouden op 29 augustus. Ik ga hem niet voorlezen maar de kern van deze toespraak is dat u op 29 augustus sprak over onverwachte gebeurtenissen die op handen waren. Hebt u zich met dit document vertrouwd gemaakt?
FRITZSCHE: Ja, inderdaad.
GEN. RUDENKO: U ontkent niet dat u op 29 augustus die toespraak hield?
FRITZSCHE: Nee, dat ontken ik niet. Ik zou alleen willen verwijzen naar het feit.....
GEN. RUDENKO: Neemt u mij niet kwalijk. Beantwoordt u alstublieft eerst mijn vraag en geeft u later uw uitleg. Dat was op 29 augustus? U ontkent het niet. Ik vraag u, geloofde u zelf in die uitleg van een onafwenbare oorlog met Polen? Geloofde u dat destijds zelf?
FRITZSCHE: Of ik destijds een oorlog onvermijdelijk vond, ik ben niet in een positie om u dat te vertellen. Maar ik kan u een ding zeggen, ik geloofe niet dat Duitsland schuld trof. Dat die spanning tot oorlog zou leiden....
GEN. RUDENKO: Dat is genoeg.
FRITZSCHE: Ik vraag of ik eraan toe mag voegen....
GEN. RUDENKO: Houdt u het alstublieft kort.
De PRESIDENT: Generaal Rudenko, laat de man antwoord geven.
GEN. RUDENKO: Zo u wilt.
FRITZSCHE: Destijds was het voor mij een grote genoegdoening dat ik in de weken die volgden in de Sovjet pers kon lezen dat Sovjet Rusland en haar regering de Duitse mening over schuld aan de oorlog in dit geval deelden.
GEN. RUDENKO: Ik meen dat het nu niet de tijd is om dit te bespreken en ik vroeg u ook niet om een uitleg van dit onderwerp. U hebt mijn vraag niet beantwoord maar laten we op een andere vraag overgaan. Op 9 april 1940 hield u een toespraak over de redenen voor een mogelijke bezetting van Noorwegen. U krijgt nu een uittreksel van die rede overhandigd.
Meneer de President, dit is document USSR-496.
U hebt het document, beklaagde Fritzsche. Het is uittreksel nummer 4.
FRITZSCHE: Nee, ik heb het niet. Ja, ik heb het gevonden. Het is pagina 4.
GEN. RUDENKO: Prima. Ja, het is uittreksel numer 4. Ik zal een korte passage voorlezen:
“Het feit dat Duitse soldaten hun plicht moesten doen omdat de Engelsen de Noorse neutraliteit hadden geschonden eindigde niet in een oorlogsactie maar in een vredesactie. Niemand raakte gewond, er werd geen enkel huis verwoest; het leven ging zijn dagelijkse gang”
Dat was een leugen. Erkent u dat of ontkent u het?
FRITZSCHE: Nee, dat was geen leugen, want ik was net zelf in Noorwegen geweest en ik had dat allemaal gezien. En alles wordt helemaal duidelijk als u mij toestaat de volgende zin voor te lezen, die luidt; de volgende zin luidt:
GEN. RUDENKO: Beklaagde Fritzsche, wacht u even. U kunt dat later voorlezen.
De PRESIDENT: Maar, Generaal Rudenko, u moet de man het laten uitleggen. Hij wil de volgende zin voorlezen om deze zin te verduidelijken.
FRITZSCHE: De volgende zin luidt:
“Zelfs daar waar Noorse troepen, aangespoord door de misleide voormalige Noorse regering tegenstand boden, werd de burgerbevolking daar nauwelijks door geraakt, want de Noren vochten buiten de steden en de dorpen.”
GEN. RUDENKO: Goed. Ik zal u nu een document tonen, Een officieel verslag van de Noorse regering, dat door de Franse Aanklager al bij het Tribunaal is ingediend als bewijsstuk RF-72.
Meneer de President, in mijn documentenboek is dit document verkeerd genummerd met bewijsstuk USSR-78. Het is document 1800-PS en is door de Franse Aanklager ingediend als bewijsstuk RF-72.
(tot de beklaagde): Luister, beklaagde Fritzsche, hoe juist u de situatie in Noorwegen beschreef en wat het officiële rapport van de Noorse regering daarover zegt. Ik citeer:
“De Duitse aanval op Noorwegen op 9 april 1940 stortte Noorwegen voor het eerst in 126 jaar in een oorlog. Twee maanden lang woedde de oorlog in het land en veroorzaakte schade tot een bedrag van 250 miljoen Kronen. Meer dan 40.000 huizen werden verwoest of beschadigd en ongeveer 1.000 burgers werden gedood.”
En dat beschrijft de situatie zoals die werkelijk was. Geeft u toe dat uw rede van 2 mei 1940 vol zat met de gebruikelijke leugens?
FRITZSCHE: Nee, dat geef ik niet toe maar ik beweer dat u, meneer, bij het indienen van dit uittreksel niet het feit in overweging neemt dat ik in mijn inleiding heb gemeld dat ik wilde beschrijven wat ik zelf had gezien, toen ik naar de Gubranvallei reisde en toen ik, herinner ik me, helemaal tot Atta kwam. Het bewijst op geen enkele manier dat mijn beschrijving onjuist is als volgens de feiten die door de Noorse regering waren vastgesteld dergelijke schade en verliezen werkelijk ontstonden als gevolg van deze onderneming.
GEN. RUDENKO: Ik meen dat de Noorse bevolking en de Noorse regering voldoende ervaring hadden met de last van de Duitse bezetting en het regeringsbericht meldt actuele feiten en niet het soort feiten dat u in uw propaganda noemt. Dit document is ingediend in overeenstemming met Artikel 21 (van het Handvest, vert.) als onweerlegbaar bewijs en ik ben niet van plan met u in discussie te gaan. Het Tribunaal zal dit in overweging nemen. Ik heb nog een paar vragen voor u in verband met een kwestie die hier al tot in detail behandeld is. Het is het
Athenia geval. Ik ga u niet tot in detail over deze kwestie ondervragen omdat die al met voldoende nauwkeurigheid behandeld is. Ik vraag u alleen maar: Geeft u nu toe dat de Fascistische propaganda het publiek lasterlijke en valse informatie over het geval de
Athenia gaf?
FRITZSCHE: Of dat door Fascistische propaganda in Italië werd gedaan weet ik niet. De Nationaalsocialistische propaganda deed het te goeder trouw, zoals ik duidelijk heb gezegd.
GEN. RUDENKO: Ik heb al bijna een uur gesproken over wat er hier gebeurd is en wat is vastgesteld. Bent u het met mij eens dat deze rede een lasterlijke rede was of ontkent u dat nog steeds?
FRITZSCHE: Nee, dat heb ik al toegegeven en ik heb ook duidelijk aangetoond hoe deze uitspraken tot stand kwamen.
GEN. RUDENKO: Prima. Mij interesseert alleen maar de persoonlijke rol die u in deze kwestie speelde. Waarom had u zo’n actief aandeel in deze kwestie en waarom was u de eerste om dergelijke laster te verspreiden?
FRITZSCHE: Ik geloof niet dat ik de eerste was die die kwestie openbaar maakte. Het is echter een feit dat ik het regelmatig over het geval met de Athenia had op basis van officiële rapporten die ik geloofde. Ik sprak over dit geval omdat ik juist de man was de aan het begin van de oorlog ‘s avonds op de radio sprak.
GEN. RUDENKO: Probeert u te beweren dat het eerste bericht over de Athenia in oktober 1939 in de Völkische Beobachter verscheen?
FRITZSCHE: Dat heb ik nooit beweerd.
GEN. RUDENKO: Goed. Dan wil ik u eraan herinneren dat u het al in september 1939 over de Athenia had. Is dat juist?
FRITZSCHE: Ja, natuurlijk, de kwestie van de Athenia.....
GEN. RUDENKO: En u sprak erover voordat het bericht in de Völkische Beobachter werd gepubliceerd?
FRITZSCHE: Vele weken daarvoor, ja.
GEN. RUDENKO: Daarom was u de eerste die die lasterlijke beweringen verspreidde?
FRITZSCHE: Nee, dat kan ik niet bevestigen, maar....
GEN. RUDENKO: Prima. In dit verband zal ik u nog een vraag stellen. U zult toch niet ontkennen dat u in 1940 die versie nog verspreidde? Ik zal de vraag herhalen. Ik vraag u, u zult toch niet ontkennen dat u zelfs in 1940 u die laster bleef verspreiden?
FRITZSCHE: Het is de essentie van iedere vorm van propaganda dat goede en effectieve zaken zo vaak en zo lang mogelijk worden herhaald. Ik heb al uitgelegd dat ik in december 1945, alleen hier in de gevangenis voor het eerst van Grossadmiral Raeder heb gehoord dat het in feite een Duitse U-boot was geweest die de Athenia had getorpedeerd.
GEN. RUDENKO: Goed. Ik ga over op een serie vragen betreffende uw deelname aan het voeren van propaganda in verband met de voorbereiding op de agressie tegen de Sovjet-Unie. U beweert dat u niets wist van de voorbereidingen op agressie tegen de Sovjet-Unie tot 5 uur in de morgen van 22 juni 1941 – met andere woorden, toen de Duitse troepen het territorium van de Sovjet-Unie al waren binnengetrokken – en u door Von Ribbentrop op Buitenlandse Zaken werd ontboden waar een persconferentie werd gehouden. Heb ik uw getuigenis goed begrepen?
FRITZSCHE: Nee. Enkele uren daarvoor, in de avond voorafgaand aan de dag van de inval had Dr. Goebbels enkele afdelingshoofden van zijn ministerie naar zijn huis aan de Wannsee laten komen, had hen deze feiten verteld en hen verboden weg te gaan of te telefoneren. Dat was de eerste echte kennis die ik hiervan had.
GEN. RUDENKO: Goed. U beweert ook dat u pas in 1942 op de hoogte raakte van Duitsland’s agressieve plannen met betrekking tot de Sovjet-Unie en dat volgens uw eigen zeggen. Is dat juist?
FRITZSCHE: Ik weet niet wat u daarmee bedoelt. Ik heb vanochtend geprobeerd duidelijk te maken dat ik pas hier in de gevangenis begon te twijfelen aan de waarheid van de officiële Duitse redenen die voor die aanval waren gegeven. Dat heb ik vanmorgen uitgelegd. Een tweede punt, dat ik eerder in Moskou heb benadrukt toen ik werd ondervraagd, was dat ik in 1942 – het kan ook 1941 zijn geweest – nadat de oorlog tegen de Sovjet-Unie was uitgebroken, ontdekte dat allerlei soorten voorbereidingen al vrij lang voor 22 juni moesten zijn getroffen.
GEN. RUDENKO: Ik wil u een uittreksel uit uw verklaring in herinnering brengen, een document dat u volledig bevestigt. Het is nummer 3469-PS. In paragraaf 42 lezen we:
“Begin 1942 was ik soldaat aan het Oostfront. Ik zag de uitvoerige voorbereidingen die waren getroffen voor de bezetting van en het bestuur over gebieden die zich helemaal tot de Krim uitstrekten. Op basis van mijn persoonlijke waarnemingen kwam ik tot de conclusie dat de aanval tegen de Sovjet-Unie al lang voor dat die uitbrak was voorbereid.”
Is die uitspraak juist?
FRITZSCHE: Ja zeker.
GEN. RUDENKO: Goed dan, ik heb verder geen vragen meer aan u te stellen over dit onderwerp. Ik zou twee andere documenten in uw herinering willen terughalen betreffende het voeren van propaganda, gezien de voorbereiding op en de werkelijke aanval op de Sovjet-Unie. Ik verwijs naar de notulen van een conferentie gehouden door Hitler op 16 juli 1941.
Dit document, Meneer de President, is nummer L-221 en dat is al ingediend.
(tot de beklaagde): Dit document zal u worden overhandigd en ik ga een of twee passages op de eerste pagina voorlezen. Ik citeer:
“Nu is het essentieel dat wij onze bedoelingen niet aan de hele wereld kenbaar maken. Daarvoor is ook geen noodzaak. Het belangrijkste is dat we zelf weten wat we willen. Maar we moeten onder geen enkel beding onze taak moeilijker maken met overbodige verklaringen. Dergelijke verklaringen zijn overbodig omdat we alles kunnen doen wat binnen onze macht ligt; wat buiten onze macht ligt kunnen we toch niet doen.”
En verderop:
“Wat we de wereld vertellen over de motieven voor onze acties moet worden bepaald door tactische overwegingen. We moeten hier op dezelfde wijze handelen zoals we deden in het geval van Noorwegen, Denemarken, Holland en België. In die gevallen zeiden we ook niets over onze bedoelingen en we zullen zo voorzichtig zijn ons in de toekomst aan die methode te houden.”
Wist u van dergelijke decreten van Hitler?
FRITZSCHE: Nee, ik wist niets van dergelijke decreten maar het feit dat dergelijke verklaringen en richtlijnen in deze zaal zijn ingediend maakte dat ik me realiseerde, zoals ik heb gezegd dat sommige veronderstellingen van onze propaganda geen basis hebben.
GEN. RUDENKO: Prima. U wist ook niets van de instructies, uitgegeven door het
OKW en getekend door beklaagde Jodl betreffende het voeren van propaganda tijdens Fall Barbarossa?
FRITZSCHE: Ik kan dat niet zeggen zonder die documenten te hebben gezien; Fall Barbarossa als zodanig zei me tot aan dit proces niets.
GEN. RUDENKO: Meneer de President, dit is document C-26 en dat is al ingediend bij het Tribunaal. Ik ga er alleen op in met betrekking tot de kwestie van de propaganda. Het is bewijsstuk USSR-477 in uw documentenboek, Meneer de President, document C-26.
(tot de beklaagde): Ik zal slechts een uittreksel citeren, beklaagde.
Deze instructies luiden:
“Propaganda gericht op het opdelen van de Sovjet-Unie in verschillende staten mag voorlopig niet worden gevoerd. In de diverse delen van de Sovjet-Unie moet de Duitse propaganda de taal gebruiken die daar het meest gesproken wordt. Maar dat mag niet op een manier gebeuren zodat de diverse leuzen de indruk zouden geven dat die zijn bedoeld om de Sovjet-Unie in een vroeg stadium op te delen.”
Was u op de hoogte van deze richtlijnen?
FRITZSCHE: Ik kende noch het document, noch de inhoud van de richtlijn die u zojuist hebt voorgelezen.
GEN. RUDENKO: Ja, maar ik hoop dat u niet zult ontkennen dat dit de geest was waarin de propaganda werd gevoerd.
FRITZSCHE: Nee. Voor zover ik kon waarnemen had de propaganda die in de Sovjet-Unie werd gevoerd juist de tegenovergestelde bedoeling. Die probeerde de diverse nationaliteiten, zoals de Oekraïne, Wit-Rusland, de Baltische Staten en zo, klaar te maken voor onafhankelijkheid.
GEN. RUDENKO: Prima. Ik zou u nu willen vragen: wanneer ontmoette u beklaagde Rosenberg voor het eerst en waar kreeg u de inlichtingen betreffende de taken van de Duitse propaganda in het Oosten?
FRITZSCHE: Ik betwijfwel of ik voor dit proces ooit met de heer Rosenberg heb gesproken, maar ik meen wel dat ik hem wel eens sociaal heb ontmoet. Ik heb echter nooit van mijn leven een officieel onderhoud met hem gehad.
GEN. RUDENKO: Prima. Aan u zal document 1039-PS worden overhandigd. Dat is een verslag van Rosenberg over het voorbereidende werk betreffende zaken die in verband staan met de landen in het Oosten. Dit document is al aan beklaagde Rosenberg overhandigd en hij heeft het niet ontkend, maar bevestigd.
Ik zou graag willen dat u naar het tweede citaat kijkt, dat gemerkt is. Om dit verhoor te bekorten zal ik niet de hele passage voorlezen. Het rapport vermeldt:
“Afgezien van deze onderhandelingen”- waarover we het eerder al hebben gehad – “heb ik de bevoegde vertegenwoordigers van de hele propaganda organisatie ontvangen, namelijk Ministerialdirektor Fritzsche, Minister Schmidt, Reichsrundfunkintendant Glasmeier, Dr. Grothe namens het
OKW en anderen. Zonder in te gaan op details betreffende politieke doelen heb ik de bovengenoemde personen in vertrouwen ingelicht over de noodzakelijke houding met het verzoek de hele terminologie van de pers te matigen tot een gelijk niveau zonder enige verklaring af te leggen.”
“De instructies voor het uitvoerig behandelen van kwesties betreffende de landen in het Oosten, die al lang geleden waren opgesteld, zijn nu door mijn departement uitgegeven en ik heb die doorgegeven aan de vertegenwoordigers van de propaganda.”
Heeft beklaagde Rosenberg deze gebeurtenissen, die in 1941 plaatsvonden, voor de aanval op de Sovjet-Unie, correct beschreven?
FRITZSCHE: Nee. Ik herinner me niet ooit ontvangen te zijn door Rosenberg. In elk geval heb ik voor de 22ste juni nooit enig rapport van Rosenberg of van een van zijn collega’s over de voorgenomen aanval op de Sovjet-Unie ontvangen.
Aan de andere kant – en dit verduidelijkt misschien de zaak – herinner ik mij dat een collega van Rosenberg mij of mijn collega’s regelmatig opzocht. Ik herinner me zelfs zijn naam, hij was het hoofd van een persgroep, Majoor Kranz, een voormalig redacteur van de Völkische Beobachter. De man bezocht mij en mijn collega’s regelmatig en bracht bepaalde wensen van Rosenberg betreffende de propaganda over. Maar in elk geval was dat niet voor 22 juni.
GEN. RUDENKO: Dat betekent dat voor zover het u betreft wat Rosenberg in zijn rapport schrijft een leugen is?
FRITZSCHE: Een leugen is te sterk uitgedrukt. Het kan zijn dat de informatie waar hij het over heeft voor een later tijdstip geldt, dat kan ik niet beoordelen omdat ik niet het hele document gelezen heb. Het kan ook zijn dat Rosenberg in dit verslag niet helemaal nauwkeurig is wanneer hij de ontvangst noemt van de bevoegde vertegenwoordigers van de hele propaganda organisatie.
GEN. RUDENKO: Prima. In dit verband wil ik u twee vragen stellen. Allereerst zou ik willen verwijzen naar de geschreven getuigenis van Hans Voss, document USSR-471 dat u al hebt. Het is uittreksel 3 van document USSR-471. Hebt u dat gevonden?
FRITZSCHE: Ja, ik heb het gevonden.
GEN. RUDENKO: Ik citeer:
“Na de nederlaag van de Duitse troepen in Stalingrad en na het begin van het grote Sovjet offensief aan het hele Oostfront deden Dr. Goebbels en Fritzsche grote moeite de Duitse propaganda zo te vormen om Hitler met groot succes te kunnen helpen de situatie aan het front meester te worden. De proganda was gebaseerd op de hoop dat de Duitsers erin zouden slagen lang stand te houden. Er werd geprobeerd het Duitse volk angst aan te jagen door het verspreiden van lasterlijke berichten over de wreedheden van de Russische soldaten en de bedoeling van de Sovjet-Unie om de Duitse natie van de kaart te vegen.”
“In de laatste fase van de oorlog werd met de propaganda gevoerd door Dr. Goebbels en Fritzsche een laatste poging gedaan Hitler te steunen en de tegenstand tegen de Russische troepen te versterken.”
Is dat juist?
FRITZSCHE: Het is niet alleen onjuist, het is onzin.
GEN. RUDENKO: U hebt dat soort termen herhaaldelijk gebruikt. Het is duidelijk een teken van professionele praktijk. Goed, ik ben niet van plan met u een polemiek aan te gaan.
Ik zou graag willen dat u kijkt naar uw getuigenis van 12 september 1945. Het is het derde uittreksel van document USSR-474. Hebt u die passage gevonden? Ik zal uw uitleg betreffende die vraag citeren.
FRITZSCHE: Geen van die uitspraken is van mij. Naar welke passage verwijst u, meneer?
GEN. RUDENKO: Ik bedoel het gemarkeerde uittreksel 3, dat begint met de woorden: ‘De militaire agressie tegen de Sovjet-Unie.
FRITZSCHE: Ja.
GEN. RUDENKO: Let u alstublieft op.
“Omdat we een verdrag met de Sovjet-Unie hadden werd de aanval op de Sovjet-Unie in het geheim door Duitsland voorbereid. Daarom werd er gedurende de periode van voorbereiding geen propaganda gevoerd. De Duitse propaganda autoriteiten begonnen dus pas actief anti-Sovjet propaganda te voeren nadat de oorlog aan het Oostfront was begonnen.”
“Er moet aan worden toegevoegd dat de belangrijkste taak die Dr. Goebbels aan de hele propaganda machinerie opdroeg bestond uit het rechtvaardigen van Duitsland’s beleid van expansie richting de Sovjet-Unie.”
“Vanuit dit standpunt zette ik als hoofd van de Duitse pers en radio een uitgebreide campagne van anti-Sovjet propaganda op waarmee ik het grote publiek ervan probeerde te overtuigen dat de Sovjet-Unie en niet Duitsland de schuldige partij in deze oorlog was. Ik moet echter verklaren dat wij geen werkelijke basis hadden voor de beschuldiging dat de Sovjet-Unie een gewapende aanval op Duitsland voorbereidde.”
“In mijn radiopraatjes probeerde ik in het bijzonder de volkeren in Europa en de Duitse bevolking vrees aan te jagen voor de verschrikkingen van het Bolsjewisme. Zo beweerde ik dat alleen Fascistich Duitsland de beschermende barrière vormde tegen de Anglo-Amerikaanse plutocratie en het Rode imperialisme.”
Geeft u dat toe?
FRITZSCHE: Hier zijn weer feitelijke uitspraken van mij verdraaid. Als het mag wil ik u de feiteijke basis voor de diverse punten kort weergeven.
Het is juist dat ik in Moskou heb verklaard dat de oorlog tegen de Sovjet-Unie niet is voorbereid door middel van propaganda want deze oorlog kwam erg plotseling en als een verrassing. Verder is het juist te zeggen dat na de aanval op de Sovjet-Unie de belangrijkste taak van de Duitse propaganda was de noodzaak voor deze aanval te rechtvaardigen; daarom moesten we keer op keer benadrukken dat we een Sovjet aanval slechts voor waren geweest. Verder is het juist dat ik zei dat de volgende taak voor de propaganda was aan te tonen dat niet Duitsland maar Rusland schuld had aan deze oorlog, iets wat ongeveer op hetzelfde neerkomt. Helaas is het belangrijkste argument dat ik heb genoemd uit dit verslag weggelaten, namelijk dat ik en met mij miljoenen Duitsers geloof hebben gehecht aan de officiële berichten uitgegeven door de Duitse regering want het zou ons onzin en waanzin hebben geschenen wanneer wij midden in een oorlog die in het Westen nog niet beslist was, bewust en opzettelijk een
oorlog in het Oosten zouden hebben geriskeerd.
Ik ga verder. Het is ook juist dat de bewijzen, gegeven in het Witboek van Buitenlandse Zaken destijds nogal mager waren en verder is het juist te zeggen dat de Duitse propaganda Europa vrees voor het Bolsjewisme wilde aanjagen. Ten slotte is het juist dat de Duitse propaganda keer op keer benadrukte dat Duitsland het enige bolwerk vormde tegen een Sovjet wereldrevolutie.
GEN. RUDENKO: Prima. Ik zou nu uw aandacht willen vestigen op uittreksel nummer 4 van hetzelfde document dat in uw bezit is. Het gaat over de propaganda om de wil tot weerstand bij de Duitse bevolking levend te houden, ondanks alle duidelijke bewijzen voor Duitsland’s nederlaag. Ik zou dit korte uittreksel uit hetzelfde document, USSR-471 willen voorlezen. Ik citeer:
“Beginnend in 1943 deed ik mijn best via de Duitse radio te verkondigen dat Duitsland over wapens beschikte die de kracht van onze vijanden zouden aantasten. Hiervoor gebruikte ik verzonnen gegevens betreffende de productie van de Duitse wapenindustrie die mij door de Rijksminister van Oorlogsproductie, Speer waren verstrekt.”
Is dat juist?
FRITZSCHE: Een deel is onjuist en het andere deel dat juist is, is verkeerd vermeld.
Om met het laatste te beginnen; het is juist dat ik gegevens kreeg van het Ministerie van Bewapening en Oorlogsproductie die mij grote hoop op vooruitgang gaven. Ik kreeg bijvoorbeeld cijfers betreffende de maandelijkse productie van vliegtuigen, cijfers betreffende nieuwe en bijzonder effectieve jachtvliegtuigen. Inmiddels heb ik, door het aan Speer zelf te vragen, vastgesteld dat de cijfers die ik kreeg destijds volkomen juist waren en dat de vliegtuigen ofwel verkeerd werden ingezet, zoals tijdens het
Ardennenoffensief in plaats van het vaderland te beschermen. of dat ze niet konden worden gebruikt vanwege het tekort aan brandstof. Het eerste deel echter.....
GEN. RUDENKO: U treedt teveel in bijzonderheden, beklaagde Fritzsche. U noemt een heleboel details die hier al zijn behandeld en die niets met u te maken hebben.
Ik zou u de getuigenis van Speer willen voorleggen die hier in Neurenberg door de Russische aanklager op 14 november 1945 is verhoord. Ik dien dit document in als USSR-492. Ik zou alleen dat gedeelte voor het verslag willen voorlezen dat handelt over het voeren van propaganda in de bewuste periode. Ik citeer:
“In september 1944 schreef ik een brief aan Dr. Goebbels.....In die brief waarschuwde ik Dr. Goebbels dat het verkeerd was propaganda te blijven voeren over de nieuwe V-1 wapens want op die manier zou dat alleen maar ijdele hoop kweken bij de Duitse bevolking. Dit was geheime propaganda die door Dr. Goebbels werd gevoerd met als doel de Duitse bevolking hoop te geven op een gunstige afloop van de oorlog.”
Is dat juist?
FRITZSCHE: Slechts gedeeltelijk. Het is waar dat Dr. Goebbels, meer dan een jaar voor het gebruik van het eerste V wapen er propaganda over voerde. Aan de andere kant heeft Speer hier inmiddels in zijn getuigenis verklaard dat hij nu de feitelijke bron kent van de propaganda betreffende de wonderwapens, namelijk Standartenführer Schwartz van Berk. Tenslotte probeerde Dr. Goebbels in de laatste maanden van de oorlog op dezelfde manier de propaganda over deze wonderwapens, waarmee hij zelf eens begonnen was, te ontkrachten.
GEN. RUDENKO: Nu wil ik u herinneren aan de rol die u in deze propaganda speelde. U prees deze nieuwe wapens aan om in de harten van de Duitse bevolking de hoop op een succesvolle tegenstand te kweken.
Ik leg u document USSR-496 voor. Dat hebt u al. Het is uw radiorede van 1 juli 1944.
De PRESIDENT: Generaal, bent u gauw klaar of zullen we nu pauzeren?
GEN. RUDENKO: Ik geloof dat we nu beter kunnen pauzeren, Meneer de President, want ik heb nog ongeveer een half uur nodig.
(de zitting wordt geschorst.)