Op 3 september 1939 werd de Britse Lijnboot "Athenia", met maar liefst 1400 passagiers aan boord op ongeveer 200 mijl ten westen van de eilandengroep de Hebriden, zonder enige waarschuwing vooraf, door de Duitse onderzeeboot U 30 getorpedeerd. Hierbij kwamen 112 personen om het leven, waaronder 28 Amerikanen.
Oberleutnant-zur-See Fritz Julius Lemp was commandant van de Duitse onderzeeboot U 30. In de late avond van 3 september 1939 bevond zijn onderzeeboot zich op ongeveer 200 mijl ten westen de Hebriden, een eilandengroep ten noordwesten van Schotland. 's Middags om 16.00 uur had zijn telegrafist hem een belangrijk bericht van Karl Dönitz, de bevelhebber van het Duitse onderzeebootwapen, overhandigd waarin stond dat Duitsland in oorlog was met Frankrijk en Groot-Brittannië en dat de regels van de Haagse Conventie strikt in acht moesten worden genomen. Eén van deze regels hield in dat het ten strengste verboden was om een schip zonder waarschuwing aan te vallen. Echter, op geallieerde marineschepen, bewapende koopvaardijschepen en troepentransportschepen was deze regel niet van toepassing en moesten de Duitse onderzeeboten onverwijld offensief optreden.
Op 3 september 1939 stond Fritz Lemp in de commandotoren en tuurde het zee-oppervlak af, toen hij op een gegeven moment en tot zijn grote verbazing en opwinding op 10 graden over stuurboord in de schemering het silhouet van een vrij groot schip zag dat onverlicht was en met grote snelheid naderde. Lemp nam geen enkel risico en gaf onmiddellijk het bevel om onder water te gaan, maar eenmaal onder water bleef hij door de periscoop heel nauwkeurig de bewegingen van het onbekende schip volgen. Vervolgens liet hij de U 30 in positie brengen om twee torpedo’s te lanceren. De eerste torpedo trof de Athenia en deze explodeerde om ongeveer 19.30 uur ter hoogte van ruim 5. De tweede torpedo kwam echter niet goed uit de lanceerbuis en raakte op drift. Lemp dook diep omdat hij bang was dat de torpedo rond zou cirkelen en de U-30 zou treffen. Na ruim een half uur onder water te zijn gebleven kwam de onderzeeboot aan de oppervlakte en kreeg Lemp eindelijk de gelegenheid om te zien wat hij had aangericht. Het getroffen schip maakte snel zwaar slagzij, reddingsboten werden uitgezet en de opvarenden probeerden uit alle macht het zinkende schip te verlaten. Het resultaat vervulde Lemp met trots, omdat het vrijwel zeker was dat hij de eerste onderzeebootcommandant was die in dit vroege stadium van de oorlog voor zo’n succesvolle actie verantwoordelijk mocht zijn. Lemp vuurde een derde torpedo af op het zinkende schip, maar ook deze haperde en raakte uit koers. De trots en voldoening van Lemp waren echter slechts van korte duur, want terwijl hij nog stond te kijken, bracht een bemanningslid hem een SOS-boodschap die de radio-telegrafist had opgevangen van het zinkende schip : "Athenia getorpedeerd", en na het lezen van deze boodschap wist Lemp dat hij een enorme blunder had begaan.
Een 'gelukkige' omstandigheid in deze penibele situatie was het feit dat de Athenia toch maar vrij langzaam zonk, waardoor de overlevende passagiers en bemanningsleden voldoende gelegenheid hadden om op een ordelijke manier in de reddingsboten te gaan. Pas tegen de ochtend van 4 september verdween het schip in de golven. Een Noors schip, een Zweeds jacht, twee Britse torpedojagers en nog enige andere schepen hadden ondertussen de noodsignalen opgevangen en waren spoedig ter plaatse om de overlevenden aan boord te nemen. Bij de uiteindelijke telling bleek dat 112 mensen bij deze ramp waren omgekomen, waarvan 93 passagiers (28 van hen hadden de Amerikaanse nationaliteit) en 19 bemanningsleden.
Het getorpedeerde schip Athenia was een 16 jaar oud en 13.581 ton metend passagiersschip, dat geregistreerd stond in Glasgow en dat eigendom was van de Donaldson Atlantic Line, een maatschappij die in samenwerking met de Cunard White Star Line de vaste lijndiensten op Amerika onderhield. Op vrijdag had dit passagiersschip de haven van Glasgow verlaten, waarna het via een tussenstop de volgende dag in Liverpool, koers had gezet naar Montreal. Aan boord bevonden zich ongeveer 1400 passagiers, voor het merendeel vrouwen en kinderen die met het oog op de dreigende politieke situatie Europa hadden verlaten.
Nog diezelfde avond, 3 september, was de Britse Admiraliteit van het gebeuren op de hoogte gesteld en de volgende dag, 4 september, legde Winston Churchill in het Lagerhuis een verklaring af waarin hij het Duits optreden scherp veroordeelde als een onmenselijke schending van het oorlogsrecht. Ingevolge de internationaal overeengekomen regels met betrekking tot onbewapende koopvaardijschepen en passagiersschepen in oorlogstijd, had de Duitse onderzeebootcommandant eerst een duidelijke waarschuwing behoren te geven en alvorens tot enige actie over te gaan, de veiligheid van de opvarenden moeten garanderen. Aan geen van beide voorwaarden was echter voldaan. Nadat het bericht de Verenigde Staten had bereikt was ook hier de verontwaardiging enorm. In de loop van maandagmiddag kwam in het Witte Huis het kabinet bijeen, waar onder meer besproken werd om Amerikaanse schepen op de Atlantische Oceaan voortaan een gewapend escorte mee te geven.
Ook in Duitsland reageerde men geschokt op deze eerste berichten die vanuit Londen binnenkwamen. Het Duitse propagandaministerie wendde zich meteen tot de Duitse marineleiding en kreeg te horen dat er tijdens de ramp géén Duitse onderzeeboten in de buurt waren geweest. Voor Hitler en de Duitse marineleiding was dit echter toch een zeer pijnlijke kwestie en er werd, mede door de eerder uitgegeven Duitse verklaring, totaal geen waarde en geloof gehecht aan de berichten die vanuit Groot-Brittannië binnenkwamen. Omdat alle Duitse onderzeeboten de radiostilte in acht namen, was het voor de Duitse marineleiding niet onmiddellijk na te gaan wat er precies gebeurd was, maar op 4 september werd aan alle Duitse onderzeeboten doorgeseind dat onder geen enkele voorwaarde nog operaties mochten worden uitgevoerd tegen passagiers- of koopvaardijschepen, ook al waren deze onder begeleiding van escorteschepen.
Omdat men in Duitsland echter afvroeg wat de Amerikaanse reactie op dit gebeuren zou zijn, werd op maandag 4 september de Amerikaanse zaakgelastigde Alexander Kirk uitgenodigd op het Duitse ministerie. Daar ontkende men stellig en met klem dat de torpedering van de Athenia het werk was geweest van een Duitse onderzeeboot, omdat volgens de Duitse diplomaat Von Weizsäcker simpelweg geen enkele onderzeeboot ten tijde van de ramp zelfs maar in de buurt was geweest. Omdat tijdens de Eerste Wereldoorlog in 1915 ook al een soortgelijke actie had plaatsgevonden tegen de Lusitania, waardoor de Verenigde Staten uiteindelijk betrokken raakten bij dit conflict, was het van het grootste belang om nu alles te ontkennen om een provocatie met de Verenigde Staten te vermijden. Omdat de Amerikanen echter geen vrede hadden met deze Duitse verklaring, werd op aandringen van Von Ribbentrop de Amerikaanse marine-attaché op 16 september 1939 uitgenodigd voor een onderhoudend gesprek met admiraal Erich Raeder [lees ook: verhoor Raeder 3]. Deze verklaarde dat intussen alle Duitse onderzeeboten de havens waren binnengelopen en dat, aan de hand van de ingeleverde rapporten, nu definitief was komen vast te staan dat de Athenia niet door een Duitse onderzeeboot tot zinken was gebracht. Hij verzocht de Amerikaanse marine-attaché vriendelijk, maar toch zeer dringend, deze boodschap over te brengen aan de Amerikaanse regering.
Toch had admiraal Raeder niet helemaal de waarheid gesproken, omdat namelijk op 16 september 1939, tijdens het gesprek met de Amerikaanse marine-attaché, nog niet alle Duitse onderzeeboten de havens waren binnengelopen. Eén van deze boten was de U-30, die pas op 27 september een Duitse haven zou binnenlopen. Admiraal Karl Dönitz stond bij deze gelegenheid zelf aan de kade. Hij heeft jaren later tijdens het proces van Neurenberg de ontmoeting met de commandant van deze onderzeeboot, Fritz Lemp, beschreven en uiteindelijk onthuld wie de Athenia tot zinken had gebracht. Dönitz bekende later zelfs dat hij een groot aandeel heeft gehad in het vervalsen van het logboek van de U 30, waaruit bleek dat deze terdege verantwoordelijk was voor het tot zinken brengen van de Athenia [lees: verhoor Dönitz 3]. Ook heeft hij de bemanningsleden laten zweren dat ze niets zouden verraden en samen met Fritz Lemp werden ze later overgeplaatst naar de U 110, die tijdens een actie op 9 mei 1941 door de Britse marine werd geënterd waarbij Lemp om het leven zou zijn gekomen. Echter, één bemanningslid van de U 30 die wegens eerder opgelopen verwondingen tijdens deze actie op 9 mei niet mee kon gaan, heeft na de oorlog een beëdigde verklaring afgelegd over de echte gebeurtenissen op deze dramatische 3 september 1939.
De Duitse marinetop ging, op aandrang van Adolf Hitler, op een gegeven moment zelfs zo ver met het ontkennen van de torpedering van de Athenia, dat Goebbels op zondagavond 22 oktober 1939 een radiorede hield waarin hij Winston Churchill ervan beschuldigde zelf opdracht te hebben gegeven om de Athenia tot zinken te brengen. Een dag na deze radiorede bracht de 'Völkischer Beobachter' op de voorpagina een groot artikel met als kop: "CHURCHILL BRACHT ATHENIA TOT ZINKEN", waarin werd gesuggereerd dat hij een tijdbom in het ruim had laten aanbrengen, teneinde de neutrale Verenigde Staten in anti-Duitse richting te sturen. In Neurenberg werd later vastgesteld dat de Führer inderdaad persoonlijk opdracht had gegeven voor de radiorede van Goebbels en het verschenen krantenartikel, maar dat zowel Raeder, Dönitz als Von Weizsäcker destijds niet de moed hadden gevonden om er iets tegen te doen.
De overlevenden van de ramp werden op 5 september 1939 door de reddingsboten de haven van Glasgow binnengebracht, en bezorgd vroegen zij zich af wanneer ze eindelijk naar huis konden gaan. John F. Kennedy, de latere president van de Verenigde Staten, bezocht op 7 september Glasgow en hij beloofde de overlevenden van de Athenia een zo spoedig mogelijke thuisreis op Amerikaanse schepen. Op 19 september was het dan eindelijk zover en vertrokken de Amerikanen, weliswaar zonder begeleidend escorte, vanuit Glasgow naar de Verenigde Staten. Wel reisden ze met een Amerikaans schip dat 's nachts alle mogelijke verlichting voerde die maar beschikbaar was en in het topje van de mast wapperde de Amerikaanse vlag, beschenen door veel schijnwerpers. Een stukje neutraliteit verliet hiermee Europa.