TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Ochtendzitting 1 20-05-1946

(Beklaagde Raeder neemt weer plaats in de beklaagdenbank.)
SIR DAVID: Dr. Horn wenst enkele vragen te stellen.
Dr. MARTIN HORN, (Raadsman van Von Ribbentrop): Met toestemming van het Tribunaal zou ik beklaagde nog enkele vragen willen stellen.
Admiraal, is het juist dat op 24 april 1941 het zogenaamde neutraliteitspatrouillegebied van Amerikaanse oorlogsschepen werd uitgebreid tot voorbij de 300 mijls-zone tot een afstand van tenminste 1.000 mijl?
RAEDER: Ik kan me de datum niet herinneren maar een dergelijke uitbreiding vond ooit plaats.
Dr. HORN: Is het waar dat begin juni 1941 in de Verenigde Staten een wet werd aangenomen volgens welke buitenlandse schepen die als gevolg van de oorlog in Noord-Amerikaanse havens vastzaten in beslag werden genomen, waaronder 26 Italiaanse en 2 Duitse schepen?
RAEDER: Alweer kan ik u de datum niet met zekerheid noemen. Het gebeurde in de zomer van 1941. De schepen waren voor het merendeel Italiaans met enkele Duitse schepen. Ik kan geen eed doen op de juiste aantallen.
Dr. HORN: In juni 1941 kondigden de Verenigde Staten openlijk hun bereidheid aan de Sovjet Unie iedere mogelijke steun te verlenen. Hebt u dat met Hitler besproken en wat was zijn houding daarover?
RAEDER: Ja, dat is juist. Er was sprake van een renteloze lening of iets dergelijks. Ik heb er waarschijnlijk met Hitler over gesproken maar ik kan u niet zeggen wat zijn houding was. Ik kan alleen maar zeggen dat al die maatregelen ons destijds niet deden afwijken van de koers die we tot dan toe hadden gevolgd. In juni had ik het onderhoud met Hitler waarbij ik hem uitlegde dat wij tot op dat moment Amerikaanse oorlogsschepen volkomen ongemoeid lieten en dat we dat zouden blijven doen ondanks de daaraan verbonden aanzienlijke nadelen die ik onlangs heb genoemd.
Dr. HORN: In 1941 bepleitten de Amerikaanse Minister van Oorlog, Mr. Stimson en de Minister van Marine Mr. Knox, net als de Minister van Binnenlandse Zaken, Mr. Hull in het openbaar herhaaldelijk het gebruik van de Amerikaanse vloot om transporten van oorlogsmateriaal naar Engeland te beschermen. Op 12 juli 1941 deelde de Minister van Marine, Knox vertegenwoordigers van de pers het bevel van Roosevelt mee Duitse schepen onder vuur te nemen. Hoe reageerden Hitler en u op die acties die strijdig waren met de neutraliteit?
RAEDER: Uw feiten zijn juist. Die worden opgenomen in de annalen der historie. Hitler vaardigde vervolgens een strikte order uit dat wij onder geen beding op eigen initiatief het vuur mochten openen maar alleen uit zelf-verdediging. Deze situatie ontstond later echt in het geval van de beide destroyers, de USS Greer en de USS Kearney.
Dr. HORN: Dank u; ik heb verder gaan vragen.

De BODE: Edelachtbare, ik deel mee dat beklaagde Göring deze morgen afwezig is.
SIR DAVID: Beklaagde, u hebt in de periode waarin het uitkwam het boek van Kapitän Schüzssler gelezen: “Het gevecht van de Marine tegen Versailles,” niet waar?
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: Wilt u ernaar kijken op pagina 26 van documentenboek 10, pagina 123 van het Duitse documentenboek? Kapitän Schüzssler had u toch verteld dat hij een dergelijk boek ging schrijven, niet waar?
RAEDER: Ja en ik zou eraan willen toevoegen dat dit boek was geschreven omdat wij binnen de Marine door Nationaalsocialistische kringen ervan waren beschuldigd in de periode voorafgaand aan 1933 niet genoeg te hebben gedaan om de Marine te versterken. Daarom werden al die zaken in dat boek vermeld.
SIR DAVID: En dat boek werd onder de hogere marineofficieren verdeeld?
RAEDER: Ja, in elk geval kon iedere hogere officier die het hebben wilde het krijgen.
SIR DAVID: Wilt u nu pagina 127 opslaan, of pagina 27 van het Engelse boek waar het voorwoord staat? U ziet dat aan het einde van de eerste alinea staat dat het een betrouwbaar beeld wil scheppen van de strijd van de Marine tegen de ondraaglijke bepalingen van het Verdrag van Versailles.
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: En in de derde alinea:
“Dit memorandum is ook bedoeld om de diensten van die mannen duidelijk te onderscheiden die zonder in grote kring bekend te zijn, bereid waren buitengewone verantwoordelijkheden te aanvaarden in dienst van de strijd tegen het vredesverdrag.”
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: Bent u het ermee eens beklaagde, dat dat voorwoord in het algemeen maar nauwkeurig de gevoelens van de Marine weergeeft met betrekking tot het inbreuk maken op de bepalingen van het Verdrag van Versailles?
RAEDER: Ja, voor wat betreft het ontduiken van het Verdrag van Versailles voor zover dat nodig is om onze weerloze positie te verbeteren, om redenen die ik hier onlangs heb uitgelegd. Het was voor iedereen een erezaak zo te handelen.
SIR DAVID: Slaat u het nu om – pagina 28, Edelachtbare, en het staat op pagina 126 van uw exemplaar.
(tot de beklaagde): Daar staat een inhoudsopgave. U ziet dat het in vier secties is. De eerste sectie gaat over de eerste defensieve acties tegen de uitvoering van het Verdrag van Versailles en somt dan op welke dat waren. Vermoeit u zich daar niet mee. De tweede gaat over onafhankelijke bewapeningsmaatregelen achter de rug van de Rijksregering en wetgevende organen.
RAEDER: In beide gevallen staat er: Vanaf het einde van de oorlog tot aan de overname van de Roer in 1923; vanaf 1923 tot aan de zaak Lohmann in 1927. Ik had met geen van beide gevallen iets te maken.
SIR DAVID: Laten we dat maar eens zien. Van 1922 tot 1924 was u Inspecteur Marineopleidingen in Kiel, niet waar?
RAEDER: Inspecteur van het opleidingsstelsel, de scholen, de voortgezette training van kandidaat-officieren, de volledige opleidingen van assistenten van de Stafchef, een soort officier van de Generale Staf en soortgelijke zaken. Ik had niets te maken met aangelegenheden van het front.
De PRESIDENT: Dat werd u gevraagd. U werd gevraagd of u Inspecteur Opleidingen was. Het antwoord luidde ja, niet waar?
SIR DAVID: Als Inspecteur Opleidingen, wilt u het Tribunaal doen geloven dat u geen zeer uitgebreide kennis bezat van de wapens die uw dienstvak ter beschikking stonden?
RAEDER: Nee, nee. Het was geen kwestie van wapens die voor iedereen zichtbaar waren. Zoals ik u onlangs heb uitgelegd ging het om het opzetten van geschutsopstellingen en het overbrengen van geschut van de Noordzee naar de Baltische Zee. Dat werd gedaan door een bijzonder commando dat onder direct bevel van het hoofd van de Marine opereerde; onder andere was daar bijvoorbeeld Kapitänleutnant Ränkel bij, destijds de specialist op het gebied van artillerie. Zelf was ik in Kiel en er bevond zich in Kiel of omgeving geen geschut of iets soortgelijks.
SIR DAVID: Neemt u de volgende periode van 1923 tot 1927. Tussen 1925 en 1928 was u commandant van de Marinebasis Ostsee, niet waar?
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: Vertelt u het Tribunaal nu dat u niets wist over de onafhankelijke bewapeningsmaatregelen die achter de rug van de Rijksregering werden genomen?
RAEDER: Nee, ik had helemaal niets met die zaken te maken. Ik heb al gezegd dat dat gebeurde door de Chef van de SKL. Ik wist in grote lijnen ....
SIR DAVID: Ik vraag u niet of u er ooit iets mee te maken had, ik vroeg u of u zegt dat u er niets van wist. U wist er alles van, niet waar?
RAEDER: Ik wist in grote lijnen dat dergelijke maatregelen werden genomen.
SIR DAVID: Neem nu het volgende, nummer III: “Voorgenomen bewapeningsprojecten, gedoogd door het Reichskabinett maar achter de rug van de wetgevende organen.” Die organen zouden de Reichstag en de Reichsrat zijn, niet waar?
RAEDER: Ja, maar ik heb onlangs al gezegd dat het niet de zaak van de militaire opperbevelhebber was deze dingen met de Reichstag te bespreken. Dit was een zaak voor de regering. Meneer Severing zal daar ook verklaringen over afleggen.
SIR DAVID: We zullen naar de heer Severing luisteren als hij hier is. Op het moment wil ik dat u het Tribubnaal vertelt ....
RAEDER: (onderbreekt hem) Ik zeg hetzelfde.
SIR DAVID: Wacht nu even, u hebt mijn vraag nog niet gehoord. Wat zei u tegen Kapitän Schüzssler? Zei u hem dat hij een volkomen verkeerd beeld schetst door te suggereren dat de Marine achter de rug van de Reichstag om ging? Hebt u ooit geprobeerd te corrigeren wat Kapitän Schüzssler zei?
RAEDER: Nee, ik heb zijn boek niet gecorrigeerd. Daar had ik geen tijd voor.
SIR DAVID: Nu, voordat we overstappen op nummer IV, als u even wilt kijken op pagina – Edelachtbare, het is pagina 32 in het Engelse boek en 186 in het uwe. Dit is een deel van Kapitän Schüzssler’s beschrijving van Sectie II die handelt over economische herbewapening; dat staat onder de kop: “Moeilijke werkomstandigheden.”
(tot de beklaagde): Ziet u dat? Het begint met: “Er heersten vaak moeilijke werkomstandigheden.” Ziet u dat? De kop luidt: “Moeilijke werkomstandigheden.”
RAEDER: Ja, ik zie het, “Moeilijke werkomstandigheden.”
SIR DAVID: Ik wil dat u nu naar het laatste deel kijkt. Ik wil het duidelijk krijgen, beklaagde. Dit gaat over de periode 1923 tot 1927, voordat u hoofd van de Marine was, daarom wil ik u ernaar vragen.
“Er waren vaak veel externe moeilijkheden naast die voor de Tebeg – het camoufleren van de taken en het werk, de afstand daartussen, de onmogelijkheid om zelfs onbelangrijke problemen via de telefoon op te lossen en de noodzaak om zo mogelijk iedere schriftlijke correspondentie te vermijden en die in elk geval te voeren als persoonlijke correspondentie met valse namen en vermomde uitdrukkingen.”
Wist u niet dat dat de methode was volgens welke die dingen gebeurden?
RAEDER: Nee; ik wist echt zeer weinig over de Tebeg – de Tebeg, de Navis – wat dan ook. Maar ik denk dat het voor die mensen heel goed was zo te werken want destijds was de houding van een groot percentage van de Duitse bevolking erg onbetrouwbaar en er dreigde groot gevaar als deze dingen uitlekten. Hoe dan ook, de Tebeg was opgeheven toen ik aantrad.
SIR DAVID: Wilt u alstublieft zo vriendelijk zijn pagina 126 in boek 4 op te slaan, pagina 28 in het Engelse boek en even kijken naar Kapitän Schüzssler’s beschrijving van de vierde periode: “Bewapening in gecamoufleerde vorm onder leidng van de Rijksregering van 1933 tot 1935 toen we de vrijheid hadden onbeperkt te kunnen werven.”
Bent u het ermee eens dat Kapitän Schüzssler een juiste beschrijving geeft van uw methoden tussen 1933 en 1935?
RAEDER: Hoe beschrijft hij dat? Waar staat die passage?
SIR DAVID: Het is nummer IV.
RAEDER: “Bewapening in gecamoufleerde vorm onder leidng van de Rijksregering?
SIR DAVID: Bent u het ermee eens dat dat een juiste beschrijving is van uw methoden tussen 1933 en 1935?
RAEDER: Natuurlijk, ik deed dat op bevel van het staatshoofd en vooral het staatshoofd was er zeer op gebrand te zien dat er geen overdreven maatregelen zouden worden genomen zodat dat op geen enkele manier zijn plannen om tot overeenkomst met Groot-Brittannië te komen zou dwarsbomen. Hij stond met betrekking tot de Marine heel weinig toe. Hij kon direct acht pantserschepen hebben laten bouwen, zo veel destroyers en zo veel torpedoboten, waarvan er nog geen enkele was gebouwd, maar hij deed niets van dat alles omdat hij zei: “We willen niet de indruk wekken dat we op grote schaal aan het herbewapenen zijn.” Hij stond slechts twee .....
SIR DAVID: Dat hebt u al uitgelegd, beklaagde dus let u op, het punt is dit – de “gecamoufleerde vorm” toen u onderhandelde over de Marineovereenkomst. U wilde niemand laten weten welke stappen u tegen het verdrag had genomen en hoe ver u was gegaan. Dat is het simpele feit: u wilde de Marineovereenkomst sluiten zonder te onthullen wat u al had gedaan, dat is toch zo?
RAEDER: Nee, dat verdraait de betekenis van wat ik zojuist zei. We wilden niet dat de aankondiging van deze maatregelen gespannen verhoudingen tussen Engeland en Duitsland zou veroorzaken. De maatregelen als zodanig waren volkomen gerechtvaardigd en waren zeer onbelangrijk.
SIR DAVID: Daar kom ik later op. Voordat we van die marineprojecten afstappen wil ik u nog een vraag stellen over een ander boek. U weet dat Oberst Scherff de geschiedenis van de Duitse Marine schreef. Ik wil daar geen misverstanden over. Voor zover ik de toestand begrijp stond u toe dat Oberst Scherff toegang kreeg tot de archieven van de Marine maar behalve dat hebt u nooit iets van zijn werk gezien, is dat juist?
RAEDER: Ik heb zijn boek nog nooit gezien. Ik heb de inhoudsopgave hier voor het eerst gezien toen ik werd ondervraagd. Ik heb hem die order niet gegeven; die kreeg hij van de Führer en om die reden stond ik het hoofd van de Marinearchieven toe hem te helpen.
SIR DAVID: Dat is nou precies wat ik u voorleg. Ik wil dat u boek 10a pakt. Het begint op pagina 1 van de Engelse versie en ook op pagina 1 van de Duitse. En als u op pagina 3 wilt kijken zult u de voorlopige inhoudsopgave van Oberst Scherff’s boek vinden, pagina 3 van de Engelse versie. Ik denk dat het ook ongeveer pagina 3 van de Duitse versie is. Wilt u nu kijken naar de kop van Sectie II. Die luidt:
“Integratie van de Marine in de Nationaalsocialistische Staat.” En dan beschrijft hij:
“(a) het Nationaalsocialisme in de Marine voor 1933.... “
RAEDER: Waar staat dat? Ik heb het nog niet gevonden.
SIR DAVID: Sectie II van de inhoudsopgave.
RAEDER: Nee, dat moet heel iets anders zijn. Ik heb het hier niet.....
Ik heb het nu.
SIR DAVID: Wilt u kijken naar Sectie II, dat is: “Integratie van de Marine in de Nationaalsocialistische Staat.” En u kunt de voorlopige koppen zien staan die ongeveer 30 pagina’s zouden moeten beslaan: “Het Nationaalsocialisme binnen de Marine van voor 1933.” Dan: “De eed van de Marine op de Führer; de overname van het nationaal insigne; de eerste verandering van de vlag en de nieuwe oorlogsvlag.” Bent u het eens met de beschrijving van Oberst Scherff? U geeft toe dat dit een juiste beschrijving is, dat het geheel kan worden beschreven als de integratie van de Marine in de Nationaalsocialistische Staat?
RAEDER: Natuurlijk – dat heb ik hier onlangs uitgelegd – moet de Marine, moeten de strijdkrachten een of andere band hebben met de Nationaalsocialistische Staat. Een democratische Marine binnen een monarchie is onmogelijk. De basisprincipes moeten overeenkomen. Maar ik bepaalde zelf de mate waarin deze principes werden aanvaard – anders gezegd tot het punt waarop de Marine haar interne onafhankelijkheid behoudt en toch haar juiste positie inneemt ten opzichte van de Nationaalsocialistische Staat. Afgezien daarvan zie ik hier geen enkele tekst; ik zie alleen maar de koppen.
SIR DAVID: U zegt dat die beschrijving u niet stoort? Dat is alles wat ik duidelijk wil krijgen. Ik wil er niet veel tijd aan besteden.
RAEDER: Maar de koppen betekenen niets. Bijvoorbeeld zou in de werkelijke tekst kunnen staan dat de Marine niet correct past in de Nationaalsocialistische Staat. Dat weet ik niet. Hetzelfde geldt voor de vloot. Natuurlijk ....
SIR DAVID: Ik ga er geen tijd aan verknoeien. Er waren drie kwesties die u tijdens uw verhoor hebt behandeld en ik ga die niet in bijzonderheden behandelen; ik wil u er alleen maar aan herinneren en er een algemene vraag over stellen. U kunt dat document wegleggen; ik ga er niet mee verder. Zou u dat document weg willen leggen en mij uw aandacht geven voor de volgende vraag?
U werd gevraagd naar de E-Boote, uw lijst, dat lange document in september 1933 en de kwestie van de als transportschepen vermomde hulpkruisers. Is dit een redelijke samenvatting van uw antwoord: U gaf toe dat deze schendingen van het verdrag plaatsvonden maar zei voor elk geval dat die schending maasr een lichte was. Is dat een redelijke samenvatting van uw antwoord?
RAEDER: Nee.
SIR DAVID: Laten we het dan stap voor stap doen. Bestrijdt u dat elk van deze kwesties met betrekking tot die E-Boote, de kwesties op uw lijst of de transportschepen – bestrijdt u dat deze gebeurtenissen plaatsvonden? Ik heb begrepen dat u hebt toegegeven dat ze allemaal plaatsvonden ....
RAEDER: Nee, die gebeurden op de manier zoals ik heb beschreven. Bijvoorbeeld die hulpkruisers werden niet gebouwd. Dat was ons niet toegestaan. Maar het was ons toegestaan plannen te maken en het was ons toegestaan die schepen uit te kiezen die in geval van een oorlog – als er een oorlog was uitgebroken waarbij Duitsland door een andere staat werd aangevallen – als hulpkruisers konden worden gebruikt. Dat was geen schending. Als dat wel zo was zou ik het toegeven. Het ontwerpbureau voor U-Boote in Nederland was ook geen schending van het Verdrag van Versailles. De tekst luidde heel anders; ik herinner me het derde geval niet dat u noemde.
SIR DAVID: U herinnert zich dat er een lange lijst bestond in een document van uzelf?
RAEDER: Ja, natuurlijk.
SIR DAVID: En ik heb begrepen, misschien verkeerd, dat u toegaf dat deze dingen gebeurden maar u zei; “het was slechts een lichte.”
RAEDER: Ja, natuurlijk. Het waren slechts kleine dingen maar ze waren dringend noodzakelijk voor Duitsland’s defensieve belangen.
SIR DAVID: Nu wil ik u iets vragen over een van uw officieren, vice-Admiraal Assmann. Was hij een officier in wie u vertrouwen had?
RAEDER: Hij was een zeer kundig historicus.
SIR DAVID: Wilt u mijn vraag beantwoorden? Was hij een officier in wie u vertrouwen had?
RAEDER: Ik vertrouwde erop dat hij de geschiedenis correct zou weergeven.
SIR DAVID: Dat is alles wat ik wilde weten. Wilt u nu naar een nieuw document kijken, document D-854; Edelachtbare, dat wordt bewijsstuk GB-460. Dit is een uittreksel uit een serie artikelen over operationele en tactische overwegingen van de Duitse Marine en vervolgens de maatregelen voor haar uitbreiding tussen 1919 en 1939, welke zich bevonden in de dossiers van de vice-Admiraals Assmann en Gladisch die werkten op de sectie Historie van de Duitse Admiraliteit.
Wilt u er nu even niet naar kijken, beklaagde? Ik wil u er een paar vragen over stellen en daarna kunt u er met alle plezier naar kijken. Bent u het ermee eens dat op bijna alle gebieden van de bewapening waar het de Marine betrof het Verdrag van Versailles naar de letter werd geschonden en nog meer naar de geest? Bent u het daarmee eens?
RAEDER: Nee, in geen geval op elk gebied. In het meest belangrijke gebied lagen we ver achter op het Verdrag van Versailles, zoals ik u duidelijk heb uitgelegd. We maakten er mogelijk andersom inbreuk op door niet zoveel te doen als we konden.
SIR DAVID: Wilt u naar dit document kijken. Aan het begin van het eerste citaat zeggen uw officieren:
“Maar wanneer, zoals vermeld op bijna alle gebieden van bewapening waar het de Marine betreft werd het Verdrag van Versailles naar de letter geschonden en nog meer naar de geest – of tenminste werd de schending lang voor 16 maart 1935 voorbereid...”
Hebben uw admiraals het mis door dat te zeggen. Is dat wat u het Tribunaal wilt zeggen?
RAEDER: Mag ik alstublieft kijken op welke pagina dat staat? Ik heb het nog niet gevonden. Ja, hij zegt: “op bijna alle gebieden van Marine bewapening .......
Dat is niet het geval want op het gebied van ......
SIR DAVID: Dat leg ik u voor, is dat juist?
RAEDER: Nee, dat is niet juist. We hadden zelfs nog niet eens zoveel schepen gebouwd als we hadden kunnen bouwen maar zoals ik herhaaldelijk heb uitgelegd betroffen de schendingen .....
SIR DAVID: Dat hebt u al uitgelegd.
RAEDER: ..... schendingen waren ....
SIR DAVID: Heus, we kennen de toestand van uw scheepswerven. U hebt die uitleg gegeven en het staat ter discussie of dat enige waarde heeft. Ik ga niet met u in debat. Ik stel u deze vraag: Zegt u dat de admiraals van uw historische afdeling het mis hebben met die zin die ik u heb voorgelezen?
RAEDER: Ja, dat zeg ik. Het is verkeerd zoals het er staat.
SIR DAVID: Ik begrijp het. Laten we verder gaan met – het Tribunaal zal dat wel beoordelen – met de verklaring van Admiraal Assmann. Hij gaat verder met:
“Dit gebeurde waarschijnlijk op geen enkel ander gebied, aan de ene kant zo vroeg en aan de andere kant onder zulke moeilijke omstandigheden, zoals het opzetten van een nieuw U-boot wapen. Het Verdrag van Versailles was nog maar een paar maanden van kracht (vanaf 10 januari 1920) toen het op dit punt al werd geschonden.”
Bent u het met Admiraal Assmann op dit punt eens?
RAEDER: Nee, hij heeft het mis. Het werd op dit punt helemaal niet geschonden en de reden waarom het zo vroeg begon was dat alle voormalige U-boot commandanten, officieren en en technici werkloos waren en hun diensten aanboden om de technische ontwikkeling van U-boten in het buitenland bij te houden. Daarom begon het zo vroeg. Maar dat heeft met mij niets te maken want ik had toen in die kwestie niets te zeggen. Destijds werkte ik aan de Marine archieven.
SIR DAVID: Wel, hoe kunt u er vandaag zo zeker van zijn dat Admiraal Assmann het mis heeft. Ik dacht dat u zei dat hij een goed historicus was. Hij hoefde niet eens ver terug te gaan. Hij gaat slechts 20 jaar terug.
RAEDER: Een goed historicus kan ook fouten maken als zijn informatie niet juist is. Ik zei alleen maar dat ik vertrouwen in hem had.
SIR DAVID: U zegt het tot in bijzonderheden – de eerste paragraaf gaat over Japan.
RAEDER: Ja; wat hij zegt over het bouwen van U-Boote is verkeerd.
SIR DAVID: Welnu, laten we maar eens kijken hoever hij het mis heeft. We hoeven niet in te gaan op de eerste paragraaf, die gaat over scheepsbouw in Japan, maar we nemen de tweede: “In 1922 ...” ziet u de paragraaf die begint met:
“Al in de herfst van 1922 richtten drie Duitse scheepswerven een Duits ontwerpbureau voor U-Boote op in Nederland onder een Nederlandse schuilnaam en met ongeveer 30 ingenieurs en ontwerpers. In 1925 bouwde een Nederlandse scheepswerf twee 500-tons U-Boote voor Turkije volgens een ontwerp van dit bureau dat financiële en personele ondersteuning genoot van het Opperbevel van de Marine. Bij de oplossing van dit probleem was Kapitän-zur-See Lohmann ook sterk betrokken.” Is dat juist?
RAEDER: We hebben dat toegegeven. Dat was op geen enkele wijze een schending van het Verdrag van Versailles.
SIR DAVID: Daar gaan we niet over redetwisten maar het is hoe dan ook juist. Daar heeft Admiraal Assmann gelijk in. Hij heeft het daarna over Finland en Spanje. En als u kijkt naar het einde van de paragraaf, na het over Spanje gehad te hebben, zegt hij:
“Al in de herfst van 1927 was de ontwerpafdeling van de Marine door de Chef van het Opperbevel van de Marine, Admiraal Zenker belast met constructiewerk in Spanje en Zenker aanvaardde alle verantwoordelijkheid ondanks alle moeilijkheden op het gebied van de binnenlandse politiek. De uitwerking van het project en het maken van de bouwtekeningen gebeurden in het Nederlandse Bureau. Na voltooing in 1931 maakte de boot proefvaarten en proefduiken tussen Cadiz en Cartagena onder Duits commando en met Duits personeel bestaande uit officieren, ingenieurs, studenten scheepsbouw en voorlieden.”
Dat is alles. Dat is volkomen juist niet waar?
RAEDER: Ja, maar de scheepsontwerper van onze ontwerpafdeling in het bijzonder, zowel als de andere al genoemde personen die aan het U-Boot project werkten, werden door de Marine ontslagen.
SIR DAVID: En kijkt u nu naar de laatste zin: “De boot die nu de Turkse onderzeeboot de Gür is, werd het prototype van de U-25 en de U-26.”
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: Nu de 250-tons onderzeeboten die in Finland werden gebouwd. En als u kijkt naar de laatste zin van de volgende paragraaf:
“De Finse U-Boot werd volgens het eerste in Duitsland uitgewerkte ontwerp met succes gebouwd; het Nederlandse bureau werd alleen ingeschakeld voor het uitwerken van de bijzonderheden. De Finse 250-tons boot werd het prototype voor de U-1 tot en met de U-24.”
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: En nu de volgende paragraaf:
“Het bouwen en het grondige testen van het prototype maakten het mogelijk de onderdelen voor de U-1 tot en met de U-24 tussen 1933 en 1935 te krijgen, lang voor de bouwopdracht voor de schepen; de laatste werd voor zover mogelijk eerder afgebouwd zonder de geheimhouding in gevaar te brengen.”
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: Wilt u nu pagina 156 opslaan. U ziet waar het volgende citaat staat:
“Begin 1935” – zes maanden voor de Duits-Britse overeenkomst – “waren er vermoedelijk zes 250-tons boten klaar voor assemblage; zes 275-tons en twee 750-tons boten waarvoor het voorbereidende werk werd gedaan. Er waren ongeveer 4 maanden nodig voor het assembleren van de kleine schepen en ongeveer 10 maanden voor de grote, gerekend vanaf 1 februari 1935 maar al het andere was nog heel onzeker.”
Kijkt nu naar de volgende tekst:
“Het is waarschijnlijk juist op dit gebied van U-Boot bouw dat Duitsland zich het minst hield aan de beperkingen van de Duits-Britse overeenkomst.”
“Gezien de tonnage van de U-Boote die al waren besteld konden er tot 1938 ongeveer 55 worden geleverd. In werkelijkheid waren er 118 afgebouwd en in aanbouw. De voorbereidingen voor het nieuwe U-Boot wapen werden zo vroeg, zo grondig en zo nauwkeurig getroffen dat al 11 dagen na het sluiten van het Duits-Britse Marineverdrag dat de bouw van U-Boote toestond de eerste U-boot op 29 juni 1935 in dienst gesteld kon worden.”
Neemt u nu die zin die geschreven is door Admiraal Assmann en dan hebben we kunnen zien wat uw betrekkingen met Assmann in ongeveer 100 documenten waren. Hij zei: “Het is waarschijnlijk juist op dit gebied van U-Boot bouw dat Duitsland zich het minst hield aan de beperkingen van de Duits-Britse overeenkomst.”
Nu hebt u het Tribunaal al enkele uren verteld over uw bewijsmateriaal dat dat een vrijelijk onderhandeld verdrag was waarop u erg trots was en dat u bereid was te steunen. Wilt u het Tribunaal vertellen dat uw admiraals het mis hebben door te zeggen dat voor wat betreft de bouw van U-Boote, Duitsland zich het minst hield aan de beperkingen van dat vrijelijk onderhandelde verdrag?
RAEDER: Dat is een volkomen verkeerde beoordeling. Ik heb hier verklaard dat zolang er geen onderhandelingen met Engeland hadden plaats gevonden met betrekking tot het voorlopige verdrag, wij alle voorbereidingen die wij troffen uitsluitend in het buitenland troffen – dat in de verhouding die waarschijnlijk ....
SIR DAVID: Beklaagde, u kunt uw uitleg geven .....
RAEDER: Wilt u mij alstublieft niet meer onderbreken?
SIR DAVID: We zullen het in deze volgorde behandelen en wordt u alstublieft niet boos. U beantwoordt mijn vraag en dan kunt u uw uitleg geven. Beantwoordt u nu eerst mijn vraag. Zegt u dat admiraal Assmann het mis heeft wanneer hij in die eerste zin zegt dat : “Het is waarschijnlijk juist op dit gebied van U-Boot bouw dat Duitsland zich het minst hield aan de beperkingen van de Duits-Britse overeenkomst.” Heeft Admiraal Assmann het mis wanneer hij dat zegt? Is dat wat u het Tribunaal vertelt? Dat is mijn vraag.
RAEDER: Hij heeft het mis. Dat heb ik gezegd; dat heb ik al gezegd.
Dr. SIEMERS: Meneer de President, ik meen dat dit geen vragen zijn die op feiten slaan. Het zijn vragen naar juridische beslissingen. Het is een juridisch argument hoe Artikel 191 van het Verdrag van Versailles precies moet worden uitgelegd.
De PRESIDENT: Het Tribunaal is van mening dat de vraag volkomen gerechtvaardigd is. In zijn uitleg kan hij natuurlijk zeggen dat dat naar zijn mening geen schending van het Verdrag was en dat heeft hij al uitgelegd. Hij kan ons zijn mening hierover geven. Hij stond aan het hoofd van de Duitse Marine.
SIR DAVID: Wilt u nu naar de tweede zin kijken....
RAEDER: Maar ik zou het af willen maken als dat mag. Ik kan daar een uitleg van geven.
Al die dingen waren slechts voorbereidingen die buiten Duitsland werden getroffen. Het punt van discussie is of de Finse U-Boote werden gebouwd met hulp van Duitse ontwerpers. Dat is waar. Het was Duitse ontwerpers niet verboden Finse ontwerpers te helpen bij het maken van ontwerpen voor U-Boote. Het is ook waar dat die U-Boot later ....
SIR DAVID: Het spijt me zeer u te moeten onderbreken maar u weet dat die zin niet handelt over deze vroege periode. Die handelt over de periode van na de Duits-Britse overeenkomst van 1935 en dat is waarover ik van u een antwoord wil. Die Finse kwestie speelde lang daarvoor.
RAEDER: Ik heb het nog steeds over de periode voorafgaand aan die overeenkomst want ik werd ervan beschuldigd, onderdelen voor U-Boote in het buitenland te hebben geproduceerd. En het feit is dat ....
SIR DAVID: Ja, dat weet ik, maar ziet u niet dat ....
RAEDER: Ik heb nog geen antwoord gegeven. Nee .......
SIR DAVID: Daar vraag ik u niet naar. Ik zou willen dat u de juiste vraag beantwoordt. Ik vraag u niet langer over de kwestie van Versailles. Ik vraag u over Admiraal Assmann’s bewering dat u zich niet hield aan de beperkingen van de Duits-Britse overeenkomst van 1935, wat u in de jaren 20 in Finland deed heeft daar niets mee te maken. Dat is alles. U kunt uw uitleg geven.
RAEDER: Dat is volkomen verkeerd. We hebben ons in het bijzonder beperkt bij de bouw van U-Boote en in 1938 hadden we nog steeds niet de 45 procent gebouwd die we mochten bouwen, dus vroegen we om toestemming tot 100 procent te mogen bouwen; dat werd toegestaan en werd, zoals blijkt uit de tekst van het Engelse verdrag, eind 1938 van kracht na vriendschappelijk overleg met de Britse Admiraliteit. Aan het begin van de oorlog hadden we nog steeds geen 100 procent. We liepen met de bouw van U-Boote altijd achter.
Admiraal Assmann, die niet de meest recente kennis over deze zaken had heeft het helemaal verkeerd. Daar kan ik een eed op doen.
SIR DAVID: Wilt u naar de volgende zinnen kijken? Die gaan over .....
RAEDER: Over welke pagina hebt u het?
SIR DAVID: Pagina 156. Ik zal hem langzaam voorlezen:
“Gezien de tonnage van de U-Boote die al waren besteld konden er tot 1938 ongeveer 55 worden geleverd. In werkelijkheid waren er 118 afgebouwd en in aanbouw.”
Zegt u dat Admiraal Assmann het mis heeft wanneer hij dat zegt?
RAEDER: Het spijt me zeer; ik heb de passage die u voorleest nog steeds niet gevonden, dat is .... – welke regel.....?
SIR DAVID: Hebt u de zin gevonden, beklaagde?
RAEDER: Ja, nu heb ik hem gevonden.
SIR DAVID: Welnu, u ziet wat Admiraal Assmann zegt, dat:
“Gezien de tonnage van de U-Boote die al waren besteld konden er tot 1938 ongeveer 55 worden geleverd.” Dat is voor er enige sprake was van een stijging van 45 naar 100. “In werkelijkheid waren er 118 afgebouwd en in aanbouw.”
Zegt u dat Admiraal Assmann het mis heeft wanneer hij deze aantallen geeft?
RAEDER: Zeker. In 1939 begonnen we de oorlog met 40 U-Boote – het exacte aantal weet ik niet. Dit is of een drukfout of een volkomen ongeloofwaardig aantal. Zoals u weet begonnen we de oorlog met ik meen 26 U-Boote die geschikt waren voor de Atlantische Oceaan en daarnaast een aantal kleinere boten. Ik kan u niet met zekerheid zeggen hoeveel er aan het begin van de oorlog in aanbouw waren maar daar waren ook geen plannen voor. Dat was precies waarvan ik werd beschuldigd – dat ik niet op tijd voldoende U-Boote heb laten bouwen. Ik bestrijd die hele zin.
SIR DAVID: U bent het er dus me eens beklaagde, dat de aantallen van Admiraal Assmann sterk afwijken van wat u het Tribunaal hebt verteld over het aantal U-Boote waarmee u de oorlog begon?
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: Ik zou Sir David dankbaar zijn als hij de hele zin zou willen voorlezen; anders gezegd of hij ook punt 6 wil voorlezen dat na het aantal van 118 staat en na het woord “besteld.” Punt 6 dat zoals ik net heb gezien niet in de Engelse vertaling staat luidt als volgt: “Hoofd Afdeling Budgetering van de Marine, B nummer E311/42; streng geheim van 19 november 1942.”
Dat aantal, Meneer de President, slaat op een veel latere periode, helemaal niet op 1938.
Ik zou zeer dankbaar zijn wanneer ik, met de ervaring die ik nu heb, in de toekomst niet alleen het Duitse document maar ook de Engelse vertaling van Sir David kan krijgen. Ik zou Sir David zeer dankbaar zijn als hij dat zou kunnen laten doen.
De PRESIDENT: Zou u de passage die u wilt hebben niet vanuit het Duits in het Engels kunnen laten vertalen tegen de tijd dat u een verhoor in tweede termijn wenst? Zoals ik het begrijp verwijst u naar een of andere notitie in aanvulling op wat al in het Engels is vertaald. Zou u het nogmaals willen voorlezen, zou u de passage nogmaals willen voorlezen?
Dr. SIEMERS: Sir David heeft het volgende voorgelezen: “In werkelijkheid waren er 118 afgebouwd en in aanbouw.”
Tot zover heeft Sir David het voorgelezen. Na het woord ‘besteld’ staat cijfer 6. Dat verwijst naar notitie 6. Notitie 6 luidt als volgt: “Hoofd Afdeling Budgettering van de Marine, B nummer E311/42; streng geheim van 19 november 1942 (pagina 19).”
Anders gezegd, dit toont aan dat het aantal van 118 vermeld moet zijn op pagina 19 van dit document van de Afdeling Budgettering van de Marine in 1942. Het aantal verwijst daarom niet naar 1938 maar naar een later tijdstip.
RAEDER: Ik kan daar een andere uitleg aan geven die heel goed mogelijk is.
SIR DAVID: Edelachtbare, ik zal ernaar kijken maar de tekst luidt – en er is geen verschil met de Duitse tekst – precies wat ik heb voorgelezen, dat “er tot aan 1938 ongeveer 55 konden zijn geleverd en dat er in werkelijkheid 118 afgebouwd en in aanbouw waren.” Dat is de tekst van Admiraal Assmann.
Dr. SIEMERS: Maar niet 1938.
SIR DAVID: Echt, Edelachtbare, mijn confrère Dr. Siemers zal ruimschoots de gelegenheid krijgen – als er een punt is zal ik dat overwegen maar de tekst staat er en de tekst bevat het en wat in de voetnoot staat, Dr. Siemers kan in tweede termijn aan de orde komen.
Mr. BIDDLE namens het Tribunaal: Sir David, wilt u naar de notitie kijken en zien of het rapport in 1942 werd opgesteld in plaats van dat met de constructie in 1942 werd begonnen? Ik stel voor dat u hem dat vraagt.
SIR DAVID: Heus, mijn vertaling van die notitie luidt: “Hoofd van de Afdeling Budgetering van de Marine.” Dan staat er de verwijzing naar de notitie, 19 november 1942. Het lijkt de suggestie van de geleerde Amerikaanse raadsman te bevestigen dat dit niets anders is dan de referentie naar het rapport. Er wordt alleen maar gesuggereerd dat de datum van de bouw 1942 was en het zou eenvoudiger zijn, tenzij Dr. Siemers iets op te merken heeft over de tekst die ik voorleg, als hij deze argumenten bewaart voor zijn tweede termijn.
De PRESIDENT: Dr. Siemers, u kunt dit allemaal in tweede termijn naar voren brengen. U kunt ons tegen die tijd een vertaling van die notitie voorleggen.
Dr. SIEMERS: Meneer de President, ik ben het er volledig mee eens. Ik heb slechts verzocht of er een afschrift van de Engelse vertaling van de nieuw ingediende documenten aan mij kan worden gegeven.
Meneer de President, u zult moeten toegeven dat het een grote handicap voor mij is, tijdens het kruisverhoor vast te stellen welke passages in de vertaling ontbreken en die zelf te vertalen terwijl de Britse delegatie een Engelse vertaling bij de hand heeft. Ik meen dat het eenvoudiger zou zijn wanneer Sir David zo goed zou willen zijn mij een Engelse vertaling voor mijn eigen gebruik te geven.
De PRESIDENT: Sir David, bent u in staat hem een Engelse vertaling van ieder nieuw document te geven?
SIR DAVID: Zeker. Het Tribunaal heeft dat zo bepaald. Dat is al voorbereid. U heeft vast een Engelse vertaling? Zeker Edelachtbare. Steeds wanneer ik een document voorleg zal er een Engelse vertaling aan Dr. Siemers worden gegeven.
De PRESIDENT: Er kan een fout zijn gemaakt.
SIR DAVID: U zult het zeker krijgen.
(tot de beklaagde): We gaan nu over op een andere heer van uw staf. U hebt ons heel wat verteld over de budgetten van de Marine. Herinnert u zich een Flottenintendant op uw afdeling, secretaris Flottenintendant Thiele, van afdeling E van het OKM, de afdeling Budgetering van de Duitse Admiraliteit? Herinnert u zich dat?
RAEDER: Ja. Meneer de Aanklager, mag ik nog een ding zeggen over de kwestie van die 118. Ik herinnerde me net iets in verband met dit nummer 6, Chef van de Afdeling Budgetering. Het is heel goed mogelijk dat Admiraal Assmann in dit geval twee dingen samen voegt. Alle U-Boote en schepen waren natuurlijk opgenomen in het budget en op die manier gesanctioneerd. Dat budget werd aan het einde van het jaar opgesteld en gepubliceerd voorafgaand aan het jaar waarvoor het gold. Omdat dit grote aantal plotseling in dit document opduikt is het heel goed mogelijk dat dit aantal van 118 is ontstaan op basis van de overeenkomst die op 30 of 31 december met Engeland werd gesloten. Het is volkomen normaal dat wij in het budget al die andere U-boote zouden opnemen die we nog mochten bouwen om de 100 procent vol te maken. Dit betekent noodzakelijkerwijs niet dat we in 1938 begonnen met het bouwen van U-boote. Tussen haakjes, ik denk dat we er waarschijnlijk aan waren begonnen omdat we in een jaar maar zoveel U-boote kunnen bouwen.
Ik meen dat deze uitleg, die bij mij opkwam toen ik de tekst Afdeling Budgetering van de Marine zag staan, een volkomen juiste is.
SIR DAVID: Het Tribunaal heeft de tekst die luidt: “tot aan 1938” en ik ga dit punt niet met u bestrijden. De tekst spreekt voor zich.
Ik zou graag willen dat u kijkt naar document D-855, dat wordt bewijsstuk GB-461; het is een uittreksel uit een rede door de heer die ik zojuist heb genoemd, de heer Thiele die hij hield voor het Duitse Opleidingscentrum voor Officieren van Administratie in Praag op 12 juli 1944. Het uittreksel dat ik u wil voorleggen staat op pagina 22 en heeft als titel: “Plannen voor Scheepsbouw,” Hebt u dat, pagina 22 en de titel luidt: “Plannen voor Scheepsbouw?” Ziet u de paragraaf die begint met:
“De periode van sterke uitbreiding van de Marine was daarom gekomen op het moment van de machtsovername. Al in het eerste jaar hierna, in maart 1935 werd met de bouw van slagkruisers met een waterverplaatsing van 27.000 ton begonnen. Er werd opdracht gegeven voor de bouw van een dergelijk schip. Zo werd een van de bepalingen van het Verdrag van Versailles, die op maritiem gebied het meest belangrijk voor ons was, al direct geschonden op een manier die na korte tijd niet meer geheim kon worden gehouden.”
Heeft Flottenintendant Thiele geen gelijk wanneer hij dat in zijn rede zegt?
RAEDER: Natuurlijk was het een schending maar ik heb hier uitvoerig uitgelegd dat er geen sprake was van het bouwen van nieuwe slagkruisers maar van het gebruik van de twee pantserschepen die ons al waren toegestaan; ik heb gezegd dat Hitler mij in 1934 slechts toestemming gaf het ontwerp van deze schepen iets te wijzigen zodat de bepantsering zwaarder zou kunnen worden. Ik zie hieruit dat het tot maart 1935 duurde, toen het zeker was dat de overeenkomst zou worden gesloten en ook dat Engeland ons toe zou staan onder die overeenkomst dergelijke schepen over een paar maanden te bouwen dat de Führer de plannen goedkeurde voor de schepen van 26.500 ton die de eerste slagschepen van het nieuwe programma zouden worden. Er werd toen aan begonnen zodat de drie 28 cm. torens, anders gezegd de offensieve bewapening die hij in 1934 nog niet had toegestaan, konden worden geïnstalleerd.
SIR DAVID: Deze heer schijnt het meer met u eens te zijn dan die andere. Kijkt u even naar wat hij over U-boote te zeggen heeft; twee regels verder zegt hij:
“De U-boote werden in afzonderlijke gedeelten gebouwd omdat de constructie daarvan onder geen enkele voorwaarde aan de buitenwerld bekend mocht worden. Deze delen werden tijdelijk in loodsen opgeslagen en hoefden slechts te worden samengebouwd na de verklaring van vrijheid om te herbewapenen.”
Heeft Flottenintendant Thiele op dit punt geen gelijk?
RAEDER: Ja, hij heeft gelijk. Dat hebben we toegegeven.
SIR DAVID: Laten we maar eens naar zijn volgend punt kijken.
RAEDER: Misschien mag ik mijn uitleg afmaken? Wij ...
SIR DAVID: Probeert u het alstublieft zo kort te houden als u kunt. Ik wil u niet onderbreken maar houdt u het zo kort mogelijk.
RAEDER: Natuurlijk maar ik moet mijn verdediging compleet maken.
Wij lieten onderdelen voor U-boote in het buitenland maken en pas begin 1935 haalden we ze hierheen en bouwden ze samen; toen het sluiten van de Marineovereenkomst zeker was.
SIR DAVID: Ik begrijp het. U zegt dat u de overeenkomst verwachtte; kijkt u nu eens naar wat hij daarna zei: “De derde van die bepalingen van het Verdrag van Versailles die zeer nadeling voor ons was, de beperking van het personeel tot 15.000 man werd na de machtsovername al direct genegeerd. De totale sterkte van de Marine bedroeg in 1934 al 25.000 man en in 1935, het jaar van de Marineovereenkomst van Londen 34.000 man.
Heeft Flottenintendant Thiele daar geen gelijk in? Is dat juist?
RAEDER: Ja, dat wordt toegegeven. Het was duidelijk dat we het personeel op tijd moesten oefenen zodat er bemanningen beschikbaar zouden komen voor onze grotere Marine.
SIR DAVID: Ik wil dat u nu even kijkt naar het document op pagina 3 van documentenboek 10 waarnaar u verwees tijdens uw eerste verhoor. Dat is document C-23 over de waterverplaatsing van de Scharnhorst, de Gneisenau, de Tirpitz, de Bismarck en de andere schepen.
U kent het document, we hebben het besproken.
RAEDER: Ja, ik ken de documenten.
SIR DAVID: Nu is dat gedateerd 18 februari 1938. Duitsland zegde het Anglo-Duitse Marinepact pas op na de Britse garantie aan Polen in april 1939, 14 maanden later. Waarom stuurde u niet gewoon een nota naar Groot-Brittannië dat de waterverplaatsing 20 procent groter was geworden vanwege defensieve maatregelen tijdens de bouw? Waarom deed u dat niet?
RAEDER: Dat kan ik u vandaag niet zeggen. We hebben onlangs uitgelegd hoe die waterverplaatsing geleidelijk toenam door onbelangrijke wijzgingen in ons nadeel.
SIR DAVID: Ja. Echt waar, beklaagde dat weet ik heel goed. We kennen de redenen waarom de tonnage groter uitviel en ik denk niet dat u zichzelf beschuldigt als u dat niet herhaalt, maar kijkt u even onderaan de pagina want ik denk dat u daar de reden vindt die u zich niet kunt herinneren, niet waar?
“Naar de mening van A IV zou het volkomen verkeerd zijn een groter tonnage te melden dan binnenkort wordt gepubliceerd door bijvoorbeeld Engeland, Rusland of Japan om niet de verdenking van een wapenwedloop op ons te laden.” Is dat de reden niet?
RAEDER: Ja, dat was bedoeld voor een later tijdstip. We wilden onder geen beding de indruk wekken dat we de offensieve kracht van onze schepen vergrootten.
SIR DAVID: Beklaagde, ik ga over op een ander onderwerp en ik wil u kort maar krachtig het punt voorleggen dat de Aanklager aan u voorlegt namelijk dat u en de Duitse Marine 20 jaar lang, van 1918 tot 1938 de verplichtingen van uw overeenkomst koelbloedig en opzettelijk hebt ontdoken. Dat leg ik u voor. Begrijpt u dat? Ontkent u na deze documenten dat het zo is?
RAEDER: Natuurlijk. Het was geen koelbloedige kwestie: al onze schendingen van het Verdrag van Versailles waren het gevolg van onze wens in staat te zijn ons land beter te kunnen verdedigen dan ons was toegestaan. Ik heb hier bewezen dat in de bepalingen van het Verdrag van Versailles de enige beperkende punten die waren die nadelig waren voor de verdediging van ons land en agressie van buitenaf aanmoedigden. Wat betreft schepen mag ik eraan toevoegen dat wij nooit grote aantallen schepen konden bouwen en dus hadden we er belang bij, het weerstandsvermogen ervan, de zeewaardigheid etc. zo ver mogelijk uit te breiden. We hebben de offensieve kracht nooit uitgebreid tot boven de toegestane sterkte.
SIR DAVID: Beklaagde, ik wil dat u begrijpt waarop mijn volgende serie vragen is gericht. Ik wil daarover geen enkel misverstand hebben. Ik suggereer nu aan u dat deze schendingen van het verdrag en uw plannen voor de Marine gericht waren op de mogelijkheid en daarna de waarschijnlijkheid van een oorlog. Ik zou graag willen dat u hetzelfde document voor u legt dat ik al heb behandeld, C-23. We zullen dat gebruiken om van het een naar het andere te gaan.
Wilt u pagina 5 van documentenboek 10 opslaan en daar ziet u een memorandum staan van meen ik de Commissie Voorbereiding aan de Flottenchef, Admiraal Carls. We hebben uw mening over Admiraal Carls gehoord, dat u vond dat hij een goed officier was en het feit dat hij uw eerste keus was als uw opvolger.
Nu, dat is in september 1938 en het is een streng geheim stuk over een strategische studie naar een maritieme oorlog tegen Engeland en u ziet dat er bij ‘A’ staat:
“Er is volledige instemming met het hoofdonderwerp van de studie.” Kijkt u nu naar paragraaf 1:
“Als volgens de beslissing van de Führer Duitsland de positie van een wereldmacht moet verkrijgen, dan moet zij niet alleen voldoende koloniale bezittingen hebben maar ook veilige maritieme verbindingen en vrije toegang tot de oceanen.”
Bent u het daarmee eens, beklaagde?
RAEDER: Ja, dat is juist. Ik ken het hele document.
SIR DAVID: Kijkt u nu naar 2:
“Aan beide eisen kan alleen maar worden voldaan in strijd met Anglo-Franse belangen en dat zou hun positie als wereldmachten beperken. Het is onwaarschijnlijk dat dit met vreedzame middelen kan worden bereikt. De beslissing om van Duitsland een wereldmacht te maken dringt ons daarom de noodzaak op passende voorbereidingen op een oorlog te treffen.”
Bent u het daarmee eens?
RAEDER: Ja, dat is allemaal volkomen juist.
SIR DAVID: Lasten we nu punt 3 nemen:
“Oorlog tegen Engeland betekent gelijktijdig oorlog tegen het Gemenebest, tegen Frankrijk, waarschijnlijk ook tegen Rusland en een groot aantal andere landen – in feite tegen de helft of twee-derde van de rest van de wereld.”
Ik hoef u daar niet naar te vragen, omdat de feiten duidelijk zijn. Laten we nu naar het vogende kijken: “Het kan alleen maar worden gerechtvaardigd..... “
RAEDER: Ja, maar u moet mij toestaan commentaar op dat document te geven.
SIR DAVID: Oh zeker, het spijt me. We gingen zo snel dat ik dacht dat we geen uitleg zouden krijgen.
RAEDER: In 1938 werd, zoals hier vaak is genoemd, de houding van de Führer jegens Engeland moeilijker ondanks alle inspanningen van Von Blomberg en mijzelf om hem te vertellen dat dat van de kant van Engeland niet zo was en dat het mogelijk was in vrede met Engeland te leven. Ondanks dat gaf de Führer ons bevel voorbereidingen te treffen voor een mogelijke weerstand door Engeland tegen onze plannen. Van zijn kant overwoog hij nooit een aanvalsoorlog tegen Engeland en wij bij de Marine nog veel minder; in feite heb ik bewezen dat ik alles heb gedaan om hem daarvan af te brengen. In 1938 gaf hij ons opdracht een studie te doen gelijk aan die welke we al hadden gedaan in het geval van andere mogelijkheden voor oorlog – het was de plicht van het OKW om dat te doen – maar handelend over hoe een oorlog tegen Engeland zou verlopen en wat we daarvoor nodig zouden hebben. Deze studie werd voorbereid en ik rapporteerde aan de Führer dat we onze strijdkrachten nooit tot in die mate zouden kunnen uitbreiden dat we met enige kans op succes een oorlog tegen Engeland konden beginnen – het zou voor mij waanzin zijn geweest, iets dergelijks te zeggen. Ik zei hem – dat is hier herhaaldelijk gezegd – dat we tegen 1944 of 1945 een kleine zeemacht konden opbouwen waarmee we een economische oorlog tegen Engeland konden beginnen of haar handelsroutes konden afsnijden maar dat we nooit echt in de positie zouden verkeren dat we Engeland met die zeemacht konden verslaan. Ik stuurde die studie, die onder mijn leiding door de SKL was gedaan naar Generaladmiral Carls die een zeer heldere kijk op dat soort kwesties had. Hij achtte het zijn plicht om in de inleiding op zijn antwoord, dat met onze mening overeenkwam, de gevolgen te noemen die een dergelijke oorlog tegen Engeland voor ons zou hebben, namelijk dat die een nieuwe wereldoorlog zou ontketenen die noch hij, noch wij bij de Marine of wie dan ook bij de strijdkrachten wenste – naar mijn mening zelfs Hitler niet, zoals ik onlangs heb bewezen – vandaar zijn verklaring. Hij zei dat wanneer wij een oorlog tegen Engeland zouden moeten beginnen, het essentieel was dat wij allereerst vrije toegang tot de oceaan moesten hebben en ten tweede dat wij het Engelse handelsverkeer via de Atlantische route moesten aanvallen. Niet dat hij voorstelde dat wij van onze kant aan een dergelijke onderneming moesten beginnen. Hij dacht alleen aan het geval dat een dergelijke oorlog zeer tegen onze wil uitbrak. Het was onze plicht diep op deze kwestie in te gaan.
SIR DAVID: Hij zegt dat: “De oorlog ertegen”- anders gezegd de oorlog tegen Engeland – kan alleen maar worden gerechtvaardigd en met enige kans op succes gevoerd wanneer die economisch, zowel als politiek en militair wordt voorbereid.” Dan zegt u verder: “gevoerd met als doel voor Duitsland een uitweg naar de oceaan te veroveren.”
Nu wil ik graag zien hoe u zich voorbereidde.
RAEDER: Ja, dat is helemaal duidelijk en helemaal juist.
SIR DAVID: Laten we eens kijken hoe u zich economisch begon voor te bereiden. Laten we dat het eerst nemen omdat u het ook als eerste noemt.
Wilt u naar document C-29 kijken, dat staat op pagina 8.
De PRESIDENT: Sir David, kunnen we niet beter nu schorsen voor we hiermee verder gaan?
(de zitting wordt geschorst).

Definitielijst

artillerie
Verzamelnaam voor krijgswerktuigen waarmee men projectielen afschiet. De moderne term artillerie duidt in het algemeen geschut aan, waarvan de schootsafstanden en kalibers boven bepaalde grenzen vallen. Met artillerie duidt men ook een legeronderdeel aan dat zich voornamelijk van geschut bedient.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
neutraliteit
Onpartijdigheid, onzijdigheid, tussen de partijen instaand, geen partij kiezen.
OKM
Ober Kommando der Kriegs Marine. Het Duitse opperbevel over de Kriegsmarine.
U-boot
Duitse benaming voor onderzeeboot. Duitse U(ntersee)-boten hebben tot in mei 1943 een belangrijke rol gespeeld in de oorlogvoering. Ook veel vracht- en passagiersboten werden door deze sluipmoordenaars van de zee getorpedeerd en tot zinken gebracht.

Afbeeldingen

Erich Raeder, Oberbefehlshaber der Kriegsmarine van 1935 tot 1943. Bron: Bundesarchiv, Bild 146-1980-128-63 / CC-BY-SA 3.0.

Ochtendzitting 2

SIR DAVID: Ik zei tegen u, beklaagde dat ik u vervolgens een vraag ging stellen over document C-29 op pagina 8 van het Engelse documentenboek 10 en op pagina 13 en 14 van het Duitse documentenboek. U zult zich herinneren dat dit document algemene aanwijzingen bevat, door de Duitse Marine aan de Duitse wapenindustrie gegeven .....
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: ...... en u hebt ons verteld toen u het over het document had dat u niet wilde dat uw dienst kleinzielig deed over zaken die niet erg geheim waren maar dat bovendien uw algemene beleid inhield dat de Duitse wapenfabrieken buitenlandse handelsbetrekkingen zouden aangaan zodat ze de capaciteit zouden hebben om zo snel mogelijk aan de groeiende behoefte van de Duitse Marine te voldoen. Is dat juist, is dat een juiste samenvatting of moet ik het herhalen?
RAEDER: Ja, maar er moet aan worden toegevoegd dat ik twee keer heb gezegd dat we destijds hoopten dat het Verdrag van Versailles verzacht zou worden omdat het een betekkelijk gunstige periode was voor ontwapeningsonderhandelingen en we de regeringen onder Von Papen en Von Schleicher al hadden gehad die beiden veel begrip toonden voor de behoeften van de strijdkrachten en daar ook hard voor vochten op de ontwapeningsconferentie. We konden dus hopen op een legale ontwikkeling in deze richting; aan de andere kant kon onze gehele wapenindustrie de productie van wapens niet aan, behalve op een onbelangrijke schaal en moest daarom worden uitgebreid. Ik benadruk nogmaals het feit dat het niets te maken had met het regime van Hitler. Dat decreet kwam toevallig op 31 januari uit.
SIR DAVID: Ik denk niet dat u het echt met mij oneens bent dat uw beleid, uw brede economische beleid voor de Duitse wapenindustrie eruit bestond, buitenlandse handelsbetrekkingen aan te knopen om zo in staat te zijn om zo in de toekomst aan de groeiende binnenlandse vraag te kunnen voldoen; dat bepleitte u toch, niet waar, dat de Duitse wapenindustrie onmiddellijk haar buitenlandse handel zou uitbreiden om in staat te zijn aan de groeiende binnenlandse vraag te voldoen wanneer die ontstond. Is dat niet juist?
RAEDER: Ja, dat is juist maar ik begrijp uw uitdrukking niet helemaal. Zei u “Eigenhandel” of “Eisenhandel, ”binnenlandse handel of ijzerhandel? Ik heb de uitdrukking niet goed gehoord.
SIR DAVID: "Aussenhandel" (Buitenlandse handel).
RAEDER: Buitenlandse handel – ja, ongetwijfeld wilden we kunnen concureren met andere landen zodat onze industrie in een gunstige positie zou kunnen komen en aan kracht zou winnen.
SIR DAVID: Ik wil u nu vragen document C-135 op te slaan, pagina 21 van het – neemt u mij niet kwalijk, Edelachtbare, pagina 20 van het Engelse documentenboek en pagina 73 van het Duitse.
De PRESIDENT: Boek 10.
SIR DAVID: Boek 10, Edelachtbare, ja.
(tot de beklaagde): U herinnert zich dat document, u hebt het behandeld? U zei .....
RAEDER: Ja, het is ter sprake gekomen bij de verklaring van Lohmann.
SIR DAVID: Ja, het is meen ik een document van april 1933, afgaand op de data die ik u net heb genoemd en u vertelde het Tribunaal toen u getuigenis aflegde dat het volkomen toeval was dat het jaar 1938 werd genoemd; dat het dezelfde periode was die al behandeld was.
RAEDER: Er is al herhaaldelijk gesteld dat het jaar 1938 is genoemd.
SIR DAVID: Is het in een of ander document van de Weimar Republiek genoemd? Wilt u even kijken naar de op twee na laaste paragraaf; dat staat bij u op pagina 74 en op pagina 21 van het Engelse document. Het is de middelste alinea van paragraaf 3: “Nu heeft Reichskanzler Adolf Hitler de duidelijke politieke eis gesteld om voor hem binnen vijf jaar, anders gezegd tegen april 1938, een strijdmacht voor hem op te bouwen die hij kan inzetten als politiek machtsinstrument.”
Is het zeker dat Hitler een dergelijke duidelijke politieke eis had gesteld?
RAEDER: Voor zover ik me herinner eiste hij in 1933 een soort vijfjarenplan waarvan het laatste jaar, 1938 toevallig samenviel met het jaar 1938 dat genoemd werd in ons vervangende plan voor onderzeebootconstructie en die richtlijn was blijkbaar voor de hele strijdkrachten gegeven omdat het Marine Pact, dat ons slechts het recht gaf ons te bewapenen tot de verhouding 1:3 en niet volgens een speciaal plan, al in 1935 de basis voor de Marine was geworden.
SIR DAVID: Het punt waar ik heen wil is dit: Zei Hitler tegen u dat hij deze strijdkrachten wilde inzetten als politiek machtsinstrument, zei hij dat tegen u?
RAEDER: Dat kan ik u niet meer zeggen maar ik denk dat het een volkomen normale uitdrukking is om te zeggen dat mijn zijn strijdkrachten als instrument gebruikt dat bij politieke onderhandelingen enig gewicht in de schaal legt zodat we ons niet langer door de andere landen van het kastje naar de muur hoefden te laten sturen, zoals tot dan toe het geval was geweest. Naar mijn mening zit er niets sinisters achter die uitdrukking.
SIR DAVID: Om het grof te zeggen, Hitler zei tegen u “tegen 1938 wil ik een strijdmacht die ik in geval van een oorlog kan gebruiken, als een oorlog noodzakelijk wordt.” Dat is wat ik denk dat het betekent, niet waar? Zo hebt u het toch ook begrepen?
RAEDER: Nee. Er werd met geen woord over oorlog gerept, alleen over het feit dat we onze positie tussen de andere naties moesten behouden zodat we niet langer van het kastje naar de muur werden gestuurd zoals tot dan toe het geval was.
SIR DAVID: Als iemand u omver probeerde te lopen, zou u vechten; dat is het, niet waar?
RAEDER: Dat is duidelijk. Dat zou natuurlijk het geval zijn wanneer we werden aangevallen. We wilden in een positie zijn waarin we ons konden verdedigen wanneer we werden aangevallen. Tot aan dat moment waren we daartoe niet in staat.
SIR DAVID: Laten we nu het eerste voorbeeld nemen toen u overwoog te gaan vechten. Als u kijkt in het documentenboek 10a, document C-140, pagina 104 van de Engelse vertaling en pagina 157 van de Duitse versie; u herinnert zich dat dat de richtlijn is van Feldmarschall Von Blomberg over Duitsland’s uittreden uit de ontwapeningsconferentie en uit de Volkenbond. Daar staat een redelijk volledige algemene richtlijn over welke maatregelen u zou nemen wanneer de leden van de Volkenbond sancties aan u zouden opleggen; met andere woorden u was geheel voorbereid.....
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: ..... op een oorlog die vanwege dat vredesbeleid zou uitbreken; dat is toch zo en dat staat er, het vermeldt alle voorbereidingen, klaar voor de strijd.
RAEDER: Als ik me goed herinner werden die voorbereidingen getroffen elf dagen nadat we ons uit de Volkenbond hadden teruggetrokken en het was volkomen normaal dat wanneer de Führer geloofde dat als gevolg van onze uittreding uit de Volkenbond, wat op zich een volkomen vreedzame actie was, er oorlogsachtige maatregelen werden genomen of sancties aan ons opgelegd, we ons moesten verdedigen; wanneer een dergelijke aanval waarschijnlijk was moesten we die voorbereidende stappen nemen.
SIR DAVID: U realiseerde zich dus, beklaagde, dat al in oktober 1933 de koers van Hitler’s buitenlandse politiek een onmiddellijke oorlog tot gevolg zou kunnen hebben, niet waar?
RAEDER: Nee, ik verwachtte helemaal niet dat een maatregel als het uittreden uit de Volkenbond, waar we altijd onrechtvaardig waren behandeld omdat we geen macht achter ons hadden, zou resulteren in een oorlog met welk ander land dan ook. Niettemin was het juist met dergelijke eventualiteiten rekening te houden.
SIR DAVID: Ik begrijp het. Dat is voor mij voldoende.
Laten we nu in het zelfde documentenboek kijken naar document C-153 op pagina 107 van de Engelse versie en pagina 164 tot 167 van de Duitse. Dat is, zoals u zich zult herinneren, uw bewapeningsplan voor de derde fase van de bewapening en ik zou willen dat u eerst naar paragraaf 3 kijkt.
In (a) en (b) van paragraaf 3 geeft u de algemene basis voor uw regelingen:
“(a) Voor de militaire leiders een solide basis voor hun strategische overwegingen en “(b) voor de politieke leiders een duidelijk beeld van wat er kan worden bereikt met de militaire middelen die op een bepaald moment beschikbaar zijn.
RAEDER: Ja, het is volkomen duidelijk dat een dergelijk plan dit als doel zou hebben.
SIR DAVID: En dat uw politieke leiders hun plannen moesten maken op basis van de strijdkrachten die u voor een oorlog zo nodig ter beschikking had. Dat was wat u toen in gedachten had, niet waar?
RAEDER: Ja, dat spreekt voor zich. Ik rapporteerde aan de Führer dat ik hem in dat jaar een zekere militaire sterkte ter beschikking kon stellen. Het staatshoofd moet dat weten om te weten waar hij op kan rekenen. Maar dat heeft niets te maken met plannen voor een oorlog. Dat is het geval in iedere staat. Aan de andere kant kan ik geen invloed uitoefenen op de politieke leider om wat hij wil. Ik kan alleen maar melden wat ik had kunnen doen. Daarom had ik met politieke kwesties niets te maken. Ik deed alleen wat nodig is en wat in ieder land wordt gedaan.
SIR DAVID: En kijkt u nu naar paragraaf 7.
Ik ga er niet met u over redetwisten of staten hun buitenlands beleid baseren op iets anders dan oorlog maar kijkt u naar paragraaf 7: “Alle theoretische en practische voorbereidingen moeten worden getroffen allereerst met het oog op paraatheid voor een plotselinge oorlog.”
Dat betekent dat u, voor zover het de Marine betrof, klaar moest zijn voor een onmiddellijke oorlog, de Marine onmiddellijk op oorlogssterkte moest hebben niet waar?
RAEDER: Nee, nee. Dit gaat over de vanzelfsprekende volgorde van de dingen. Het bewapeningsplan vermeldde de meest belangrijke en meest dringende behoeften van de Marine en op dat punt zeg ik nu dat dit gold voor wapens die in een oorlog worden gebruikt wanneer er geen tijd is voor voorbereiding en dat betekent, in duidelijke taal, de operationele vloot die in een voortdurende staat van paraatheid moet zijn. Die moest gereed worden gehouden voor onmiddellijke actie en moest voorrang krijgen. Naar alle andere zaken, zoals inkwartiering en zaken die niet rechtstreeks met het gevecht te maken hadden werd later gekeken.
SIR DAVID: Ik meende dat ik u dat had voorgelegd, dat de vloot paraat moest zijn en klaar voor oorlog. U hebt echter uw mening daarover gegeven.
Als u nu zo goed wilt zijn, pagina 66 van documentenboek 10 op te slaan, pagina 285 van het Duitse boek, document C-189 Edelachtbare.
(tot de beklaagde): Ik wil dit ene punt nu ter sprake brengen omdat u er in uw eerste verhoor een punt van maakte en dat ik moet aanvechten. In paragraaf 2 zegt u:
“De Opperbevelhebber van de Marine geeft als zijn mening dat later” – en ik vraag u te letten op het woord ‘later’- “de vloot in ieder geval moet worden uitgebreid tegenover Engeland en dat daarom vanaf 1936 de grote schepen moeten worden uitgerust met 35 centimeter geschut.”
Wilt u het Tribunaal nu doen geloven dat ‘tegenover’ Engeland niet betekent ‘tegen’ in de zin van antagonisme, gericht tegen, in oppositie – dat het alleen maar betekent ‘in vergelijking met.’
Zegt u dat in ernst?
RAEDER: Ik heb onlangs uitgelegd dat we hier te maken hebben met de kwestie van gelijke tred houden met andere marines. Tot op dat tijdstip bleven we gelijk met de Franse Marine die over 33 cm. geschut beschikte. Toen ging Engeland daar overheen met het installeren van 35.6 cm. geschut op haar schepen en daarna ging, zoals ik zei, Frankrijk daar weer overheen met het gebruik van 38 cm geschut. Dus zei ik tegen de Führer dat ons 28 cm geschut, waarvan ik dacht dat we het konden gebruiken tegen de Franse Duinkerken klasse, niet zwaar genoeg zou zijn en dat we het volgende grotere kaliber moesten nemen, 35.6 cm. net als dat van de Engelse schepen. Dat werd nooit gedaan omdat de Fransen 38 cm. geschut gingen gebruiken en wij in onze Bismarck klasse het Franse voorbeeld volgden.
Die vergelijking van kalibers en scheepsklassen was destijds heel gebruikelijk en ook ....
SIR DAVID: Dat hebt u ons allemaal al eerder verteld en mijn vraag is een heel simpele; dat dit originele document in het Duits is wanneer u zegt dat ‘tegenover’ Engeland precies hetzelfde betekent als in uw lied ‘Wir fahren gegen England.’ Het betekent ‘tegen’ ‘in antagonisme;’en ‘gericht tegen’ en niet ‘in vergelijking met.’ Dat leg ik u voor en het is een heel kort punt.
Zegt u tegen het Tribunaal dat ‘gegen England’ betekent ‘in vergelijking met Engeland’?
RAEDER: Dat is wat ik wil zeggen want er staat ‘entwickeln gegen England’ en destijds hadden we het Marineverdrag nog niet ondertekend. Het is zeer onwaarschijnlijk dat ik een anti-Brits beleid zou overwegen.
SIR DAVID: Kijkt u op de volgende pagina, document C-190, pagina 67 van het Engelse documentenboek, pagina 294 van het Duitse. Dat is uw onderhoud met Hitler op 2 november 1934 waar u een ruimere begroting voor de Marine bespreekt en de beschikbaarheid van meer geld. Ik wil dat u naar het einde van de eerste paragraaf kijkt waar Hitler’s reden staat.
“Hij acht het essentieel dat de Marine wordt uitgebreid zoals gepland” let nu op “omdat er geen oorlog kan worden gevoerd als de Marine niet in staat zou zijn de invoer van erts uit Scandinavië veilig te stellen.”
Vertelt u het Tribunaal nog steeds dat u vanaf 1934 geen oorlog overwoog? Nou, als dat niet zo is, waarom zegt Hitler dat dan? Dat is een van de meest belangrijke punten van Duitsland’s maritieme strategie.
“Er kan geen oorlog worden gevoerd als de Marine niet in staat zou zijn de invoer van erts uit Zweden veilig te stellen.”
Overwoog u in november geen oorlog?
RAEDER: Hitler zei dat een Marine zo is opgebouwd dat wanneer oorlog noodzakelijk wordt, de Marine haar wapens kan gebruiken om het land te verdedigen. Een Marine wordt voor geen ander doel gevormd en dat was beslist een van de belangrijkste redenen van bestaan voor de Duitse Marine. Er waren veel mensen die vonden dat een marine niet nodig was.
SIR DAVID: Ziet u, wat ik u voorleg is dit: U hebt het Tribunaal verteld dat de Marine zuiver defensief was, dat al uw voorbereidingen defensief waren. Ik suggereer nu dat Hitler daar een oorlog overweegt en ook de taak van de Marine tijdens die oorlog, enkele maanden voordat hij van plan was de militaire clausules van het Verdrag van Versailles af te zweren.
U was geheel klaar voor een oorlog als dat nodig zou worden en u wist dat. Was dat niet de situatie?
RAEDER: Dat is een volkomen verkeerde voorstelling van de feiten, Meneer de Aanklager. Natuurlijk is het in vredestijd nodig te denken aan omstandigheden die zouden kunen ontstaan en het noodzakelijk maken een beroep te doen op de strijdkrachten om je te verdedigen. Destijds dacht niemand aan een aanvalsoorlog en de afzonderlijke taken moeten worden begrepen. Een van de taken van de Marine was ongetwijfeld de Zweedse en Noorse ertsexport veilig te stellen in geval van een oorlog en de Marine moest met dat als doel worden ontwikkeld.
SIR DAVID: Wilt u even kijken naar de volgende zin in paragraaf 2:
“Toen ik erop wees dat tijdens de kritieke politieke situatie in het eerste kwartaal van 1935 het wenselijk zou zijn al zes U-Boote afgebouwd te hebben.”
U trof voorbereidingen voor die kritieke politieke situatie.
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: Laten we kijken naar wat u in 1936 deed. Wilt u aan beklaagde en aan Dr. Siemers document D-806 geven?
Dat is een rapport van u, gedateerd 11 november 1936 betreffende het bouwprogramma van U-Boote en na de eerste paragraaf zegt u in de tweede:
“De militaire en politieke situatie vereist dringend dat uitbreiding van onze U-Bootvloot onmiddellijk ter hand wordt genomen en met de meeste energie voltooid omdat die een bijzonder waardevol deel is van onze bewapening op zee en een bijzondere slagkracht heeft.”
Zegt u dat waar u op aandrong zuiver defensief was en dat u geen idee had van de bijzondere slagkracht die in een oorlog nodig zou zijn?
RAEDER: De hele politieke situaie, zo schijn ik mij te herinneren, noodzaakte mij de bouw van U-Boote voorrang te geven. Maar ik verwachtte nooit dat wij uit eigen beweging een oorlog zouden beginnen. Hitler had mij dat steeds weer gezegd maar hij had zijn politieke stappen genomen die ons ongetwijfeld in een oorlog zouden storten als de andere landen tegen dergelijke stappen in opstand zouden komen. De beschuldiging die tegen mij is geüit was dat ik niet voldoende voorrang gaf aan de bouw van U-Boote.
SIR DAVID: U legt er voldoende nadruk op, niet waar? “In de militaire en politieke situatie” u werd volledig op de hoogte gehouden van de politieke situatie en u stelde uw maritieme bewapening dienovereenkomstig bij, is dat niet zo?
RAEDER: Destijds wist ik niet alleen niets over wat er ging gebeuren maar ik wist dat we in dat jaar het Rijnland hadden bezet en dat als gevolg van de wolken die zich aan de horizon samenpakten vanwege die bezetting van het Rijnland, Hitler de grootst mogelijke voorzichtigheid in acht nam en zei dat we ons moesten voorbereiden op verdere complicaties. Om die reden werd in 1936 een bijzonder besluit uitgevaardigd en ik trof mijn voorbereidingen volgens de in dat besluit voorgestelde lijnen. Mijn belangrijkste taak was waarnemen; op basis van die waarnemingen en de gevolgen die ik daaruit trok moest ik mijzelf zo veel mogelijk versterken. Dit document, waarover u mij niet heeft ondervraagd had dezelfde betekenis.
Ik vroeg of – wanneer zich aan het begin van 1935 politieke spanningen zouden ontwikkelen, voor het ondertekenen van het Marine Pact en dat zou pas in juni gebeuren – we misschien zes U-Boote zouden moeten bouwen. Dat was ook zo in het geval van groeiende spanning en ik wist destijds dat het de bedoeling was dat de verklaring van vrije territoriale verdediging in 1935 zou worden opgesteld.
SIR DAVID: U hebt ons verteld wat u in 1936 wist. Laten we nu doorgaan naar 1937. Ik wil precies weten wat u zei. Dat betekent natuurlijk, zoals u zich zult herinneren het Hossbach document, 386-PS, dat staat op pagina 81 van documentenboek 10, pagina 314 van het Duitse documentenboek.
De PRESIDENT: Sir David, hebt u het nummer van het laatste document genoemd?
SIR DAVID: Ik dank u, Edelachtbare, het is bewijsstuk GB-462.
(tot de beklaagde): Nu wil ik graag – hebt u het, pagina 314 van het Duitse documentenboek?
RAEDER: Kunt u mij de paragraaf noemen? Ik heb...
SIR DAVID: Ja, het eerste waarover ik u iets wil vragen is de derde paragraaf, de laatste zin waar Hitler zegt:
“De toekomst van Duitsland hangt daarom uitsluitend af van het oplossen van de behoefte aan Lebensraum.”
Dan wil ik graag, als u zo goed zou willen zijn, dat u pagina 316 opslaat. Edelachtbare, het is pagina 83 van het Engelse documentenboek. Edelachtbare, het staat ongeveer 7 regels naar beneden, waar Hitler zegt: “De enige uitweg, die imaginair lijkt, is het veiligstellen van meer Lebensraum.” En dan zegt hij: “De geschiedenis heeft uitgewezen dat elke ruimtelijke uitbreiding alleen maar tot stand kan worden gebracht door het breken van weerstand.” En dan zegt hij in een aparte alinea: “De kwestie voor Duitsland is waar de grootste overwinning tegen de laagste kosten kan worden behaald.”
Ziet u dat staan op pagina 316?
RAEDER: Mag ik met het laatste beginnen? Dat is verkeerd vertaald.
SIR DAVID: Ja, dat wilde ik u eigenlijk vragen. Ik wil dat u ons vertelt of u Hitler echt hebt horen zeggen dat dat het algemene probleem was, “de grootst mogelijke overwinning tegen de laagste kosten.”
RAEDER: Nee, in het Engelse document staat het woord ‘conquest’ maar dat staat niet in het Duitse. De Duitse tekst luidt: “het hoogst mogelijke gewin tegen het kleinste risico.” Dat is een term ontleend aan de sport. Er is geen sprake van verovering.
SIR DAVID: Ik ben volkomen bereid dat te accepteren; het komt na de passages waarnaar ik u in het bijzonder heb verwezen want ik wil niets uit het verband halen. Bent u het ermee eens dat Hitler daar zei: “De enige mogelijkheid voor Duitsland is het verkrijgen van extra Lebensraum,” en dat dat ten koste moest gaan van andere naties. Hij zei dat toch?
RAEDER: Hij zei dat wel degelijk en ik heb onlangs uitgelegd hoe dat moet worden begrepen. Hij sprak over Oostenrijk en Tsjechoslowakije en over het Sudetenland. Wij waren van mening dat het niet de bedoeling was dat beleid te wijzigen en later gebeurde dat ook niet. Er werd geen oorlog gevoerd tegen Oostenrijk of tegen Tsjechoslowakije. Wij waren er allemaal van overtuigd dat hij die kwestie vreedzaam zou oplossen, net als alle andere politieke kwesties. Ik heb dat tot in bijzonderheden uitgelegd.
SIR DAVID: Dat is net waarover ik u wilde vragen. U hebt mijn tweede punt net zelf gemaakt. De rest van het document handelt over acties tegen Oostenrijk en Tsjechoslowakije. Wilt u pagina 86 opslaan?
Ik denk dat u het met mij eens bent dat Feldmarschall Von Blomberg en Generaal von Fritsch Hitler’s ideeën nogal koel ontvingen. Is het redelijk dat zo te zeggen?
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: Zij toonden dus een zekere afkeer?
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: Nou, dat was in november 1937.
RAEDER: We zeiden allemaal voortdurend tegen hem dat hij onder geen beding een oorlog tegen Engeland en Frankrijk moest beginnen en daarin stemde hij altijd toe. Maar ik heb uitgelegd dat deze rede een heel ander doel had en dat hij daarom sterk overdreef en die overdrijving onmiddellijk introk toen hem een tip werd gegeven over het gevaar van een oorlog tegen Frankrijk en Engeland.
SIR DAVID: Dat wilde ik u vragen. Dat was in november. Tegen januari had Feldmarschall von Blomberg dat ongelukkige huwelijk gesloten, niet waar?
RAEDER: Ik meen dat het in januari was. Ik weet het niet precies.
SIR DAVID: En u was van mening, niet waar dat hij daartoe was aangemoedigd door beklaagde Göring?
RAEDER: Dat heb ik nooit gezegd....
SIR DAVID: Oh nee?
RAEDER: Nee, niet dat ik weet. Dat heb ik nooit zo gedacht.
SIR DAVID: U herinnert zich dat u hierover in Moskou een verklaring hebt afgelegd? Laat me u die voorlezen.
RAEDER: Een verklaring aan wie, alstublieft?
SIR DAVID: In Moskou aan de Russen.
“Begin 1938 had ik enkele persoonlijke ervaringen die, hoewel die niet rechtstreeks met de Marine te maken hadden, mij het vertrouwen deden verliezen, niet alleen in Göring maar ook in de oprechtheid van de Führer. De situatie waarin Feldmarschall von Blomberg terecht was gekomen door zijn ongelukkige huwelijk maakte zijn positie als opperbevelhebber van de strijdkrachten onmogelijk. Ik kwam wat laat tot de conclusie dat Göring alles in het werk stelde om de functie van opperbevelhebber van de strijdkrachten te krijgen in plaats van Von Blomberg.
“Hij was voorstander van dat huwelijk want het maakte Von Blomberg ongeschikt voor die functie terwijl Von Blomberg geloofde – en zelfs herhaaldelijk zei – dat een dergelijk huwelijk onder het heersende stelsel mogelijk was. Göring had hem in het verleden al in de gaten laten houden, zoals ik uit latere opmerkingen vernam.
Zei u dat niet?
RAEDER: In Moskou, direct na de ineenstorting, maakte ik een notitie over de oorzaken van de ineenstorting gezien in het licht van mijn eigen ervaringen. Ik schreef dat document onder de omstandigheden daar waar ik zeer ridderlijk werd behandeld en ik aarzelde niet de hoogste generaal van het Commissariaat van Binnenlandse Zaken hierover in te lichten toen mij werd gevraagd wat ik daar deed.
SIR DAVID: Alles wat ik wil weten is: is het waar wat u zei?
RAEDER: Ja, ik heb die notities gemaakt en het is ook waar dat later bij mij opkwam dat Göring wellicht voorstander van dat huwelijk was, ik meen dat hij mij dat hier zelf verteld heeft. Hij had Von Blomberg op een dusdanige manier geholpen dat hij meen ik niet wist wat de werkelijke stand van zaken was of hoe ernstig de zaak was.
SIR DAVID: Maar ziet u, uw mening destijds was dat Göring dat huwelijk aanmoedigde omdat hij wist dat daardoor Von Blomberg uit beeld zou verdwijnen als opperbevelhebber omdat hij, Göring die functie wilde. Was dat de mening die u afgelopen zomer had?
RAEDER: Dat geloofde ik afgelopen zomer, ja. En het is ook waar dat Göring beslist Opperbevelhebber van de Strijdkrachten wilde worden maar de Führer zelf stak daar een stokje voor.
SIR DAVID: Nou, tot zover Von Blomberg. We weten wat er met hem gebeurde. Uw tweede keuze, na Von Blomberg was von Fritsch, niet waar? U vond dat Von Fritsch de beste opperbevelhebber zou zijn geweest als Von Blomberg vertrok, niet waar?
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: U zei dat tegen Hitler? En ...
RAEDER: Hij vroeg het mij en ik zei dat wanneer mij om advies zou worden gevraagd, ik Baron von Fritsch zou aanbevelen, maar de Führer zei dat daar geen sprake van was.
SIR DAVID: Ja, maar sommigen van hen beschuldigden Von Fritsch van homosexualiteit, niet waar? Daarom kon dat niet.
RAEDER: Ja, hij zei in algemene bewoordingen dat er sprake was van een of andere morele misdaad.
SIR DAVID: U was een van de leden van de rechtbank die die beschuldiging onderzocht, niet waar? Göring als president, u en Generaal von Brauchitsch?
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: En u kwam tot de conclusie dat de beschuldiging van homosexualiteit tegen Von Fritsch een ‘frame-up’ van de Gestapo was, niet waar? Weet u wat ik bedoel? Ik vrees dat ‘frame-up’ nogal lastig te vertalen is.
RAEDER: Het geheel gaf mij die indruk, ja.
SIR DAVID: Dat is omdat de beschuldiging werd geüit door een of ander duister figuur waarvan u dacht dat hij eeen handlanger van de Gestapo was; tijdens het proces kwam die samenwerking tussen de Gestapo en de aangever aan het licht, dat klopt, niet waar?
U was tevreden na dat proces?
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: En u bent het ermee eens dat er geen sprake was van een verwarring maar dat de schuldige partij een kapitein van de cavalerie was, Ritmeester von Fritsch en deze generaal helemaal niet, is dat juist?
RAEDER: Ik ben het er volkomen mee eens. Baron von Fritsch werd vrijgesproken omdat zijn onschuld werd bewezen. Er bleef geen enkele verdenking tegen hem bestaan.
SIR DAVID: U sprak hem vrij maar hij werd niet in ere hersteld? Hem werd het commando niet teruggegeven?
RAEDER: Nee. Ik ging naar hem toe omdat ik hem heel goed kende en vroeg hem of hij goed vond dat ik naar de Führer ging om voor te stellen dat hij, Baron von Fritsch, in ere zou worden hersteld. Maar Von Fritsch antwoordde dat hij dat onmogelijk vond. Hij vond dat zijn gezag dusdanig was aangetast dat hij er niet langer meer voor voelde terug te keren in zijn functie van Opperbevelhebber van het leger. Daarna kon ik er helaas niets meer aan doen. Ik rapporteerde dit aan de Führer maar verder gebeurde er niets meer. Alles wat er gebeurde was dat de Führer de absolute onschuld van Baron von Fritsch bevestigde tegenover een grote groep generaals en admiraals.
SIR DAVID: En zei u dit met betrekking tot het incident Von Fritsch:
“Ik was ervan overtuigd dat Göring de hand had in deze goed voorbereide situatie want om zijn doel te bereiken was het nodig iedere mogelijke opvolger van Von Blomberg uit te schakelen.”
Herinnert u zich dat u dat hebt gezegd?
RAEDER: Dat herinner ik me niet meer maar ik geloof dat ik die mening had. Om heel eerlijk te zijn moet ik zeggen dat de vrijspraak van Baron von Fritsch voornamelijk te danken was aan de manier waarop Göring het proces voerde. De getuige die werd opgeroepen vertelde zoveel leugens en deed iedere minuut zoveel tegenstrijdige uitspraken dat alleen Göring hem aankon. Toen ik dat zag was ik zeer dankbaar dat ik niet tot president was gekozen, zoals de Minister van Justitie voorstelde. Ik had die mensen niet aangekund. Het was volledig aan de tussenkomst van Göring te danken dat hij zonder problemen werd vrijgesproken.
SIR DAVID: Maar natuurlijk denk ik dat u zei, beklaagde dat of hij nou werd vrijgesproken of niet, het gezag van Von Fritsch binnen het Duitse leger naar zijn eigen mening was ondergraven vanwege het feit dat deze beschuldiging tegen hem was geüit. Dat was het gevolg, niet waar?
RAEDER: De heer von Fritsch dacht er zo over. Ik zou erop hebben gestaan in ere te worden hersteld nadat ik op die manier was vrijgesproken.
SIR DAVID: Vond u het niet vreemd dat de twee mensen die op 5 november hadden geprobeerd Hitler af te houden van een koers die tot oorlog kon hebben geleid, allebei binnen twee maanden in ongenade vielen? Vond u dat niet vreemd?
RAEDER: Dat vond ik helemaal niet vreemd en er bestaat zeker geen verband tussen. Als Hitler het nodig had gevonden mannen op hoge posities te ontslaan die hem in dergelijke kwesties tegenwerkten, hij mij lang geleden al had moeten ontslaan. Maar hij heeft er mij nooit iets over gezegd en ik heb nooit gemerkt dat hij iets dergelijks zei omdat ik hem tegensprak. Ik heb er herhaaldelijk op gewezen, met betrekking tot de kwestie Engeland en Frankrijk dat daar geen oorlog moest worden gevoerd en ik heb nooit de indruk gehad dat hij dat verkeerd opvatte.
SIR DAVID: Laten we het nu kort houden. Binnen zes weken na het in ongenade vallen van Von Blomberg en het ontslag van Von Fritsch vond de Anschluss met Oostenrijk plaats.
Zegt u het Tribunaal dat u niet wist dat er militaire voorbereidingen waren getroffen voor de Anschluss met Oostenrijk, beschreven door Generaal Jodl in zijn dagboek en ook beschreven door Feldmarschall Keitel? Wist u dat er gedreigd zou worden met deze militaire acties?
RAEDER: Ik denk niet dat ik ooit heb deelgenomen aan militaire besprekingen betreffende de Oostenrijkse Anschluss want ik had er niets mee te maken. Maar ik zou hier voor eens en voor al willen benadrukken dat ik over dergelijke ondernemingen hoorde, bij voorbeeld de annexatie van Oostenrijk via een decreet van de Führer en niet van te voren want een afschrift van een dergelijk decreet, of het nou de Marine betrof of niet, werd altijd aan mij als Opperbevelhebber van de Marine gestuurd. Ik moet natuurlijk ook in dit gevel een decreet hebben ontvangen. Helaas kan ik u de datum niet noemen maar ik bevestig dat mij een dergelijk decreet ter kennis kwam.
SIR DAVID: Ziet u, het punt dat ik wil maken – en ik wil er geen tijd aan verspillen – is dit: op 5 november zei Hitler dat hij Oostenrijk in 1943 zou krijgen of ten laatste in 1945 en al eerder als de gelegenheid zich voordoet. Vier maanden later, in maart 1938 neemt hij Oostenrijk in na zich te hebben ontdaan van die mensen die zijn plannen dwarsboomden. Maar als u er niets van wist, zullen we er geen tijd aan verspillen maar zullen we naar Tsjechoslowakije kijken omdat u het decreet daarover wel ontving. U kunt dat vinden op pagina 163 van documentenboek 10a, pagina 276 van het Duitse boek. Dat is de verdeellijst van de richtlijn voor operaties tegen Tsjechoslowakije. De datum van 24 juni wordt genoemd en u zult zien dat de uitvoering ervan moet plaatsvinden vanaf uiterlijk 1 oktober; afschrift 2 gaat naar u als Opperbevelhebber van de Marine.
Als u nu de pagina op wilt slaan met de richtlijn zelf, 146 van het Engelse documentenboek, 277 tot 278 van het Duitse, ziet u de eerste zin van paragraaf 1: “Politieke vereisten:”
“Het is mijn vaststaande besluit Tsjechoslowakije in de nabije toekomst door een militaire actie te vernietigen. Het is de taak van de politieke leiders het politiek dan wel militair geschikte moment af te wachten of te weeg te brengen.”
RAEDER: Mag ik vragen waar dat staat? Ik kan het blijkbaar niet vinden.
SIR DAVID: De eerste zin van de richtlijn, paragraaf 1, Politieke Vereisten, zin 1: “Het is mijn vaststaande besluit Tsjechoslowakije in de nabije toekomst door een militaire actie te vernietigen.
RAEDER: De nummering is hier verwarrend.
SIR DAVID: Het spijt me zeer .... pagina 277 tot 278.
RAEDER: Ja, nu heb ik het gevonden. Wat was de datum?
SIR DAVID: 28 mei 1938, ongeveer zes maanden na de bijeenkomst die u bijwoonde waar Hitler zei dat hij Tsjechoslowakije bij de eerste de beste gelegenheid zou aanvallen. Dacht u daarom niet dat Hitler’s toespraak in november niet alleen maar gebakken lucht was maar dat hij daar zijn plannen ontvouwde?
RAEDER: Nee, want hij bleef gedurende de hele zomer van gedachten veranderen. Hij nam iedere maand een andere beslissing. Dat wordt aangetoond door document 388-PS. En het ging meen ik zo: op 10 september werden er troepen samengetrokken en op dezelfde dag begonnen de onderhandelingen. Op 1 oktober vond de vreedzame bezetting van het Sudetenland plaats nadat de andere naties daar in München mee hadden ingestemd. Na het overleg van München .....
SIR DAVID: Dat weten we allemaal. Het punt is volkomen duidelijk.
RAEDER: Ik zou het af willen maken.
SIR DAVID: In mei, hier lagen de plannen en de Führer had gezegd – dat had hij in zijn toespraken gezegd dat hij vastbesloten was Tsjechoslowakije eind mei in een militaire actie te vernietigen. Vertelt u het Tribunaal dat u die richtlijn hebt gelezen en nog steeds van mening was dat Hitler geen agressieve bedoelingen had? Dat is mijn vraag.
RAEDER: Ja, eind mei.
SIR DAVID: Waarom, welk bewijs zou u nog meer willen dan zijn eigen besluit het te vernietigen. Wat voor duidelijk bewijs wilt u nog meer?
RAEDER: Hij zei regelmatig dat hij iets wilde vernietigen en dan deed hij het niet. De kwestie werd dan vreedzaam opgelost. Ik zou eraan willen toevoegen dat op 30 mei – dat was meen ik de datum – nadat in Tsjechoslowakije mobilisatie had plaatsgevonden hem dat aanleiding gaf dergelijke sterke taal te gebruiken en ik denk dat hij daartoe het recht had want die mobilisatie kon alleen maar tegen Duitsland zijn gericht. Zoals ik zei, hij veranderde in de loop van de zomer zeker drie of vier keer van mening en zei steeds dat hij zijn beslissing zou uitstellen, dat hij geen militair geweld wilde gebruiken.
SIR DAVID: Goed, het Tribunaal heeft het hele document 388-PS in gedachten. Ik ga het niet bestrijden. U zegt dat dat u niet overtuigde.
Toen Hitler op 15 maart 1939 naar Praag ging, werd het u toen niet duidelijk dat er iets zat in het onderhoud dat hij op 5 november 1939 had toen hij het Slavische deel van Bohemen en Moravië bezette en zijn eigen belofte, Duitsland voor de Duitsers brak? Werd het u toen niet duidelijk dat hij in november een grapje maakte of blufte?
RAEDER: Hij had een richtlijn uitgegeven waarin hij zei dat de doelen voor dat jaar waren:
1) verdediging van Duitsland tegen aavallen van buiten af.
2) een oplossing voor de rest van Tsjechoslowakije in het geval zij een vijandige houding tegenover Duitsland aannam.
Ik hoorde niets over zijn onderhandelingen met Hacha en zijn beslissing die daarop volgde om Tsjechoslowakije te bezetten. Ik wist alleen maar dat hij volgens die richtlijn actie wilde ondernemen tegen Tsjechoslowakije in het geval zij een voor Duitsland vijandig beleid zou voeren en volgens de propaganda van die tijd gebeurde dat in feite ook. Ik had helemaal niets te maken met de bezetting van Tsjechoslowakije, noch met de bezetting van het Sudetenland want de enige dienst die we bij deze operaties hadden kunnen inzetten was ons kleine Donau eskader en dat was voor dat doel ondergeschikt aan het leger zodat ik er absoluut niets mee te maken had. Er bestonden geen andere militaire orders.
SIR DAVID: Luidt uw antwoord dat toen Hitler op 15 maart 1939 naar Praag ging, u nog steeds dacht dat hij geen agressieve bedoelingen had? Is dat wat u het Tribunaal wilt doen geloven? Is dat zo?
RAEDER: Ja, dat vraag ik het Tribunaal want ik geloof dat hij geen oorlog wilde voeren, een campagne tegen Tsjechoslowakije beginnen. Vanwege zijn politieke afspraken met Hacha slaagde hij er in zoverre in dat er geen oorlog uitbrak.
SIR DAVID: Oh ja, u hebt beklaagde Göring horen zeggen dat hij tegen President Hacha zei dat zijn luchtmacht Praag zou bombarderen als hij niet zou toestemmen. Als dat geen oorlog is, wat is het dan wel?
RAEDER: Dat ligt er heel dichtbij. Ja, een dreiging.
SIR DAVID: Goed, laten we twee maanden verder gaan. Als u het niet zag, in mei – op 23 mei – toen u naar de Reichskanzlei kwam waren daar zes hoog geplaatste officieren waarvan u er een was. En Hitler zei dat hij u inlichtingen zou geven over de politieke situatie. En zijn boodschap was: “We moeten de beslissing nemen om Polen bij de eerste gelegengheid aan te vallen.” Toen u hem dat op 23 mei hoorde zeggen, dacht u toen nog steeds dat hij geen agressieve bedoelingen had?
RAEDER: Dat dacht ik lange tijd daarna. Net zoals Generaloberst Jodl heeft gezegd, omdat hij de kwestie Tsjechoslowakije met zuiver diplomatieke middelen had opgelost, moesten we hopen dat hij de Poolse kwestie ook zonder bloedvergieten kon oplossen en ik geloofde dat tot op het laatste moment, tot aan 22 augustus.
SIR DAVID: Kijkt u nu even snel – ik zal u niet lang ophouden – naar document L-79; dat kunt u vinden op pagina 74 denk ik van documentenboek 10. Neemt u mij niet kwalijk. Pagina 298 van het Duitse documentenboek. Neemt u mij niet kwalijk. Ik ga u niets over het document vragen omdat het Tribunaal dat al behandeld heeft. Ik wil dat u kijkt naar de personen die daar waren – 298 in het Duitse documentenboek.
RAEDER: Ik weet wie daar waren.
SIR DAVID: Laten we eens kijken: Luitenant-kolonel Schmundt; later werd hij generaal, Hitler’s voornaamste adjudant en op 20 juli 1944 gedood, niet waar? Dan beklaagde Göring, Opperbevelhebber van de Luftwaffe, u zelf als Opperbevelhebber van de Marine; Kolonel-generaal Von Brauchitsch, Opperbevelhebber van het leger; Generaal Keitel, hoofd van het OKW; Generaal Milch, Göring’s plaatsvervanger; Halder, Chef Staf; Schniewind, uw Chef Staf en Jeschonnek die denk ik Chef Staf was of een of andere hoge ....
RAEDER: Chef van de Generale Staf van de Luftwaffe.
SIR DAVID: Ja. En Kolonel Warlimont, de assistent van Generaal Jodl. Waarom denkt u nu dat Hitler die hoge generaals bijeenriep en hen vertelde: “We moeten de beslissing nemen om Polen bij de eerste gelegengheid aan te vallen,” als hij geen enkele agressieve bedoeling had? Waarom waren die personen daar als het niet was om een oorlog te ontketenen.
RAEDER: Ik heb al uitgelegd dat het belangrijkste doel van die toespraak was, zoals uit het laatste deel blijkt, een puur academische voordracht te geven over het voeren van een oorlog en op basis daarvan een bijzonder studiestaf te vormen; een project dat de bevelhebbers van de strijdkrachten tot dan toe sterk hadden tegengewerkt. Ik heb aan het begin ook uitgelegd dat zijn uitleg eerst de meest verwarde over die kwestie was en dat hij daarvoor geen richtlijnen uitgaf maar de laatste regels luiden: “De afdelingen van de Wehrmacht zullen bepalen wat er wordt gebouwd. Er zullen geen veranderingen in het scheepsbouwprogramma komen. De bewapeningsprogramma’s moeten voor 1943 en 1944 worden vastgelegd.” Toen hij dat zei kon hij zeker niet de bedoeling hebben gehad de Poolse kwestie in de nabije toekomst door middel van een oorlog op te lossen.
SIR DAVID: Wilt u het Tribunaal doen geloven dat toen hij zei: “We kunnen geen herhaling van de Tsjechische kwestie verwachten; verdere successen kunnen niet zonder bloedvergieten worden behaald,” dat u daar helemaal geen aandacht aan schonk? Wilt u het Tribubnaal echt doen geloven dat u daar geen aandacht aan schonk?
RAEDER: Nee, dat deed ik zeker niet want tegen die tijd begon ik Hitler te kennen en was ik op de hoogte van de overdrijvingen in zijn toespraken.
SIR DAVID: Op dat tijdstip had u de richtlijn al voor een verrassingsaanval op Danzig in november 1938. U had op 3 april de richtlijn voor Fall Weiss al en u wist dat deze hele kwestie gaande was. Vertelt u het Tribunaal in alle ernst, beklaagde, dat u na 23 mei enige twijfel had dat Hitler de bedoeling had een oorlog tegen Polen te beginnen en volkomen bereid was tegen Engeland en Frankrijk te vechten, als zij hun garanties zouden nakomen? Ik bedoel, in alle ernst, ik geef u deze kans voordat we gaan pauzeren: Zegt u dat u geen enkele twijfel koesterde?
RAEDER: Natuurlijk, ik heb zeker uitgelegd dat ik in augustus nog steeds twijfelde. Bijvoorbeeld, bij het op waarde schatten van deze toespraak moet ik die vergelijken, zoals hier al is gedaan, met de toespraak die Hitler een paar weken eerder had gehouden bij de tewaterlating van de Bismarck waar hij het alleen maar had over vrede en gerechtigheid. Die toespraken waren voor mij beslissend. Ik baseerde mijn conclusies niet op deze specifieke toespraak die hier op zo’n verwarrende manier wordt gepresenteerd en dat heb ik bewezen met het feit dat ik de hele zomer geen woord tegen de Marine heb gezegd dat suggereerde dat er in de herfst oorlog zou uitbreken. Een bevestiging daarvan is hier gegeven en iedereen kan een verdere bevestiging geven. Ik schatte Hitler’s politieke vaardigheden hoog in en zelfs op 22 augustus, toen wij werden ingelicht over het pact met Rusland was ik er nog steeds van overtuigd dat we nogmaals in staat zouden zijn een vreedzame oplossing voor die kwestie te vinden. Dat was mijn vaste overtuiging. Ik mag dan worden beschuldigd van een onjuiste beoordeling, maar ik dacht dat ik een juiste inschatting van Hitler had gemaakt.
SIR DAVID: Nu begrijp ik dat u zegt dat u zelfs op 22 augustus nog dacht dat Hitler geen agressieve bedoelingen had. Meent u dat echt?
RAEDER: Ja en daar is een hele goede reden voor want we hadden uitzicht op een bondgenootschap met Rusland. Hij had alle mogelijke redenen gegeven waarom Engeland en Frankrijk niet tussenbeide zouden komen en allen die daar aanwezig waren putten daaruit de vaste hoop dat hij zich nogmaals zonder te vechten van het probleem kon ontdoen.
SIR DAVID: Is dit een geschikt moment om te schorsen, Edelachtbare?
(de zitting wordt geschorst tot 14:00 uur.)

Definitielijst

Anschluss
Duitse term voor aansluiting waarmee de annexatie van Oostenrijk door Nazi-Duitsland in 1938 (12 maart) wordt bedoeld. Hiermee ging Oostenrijk deel uitmaken van het Groot-Duitse Rijk.
cavalerie
In het Engels Calvary. Oorspronkelijk een aanduiding voor bereden troepen. In de Tweede Wereldoorlog de aanduiding voor gepantserde eenheden. Belangrijkste taken zijn verkenning, aanval en ondersteuning van infanterie.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
inkwartiering
Het onderbrengen van soldaten bij particulieren.
kaliber
De inwendige diameter van de loop van een stuk geschut, gemeten bij de monding. De lengte van de loop wordt vaak aangegeven in het aantal kalibers. Zo is bv de loop van het kanon 15/24 24 ×15 cm lang.
Lebensraum
Nazi-term waarmee werd aan gegeven dat het overbevolkte Duitsland nieuwe gebieden (levensruimte) nodig had om te kunnen bestaan.
Luftwaffe
Duitse luchtmacht.
mobilisatie
Een leger in staat van oorlog brengen, dus eigenlijk de overgang van vredestoestand naar oorlogstoestand. Het Nederlandse leger werd gemobiliseerd op 29 augustus 1939.
propaganda
Vaak misleidende informatie die gebruikt wordt om aanhangers / steun te winnen. Vaak gebruikt om ideele en politieke doelen te verwezenlijken.
Rijnland
Duitstalig na WO I gedemilitariseerd gebied aan de rechteroever van de Rijn dat door Hitler bezet werd in 1936.
Volkenbond
Internationale volkerenorganisatie voor samenwerking en veiligheid (1920-1941). De bond was gevestigd in Genève, in het altijd neutrale Zwitserland. In de dertiger jaren kon zij weinig uitrichten tegen het agressieve optreden van Japan (Mantsjoerije), Italië (Abessinië) en Hitler. De Volkenbond was in feite de voorganger van de Verenigde Naties.

Middagzitting 1

SIR DAVID: Edelachtbare, ik wil absoluut geen tijd verknoeien. Met betrekking tot de bijeenkomst van 22 augustus zult u zich herinneren dat Dr. Siemers het punt ter sprake bracht van de twee verslagen van die bijeenkomst, een in documenten 1014-PS en 798-PS, het andere in het verslag van Admiraal Böhm. Ik heb een vergelijking laten maken in het Engels en Duits waarin de punten staan die voor beide verslagen gelijk zijn en het leek me eenvoudiger dat in te dienen. Laat Dr. Siemers het Duitse afschrift zien en op het gepaste moment opmerkingen maken, liever dan tijd te besteden aan het verhoren van beklaagde over verschillen in de verslagen. Edelachtbare, met toestemming van het Tribunaal zal ik dat nu indienen en Dr. Siemers een afschrift overhandigen zodat hij op een gepast moment de aandacht van het Tribunaal op diverse punten kan vestigen.
De PRESIDENT: Heeft Admiraal Böhm die verslagen niet gemaakt?
SIR DAVID: Edelachtbare, het verslag van de Aanklager staat in twee documenten, 798-PS en 1014-PS.
De PRESIDENT: Ja.
SIR DAVID: Er was nog een document dat door mijn confrère Mr. Alderman is genoemd maar niet ingediend. Dat was een verslag door een journalist en dat was het eerste verslag dat de Aanklager had maar toen zij de twee verslagen uit de archieven van het OKW kregen hebben zij het eerste niet gebruikt; dus heb ik alleen beide verslagen uit de OKW archieven genomen en dat van Admiraal Böhm.
De PRESIDENT: Ja, maar zijn het dan geen drie documenten in totaal, afgezien van hetgeen dat is weggelaten?
SIR DAVID: Ja, Edelachtbare en ik heb beide genomen en vergeleken met dat van Admiraal Böhm.
De PRESIDENT: Prima.
SIR DAVID: Dus daarom zal ik dit verhoor niet langer voortzetten. Ik dacht dat het tijd zou besparen.
De PRESIDENT: Ja.
SIR DAVID: Nu wil ik daarom graag, beklaagde dat u kijkt naar document 789-PS, pagina 261 in boek 10a en pagina 438 tot 440 van het Duitse boek. 438 tot 440. Dit, beklaagde zijn de notities van een conferentie met Hitler op 23 november 1939 waarvoor alle opperbevelhebbers bevel hadden gekregen aanwezig te zijn. Ziet u dat aan het begin, pagina 438 tot 440? Ziet u wat daar staat: “waarvoor alle opperbevelhebbers bevel hadden gekregen aanwezig te zijn.” Was u aanwezig?
RAEDER: Ja, het is een vergadering tijdens de oorlog op 23 november 1939.
SIR DAVID: Ja. Was u aanwezig?
RAEDER: Ik was aanwezig.
SIR DAVID: Wie waren de andere aanwezige opperbevelhebbers?
RAEDER: De opperbevelhebbers van de landmacht, de luchtmacht en een aanzienlijk aantal generaals van de landmacht.
SIR DAVID: De “Oberbefehlshaber”?
RAEDER: Ja, maar in de landmacht .....
SIR DAVID: Ja. Nu wil ik dat u naar een passage kijkt. De paragraaf begint met: “Een jaar later kwam Oostenrijk. Deze stap werd ook zeer gevaarlijk gevonden.”
Ziet u dat? Ziet u die paragraaf?
RAEDER: Ja, ik heb hem.
SIR DAVID: Ik ben u zeer dankbaar. Nu wil ik graag dat u naar de volgende paar zinnen kijkt:
“Daardoor ontstond een aanzienlijke versterking van het Reich. De volgende stap was Bohemen, Moravië en Polen. Maar deze stap mocht niet in een keer worden gezet. Allereerst moest de Westwall in het Westen voltooid zijn. Het was niet mogelijk het doel in een keer te bereiken. Het was mij vanaf het begin af aan duidelijk dat ik niet tevreden kon zijn met het Sudeten-Duitse gebied. Dat was slechts een gedeeltelijke oplossing. De beslissing werd genomen om Bohemen binnen te trekken; daarna volgde de stichting van het Protectoraat en daarmee werd de basis voor de verovering van Polen gelegd, maar het was destijds nog niet duidelijk of ik eerst in het Oosten moest beginnen en daarna in het Westen of andersom. Von Moltke heeft in zijn dagen hetzelfde overwogen. Uit noodzaak kwam het eerst tot een gevecht tegen Polen. Ik zal ervan worden beschuldigd, steeds weer te willen vechten; in de strijd zie ik het lot van alle wezens. Niemand kan aan strijd ontkomen wil hij niet ten onder gaan. De groeiende bevolking vereist meer Lebensraum. Mijn doel was een logische relatie te scheppen tussen de bevolking en de Lebensraum.” Wat u tot aan dat tijdstip ook hebt begrepen, u erkende toch dat Hitler zelf een consequente en duidelijke agressieve bedoeling had gedurende al die kwesties die ik vanmorgen aan u heb voorgelegd, niet waar?
RAEDER: Ja, maar nu bevonden we ons al midden in een oorlog en hij keek op die dingen terug. Hij wilde ook aan de generaals, met wie hij destijds een conflict had, duidelijk maken dat hij in zijn politieke opvattingen altijd gelijk had gehad. Dat is de reden waarom hij die punten weer apart noemde.
SIR DAVID: Goed, wilt u nu naar pagina 445-448 gaan, pagina 264 in het Engelse documentenboek, Duitse boek pagina 445-448. Hebt u dat?
RAEDER: Misschien zou u het willen voorlezen, ik heb hier een .....
SIR DAVID: Het is de paragraaf die begint met: “We hebben een Achilleshiel: de Roer.”
RAEDER: Ik heb het.
SIR DAVID: Wilt u ongeveer halverwege de paragraaf kijken? U zult zien staan: “Engeland kan niet bestaan zonder haar invoer. Wij kunnen onszelf voeden. Het voortdurend leggen van mijnen rond de Engelse kust zal haar op haar knieën dwingen.”
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: Dank u. Als u nu even wilt luisteren.
“Echter dit” – bedoeld is het op de knieën dwingen – kan alleen maar gebeuren wanneer we België en Nederland hebben bezet. Het is een moeilijke beslissing voor mij. Niemand heeft ooit bereikt wat ik heb bereikt. Mijn eigen leven is hier niet van belang. Ik heb het Duitse volk naar grote hoogten geleid, zelfs wanneer de wereld ons nu haat. Ik zet dit werk op het spel. Ik moet kiezen tussen overwinning of vernietiging. Ik kies voor overwinning, de moeilijkste historische keuze, te vergelijken met die van Frederik de Grote voor de eerste Silezische oorlog. Pruissen heeft haar groei te danken aan het heldendom van één man.”
En dan staat er nog meer over Frederik de Grote en Bismarck:
“Mijn besluit staat vast. Ik zal Frankrijk en Engeland op het meest gunstige moment en zo snel mogelijk aanvallen. De schending van de neutraliteit van België en Nederland is onbelangrijk. Niemand zal eraan twijfelen dat we hebben gewonnen. We zullen voor de schending van de neutraliteit niet zulke idiote redenen geven als we in 1914 hebben gedaan. Als wij de neutraliteit niet schenden dan doen Engeland en Frankrijk dat wel. Zonder aanval kan de oorlog niet met succes worden beëindigd.”
Nu, herinnert u zich beklaagde dat dit maar 3 weken was nadat de plannen voor Fall Gelb, de plannen voor de aanval op Nederland en België op 10 november waren uitgegeven? Herinnert u zich dat?
RAEDER: Ik weet dat dat hier werd besproken. Maar we waren al in oorlog met Engeland, daarom was het in die fase niet meer nodig om een aanval tegen Engeland en Frankrijk te bespreken...
SIR DAVID: U was toch niet in oorlog met Nederland en België?
RAEDER: Ik zou graag uit willen spreken.
SIR DAVID: Neem me niet kwalijk, ik dacht dat u klaar was.
RAEDER: Hier staat: “Wanneer het Franse leger België binnen trekt om ons aan te vallen dat zal het voor ons te laat zijn. Wij moeten het eerst zijn.”
Hitler zei destijds dat hij definitief nieuws had ontvangen dat België haar neutraliteit niet zou respecteren en dat hij ook al nieuws had ontvangen dat er bepaalde voorbereidingen waren getroffen voor de ontvangst van Franse en Britse troepen enzo. Om die reden wilde hij een aanval door België op ons voor zijn. Afgezien daarvan, in zijn toespraak van 22 augustus 1939 had hij een volkomen tegengestelde uitspraak gedaan. Hij had gezegd dat Nederland en België hun neutraliteit niet zouden breken.
SIR DAVID: Was u het eens met wat hij zei: “De schending van de neutraliteit van België en Nederland is onbelangrijk. Niemand zal eraan twijfelen dat we hebben gewonnen.” Was u het eens met dat standpunt?
RAEDER: Nee, dat is niet helemaal mijn mening maar van mijn kant had ik geen reden om op dat moment bezwaar te maken tegen die uitlating van hem.
SIR DAVID: De mening van het Oppercommando van de Marine betreffende de U-boot oorlog werd hem een maand later gegeven, niet waar? Herinnert u zich dat u op 30 december een ontmoeting met Hitler had waarbij Kolonel-generaal Keitel en Fregattenkapitän von Puttkammer aanwezig waren?
RAEDER: Ja, ik was op 30 december bij hem.
SIR DAVID: Ik zou graag willen dat u naar een nieuw document kijkt, document C-100, bewijsstuk GB-463.
De PRESIDENT: Sir David, moet dit document niet worden geïdentificeerd?
SIR DAVID: Edelachtbare, u hebt natuurlijk gelijk. Ik denk dat we ze misschen beter twee nummers kunnen geven, een voor elk van de originele PS documenten. Edelachtbare, de vergelijking ....
De PRESIDENT: 1014-PS heeft al een nummer, niet waar?
SIR DAVID: Ja, Edelachtbare, het heeft een nummer.
De PRESIDENT: Ik dacht misschien dat het vergelijkende document ook een nummer moet hebben.
SIR DAVID: Zeker. Zullen we een vergelijking bewijsstuk GB-464 noemen, de vergelijking van document 798-PS; en de vergelijking van document 1014-PS bewijsstuk GB-465?
De PRESIDENT: Voor zover ik kan zien heb ik er hier maar een.
SIR DAVID: Edelachtbare, ik zal er een paar meer laten maken. Ik vrees dat ik er nu maar een paar heb uitgedeeld maar ik zal er een paar meer laten maken.
464, 798; GBN-465 wordt 1014-PS. Dat wordt de vergelijking van document 798-PS met het document-Raeder en bewijsstuk GB-465 wordt de vergelijking met document 1014-PS in het documentenboek van Raeder.
Ik ben u zeer verplicht, Edelachtbare.
De PRESIDENT: Geeft u ons nu document C-100?
SIR DAVID: C-100, Edelachtbare, ja.
Beklaagde, ik zou graag willen dat u een paar pagina’s verder gaat naar waar een verslag staat, de datum 30 december 1939 en daarna staat een verwijzing naar het verslag van de Führer van 30 december 1939.
Zou u willen kijken naar paragraaf IV waar staat:
“Met betrekking tot de vorm en het moment van de verdere verheviging van de oorlog ter zee is de beslissing van het opperbevel om de algemene uitbreiding van de oorlog te beginnen met een offensief in het Westen van doorslaggevend belang.”
Hebt u dat, paragraaf IV?
RAEDER: Pagina?
SIR DAVID: Ik ben bang dat de nummering afwijkt.
RAEDER: “Met betrekking tot de vorm” – ja.
SIR DAVID: “Met betrekking tot de vorm en het moment van het begin van de verdere verheviging van de oorlog ter zee is de beslissing van het opperbevel om de algemene verheviging van de oorlog te beginnen met een offensief in het Westen van doorslaggevend belang.”
“1ste mogelijkheid: De beslissing van de Führer wordt genomen ten gunste van een offensief in het Westen dat binnenkort moet beginnen binnen het kader van de hiervoor gegeven instructies, door het schenden van de neutraliteit van andere landen.”
“In dit geval zullen de verscherpte maatregelen voor de oorlog ter zee in hun politieke effect slechts een klein deel vertegenwoordigen van de hele verheviging van de oorlog. Een geleidelijke overgang naar de verhevigde vorm van de oorlog ter zee, binnen de Amerikaanse veiligheidszone, met als uiteindelijke doel een meedogenloze inzet van alle middelen om iedere handel met Engeland af te snijden wordt daarom voorgesteld bij de start van het offensief.”
“Vooruitlopen op aparte verhevigde maatregelen voor de oorlog ter zee is niet nodig en kan worden uitgesteld tot aan het begin van de algemen verheviging van de oorlog. De welwillende neutralen Italië, Spanje, Japan en Rusland en ook Amerika moeten zo veel mogelijk gespaard worden.”
Is het niet juist dat u overwoog dat Hitler’s schending van de neutraliteit van de Lage Landen, omdat dat een meer belangrijke kwestie was, uw toepassing van de meest meedogenloze strijdmiddelen in de oorlog ter zee zou verbergen? Is dat niet juist?
RAEDER: Nee.
SIR DAVID: Wat betekent het dan wel? Wat betekent het als het niet betekent wat ik u heb voorgelegd?
RAEDER: Met het begin van het offensief in het Westen wilde Hitler ook een meer energieke oorlogvoering ter zee. Om die reden vroeg hij mij pas op dit punt de verscherpte maatregelen in te voeren die ik al juist achtte vanwege de houding van de Britse strijdkrachten. Deze verscherpte maatregelen werden in dat memorandum zorgvuldig overwogen en ze volgden stap voor stap de diverse maatregelen die door de Britten waren genomen.
SIR DAVID: Ik ga het nog over dat memorandum hebben. U hoeft niet bang te zijn dat ik het oversla maar wat ik u op dit moment voorleg is dit: Dat u, verre van in te stemmen met de neutraliteit van Nederland en België, u namens de Marine volkomen bereid was dit vergezeld te doen gaan van een verheviging van de duikbootoorlog, is dat niet juist?
RAEDER: U verdraait mijn woorden. Ik had niets te maken met die schending van de neutraliteit want wij waren er niet bij toen ze die twee landen binnenvielen. Het enige wat mij interesseerde was de duikbootoorlog stap voor stap te verhevigen om de maatregelen die door de Britten waren ingevoerd en die ook strijdig waren met internationaal recht het hoofd te kunen bieden.
SIR DAVID: Ik kom nog aan de duikbootoorlog toe maar op het moment wil ik het gescheiden houden. Er zijn nog twee punten met betrekking tot deze aanvalsoorlog. Ik ga nu over op – u kunt dat document even weg leggen, ik kom er later op terug, beklaagde; u hoeft niet bang te zijn en ik wil graag dat u mij helpt met twee punten met betrekking tot Noorwegen.
Wat betreft Noorwegen, u was volkomen tevreden met het neutraal blijven van Noorwegen, zonder bezetting, zolang als u een beveiligde route had langs de Noorse kust in neutrale wateren, is dat juist? Dat was een belangrijk punt voor u, een route te hebben in neutrale wateren zodat niet alleen uw oppervlakteschepen, maar ook uw duikboten vanuit neutrale wateren konden vertrekken, niet waar?
RAEDER: Nee, ik heb in documenten het ontstaan van de Noorse campagne heel duidelijk uitgelegd. Het gevaar dreigde dat de Britten Noorwegen zouden bezetten en allerlei inlichtingen gaven dat aan. Natuurlijk, wanneer we gedwongen zouden worden de Noorse kust te bezetten zouden wij, afgezien van de vele nadelen die ik heb uitgelegd, het voordeel hebben dat we deze of gene basis zouden veroveren voor onze Atlantische duikboten.
SIR DAVID: Wilt u het Tribunaal doen geloven dat de Marine serieus dacht dat de Britten Noorwegen wilden bezetten?
RAEDER: Dat dacht ik zeker. We hadden daar zoveel inlichtingen over dat ik geen enkele twijfel had en later werd dat volledig bevestigd.
SIR DAVID: Ik vraag u dan maar naar een of twee typische Marinerapporten te kijken. We zullen niet weer naar dat document verwijzen, maar we zullen daar beginnen, om de datum goed te krijgen.
U herinnert zich dat Generaal Jodl op 13 maart 1940 in zijn dagboek noteerde dat de Führer nog naar rechtvaardiging zocht; herinnert u zich dat? Dat herinnert u zich toch wel?
RAEDER: Ik heb al een keer uitgelegd dat de zojuist gebruikte uitdrukking “rechtvaardiging” verkeerd is, verkeerd vertaald. Jodl schreef “Begründung,” beredenering. Maar ook dat is verkeerd – wilt u mij alstublieft laten uitspreken – zelfs dat is onjuist want de Führer had een veelheid aan redenen die hij vastlegde in de instructies die op 1 maart werden uitgegeven en die ons allemaal bekend waren. Ik heb gezegd dat hij met de uitdrukking “Begründung,” beredenering, bedoelde dat hij nog geen diplomatieke nota had laten opstellen. Hij had er in die fase de Minister van Buitenlandse Zaken nog niets over verteld. Dat heb ik u onlangs onder ede verklaard en ik herhaal dat vandaag onder ede.
SIR DAVID: Dat is de betekenis die u eraan gegeven hebt. Goed dan, wilt u nu kijken naar uw eigen bewijsstuk Raeder 84 in Raeder documentenboek 5, pagina 376?
RAEDER: Kan ik documentenboek 5 krijgen?
SIR DAVID: Oh, u hebt het niet. Neemt u mijniet kwalijk, ik zal het u geven.
Nu gaat dat over het eerste punt, het binnendringen door de Engelsen in Noorse territoriale wateren en er staat:
“Onderzoek naar de vraag of een massaal binnendringen door de Engelsen in Noorse territoriale wateren zo dreigend was dat het gevaar zou opleveren voor de huidige Duitse scheepvaart leidt tot de conclusie dat dit momenteel niet kan worden verwacht. De ertstransporten moeten doorgaan omdat er tot nu toe nog geen verliezen zijn geleden.”
Was dat uw informatie dat een massaal binnendringen in Noorse territoriale wateren op 22 maart niet kon worden verwacht?
RAEDER: Dat was mijn opvatting helemaal niet. Dat was de mening van Kapitän-zur-See Fricke die destijds hoofd was van de afdeling operaties. Hij was het niet helemaal met mij eens over deze kwestie. Hij was van mening dat het de Britten moest worden toegestaan als eerste Noorwegen binnen te trekken en dan zouden wij hen er via Zweden uitgooien, een volkomen waanzinnig idee waarmee ik het absoluut niet eens kon zijn. Ik had zulke duidelijke inlichtingen van Quisling en Hagelin, in het bijzonder op dat tijdstip, de tweede helft van maart dat er geen enkele twijfel meer over bestond dat de Britten op een redelijke termijn op grote schaal tussenbeide zouden komen.
SIR DAVID: U zegt dat dat Admiraal Fricke’s mening was en u schonk er geen aandacht aan. Laat me nu eens kijken ....
RAEDER: Ik bemoeide mij er niet mee.
SIR DAVID: U weet dat Admiraal Assmann, die u hebt omschreven als een goed historicus een dagboek bijhield en op de volgende dag doet hij verslag van een ontmoeting tussen u en Hitler en hij zegt dit. Op dezelfde dag. U kunt het misschien hebben gelezen want hij wijst uw voorstel, U-boten voor de kust bij Halifax in te zetten af. Het is dezelfde dag, 23 februari. Dan op dezelfde datum wordt vermeld dat u gezegd heeft dat om de aanvoer van erts uit Narvik veilig te stellen het het beste zou zijn de neutraliteit van Noorwegen te behouden.
Dan, op 26 maart noteert Admiraal Assmann in zijn verslag van uw ontmoeting met Hitler uw antwoord als volgt. Het is heel kort: “Een Britse landing in Noorwegen wordt niet verwacht – Raeder stelt actie van onze kant voor tijdens de volgende nieuwe maan – waarmee Hitler instemt.”
Dat is het verslag van Admiraal Assmann van de ontmoeting tussen u en Hitler op 26 maart: “Een Britse landing in Noorwegen wordt niet verwacht – Raeder stelt actie van onze kant voor tijdens de volgende nieuwe maan, 7 april – waarmee Hitler instemt.”
Herinnert u zich dat?
RAEDER: Nee. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat ik op dat moment niet volledig overtuigd was van de op handen zijnde landing waarover de documenten 004-PS en 007-PS mij betrouwbare informatie verschaften. Ik heb de documenten niet gezien maar de informatie die erin stond was vrij beschikbaar.
Admiraal Assmann stelde zijn notities samen uit allerlei oorlogsdagboeken en dossiers. Ik heb dat zeer beslist nooit gezegd want destijds rapporteerde ik aan Hitler keer op keer dat onze voorbereidingen, waarmee we lang geleden waren begonnen, eind januari voltooid zouden zijn en dat dat het moment zou zijn waarop de landingen moesten worden uitgevoerd om redenen die ik al heb genoemd. Het is volkomen verkeerd om aan te nemen dat ik destijds ook maar de minste twijfel had. Later bleek alles juist te zijn.
SIR DAVID: Wel, nu moeten we echt ....
RAEDER: En later bleek alles juist te zijn.
SIR DAVID: We moeten ons met deze kwestie bezig houden. U hebt ons verteld dat Admiraal Assmann een betrouwbaar officier was en goed in de maritieme geschiedenis.
RAEDER: Hij is geen misleider maar hij stelde het document samen uit allerlei soorten papieren en ik kan me niet voorstellen hoe hij tot een dergelijke uitspraak kon komen, ik heb die zeker niet gedaan.
SIR DAVID: Goed, maar het tweede deel ervan, de tweede zin is juist, niet waar? “Raeder stelt actie van onze kant voor tijdens de volgende nieuwe maan, 7 april.”
Dat klopt, toen viel u binnen. Dat was toen uw armada uitvoer om daar op de 9de aan te komen, niet waar?
RAEDER: Ja natuurlijk. Ik was ervoor de landingen in Noorwegen zo vroeg mogelijk te laten beginnen, nadat de toestand van het ijs verbeterd was, zoals we al eerder hadden besloten en waarvoor Hitler bevel had gegeven. Daarvoor aanvaard ik de volledige verantwoordelijkheid. Daar was alle reden voor.
SIR DAVID: Goed. Ik ga weer niet met u in discussie maar het komt hier op neer dat u zegt dat Admiraal Assmann, die gelijk heeft met zijn tweede zin, het niet aleen mis heeft maar de plank volledig misslaat – ik bedoel, het tegengestelde van de waarheid te verklaren – wanneer hij zegt dat de Britse landing in Noorwegen niet als op handen zijnde werd gezien.
Laten we daar nu eens op doorgaan.
RAEDER: Ik legde deze kwestie van een landing in Noorwegen alleen maar aan de Führer voor in de veronderstelling dat deze informatie beschikbaar was en beschikbaar zou blijven.
De PRESIDENT: Sir David, wat was dat voor een document van 26 maart 1940?
SIR DAVID: Dat was een uittreksel uit het dagboek van Assmann dat ik al eerder heb gebruikt en ik zal er een klaar laten maken en ter identificatie indienen. Ik heb het nog niet laten kopiëren, Edelachtbare, neemt u mij niet kwalijk. Ik zal het laten doen.
RAEDER: Ik zal u dankbaar zijn als u mij het document misschien kunt tonen. U hebt me alle andere laten zien, maar dit niet, het document dat ik bestrijd.
SIR DAVID: Neemt u mij niet kwalijk. Het is zo’n kort uittreksel dat ik dacht dat u het wel van mij zou aannemen maar het laatste wat ik wil is u documenten niet laten zien.
U ziet de notitie op 26 maart:
“Een Britse landing in Noorwegen wordt niet verwacht – Raeder stelt actie van onze kant voor tijdens de volgende nieuwe maan – waarmee Hitler instemt. Verdere discussie over het leggen van mijnen voor Scapa Flow voorafgaand aan de Duitse invasie van Noorwegen. Hitler is het met Raeder eens en zal dienovereenkomstige maatregelen treffen.”
RAEDER: Mag ik er nu op terugkomen? Hier staat, op 26 maart 1940: “Bezetting van Noorwegen door de Britten was aanstaande toen tussen Rusland en Finland vrede werd gesloten.”
Die Russisch-Finse kwestie maakte het bijzonder dringend voor ons om een landing uit te voeren want het gevaar bestond dat de Britten, onder het mom van steun aan de Finnen, een vreedame bezetting van Noorwegen zouden uitvoeren.
Dan ga ik verder met de vraag van de Führer of een landing in Noorwegen door de Britten misschien op handen zou zijn. Men moet bedenken dat Assmann dat allemaal had samengevat uit oorlogsdagboeken en deze kwestie wordt verduidelijkt door het feit dat de Führer wilde weten of de situatie op enige manier veranderd was omdat de vrede was getekend. De situatie was echter helemaal niet veranderd, omdat we wisten dat de landing door de Britten niet zou worden uitgevoerd om de Finnen te helpen maar om andere redenen. Daarom werd de vraag, of vanwege de vredesovereenkomst de landing door de Britten aanstaande was, door mij ontkennend beantwoord. Opperbevelhebber stelt actie voor door ons bij de volgende nieuwe maan, 7 april. Führer stemt ermee in. Alles bleef zoals het was. Alleen de vraag of wij vanwege die vredesovereenkomst onmiddellijk een landing moesten uitvoeren, beantwoordde ik met nee. Dat is totaal verschillend van wat u mij hebt verteld.
SIR DAVID: U leest de notitie van 26 maart. Hoe luidt de notitie van 26 maart? U kunt hem in het Duits voorlezen, dan kunnen wij het vertalen.
RAEDER: “Bezetting van Noorwegen door de Britten was aanstaande toen tussen Rusland en Finland vrede werd gesloten. Blijkbaar werd dat vanwege die overeenkomst uitgesteld. Vraag van de Führer of op dat moment een landing in Noorwegen door de Britten op handen was werd door de OBK ontkennend beantwoord...”
Ja, dat betekende niet dat we daarom dat idee moesten verlaten.
“Opperbevelhebber stelt actie voor door ons bij de volgende nieuwe maan.” De redenen voor onze landing bleven hetzelfde als tevoren; alleen de Britten konden de kwestie Finland niet meer als reden gebruiken.
SIR DAVID: De vredesovereenkomst, het einde van de oorlog tegen Finland vond midden maart plaats. Dat stond toen niet op de kaart?
RAEDER: Natuurlijk, het was voor ons niet langer belangrijk, maar onze redenen bleven dezelfde als te voren.
SIR DAVID: Goed, wilt u naar document D-843 kijken? Dat wordt bewijsstuk GB-466. Dat is een rapport van uw diplomatieke vertegenwoordiger in Noorwegen, gedateerd 29 maart en aan het einde van de eerste paragraaf zult u zien staan:
“De Britten wensten blijkbaar niet de verantwoordelijkheid te aanvaarden voor het openlijk zonder aanleiding schenden van het Noorse territorium en de Noorse wateren en daar oorlogsachtige operaties uitvoeren.” Dat is een citaat van de Noorse Minister van Buitenlandse Zaken. Dan gaat uw diplomatieke vertegenwoordiger verder:
“De toekomst zal uitwijzen of de Minister van Buitenlandse Zaken Koht de zaken geheel juist ziet. Het blijkt echter duidelijk – omdat ik, de vertegenwoordiger van de Duitse Minister van Buitenlandse Zaken – er herhaaldelijk op gewezen heb dat de Britten niet van plan zijn te landen maar dat ze de scheepvaart in Noorse territoriale wateren willen verstoren met als doel, zoals Koht aanneemt, Duitsland uit te dagen. Het is natuurlijk ook mogelijk dat het gedrag van de Brittten van de laatste week, waar ik ook op heb gewezen, uit zal groeien tot min of meer regelmatige en toenemende inmenging in territoriale wateren om onze ertstransporten voor de Noorse kust aan te vallen.”
En dan paragraaf 3:
“De vastberaden intentie van Noorwegen haar neutraliteit te handhaven en te garanderen dat haar neutraliteitsregels worden geëerbiedigd kunnen als een feit worden beschouwd.” Werd u verteld dat uw diplomatieke vertegenwoordiger in Noorwegen meldde dat de Britten geen enkele bedoeling hadden te landen?
RAEDER: Ja. Dr. Breuer, de Minister voor Noorwegen had een volkomen verkeerde mening. Hij geloofde de garanties van de Minister van Buitenlandse Zaken Koht hoewel onze Marineattaché bleef melden dat Koht volledig aan Britse kant stond en dat zijn beloften niet moesten worden geloofd. Op het zelfde moment was er informatie ontvangen van Hagelin dat de Noren garanties op papier gaven maar dat ze zelf hadden gezegd dat ze dat alleen maar deden als misleiding en dat ze zouden blijven samenwerken met de Britten. Dat staat in de documenten die wij hebben ingediend.
SIR DAVID: Laten we naar een ander document kijken. Document D-844. Dit is wat uw diplomatieke vertegenwoordiger in Zweden op het zelfde moment zei. Dat wordt bewijsstuk GB-467, uw vertegenwoordiger in Zweden en u zult merken dat hij de Zweedse Minister van Buitenlandse Zaken Günther citeert, allereerst, ongeveer 10 regels naar beneden, net na de naam “Von Weiszäcker” zult u zien staan:
“De Zweedse regering had geen enkele reden aan te nemen dat een actie door de Westerse mogendheden tegen Scandinavië op handen was. In tegendeel, op grond van alle officiële rapporten en andere inlichtingen meenden zij dat de situatie veel rustiger was.”
En dan zegt hij dat er geen uitzicht is op een aanslag tegen het Zweedse erts. Dan gaat hij verder over Noorwegen. Zonder een Anglofiel te zijn geloofde Günther ook niet in een Britse oorlogshandeling tegen Noorwegen maar natuurlijk kon hij dat niet met dezelfde zekerheid zeggen met betrekking tot Zweden. Hoe dan ook echter, de Noorse regering, waarmee hij in nauw contact stond, had dezelfde mening. En als u twee paragrafen verder kijkt, staat er:
“Ten slotte verzocht Günther mij zijn uitspraken aan mijn regering over te brengen en herhaalde dat de Zweedse regering de grootste waarde eraan hechtte dat de Duitse regering niet abusievelijk de indruk zou krijgen van het bestaan van omstandigheden die de mogelijkheid zouden uitlokken – hij wilde het woord noodzaak helemaal niet gebruiken – van bijzondere maatregelen door Duitsland met betrekking tot Scandinavië.
En dan zegt hij in de laatste paragraaf dat de Zweedse Miniser van Buitenlandse Zaken vermoedelijk over de Duitse voorbereidingen had gehoord.
Wilt u nu kijken naar document D-845, dat wordt bewijsstuk GB-468 – van de volgende dag – van uw diplomatieke vertegenwoordiger in Stockholm:
“In Zweedse militaire en regeringskringen heerst grote bezorgdheid betreffende mogelijke Duitse militaire maatregelen in Scandinavië tegen de aangekondigde verscherping van oorlogsmaatregelen door de Westerse mogendheden. Zweedse en Noorse militaire en regeringsautoriteiten achten het onwaarschijnlijk dat er door de Westerse mogendheden militaire maatregelen tegen Scandinavië worden genomen. In krantenartikelen van de Westerse mogendheden over dit onderwerp wordt geprobeerd Duitsland uit te dagen.”
Dat is van uw militaire attaché in Stockholm. Werd u niets verteld over die rapporten uit Stockholm? Werd u daar niets over gezegd?
RAEDER: Ik neem aan dat de Führer mij dat vertelde. Maar we hadden geen enkele reden deze garanties te geloven want Zweden had er duidelijk, zeer duidelijk groot belang bij dat wij niet naar Noorwegen zouden gaan omdat Zweden geloofde dat wij door dat te doen in staat zouden zijn ook druk uit te oefenen op Zweden. Dat is wat de Britten wilden, volgens de inlichtingen die wij later kregen. Onze minister was volkomen verkeerd geïnformeerd en was als gevolg daarvan niet door ons ingelicht omdat het bekend was dat hij aan de kant van Minister van Buitenlandse Zaken Koht stond. Onze informatie was zo duidelijk, zo veelvuldig en zo ondubbelzinnig dat wij zeker met een rein geweten een landing konden uitvoeren en in feite bleek dit ook zo te zijn.
Daarom heeft het geen zin erover te discussiëren of het bevel van de Britten in Noorwegen te landen – in Trondheim, Stavanger en ik meen Kristiansand – of dit bevel op 5 april werd gegeven. Op de 7de, in de nacht van de 7de op de 8ste, zoals de Britten in een radioboodschap meldden, werd het mijnen leggen door Britse schepen in Noorse wateren voltooid en op de 7de werden er troepen ingescheept op kruisers waarvan ik de namen vergeten ben.
Dit vond in werkelijkheid dus plaats en mijn opvatting was juist en niet die van de heer Breuer die onmiddellijk hierna ontslagen werd omdat hij had gefaald. Daarop voerden we de landingen uit op grond van zeer positieve informatie die we tot in bijzonderheden kunnen bewijzen. De Zweedse actie is volkomen begrijpelijk.
SIR DAVID: Ik ga niet met u in discussie hoewel u moet weten en ik denk dat u het wel weet dat er helemaal geen Brits bevel voor een invasie lag; er lag een order voor het leggen van mijnen maar u ging die kant op zoals ik u heb voorgelegd, heel goed wetend dat een Britse invasie niet aanstaande was, in weerwil van uw eigen hoofd Operaties, Kapitän Fricke en in weerwil van alle informatie van uw diplomatieke vertegenwoordigers in Noorwegen. Nu wil ik naar een ander punt betreffende Noorwegen en dan ben ik daar mee klaar. U hebt het Tribunaal verteld dat naar uw mening het gebruik van de vlag van de vijand een toegestane krijgslist was zolang als u hem streek voordat u tot actie overging. Herinnert u zich dat te hebben gezegd?
RAEDER: Ik heb het niet begrepen.
SIR DAVID: Herinnert u zich het Tribunaal die morgen te hebben verteld dat het voeren van de vlag van de vijand op een oorlogsschip een toegestane krijgslist is zolang u hem strijkt voordat u in actie komt. Herinnert u zich dat te hebben gezegd?
RAEDER: Ja natuurlijk, dat is een principe dat in de oorlog op zee algemeen erkend is, dat op het moment waarop het vuur wordt geopend, de eigen vlag wordt gehesen.
SIR DAVID: Wilt u het Tribunaal doen geloven dat het in de oorlog op zee een gebruikelijke procedure is de vlag van een ander land te gebruiken bij het doen van een aanval op een neutraal land, een onaangekondigde aanval op een neutraal land? Er heerste geen staat van oorlog tussen u en Noorwegen en er was geen enkele reden voor een krijgslist. Er heerste vrede tussen u en Noorwegen. Zegt u dat?
RAEDER: Het was gewoon een kwestie van het strijken van de vlag en het hijsen van de Duitse vlag wanneer we de Britten zouden ontmoeten. We wilden helemaal niet tegen de Noren vechten. Er staat ergens dat we eerst moesten proberen een vreedzame bezetting te realiseren.
SIR DAVID: Kunt u mij een precedent noemen waar de Duitse Marine, zelfs voor deze operatie ooit een neutraal land had aangevallen waarmee het in vrede leefde en gebruik makend van de vlag van de vijand? Vertelt u mij wanneer u dat eerder deed?
RAEDER: Ik weet het niet. Ik kan u niet zeggen of een andere marine het deed. Ik heb.....
SIR DAVID: U kunt het wel aannemen, iedere andere marine – ik vraag u zelfs, hebt u het ooit gedaan?
RAEDER: Nee, we hebben het nooit gedaan en afgezien daarvan, we deden het niet omdat we op 8 april via de radio bevel gaven – en dat weet u uit ons Oorlogsdagboek – dat dit niet moest gebeuren; het is dus volslagen zinloos hier te praten over wat er had kunnen gebeuren als het niet eens gebeurd is.
SIR DAVID: Ik wilde duidelijkheid krijgen wat uw mening is over wat in maritieme oorlogvoering toelaatbaar is. Ik wil overgaan op een ander punt en dan ben ik klaar met dit gedeelte van uw zaak. Wat betreft de aanval op de Sovjet Unie, ik ga u niet vragen naar uw eigen mening en wat u tegen Hitler zei omdat u ons dat uitvoerig heeft verteld; ik zou graag willen dat u kijkt naar documentenboek 10a, pagina 252 van het Engelse en pagina 424 van het Duitse boek.
RAEDER: Welk document is dat, alstublieft?
SIR DAVID: Het grote.
RAEDER: Dat heb ik niet.
SIR DAVID: Document 447-PS.
Het spijt mij zeer, Edelachtbare, dit is helemaal mijn fout. Ik verzoek het Tribunaal mij niet kwalijk te nemen. Ik heb de verkeerde verwijzing gegeven. Ik wilde hem eigenlijk laten kijken naar pagina 59 in documentenboek 10, document C-170. Het spijt mij zeer, Edelachtbare.
(tot de beklaagde): Dat is een uittreksel uit het Oorlogsdagboek van de Marine, waar ik u naar wil laten kijken staat op pagina 59 op 15 juni. “Op voorstel van de SKL wordt het gebruik van wapens tegen Russische duikboten ten zuiden van de noordelijke begrenzing van het waarschuwingsgebied....
Hebt u dat?
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: ..... wordt onmiddellijk toegestaan met meedogenloze vernietiging als doel.”
Wilt u nu, voordat ik u een vraag stel teruggaan naar document C-38, dat staat op pagina 11, pagina 19 van uw eigen documentenboek en op pagina 19 van het Duitse. Dat is een order van dezelfde datum, getekend door beklaagde Keitel aan de Opperbevelhebber van de Marine:
“Offensieve acties tegen duikboten ten zuiden van de linie tussen de Memel en de zuidelijke punt van Oland is toegestaan zolang de boten niet als Zweeds kunnen worden herkend tijdens de nadering van Duitse marine-eenheden. De reden die tot aan B-dag” – dat is Barbarossa” moet worden gegeven is dat onze vlooteenheden verondersteld worden op te treden tegen indringende Britse duikboten.”
Waarom stelde u voor Russische duikboten aan te vallen, zes dagen voor uw eigen invasie wanneer die geen enkele aanval verwachtten en er geen sprake was van oorlog?
RAEDER: Zoals hier al een keer is uitgelegd was het even te voren gebeurd, dat is voor de 15de juni, dat een duikboot was doorgedrongen in het gebied rond Bornholm, dat ver naar het westen ligt en toen de verkeerde herkenningssignalen gaf toen de patrouilleboot voor Bornholm het schip praaide. Als de verkeerde herkenningssignalen worden gegeven betekent dat dat het geen Duitse U-boot kon zijn maar een vreemde. In dit geval deden koers en plaats van de boot ons vermoeden dat het een Russische boot moest zijn. Afgezien daarvan waren Russische duikboten destijds herhaaldelijk gesignaleerd voor Duitse havens – Memel bijvoorbeeld en andere.
We hadden dus de indruk dat Russische duikboten al posities innamen buiten Duitse havens, ofwel om mijnen te leggen dan wel koopvaarders of oorlogsschepen aan te vallen. Om die reden moest ik dit uit voorzorg melden en ik moest voorstellen in deze gebieden buiten Duitse havens actie te ondernemen tegen niet-Duitse duikboten. Die suggestie werd dezelfde dag nog doorgegeven en werd deze aanvullende verklaring opgesteld die naar mijn mening helemaal niet nodig was maar die voorkwam dat er complicaties zouden ontstaan.
SIR DAVID: Dat is nog steeds geen antwoord op mijn vraag. Ik zal het zo stellen. U vond het juist om zes dagen voordat u de Sovjet Unie aanviel Russische duikboten aan te vallen en aan te dringen op meedogenloze vernietiging daarvan? U vond dat juist? En om dan de schuld te schuiven op indringende Britse duikboten – dat is Keitel’s suggestie – is dat uw idee van juiste oorlogvoering?
RAEDER: Nou, ik vond het eerste punt juist omdat het altijd belangrijk is de tegenstander voor te zijn en dit gebeurde onder bepaalde omstandigheden. Het tweede punt werd door de Führer bevolen. Geen van beide punten werd ooit uitgevoerd en daarom is het naar mijn mening zinloos om over deze kwestie te praten.
SIR DAVID: Dat is een zaak voor het Tribunaal en ik bepaal wat nuttig is om te bespreken.
Moet ik dus aannemen dat u het aanvallen en meedogenloos vernietigen van Russische duikboten volledig goedkeurt, zes dagen voordat u de oorlog begint? Moet het Tribunaal dat zo zien?
RAEDER: Ja, als ze in onze wateren verschenen om te verkennen of enige andere oorlogshandeling uit te voeren, dan vind ik dat correct. Ik vind dat beter dan wanneer onze schepen op Russische mijnen zouden lopen.
SIR DAVID: Laat ons nu voor een ogenblik overgaan op uw mening over de duikbootoorlog. Herinnert u zich het document dat ik aan beklaagde Dönitz heb voorgelegd over het memorandum van Buitenlandse Zaken, document D-851, dat wordt bewijsstuk GB-451?
RAEDER: Ik heb het voor me.
SIR DAVID: Goed, daar zal ik u later naar vragen. Dit zei u hierover toen u Dr. Kranzbühler antwoord gaf, ik meen op zaterdag. U zei: “Omdat de oorlog tegen Engeland voor ons als een complete verrassing kwam hadden we ons tot dan toe nog weinig bezig gehouden met specifieke vragen over de duikbootoorlog. Onder andere hadden we de vraag over de onbeperkte duikbootoorlog nog niet besproken die zo’n belangrijke rol in de vorige oorlog had gespeeld. En daardoor kwam het dat op 3 september de officier die hier onlangs is genoemd, naar Buitenlandse Zaken werd gestuurd met enkele punten ter discussie over de kwestie van de onbeperkte duikbootoorlog, zodat we het met Buitenlandse Zaken duidelijk konden krijgen hoever we konden gaan.
Denkt u nu dat dit ....
RAEDER: Zover ik me kan herinneren is dit de manier waarop het gebeurde. Er was nog niet gedacht aan onbeperkte duikbootoorlog.
SIR DAVID: Hebt u het document voor u?
RAEDER: U bedoelt het document betreffende Buitenlandse Zaken, document D-851?
SIR DAVID: Donitz 851, ja.
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: Ik denk niet dat dit in een of ander afschrift staat. Edelachtbare, hebt u een afschrift?
De PRESIDENT: Nee, ik denk het niet.
SIR DAVID: Edelachtbare, ik heb het tijdens mijn verhoor van beklaagde Dönitz wel ingediend?
De PRESIDENT: Het zit zeer waarschijnlijk tussen onze papieren van Dönitz.
SIR DAVID: Edelachtbare, misschien wilt u mij toestaan dit even langzaam voor te lezen. In dit document staat:
“De kwestie van een onbeperkte duikbootoorlog tegen Engeland wordt in de bijlage die is ingediend door het opperbevel van de Marine besproken.
“De Marine is tot de conclusie gekomen dat met de beschikbare middelen alleen maar maximale schade aan Engeland kan worden toegebracht wanneer het de duikboten wordt toegestaan onbeperkt en zonder waarschuwing de wapens te gebruiken tegen vijandelijke en neutrale scheepvaart in de gesloten gebieden die op de bijgevoegde kaart zijn aangegeven. De Marine is er zich van bewust dat:
“a) Duitsland daarmee in het openbaar de overeenkomst van 1936 betreffende het voeren van een economische oorlog afwijst,
“b) Het op deze manier voeren van oorlog niet kon worden gerechtvaardigd op basis van de tot nu toe algemeen aanvaarde principes van internationaal recht.”
Dan moet ik dit voorlezen, of erop wijzen. Ik heb dit al eerder behandeld, het is de op twee na laatste paragraaf:
“Opvattingen gebaseerd op het buitenlands beleid zouden alleen de voorkeur geven aan het gebruik van de methode van onbeperkte duikbootoorlog en bevel geven voor deze vorm van oorlogvoering als vergelding wanneer Engeland ons een rechtvaardiging geeft door haar wijze van oorlogvoering.”
(tot de beklaagde): Nu wil ik dat u het stap voor stap doet. U ziet de paragraaf waar staat: “De Marine is tot de conclusie gekomen dat met de beschikbare middelen maximale schade alleen maar kan aan Engeland worden toegebracht wanneer het de duikboten is toegestaan onbeperkt en zonder waarschuwing de wapens te gebruiken tegen vijandelijke en neutrale scheepvaart in de gesloten gebieden....”
Is dat uw mening? Was dat uw mening op 3 september?
RAEDER: Nee, dat is niet mijn mening; dat is een gekleurde mening. We hadden de U-boten opdracht gegeven een economische oorlog te voeren volgens het Reglement Oorlogsbuit en we hadden in ons oorlogsdagboek opgenomen dat wanneer de Britten hun koopvaarders zouden bewapenen of iets dergelijks dat dan een bepaalde verscherping..
SIR DAVID: Wilt u mij alstublieft een antwoord geven op de vraag die ik u stelde? Het is een heel eenvoudige vraag.
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: Wel, is dat niet uw mening?
RAEDER: In theorie natuurlijk, gezien de beperkte middelen die wij hadden, kon aan Engeland alleen de grootst mogelijke schade worden toegebracht – we moesten dit met Buitenlandse Zaken bespreken om te zien hoever we met die verscherping konden gaan. Daarom werd die officier daarheen gestuurd. De besprekingen met Buitenlandse Zaken resulteerden in dat duikboot memorandum dat van begin tot eind aantoont dat we ons zoveel mogelijk aan bestaande wetten probeerden te houden. Het hele memorandum is niets meer dan juist dat soort discussie.
SIR DAVID: Wilt u nu mijn vraag beantwoorden? Wanneer in dit document staat: “de Marine is tot de conclusie gekomen...,” is het waar dat de Marine tot die conclusie kwam?
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: Is dat waar of niet?
RAEDER: Maar natuurlijk, iedereen zou tot die conclusie komen.
SIR DAVID: Het is veel gemakkelijker om gewoon ja te zeggen dan een lange uitleg te geven.
Laten we nu op een ander punt overstappen. Is het waar dat u tot die conclusie was gekomen zonder de Vlagofficier U-boote te raadplegen, zoals beklaagde Dönitz zei toen hij getuigenis aflegde?
RAEDER: Wat deze kwestie betreft? We waren het er alleen over eens voordat de boten naar zee gingen dat ze oorlog zouden voeren volgens het Reglement Oorlogsbuit. Ik vroeg hem niet om de onbeperkte duikbootoorlog te voeren want dat wilde ik niet. Allereerst moest ik het met Buitenlandse Zaken bespreken om uit te vinden hoever we konden gaan. Dat was het doel hiervan, individuele orders te geven, orders waarvoor we het recht hadden die te geven, stap voor stap in overeenstemming met het optreden van de Britten. Dit was een kwestie van internationaal recht die ik moest bespreken met de deskundige op het gebied van internationaal recht bij Buitenlandse Zaken.
SIR DAVID: Is het niet juist dat u de volgende drie maanden op die mening bij Buitenlandse Zaken bleef aandringen, de conclusie die u had getrokken. Is het niet juist dat u de volgende drie maanden bleef aandringen op onbeperkte duikbootoorlog binnen het gebied?
RAEDER: Ik denk van niet, anders had ik het memorandum van 3 september niet uitgegeven. Misschien gingen we naar Buitenlandse Zaken en oefenden we wat druk uit, maar wat we deden staat in het memorandum en onze maatregelen werden stap voor stap verscherpt, volgend op maatregelen die de Britten namen.
SIR DAVID: Wel nu, de volgende stap bij Buitenlandse Zaken was een overleg met Baron von Weiszäcker op 25 september, dat u kunt zien in document D-852, bewijsstuk GB-469. U ziet paragraaf 3 van dat document:
“Het Opperbevel van de Marine zal aan Buitenlandse Zaken een voorstel doen, als basis voor communicatie met de neutrale mogendheden waarin de verscherpingen van de oorlog ter zee worden vermeld, waarvoor al bevel is gegeven of waarvoor in de nabije toekomst bevel zal worden gegeven. Dit omvat in het bijzonder een waarschuwing om bij aanhouding niet de radio te gebruiken, niet in konvooi te varen en schepen niet te verduisteren.”
Dat was uw eerste stap, niet waar? Dat werd voorgelegd aan Buitenlandse Zaken, samen met een aantal andere voorstellen?
RAEDER: Natuurlijk. De eerste maatregel was dat bewapende koopvaarders konden worden aangevallen omdat al op 6 of 8 september een U-boot een koopvaarder, de Manar had aangehouden; een waarschuwingsschot had gelost en direct door de Britse stomer onder vuur was genomen. Daarop opende de U-boot het vuur op de koopvaarder. Dergelijke gevallen waren bekend. En omdat men niet in alle gevallen kan zien of het schip bewapend is of niet namen we aan dat het ertoe zou komen dat alle schepen onder vuur werden genomen. In die periode was echter bevolen dat alleen bewapende Britse koopvaarders mochten worden beschoten.
Ten tweede konden schepen die een radiobericht uitzonden wanneer ze werden aangehouden ook worden beschoten omdat door dit gebruik van de radio – waarvoor door de Admiraliteit opdracht was gegeven - direct marine eenheden en vliegtuigen ter plaatse kwamen, in het bijzonder de laatste die de U-boot onder vuur zouden nemen. De eerste stap bestond daarom uit het beschieten van bewapende koopvaarders – passagiersschepen waren nog uitgezonderd – en ten tweede het beschieten van verduisterde schepen en schepen die de radio gebruikten.
Verduisterde schepen zijn ....
SIR DAVID: Goed dan, wilt u nu kijken naar document D-853. Ik wil alleen dat u naar het volgende document kijkt, dat wordt bewijsstuk GB-470. Ik wil graag dat u zo snel mogelijk naar dat memorandum toegaat waarover u hebt gesproken.
D-853, als u sectie II wilt opzoeken, is een verslag van de onderstaatssecretaris van Buitenlandse Zaken, gedateerd 27 september en gaat over de kwestie waarover u het net had, het zonder waarschuwing tot zinken brengen van Franse en Britse schepen in de veronderstelling dat die bewapend zijn. In paragraaf II staat:
“De SKL gaf nogmaals aan dat de Führer waarschijnlijk in de nabije toekomst bevel zal geven tot een meedogenloze duikbootoorlog in de gesloten gebieden. De eerdere medewerking van Buitenlandse Zaken blijft gegarandeerd.” Drong u nog steeds aan op de onbeperkte duikbootoorlog binnen een groot gebied ten westen van en rond Groot-Brittannië?
RAEDER: Ja. In zoverre dat we stap voor stap verscherpte maatregelen namen op basis van onze waarnemingen betreffende de houding van vijandelijke mogendheden en dat is in die gevallen waar verscherping wettelijk aantoonbaar volkomen gerechtvaardigd was.
SIR DAVID: Wilt u kijken naar de notulen van Baron von Weiszäcker van 14 oktober, document D-857 en dat wordt bewijsstuk GB-471.
Ziet u, dit is na de maatregelen die waren genomen en die u zojuist aan het Tribunaal hebt uitgelegd. Baron von Weiszäcker meldt aan beklaagde Von Ribbentrop:
“Volgens mijn informatie is het besluit tot onbeperkte duikbootoorlog tegen Engeland aanstaande. Dit is in ieder geval net zo goed een politieke beslissing als een technisch aspect van oorlog. Korte tijd geleden heb ik mijn persoonlijke mening schriftelijk ingediend, dat onbeperkte duikbootoorlog ons nieuwe vijanden zou opleveren op een moment waarop we nog niet over de nodige duikboten beschikken om Engeland te kunnen verslaan. Aan de andere kant wordt de opvatting van de Marine om de onbeperkte duikbootoorlog te beginnen met elke overtuigende reden bevestigd.”
Dan zegt hij dat het nodig is om bepaalde informatie in te winnen. Op dat punt dient u uw memorandum in van de 15de october; dat, Edelachtbare, is document C-157 en bewijsstuk GB-224.
RAEDER: Mag ik allereerst iets zeggen over het vorige document? Deze uitdrukking: ‘onbeperkte duikbootoorlog’ .....”
SIR DAVID: Dat kunt u later doen, want we hebben hier nog heel wat te behandelen.
De PRESIDENT: Sir David, het Tribunaal is van mening dat hem moet worden toegestaan te zeggen wat hij over dat document wenst te zeggen.
SIR DAVID: Het spijt me, Edelachtbare, Mijn fout. Gaat u verder beklaagde.
RAEDER: Nu zijn die twee documenten weg. Wat ik wilde zeggen is dat de uitdrukking onbeperkte duikbootoorlog van de kant van Buitenlandse Zaken afkomstig was uit de vorige wereldoorlog. In werkelijkheid en gedurende de hele oorlog voerden we geen onbeperkte duikbootoorlog in de zin van de onbeperkte duikbootoorlogvoering uit de Eerste Wereldoorlog. Zelfs daar, waar hij zegt: ..”is het besluit tot onbeperkte duikbootoorlog tegen Engeland aanstaande” wordt slechts bevel gegeven tot zeer beperkte maatregelen die altijd gebaseerd waren op het feit dat de Britten van hun kant iets dergelijks hadden bevolen. De belangrijkste actie aan Britse zijde was het tot op zekere hoogte militariseren van de hele koopvaardijvloot. Met andere woorden, de koopvaardijvloot werd bewapend en zij kregen bevel die wapens te gebruiken.
SIR DAVID: Ik zie absoluut niet in hoe dat uit dat laatste document blijkt. Tenzij het Tribunaal er op in wenst te gaan, meen ik dat we verder moeten gaan.
Denkt u niet, Edelachtbare?
RAEDER: Uit beide documenten. Niet uit slechts een.
SIR DAVID: Ik zou denken dat u dat punt al tenminste zeven keer heeft genoemd vanmiddag. Ik leg u voor dat het werkelijke doel van uw duikbootoorlog staat vermeld in de eerste paragraaf van he document. Wilt u er even naar kijken? U ziet staan: “Berlijn, 15 oktober.....
RAEDER: Nee, ik zeg nog steeds dat er geen onbeperkte duikbootoorlog werd gevoerd maar slechts een geleidelijke verscherping van maatregelen, zoals ik al herhaaldelijk heb gezegd en deze werden altijd pas genomen nadat de Britten bepaalde maatregelen hadden genomen. De Britten....
SIR DAVID: Ik leg u voor dat dat een volkomen onwaarheid is en dat zal ik u met dit document aantonen. Kijkt u naar uw eigen document, dit memorandum. In de eerste paragraaf:
“Het voorstel van de Führer tot het herstellen van......
RAEDER: Ik vertel geen onwaarheden, ik denk er niet over. Dat soort dingen doe ik niet.
SIR DAVID: Wel, dat is wat ik u voorleg en ik zal dat met dit document aantonen.
“Het voorstel van de Führer tot het herstellen van een eerbare vrede en de nieuwe aanpassing van de politieke orde in Oost-Europa was afgewezen. De vijandelijke mogendheden wensen de oorlog met het doel Duitsland te vernietigen. In deze strijd waarin Duitsland nu gedwongen is haar voortbestaan en haar rechten te verdedigen, moet zij haar wapens met de grootst mogelijke felheid inzetten en tegelijkertijd de wetten van de militaire ethiek volledig eerbiedigen.”
Laten we nu eens kijken wat u voorstelde:
“Duitsland’s voornaamste vijand in deze oorlog is Groot-Brittannië. Haar zwakste plek is haar overzeese handel. De zeeoorlog tegen Engeland moet daarom als een economische oorlog worden gevoerd met het doel, de Engelse strijdlust binnen een zo kort mogelijk tijd te vernietigen en haar te dwingen vrede te aanvaarden”.
Slaat u nu een paragraaf over en kijkt u naar de volgende:
“Het voornaamste doel van onze maritieme strategie is het koopvaardijschip” – laten we nu eens kijken – “niet alleen dat van de vijand maar in het algemeen iedere koopvaardeer die uitvaart om de oorlogsindustrie van de vijand te bedienen, zowel door invoer als door uitvoer. Hiernaaast blijven de vijandelijke oorlogsbodems ook een doelwit.”
Was dat nu niet het voorstel dat u binnen het opperbevel van de Marine aan Hitler en aan Buitenlandse Zaken deed, met de grootst mogelijke meedogenloosheid Engeland’s strijdlust vernietigen en iedere koopvaarder die Engeland in of uitvoer aanvallen? Was dat niet uw doel?
RAEDER: Natuurlijk alleen maar aanvallen op neutrale schepen voor zover die waren bewapend en waren gewaarschuwd bepaalde gebieden niet binnen te gaan. Gedurende de hele geschiedenis van de economische oorlogvoering is de vijandelijke koopvaarder, net als de neutrale koopvaarder het doelwit van een aanval geweest.
SIR DAVID: U vertelt het Tribunaal toch niet dat u het gebruik van waarschuwingen voorstelde. Vertelt u het Tribunaal in alle ernst dat u met die paragraaf bedoelde dat neutrale schepen alleen maar na een waarschuwing moesten worden aangevallen?
RAEDER: Natuurlijk en zo gebeurde het ook. Later waarschuwden we neutrale schepen, nadat ons gesloten gebied was ingesteld in overeenstemming met dat van de Amerikanen. Wij waarschuwden ze dat ze die zone niet binnen moesten varen omdat ze anders het grootste gevaar liepen. Dat zeg ik en ik kan het bewijzen.
SIR DAVID: Ik leg u voor dat het niet waar is en ik zal het u uit de documenten aantonen. Gaat u nu naar pagina .....
RAEDER: Op 24 november werd die waarschuwing uitgegeven.
SIR DAVID: Als u sectie C van het document wilt opslaan, “Militaire vereisten voor de beslissende strijd tegen Engeland.”
“In onze maritieme strategie zullen we ieder beschikbaar wapen maximaal moeten inzetten. Militair succes kan alleen met vertrouwen worden verwacht wanneer we Engeland’s overzeese verbindingen met de grootst mogelijke felheid aanvallen waar we ze ook maar kunnen raken; het uiteindelijke doel van dergelijke aanvallen is alle handelsverkeer naar en uit Engeland af te snijden. We zouden moeten proberen de belangen van de neutralen te eerbiedigen voor zover dit mogelijk is zonder afbreuk te doen aan onze militaire vereisten. Het is wenselijk alle te nemen militaire maatregelen te baseren op bestaande internationale wetgeving; echter, maatregelen die uit militair oogpunt noodzakelijk worden geacht, aangenomen dat daarmee een beslissend succes kan worden behaald, moeten worden genomen, zelfs wanneer die niet stroken met bestaande internationale wetgeving.”
Was dat niet het voorstel dat u aan Buitenlandse Zaken en aan Hitler deed: “Houdt u zo lang als u kunt aan internationale wetgeving maar als die wetgeving niet strookt met wat nodig is voor militaire successen, gooi die wetgeving overboord.” Was dat niet uw voorstel?
RAEDER: Nee, dat is helemaal verkeerd uitgedrukt.
SIR DAVID: Wel, legt u deze zin dan uit. Legt u deze zin uit.
“We zouden moeten proberen de belangen van de neutralen te eerbiedigen voor zover dit mogelijk is zonder afbreuk te doen aan onze militaire vereisten. Het is wenselijk alle te nemen militaire maatregelen te baseren op bestaande internationale wetgeving; echter, maatregelen die uit militair oogpunt noodzakelijk worden geacht, aangenomen dat daarmee een beslissend succes kan worden behaald, moeten worden genomen, zelfs wanneer die niet stroken met bestaande internationale wetgeving.”
Wat bedoelt u daarmee als u niet van plan was internationale wetgeving overboord te gooien?
RAEDER: Er staat: “Als de bestaande regels voor de oorlogvoering te land daar niet op kunnen worden toegepast.” Het is algemeen bekend dat de internationale wetgeving nog geen voozieningen kende voor de duikbootoorlog, net zo min als destijds voor vliegtuigen. Er staat:
“In principe moet daarom iedere vorm van oorlogvoering die effectief is voor het breken van de vijandelijke weerstand gebaseerd zijn op een of andere juridische grond, zelfs wanneer dat betekent het opstellen van nieuwe regels voor de oorlogvoering ter zee” – anders gezegd nieuwe regels voor de oorlogvoering ter zee op basis van de feitelijke ontwikkelingen.
Gedurende de oorlog ontwikkelde zich een nieuwe ethiek voor de zeeoorlog, beginnend bij de neutralen zelf. De pan-Amerikaanse Veilgheidsconferentie stelde bijvoorbeeld een veiligheidszone van 300 mijl rond de Amerikaanse kust in en sloot daarmee een groot zeegebied af voor overzeese handel.
De Amerikanen stelden precies zo een gevechtszone in rond de Britse eilanden waar we absoluut niet tevreden mee waren en op 4 november stelden de Verenigde Staten zelf dat het uitzonderlijk gevaarlijk zou zijn voor neutrale schepen om die zone binnen te varen en zij verboden hun eigen schepen en burgers dit gebied binnen te gaan.
We lieten dat volgen door de neutralen te vragen op dezelfde manier te handelen als de Amerikanen en dan zouden ze met rust gelaten worden. Dan voeren er alleen maar neutralen naar Engeland die smokkelwaar aan boord hadden en daar veel geld mee verdienden, of die door de Britten waren gedwongen via hun havens die gebieden binnen te gaan en zich niettemin bloot te stellen aan die gevaren. Natuurlijk hadden ze alle vrijheid om daarmee op te houden.
SIR DAVID: Vertelt u mij nu, welke veranderingen hadden er plaats gevonden in de ontwikkeling van zowel vliegtuigen als duikboten vanaf de tijd dat Duitsland het Duikboot Protocol van 1936 ondertekende tot aan het begin van de oorlog? U zegt dat internationale wetgeving zich moest aanpassen aan de strijdmiddelen. Welke veranderingen hadden er plaats gevonden tussen 1936 en 1939?
RAEDER: De volgende veranderingen vonden plaats: Het Duikboot Protocol van 1936 werd door ons ondertekend omdat we aannamen dat het om vreedzame acties ging....
SIR DAVID: Dat is geen antwoord op mijn vraag. Mijn vraag is heel duidelijk, Die luidt: Welke veranderingen in strijdmiddelen, hetzij in de lucht hetzij in duikboten hadden er tussen 1936 en 1939 plaatsgevonden? Dat is de vraag. U bent een Marineofficier met 50 jaar ervaring. Vertelt u mij, wat waren die veranderingen?
RAEDER: Het bleek dat vanwege het vliegtuig de duikboot niet langer in staat was boven water te komen om vijandelijke schepen of elke willekeurige koopvaarder te inspecteren, in het bijzonder voor de vijandelijke kust waar de duikboten eerst opereerden. Er bestond geen enkele regeling voor vliegtuigen.
De PRESIDENT: Beklaagde, dat is geen antwoord op de vraag. De vraag die u gesteld werd luidde welke veranderingen er hadden plaatsgevonden in de strijdmiddelen, hetzij in vliegtuigen, hetzij in duikboten.
RAEDER: Maar Meneer de President, de veranderingen zaten in de vliegtuigen. De steeds toenemende doelmatigheid van de vliegtuigen en de uitbreiding van hun activiteiten ook boven zee leidden tot de situatie waarin het onmogelijk werd welke koopvaarder dan ook te inspecteren zonder dat er vliegtuigen werden opgeroepen om de duikboot te bedreigen. Dat werd erger en erger zodat later zelfs reddingsacties vanwege vijandelijke vliegtuigen moesten worden beperkt en op die manier werd de hele duikbootoorlog op zijn kop gezet.
SIR DAVID: Is dat de enige verandering die u kunt noemen om uw verklaring te rechtvaardigen dat het internationale recht overboord moest wanneer dat niet met militaire vereisten strookte? Is dat de enige verandering in de slagkracht van vliegtuigen tussen 1936 en 1939?
RAEDER: Ik heb al een keer gezegd dat die niet overboord werd gezet. Die moest worden beperkt en gewijzigd en dat werd ook door anderen gedaan.
SIR DAVID: Goed, wilt u nu dan kijken naar de volgende paragraaf. U had het erover dat u rekening hield met neutralen. Bovenaan pagina 5 van de Engelse tekst; de paragraaf volgend op die welke ik zojuist heb voorgelezen. U zegt daar:
“In principe moet daarom iedere vorm van oorlogvoering die effectief is voor het breken van de vijandelijke weerstand gebaseerd zijn op een of andere juridische grond, zelfs wanneer dat betekent het opstellen van nieuwe regels voor de oorlogvoering ter zee”.
“Na overweging van de politieke, militaire en economische gevolgen binnen het kader van de algemene oorlogvoering, zal het Opperste Oorlogscommando moeten besluiten welke maatregelen van militaire aard genomen dienen te worden en wat onze houding ten opzichte van het voeren van oorlog dient te zijn. Wanneer eenmaal is besloten tot het voeren van de economische oorlog in zijn meest meedogenloze vorm, ter voldoening aan militaire vereisten, moet onder alle omstandigheden strikt de hand worden gehouden aan deze beslissing. Onder geen enkele voorwaarde mag een dergelijke beslissing tot de meest meedogenloze vorm van economische oorlogvoering, nadat die eenmaal is genomen, worden verlaten of afgezwakt onder politieke druk van neutrale mogendheden, zoals tot onze schade in de (Eerste) Wereldoorlog is gebeurd. Elk protest door neutrale mogendheden dient te worden afgewezen. Zelfs dreigementen van andere landen, in het bijzonder van de Verenigde Staten om deel te gaan nemen aan de oorlog, dat met zekerheid kan worden verwacht mocht de oorlog lang gaan duren, mogen niet leiden tot een verlichting van de economische oorlogvoering wanneer die eenmaal is begonnen. Hoe feller de economische oorlog wordt gevoerd, des te sneller zal dat resultaten opleveren en des te eerder zal de oorlog ten einde zijn.”
RAEDER: Ja.
SIR DAVID: Bent u het nu eens met die suggestie en dat standpunt dat wordt uitgedrukt in de paragraaf die ik u zojuist heb voorgelezen?
RAEDER: Dat moet heel anders worden uitgelegd dan u probeeert het voor te leggen.
SIR DAVID: Geheel verschillend van wat hier staat.....
RAEDER: Nee, niet wat er staat. Het punt is dit. Gedurende de Eerste Wereldoorlog hadden we de ervaring dat zo gauw een bevel voor verheviging was uitgegeven en doorgegeven, zo gauw de eerste neutrale mogendheid een vinger had opgestoken om te protesteren werden deze maatregelen onmiddellijk ingetrokken, zeker wanneer de Verenigde Staten er de hand in hadden. En ik zeg nu hier dat onder alle omstandigheden moest worden voorkomen dat we onze maatregelen altijd direct introkken en ik waarschuwde ervoor dat we onze maatregelen zo zorgvuldig mogelijk moesten overwegen. Dat is de reden voor de discussie met Buitenlandse Zaken en anderen, namelijk het voorkomen van de situatie waarin ze later mogelijk moesten worden ingetrokken. Dat zou een groot verlies aan prestige betekenen en reultaten zouden niet worden behaald.
Dat is de reden. Er werden ook talloze protesten door de Britten ontvangen en in de meeste gevallen bleven die onbeantwoord. Ik kan document C-170, bewijsstuk USA-136 aanhalen waar een groot aantal punten staat, nummer 14, dat luidt: “Scherpe Russische nota tegen de Britse blokkade op 20 oktober 1939;” en nummer 17 op 31 oktober waar staat: “Politieke toespraak door Molotov.”
SIR DAVID: Alles wat ik vraag is, was dit een juiste procedure?
RAEDER: Ik moet die kwestie uitleggen en ik stond op het punt dat te doen. Scherpe aanvallen tegen de Britse blokkade, in strijd met het internationaal recht, werden gedaan door de heer Molotov.
Hier werden ook protesten geüit die werden afgewezen. Maar ik wilde protesten voorkomem en het hele document toont aan dat onze beraadslagingen altijd tot doel hadden maatregelen te nemen op een manier zodat er niet tegen geprotesteerd kon worden, maar die altijd juridisch gerechtvaardigd waren.
SIR DAVID: Kunt u mij nu zeggen, beklaagde hoe protesten werden voorkomen als u in deze paragraaf voorstelt de meest meedogenloze maatregelen toe te passen en ieder bezwaar te negeren dat de neutralen maakten? Hoe voorkomt u daarmee protesten?
RAEDER: Deze maatregelen moesten op een dusdanige manier worden genomen dat er geen protest mogelijk was. Wanneer ik tegen de neutralen zeg: “Dit is in alle opzichten een gevaarlijk gebied,” en ondanks dat gaan ze er toch binnen omdat ze geld willen verdienen of omdat ze door de Britten worden gedwongen, dan hoef ik geen protesten te aanvaarden. Ze handelen om egoïstische redenen en ze moeten het gelag betalen als ze omkomen. Ik moet er ook aan toevoegen.....
SIR DAVID: Dat is waar. Ze moeten het gelag betalen als ze omkomen. Daar kwam het op neer, niet waar?
RAEDER: Ze kregen hoge premies om zich aan dat gevaar bloot te stellen en het was aan hen om daarover te beslissen.
De PRESIDENT: Sir David, we kunnen wellicht nu tien minuten pauzeren.
(de zitting wordt geschorst.)

Definitielijst

Eerste Wereldoorlog
Ook wel Grote Oorlog genoemd, conflict dat ontstond na een groei van het nationalisme, militarisme en neo-kolonialisme in Europa en waarbij twee allianties elkaar bestreden gedurende een vier jaar durende strijd, die zich na een turbulent begin, geheel afspeelde in de loopgraven. De strijdende partijen waren Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland aan de ene kant (de Triple Entente), op den duur versterkt door o.a. Italië en de Verenigde Staten, en Duitsland, Bulgarije, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk aan de andere kant (de Centrale Mogendheden of Centralen). De strijd werd gekenmerkt door enorme aantallen slachtoffers en de inzet van vele nieuwe wapens (vlammenwerpers, vliegtuigen, gifgas, tanks). De oorlog eindigde met de onvoorwaardelijke overgave van Duitsland en zijn bondgenoten in 1918.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
invasie
Gewapende inval.
Lebensraum
Nazi-term waarmee werd aan gegeven dat het overbevolkte Duitsland nieuwe gebieden (levensruimte) nodig had om te kunnen bestaan.
neutraliteit
Onpartijdigheid, onzijdigheid, tussen de partijen instaand, geen partij kiezen.
offensief
Aanval in kleinere of grote schaal.
U-boot
Duitse benaming voor onderzeeboot. Duitse U(ntersee)-boten hebben tot in mei 1943 een belangrijke rol gespeeld in de oorlogvoering. Ook veel vracht- en passagiersboten werden door deze sluipmoordenaars van de zee getorpedeerd en tot zinken gebracht.
Westwall
Wordt ook wel Siegfriedlinie genoemd, de Duitse verdedingingslinie aan de Frans-Duitse grens.

Middagzitting 2

De PRESIDENT: Bent u nog veel langer bezig, Sir David?
SIR DAVID: Ik denk nog ongeveer een half uur, Edelachtbare.
(tot de beklaagde): Beklaagde, in dit document doet het opperbevel van de Marine de suggestie voor een beleg tegen Engeland, anders gezegd het zonder waarschuwing tot zinken brengen van alle schepen die een groot gebied rond Engeland binnen varen.
Hebt u het niet gehoord? Neemt u mij niet kwalijk. In dit document stelt het opperbevel van de Marine voor wat het noemt het beleg tegen Engeland, op pagina 10 tot 13. En dat betekent het tot zinken brengen van alle koopvaardijschepen, inclusief neutrale en tankers die een gebied rond Engeland binnen varen. Is dat juist?
RAEDER: Nee, dat is niet waar. Het Marinecommando stelt dat niet voor, maar bespreekt het idee van een beleg nadat een blokkade was besproken en verworpen. Het komt ook tot de conclusie waarom een beleg, dat tot aan die tijd niet als erkend idee was aanvaard door internationale wetgeving, niet moest worden uitgevoerd en maakt de gevolgtrekking uit al die discussies door op de laatste pagina, de voorlaatste te vermelden wat nu als de uiteindelijke conclusie wordt gezien. Dat zijn alleen die maatregelen die kunnen worden gerechtvaardigd door de maatregelen die al door de Britten waren genomen. En gedurende de hele discussie over een blokkade stond altijd op de voorgrond de overweging of de neutralen daardoor niet teveel schade zouden lijden. Het hele idee van een beleg is gebaseerd op op het feit dat Eerste Minister Chamberlain al had gezegd – op 26 september – dat er niet veel verschil zou zijn tussen een blokkade op zee en een beleg op het land; de commandant van een beleg aan land zou met alle middelen proberen te voorkomen dat ook maar iets het fort binnenkwam. De Franse pers had ook al gemeld dat Duitsland zich in dezelfde situatie bevond als een belegerd fort.
SIR DAVID: Wat ik suggereer is dat u zich uitspreekt voor een beleg maar u wilt geen enkel gebied gesloten verklaren. Wilt u kijken naar paragraaf 2 van de gevolgtrekkingen en dan laat ik het document aan het Tribunaal. Dat is het punt wat ik suggereer, in paragraaf 2 van de conclusie zegt u:
“Voor het in de toekomst voeren van de economische oorlog vragen de militaire basisvereisten de uiterste felheid. Het leggen van een beleg op zee als de hevigste vorm van economische oorlogvoering voldoet aan die eis. Zelfs zonder de aankondiging van een staat van beleg, wanneer die als concept duidelijk is omschreven – een verklaring die vanuit militair oogpunt en uit het oogpunt van internationale wetgeving nadelen zou hebben – en zelfs zonder het instellen van gesloten gebieden lijkt het op het moment zeer goed mogelijk militaire maatregelen te nemen om daarmee de meest intensieve vorm van economische oorlogvoering in te voeren en te bereiken wat momenteel de grootst mogelijke resultaten zijn bij het verstoren van het vijandelijke handelsverkeer”- nu de laatste woorden – “zonder dat de SKL in alle gevallen gebonden is aan bijzondere vormen en gebieden.”
Dat is uw uiteindelijke conclusie, niet waar, dat u een zo effectief mogelijk beleg instelt zonder bepaalde gebieden aan te wijzen. Is dat niet zo?
RAEDER: Nee, dat is de conclusie niet. De conclusie is dat we geen beleg kunnen uitvoeren en dat het een kwestie voor de politieke leiding van de staat zou zijn om te beslissen. De politieke leiding van de staat heeft nooit opgeroepen tot een beleg en hieruit kan duidelijk worden opgemaakt wat er op basis van dit memorandum, voorlopig wordt voorgesteld en daarna hoe de verscherping geleidelijk aan werd doorgevoerd.
SIR DAVID: We moeten geen tijd verspillen aan redetwisten, ik wil dat u duidelijk maakt.....
RAEDER: Maar..
SIR DAVID: Laat me uitspreken. Mijn suggestie aan u luidt – en daar laat ik het bij – dat u een formeel beleg afwees maar het recht opeiste om zonder waarschuwing alle neutrale schepen tot zinken te brengen in een gebied dat het Opperbevel zou kunnen aanwijzen.
Nu wil ik overgaan op een ander onderwerp want de tijd dringt.
RAEDER: Dat is echter geen beleg. Dat was een richtlijn die was uitgegeven nadat neutrale schepen onze waarschuwing negeerden en de zee rond Engeland bleven bevaren om Engeland te steunen in de economische oorlog die zij met de grootste felheid en kracht tegen ons voerde. Het was een maatregel ter zelfverdediging.
SIR DAVID: Ik zeg dat het document voor zich spreekt, nu de aaandacht van het Tribunaal erop gevestigd is. Ik wil naar een ander punt toe. U hebt in antwoord op Dr. Horn vanmorgen bepaalde zaken genoemd met betrekking tot de behandeling van Amerikaanse schepen in de zomer van 1941. In april 1941drong u erop aan dat Duitse vlooteenheden vrijelijk zouden kunnen opereren tot op 3 mijl uit de Amerikaanse kust in plaats van de 300 mijls veiligheidszone die de Amerikanen voorstelden, niet waar? Om tijd te besparen zal ik beklaagde document D-849 geven, bewijsstuk GB-472.
(het document wordt aan beklaagde overhandigd)
Daar staat dat u niet in contact kon komen met beklaagde Von Ribbentrop en daarom vroeg u Baron von Weiszäcker op deze punten een beslissing te nemen:
“1) Toestemming voor Duitse vlooteenheden in het westelijke deel van de Atlantische Oceaan om vrijelijk te opereren tot aan de internationaal gebruikelijke drie-mijls zone.
“2) Opheffing van de voorkeursbehandeling die Amerikaanse koopvaarders tot nu toe hebben genoten in onze oorlog ter zee.
Nu geef ik u document D-850, dat wordt bewijsstuk GB-473. Uw suggestie die in april gedaan was werd in juni door Hitler afgewezen. Het is een memorandum van Ritter op Buitenlandse Zaken en luidt als volgt:
“Generaal Jodl vertelt mij dat bij het recente verslag van Grossadmiral Raeder aan de Führer, de wat verder reikende orders voor de marine-eenheden, zoals die werden besproken in het overleg met Raeder, tot nader order zijn uitgesteld.
“Op dezelfde manier is toestemming om Amerikaanse schepen aan te vallen in het kader van het Reglement Oorlogsbuit niet verleend.
Uw voorstel was het toen bestaande beleid te verlaten en aan te vallen tot op de drie-mijls grens. Nu wil ik met u naar een ander punt.....
RAEDER: Nee, mag ik daarover een verklaring afleggen? Ik zou iets willen zeggen, zelfs als u mij geen vraag stelt. Het is niet juist.
Destijds, in maart 1941 en op 1 april en volgende data in 1941 werd door de Verenigde Staten een groot aantal verscherpingen ingevoerd die ik vanochtend heb genoemd uit het document dat ik voor me had. Daarom was het duidelijk dat ik namens de SKL, van wie werd verondersteld de meest effectieve zee oorlog te voeren, erop aandrong dat ook met betrekking tot de Verenigde Staten die maatregelen zouden moeten worden genomen die onder internationale wetgeving toelaatbaar waren en dat we daar langzaam mee zouden beginnen. Die maatregelen omvatten:
Ten eerste dat we niet langer de 300-mijls zone zouden erkennen maar tot de 3-mijls grens zouden gaan waar het volgens internationale wetgeving toegestaan was om aan te vallen. Anders gezegd, niet tegen internationale wetgeving maar het was alleen maar het opheffen van bepaalde gunstige voorwaarden die wij de Verenigde Staten hadden verleend. En punt 2: het beëindigen van de voorkeursbehandeling....
SIR DAVID: Dat is precies wat ik suggereer. Er is tussen ons geen verschil van mening. Ik wilde alleen dat punt vastlggen.
RAEDER: Ja - nee...
SIR DAVID: Goed, ik wil dat u kijkt naar.....
RAEDER: Ik wilde alleen maar zeggen dat tijdens het verhoor van Grossadmiral Dönitz de Aanklager van ons heeft geëist dat we bepaalde neutralen niet beter zouden behandelen dan andere maar ze allemaal gelijk behandelen; in klare taal gezegd: we moeten ze allemaal tot zinken brengen of we dat nou wilden of niet en natuurlijk waren we daar niet aan gebonden.
Het tweede; het sprak vanzelf dat een volkomen gerechtvaardigde suggestie van mijn kant vanuit he oogpunt van de SKL door de Führer was afgewezen als hij, met betrekking tot de politieke situatie destijds had besloten dat hij geen hardere houding jegens de Verenigde Staten wenste in te nemen.
SIR DAVID: Nu wil ik naar een heel ander punt. Zegt u dat u niets wist van de uitroeiing van Joden in de Oostelijke gebieden?
(er komt geen antwoord.)
Zegt u dat u niets wist van de uitroeiing van Joden in de Oostelijke gebieden?
RAEDER: Ik stel duidelijk onder ede dat er niet het minste idee van had. Ik zou als uitleg kunnen toevoegen dat Hitler onder geen enkele voorwaarde tegen iemand als mijzelf over dergelijke dingen zou hebben gesproken, iemand wiens opvatting hij kende en zeker omdat hij bang was dat ik van mijn kant ernstige bezwaren zou maken. Ik heb onlangs uitgelegd waarom ik in mijn herinneringstoespraak het woord Jood heb gebruikt. Naar mijn mening was ik daartoe verplicht. Maar dat had niets te maken met de uitroeiing van de Joden. Over de Joodse kwestie hoorde ik pas....
SIR DAVID: Nou?
RAEDER: Excuus, een moment graag. Ik hoorde pas iets over de Joodse kwestie toen Joden die ik kende, vooral vrienden van mijn ouders, mij benaderden en mij vertelden dat ze op het punt stonden uit Berlijn te worden geëvacueerd. Toen kwam ik voor hen tussenbeide. Dat was het enige dat ik wist. Bij verschillende gelegenheden werd mij in antwoord op vragen gezegd dat ze naar steden werden afgevoerd waar ghetto’s waren ingesteld. Ik heb altijd begrepen dat een ghetto een wijk was waar alle Joden bij elkaar woonden zodat ze zich niet met de rest van de bevolking hoefden te vermengen.
SIR DAVID: Nou, weet u, mijn vraag was alleen maar: Wist u het of wist u het niet en u kon met ja of nee hebben geantwoord. Ik wil nu dat u antwoord geeft op dat punt.
RAEDER: Ja, maar ik moet – er zijn al zoveel vragen juist over dit punt gesteld en omdat iedereen in mijn positie met dezelfde mening hetzelfde zegt, dat hij er niets van geweten heeft, zou ik voor eens en voor al willen verklaren dat men nooit over die dingen hoorde want burgers spraken daar met ons niet over omdat ze altijd bang waren in moeilijkheden te komen. De Füher sprak er ook niet over. Ik had geen banden met Himmler of met andere agenten van de Gestapo. Ik wist er niets van.
SIR DAVID: Goed. Ik wil dat u nu het Tribunaal de commandostructuur voor de Baltische kust duidelijk maakt. Klopt het dat er een Marinecommando was, dan de Vlagofficier voor de Baltische kust Tallinn en onder hem stond een commando in Libau, klopt dat? Was dat uw bevelsstructuur?
RAEDER: Dat heb ik niet begrepen.
SIR DAVID: Was uw bevelsstructuur voor de Oost-Baltische kust Kiel-Vlagofficier Tallinn en onder hem een detachemant in Libau? U had....
RAEDER: Dat neem ik aan – dat hangt van bepaalde dingen af. Als het operationele zaken betrof vielen die onder de Marine groepscommandant Oost of Noord; waar het kwesties van organisatie betrof zou het wellicht via de basiscommandant Baltische Zee zijn gegaan.
SIR DAVID: Goed dan, hoe dan ook, u had in 1941 een marinecommando in Libau, niet waar?
RAEDER: Ja, natuurlijk.
SIR DAVID: Wel nu, ik wil graag dat u kijkt naar document D-841, een onder ede afgelegde verklaring door iemand van het marinepersoneel in Libau.
Edelachtbare, dat wordt bewijsstuk GB-474.
Deze getuige zegt: “Verklaring onder ede door Walter Kurt Dittmann.
Dan staat er:
“Ik was Inspecteur Marineadministratie en officier belast met de leiding over het kledingdepôt van de Marine in Libau in Letland.
“Ik bekleedde die functie van begin augustus 1941 tot eind maart 1942.
“De Joodse bevolking van Libau werd destijds geschat op ongeveer 7.000 mensen.
“Tot eind maart 1942 waren er al vele duizenden van hen door de Gestapo en de Letse politie ‘geëvacueerd’.
“Evacuatie was de plaatselijke uitdrukking voor de uitroeiing van deze mensen.
“Alle Joden werden geregistreerd. Wanneer er weer een nieuwe groep moest worden geëvacueerd gebeurde dat als volgt:
“De Letse politie haalde de mensen uit hun huizen, laadde ze op vrachtwagens en reed ze naar de marinehaven ongeveer zes tot zeven kilometer buiten de stad. Later moesten deze mensen lopen en werden ze niet langer per vrachtwagen weggebracht.
“In de marinehaven werden deze mensen dan met mitrailleurs neergeschoten. Dit gebeurde door de Gestapo en de Letse politie. De politie kreeg haar orders natuurlijk van de Gestapo.
“Zelf ben ik geen getuige van deze incidenten geweest maar kameraden hebben me er alles over verteld.
“Sommige Joden werkten bij de Marine voordat ze werden neergeschoten.
“Dagelijks werkten er ongeveer 80 a 100 in het kledingmagazijn.
“Dagelijks werkten er ongeveer 100 tot 150 op de administratie van het garnizoen.
“Dagelijks werkten er ongeveer 50 op het garnizoensbureau.
“Door deze contacten en door persoonlijke bezoeken aan de huizen van Joden hoorde ik veel over deze vreselijke gebeurtenissen in Libau gedurende die maanden.
“Ik ging persoonlijk naar mijn meerdere, Festungsintendant Dr. Lancelle en daarvoor ging ik ook naar een andere meerdere, de officier belast met de administratie van het hospitaal, genaamd Müller, beide waren Marineofficieren van Administratie. Ik wees hen op de zojuist beschreven uitwassen. Het antwoord luidde dat zij er niets aan konden doen en dat dergelijke dingen het best konden worden genegeerd.
"De Marineverwaltungsassistent Kurt Traunecker vergezelde een zending kleding uit Kiel naar Libau. Hij bleef een paar weken in Libau en drukte zijn ongenoegen uit over de situatie daar betreffende de uitroeiing van Joden.
“Hij keerde toen terug naar Kiel naar het plaatselijke kledingdepôt. Daar drukte hij nogmaals zijn ongenoegen uit en kreeg bevel zich bij de Marine-Intendantur te melden. Wie hij daar sprak weet ik niet maar het werd hem duidelijk gemaakt dat deze gebeurtenissen niet waar waren en dat hij er daarom niet meer over mocht spreken anders zou hij inde grootste moeilijkheden komen.
“Mijn persoonlijke mening is dat de hogere bureau’s van de Marine in Kiel en in andere plaatsen in Duitsland van deze vreselijke omstandigheden geweten moeten hebben.”
Zegt u beklaagde, dat u met uw marine detachementen aan de oostkust van de Baltische Zee en terwijl deze dingen gebeurden, niemand u meldde dat de Joden in de Oostelijke gebieden bij duizenden werden afgeslacht? Zegt u dat nog steeds?
RAEDER: Ja, daar wist ik niets van.
SIR DAVID: Wat voerde uw staf eigenlijk uit, als ze u hier niets over vertelden? Had u een efficiënte staf? Zegt u dat u een efficiënte staf had?
RAEDER: Dat is een vraag die hier niet ter zake doet. Natuurlijk had ik alleen maar ijverige officieren om mij heen. Maar we hebben het hier over dingen die helemaal niet door de Marine werden gedaan. Er staat hier overal dat het de politie was en zo voorts. Ik ben zelfs een keer in Libau geweest – en dat is het enige aanknopingspunt met deze kwestie – en mij werd verteld dat het vreemd was dat de Joden in Libau, in tegenstelling tot hun gewoonte, handwerkslieden waren en dat ze daar dus nuttig werk deden. Dat was het enige wat ik erover hoorde. Wat betreft uitroeiing.....
SIR DAVID: Wanneer was u in Libau?
RAEDER: Dat kan ik nu niet meer zeggen, Nadat het bezet was waarschijnlijk – direct daarna.
SIR DAVID: Was u daar in 1941 of 1942?
RAEDER: Ik heb net gezegd dat ik niet meer precies weet wanneer; dat moet ik ergens opzoeken. Er staat hier niet dat er iets was gemeld, alleen dat het blijkbaar op het Marinehoofdkwartier en met de Marine-Intendantur was besproken, die geen verslag aan mij uitbrengt. Natuurlijk zou ik tussenbeide zijn gekomen als ik over dergelijke dingen had gehoord.
SIR DAVID: Denkt u dat? Goed, ik laat het daarbij. Vertelt u mij nu over het Kommandobefehl van 18 oktober 1942. U hebt Hitler’s Kommandobefehl ontvangen en hebt het doorgegeven aan de diverse dienstvakken van de Marine, niet waar?
RAEDER: Ja, die heb ik doorgegeven via de SKL.
SIR DAVID: Was u het ermee eens?
RAEDER: Ik heb het niet aanbevolen maar ik heb het doorgegeven. Ik moet een verklaring afleggen als u wilt weten hoe ik erover dacht.
SIR DAVID: Nou, dat vraag ik u niet. Ik vraag u – beantwoordt u eerst mijn vraag – stemde u in met een order om commando’s te fusilleren of ze ter executie aan de SD over te dragen?
RAEDER: Ik heb die order niet aanbevolen, maar ik heb hem ontvangen zoals hij door de Führer was opgesteld. Zogauw ik hem in handen kreeg heb ik hem, zoals bevolen, doorgegegeven met dezelfde opmerking tot aan wie die moest worden doorgegeven en hoe die moest worden teruggestuurd. Het was allemaal door Hitler tot in bijzonderheden geregeld. Voor mij was het beslissend dat in een van de eerste paragrafen de redenen voor deze order werden gegeven en waarom Hitler een afwijking van het internationaal recht gerechtvaardigd vond. Bovendien ben ik kort daarvoor in Dieppe in Frankrijk geweest en daar werd mij verteld dat bij gelegenheid van de commando actie van de Britten in Frankrijk de gevangenen, ik meen dat ze van de Arbeitsdienst afkomstig waren, die langs de kust werkten, gebonden waren geweest met een lus om hun nek en het andere eind van het touw rond hun gebogen onderbeen zodat wanneer het onderbeen zwakker werd, de lus werd dichtgetrokken en de man stikte.
SIR DAVID: Welnu, wilt u mijn vraag beantwoorden: Keurde u die order goed of niet. U hebt nog niet geantwoord. Keurde u die order goed?
RAEDER: Ik heb altijd gezegd – ja, ik heb – ik wil niet zeggen dat ik het al twee keer gezegd heb. Ik heb hem doorgegeven omdat het een order was van mijn Opperbevelhebber. Bovendien staat in een van de laatste paragrafen dat de order niet toegepast zou moeten worden op de behandeling van gevangenen die worden gemaakt na een maritieme actie of na grootschalige landingsoperaties en ik, net als vele anderen bij de Marine, concentreerde mijn aandacht op dit punt omdat dat onze belangrijkste activiteit was. Maar ik zag geen reden om bij de Führer bezwaar te maken tegen deze order die ik op die manier gerechtvaardigd vond. En ik zou heel duidelijk willen stellen dat ik als soldaat niet in de positie verkeerde om naar mijn Opperbevelhebber en Staatshoofd te gaan en tegen hem te zeggen: “Geeft u mij uw redenen voor deze order,” dat zou muiterij hebben betekend en dat kon onder geen enkele voorwaarde gebeuren.
SIR DAVID: Nu, herinnert u zich dat ene voorbeeld dat we tijdens dit proces uitvoerig hebben besproken en waar u naar hebt geluisterd, het geval van die marinemensen die met een twee-mans torpedo binnenvoeren om te proberen de Tirpitz tot zinken te brengen. Herinnert u zich dat geval? U kunt dat vast wel met ja of nee beantwoorden omdat u het zich wel of niet herinnert. We hebben het ongeveer zes keer besproken.
RAEDER: Ja, ik herinner het me. Als ik het me herinner zeg ik ja. Er is geen sprake van het tegendeel aan te nemen.
SIR DAVID: Herinnert u zich dat gedurende uw periode als Inspecteur-generaal of Inspecteur-admiraal van de Marine dat er een "Kommando der Kleinkampfverbände" werd gevormd onder vice-Admiraal Helmut Heye dat bestond uit een-mans torpedo’s, een-mans duikboten, explosieve motorboten en met een personeelsbestand dat begon met 5.000 man en dat later groeide naar ik meen 16.000 man? Wist u dat die groep binnen de Marine bestond, het "Kommando der Kleinkampfverbände"? Wist u dat?
RAEDER: Ja, dat wist ik natuurlijk en dat die openlijk aan de Franse kust opereerde en later meen ik ook aan de Noorse kust.
SIR DAVID: Zou u het hebben goedgekeurd wanneer de Geallieerden een van die duizenden mensen in die groep, die zich bezig hield met een- en twee-mans torpedo’s en explosieve motorboten hadden gefusilleerd? Zou u het hebben goedgekeurd als we ze zo maar hadden gefusilleerd?
RAEDER: Ten eerste kan ik niets zeggen over wat ik zou hebben gedaan in een bijzonder geval waarmee ik niets meer te maken had. Ten tweede gaat het hier om....
SIR DAVID: Goed, als u geen antwoord wilt geven, dat is voor mij voldoende. Ik zal er bij gelegenheid het Tribunaal op wijzen.......
RAEDER: Maar u onderbreekt mij weer. Ik zou een tweede opmerking willen maken na wat ik net heb gezegd. Ten tweede vochten deze eenheden volkomen openlijk, net onder de kust, er waren geen burgers aan boord en ook geen moorddadige instrumenten en ze hadden ook geen instrumenten om sabotage te plegen; het waren dus strijders net als de strijders in een duikboot. Ik weet.....
SIR DAVID: Dat is precies het punt dat ik met betrekking tot onze commando’s heb gemaakt en ik ga dus niet in discussie.
Ik wil naar een ander punt. Was het op uw bevel dat het logboek betreffende de Athenia werd vervalst? Was dat op uw direct bevel?
RAEDER: Nee, helemaal niet. Ik heb onlangs uitgelegd dat mijn order luidde:
“Ten eerste absolute geheimhouding op bevel van de Führer.
“Ten tweede wat betreft de politiek, dit zal behandeld worden door het Opperbevel van de Marine.
“Ten derde – “er was nog een derde punt, dat vind ik zo wel – “Ik ben niet van plan de commandant te bestraffen omdat hij in goed vertrouwen handelde en een fout maakte.” Dat bevel gaf ik. Ik heb op dat punt verder niets meer bevolen.
SIR DAVID: Wel, weet u op wiens bevel het logboek werd vervalst? Dat zou ik heel graag willen weten. Het logboek werd vervalst. Ik heb beklaagde Dönitz ernaar gevraagd. Hij kan het me niet zeggen. Hij heeft in een schriftelijke verklaring gezegd dat de kwestie aan u moest worden overgelaten en nu vraag ik u of u het mij kunt vertellen. Ik meen dat de commandant dood is, voor zover ik weet dus hij kan het me niet vertellen. Zegt u dat u mij niet kunt vertellen op wiens bevel het logboek van de U-30, die de Athenia tot zinken bracht werd vervalst?
RAEDER: Ik heb al gezegd dat ik er niets mee te maken had omdat ik met dergelijke details in feite niets te maken had. Ik heb geen order voor dergelijke bijzonderheden gegeven. Onlangs – ik weet niet of Admiraal Wagner dat zei – werd er besproken wie dat had gedaan. Ik neem aan dat het binnen het flotille gebeurde.
SIR DAVID: Vertelt u mij dit over de Athenia. U hebt ons onlangs gezegd dat u die orders gaf en daarna uw handen van de zaak aftrok. Bijna een maand later....
RAEDER: Ik heb al gezegd dat ik er verder niets mee te maken had, want weet u.....
SIR DAVID: U had er niets mee te maken. Bijna een maand later deed het Ministerie van Propaganda de volgende suggestie - ik denk dat u zei op bevel van Hitler – dat de Athenia in opdracht van Churchill tot zinken was gebracht. Vond u niet dat het uw plicht als Grossadmiral en Opperbevelhebber van de Marine was te protesteren tegen deze onwaardige, leugenachtige suggestie dat de First Lord of the Admiralty opzettelijk een groot aantal Britten en Amerikanen de dood in had gejaagd? Vond u niet dat het uw plicht was dat te doen?
RAEDER: Ik heb er met Hitler over gesproken – maar het gebeurde zonder dat wij daar een idee van hadden. Ik voelde mij bijzonder beschaaamd toen de First Lord of the Admiralty op die, men kan wel zeggen grove manier werd aangevallen, ik kon er niets aan veranderen en Hitler gaf niet toe dat hij.....
SIR DAVID: U trok er zich dus niets van aan, zoals ik het begrijp, het kon u niets schelen.....
RAEDER: Ja, ik had er mijn twijfels over en ik was zeer verontwaardigd. Wilt u alstublieft mijn woorden niet steeds verdraaien.....
SIR DAVID: Zette u uw verontwaardiging om in actie? Dat vraag ik u?
RAEDER: In wat voor actie?
SIR DAVID: Elke willekeurige actie.
RAEDER: Ja, dat Hitler Goebbels zou overhalen dat artikel tegen te spreken? Dat zou Hitler nooit doen zelfs al zou hij de schrijver van dat artikel zijn geweest.
SIR DAVID: Nu wil ik het duidelijk hebben. U deed niets toen u wist dat Von Blomberg en Von Fritsch, oude vrienden en kameraden van u, door elementen van deze Nazi samenzweerders vals beschuldigd werden; daar deed u niets tegen? U deed niets om te protesteren tegen de behandeling waaraan Von Blomberg en Von Fritsch werden onderworpen? U deed niets, niet waar?
RAEDER: Nee, maar destijds wist ik niets over de achtergronden zoals u zelf vanmorgen hebt gezegd. Later toen mij de bijzonderheden bekend werden kon ik langzaam aan het plaatje voltooien. Destijds was ik niet in een positie om aan te nemen dat zulke methoden zelfs maar mogelijk waren.
SIR DAVID: Goed, ik leg u uw eigen verklaring van een jaar geleden voor. Ik wil heel duidelijk krijgen dat de eerste keer in uw leven dat u zich gedwongen voelde te protesteren, meen ik in maart 1945 was toen u de echte sporen van marteling op de handen van uw vriend de heer Gessler zag. Destijds waren de Russische troepen de Oder al overgestoken en de Geallieerden waren de Rijn overgestoken, dat was de eerste keer dat u protesteerde toen u uw Goldenes Parteiabzeichen afdeed, niet waar? Dat was het eerste protest dat u uitte in uw maritieme, militaire, politieke loopbaan; dat is toch juist?
RAEDER: Geen sprake van. Ik wist echt niet wat er gaande was.
SIR DAVID: Goed dan, ik vraag het u nogmaals. In maart 1945 deed u het Goldenes Parteiabzeichen af toen u de sporen van martelingen op de handen van uw vriend Gessler zag, niet waar?
RAEDER: Toen Dr. Gessler, ondanks mijn bezwaren, enkele maanden vast was gehouden in een concentratiekamp, uit het kamp terugkeerde en mij vertelde dat hij zich in een uitzonderlijk slechte toestand bevond - en dat ondanks mijn verzoek in augustus toen hij naar het concentratiekamp werd gestuurd en toen ik via Admiraal Wagner de Führer had verzocht Dr. Gessler snel te ondervragen omdat hij zeker onschuldig was in verband met de moordaanslag, zodat hij zo snel mogelijk vrijgelaten kon worden - toen......
SIR DAVID: Nou, mijn vraag luidt: was het toen dat u uw Goldenes Parteiabzeichen af deed. Daar kunt u een antwoord op geven. U kunt uw uitleg later wel geven.
RAEDER: Ja, maar een moment graag.
SIR DAVID: Maar tot op dat moment uitte u geen enkel protest tegen alles wat Hitler ook deed, behalve misschien het zuiver militaire protest tegen de invasie van de Sovjet Unie?
RAEDER: Ik maakte altijd ernstige bezwaren, dat heb ik hier bewezen en de adjudant, Generaal Schmundt zei tegen mij: “U hebt de meeste kans van slagen wanneer u probeert de Führer persoonlijk te beïnvloeden wanneer u met hem alleen bent en hem openlijk zegt wat u denkt.” Dat is belangrijk genoeg om te vermelden en daarom moet ik het zeggen.
Nou, Dr. Gessler kwam uit het concentratiekamp terug en vertelde mij dat hij tijdens zijn eerste verhoor – destijds had ik nog niet de kans gehad om tussenbeide te komen – dat hij was gemarteld. Dat was de eerste keer dat ik hoorde dat ergens in Duitsland iemand gemarteld was. Er is een brief van Dr. Gessler daarover – dat ik onmiddellijk tegen hem zei: “Ik ga direct naar de Führer om hem hierover in te lichten want ik kan me niet voorstellen dat hij daar van afweet.” Gessler smeekte mij – toen hij die brief beantwoordde - om in vredesnaam niet naar de Führer te gaan omdat dat zijn leven, dat van Gessler, in gevaar zou brengen. Ik zei hem dat ik hem verzekerde dat er niets met hem zou gebeuren en dat ik nog steeds zou proberen de Führer te spreken.
Gedurende de hele volgende periode probeerde ik de Füher, die niet op zijn hoofdkwartier was te spreken te krijgen. Toen ik in april hoorde dat hij in Berlijn was, dat toen al zware aanvallen te verduren had, probeerde ik dagelijks de Führer te spreken te krijgen door Admiraal Voss te bellen. Dat was niet langer mogelijk en nadat ik dat hoorde was het eerste wat ik deed dat ik samen met mijn vrouw naar het meer achter ons huis ging, mijn Parteiabzeichen af deed en in het meer gooide. Ik vertelde dat aan Admiraal Voss maar ik kon het helaas niet meer aan de Führer vertellen. Dat wordt duidelijk uit de brief die Dr. Gessler schreef en we zouden hem graag als getuige hebben gehoord maar zijn gezondheidstoestand liet dat niet toe.
SIR DAVID: Dat was uw eerste protest.?
RAEDER: Het was niet mijn eerste protest. U verdraait mijn woorden.
De PRESIDENT: Wenst nog iemand een kruisverhoor af te nemen?

COL. POKROVSKI: Op 18 mei 1946 tijdens de ochtendzitting van het Tribunaal verklaarde u dat u tijdens uw periode als Opperbevelhebber van de Marine twee keer uw ontslag hebt ingediend. De eerste keer dat u probeerde af te treden was in november 1938 toen u te maken had met de opbouw van de Marine en Hitler niet tevreden was over uw plannen. De tweede keer was toen Hitler zonder uw medeweten zijn adjudant, een marineoffcier toestond met een bepaald meisje te trouwen. Is dat juist?
RAEDER: Ja, maar ik heb vaker mijn ontslag ingediend al was dat niet zo opzienbarend; een keer in 1937 en ik geloof zelfs in 1935 toen ik niet in een zo goede gezondheid verkeerde. Maar deze twee waren kenmerkende voorbeelden die aantonen hoe dergelijke dingen gebeurden.
COL. POKROVSKI: Ik heb begrepen dat in het eerste van deze gevallen Hitler u uiteindelijk overhaalde niet af te treden.
RAEDER: Ja.
COL. POKROVSKI: En in het tweede geval voldeed hij aan uw verzoek en dat vergat hij nooit?
RAEDER: Ja.
COL. POKROVSKI: In feite trad u pas in januari 1943 af, niet waar?
RAEDER: In feite ja. Maar ik moet eraan toevoegen dat ik tijdens de oorlog voelde dat ik de Marine, die zich toch al in een moeilijke situatie bevond, niet kon verlaten en ik meende dat ik tot op zekere hoogte haar vertrouwen genoot zodat ik nog nuttig kon zijn.
COL. POKROVSKI: Op de morgen van 18 mei zei u hier in de rechtszaal met betrekking tot uw aftreden dat het u leek alsof Hitler op dat moment van u af wilde. Is dat zo?
RAEDER: Op dat moment had ik die indruk toen hij zulke ernstige beschuldigingen uitte en hij voortdurend zijn eigen mening herriep dat hij misschien van mij af wilde en ik vond dat daarom een bijzonder geschikt moment om te vertrekken.
COL. POKROVSKI: De kwestie van de opvolging werd door u opgelost door het noemen van een aantal namen aan Hitler?
RAEDER: Ja.
COL. POKROVSKI: En onder hen was beklaagde Dönitz. Noemde u zijn naam?
RAEDER: Ja, ik noemde zijn naam. Ik lichtte de Führer schriftelijk daarover in, eerst Carls, ten tweede voor het geval dat hij zich wilde concentreren op de duikbootoorlog, Grossadmiral Dönitz die de grootste autoriteit op dat gebied was.
COL. POKROVSKI: En lijkt het u niet, na uw antwoord op mijn vragen dat het antwoord dat u op 18 mei aan Dr. Laternser gaf toen u het een absolute onmogelijkheid noemde, af te treden als lid van de generale staf. dat dat geen juist antwoord was? Het was wel mogelijk om af te treden, niet waar?
RAEDER: Ja, maar in dit geval waren er natuurlijk twee redenen. De eerste was dat Hitler zelf mij niet meer mocht en ik wist dat zodat het geen insubordinatie zou zijn wanneer ik om een of andere reden mijn functie neerlegde.
Ten tweede omdat het mogelijk was, zoals ik tijdens dat verhoor heb uitgelegd dat het aftreden op een vriendschappelijke manier gebeurde zodat de Marine er niet onder zou lijden. Als ik vanwege een geschil was opgestapt zou dat een slecht effect op de Marine hebben gehad want het zou een zekere verwijdering hebben betekend tussen de Marine en Hitler en ik moest op dat kritieke moment in de oorlog zeker de eenheid bewaren.
COL. POKROVSKI: Ik zou willen dat u mijn vraag goed begrijpt.
RAEDER: Ja, ik begrijp het.....
COL. POKROVSKI: Ik vraag u niet naar de redenen die wellicht nodig zouden zijn voor het verlenen van ontslag. Ik stel u een principiële vraag: Was het wel of niet mogelijk om af te treden? Per slot van rekening trad u af. U legde uw functie van Opperbevelhebber van de Marine neer.
RAEDER: Ja, maar ik had 15 jaar gediend en ik kon tegen hem zeggen: “Als dat de manier is waarop u over mij denkt dan heeft het geen zin meer dat u met mij blijft werken.” Dat was een gunstige gelegenheid die het mij mogelijk maakte hem te vragen mij te ontslaan. Maar wat men niet kon doen was de baan opgeven en de indruk van insubordinatie te geven. Dat moest koste wat kost worden vermeden, dat zou ik nooit hebben gedaan. Daarvoor was ik teveel soldaat.
COL. POKROVSKI: Ik heb al gehoord wat ik van u wilde horen in antwoord op mijn vraag. Ik ga nu naar de volgende vraag. U houdt vol dat u altijd streefde naar het normaliseren van de betrekkingen met de Sovjet Unie, is dat juist?
RAEDER: Het spijt me, ik kon niet horen wat u zei.
COL. POKROVSKI: U houdt vol dat u tijdens uw diensttijd er altijd naar streefde de betrekkingen tussen Duitsland en de Sovjet Unie normaal te houden, is dat juist?
RAEDER: Ik ben altijd voorstander geweest van het beleid van Bismarck, dat we met Rusland een gemeenschappelijk beleid zouden voeren.
COL. POKROVSKI: Als ik uw getuigenis van eergisteren en vrijdag goed heb begrepen wist u in 1940 al dat Hitler van plan was de Sovjet Unie aan te vallen.
RAEDER: In september 1940 hoorde ik voor het eerst bepaalde uitspraken van Hitler zelf dat hij nadacht over een oorlog tegen Rusland, onder bepaalde omstandigheden. Zelfs in de richtlijn noemde hij een van die vereisten, een van die voorwaarden. Hij zei destijds niet tegen mij dat hij onder alle omstandigheden oorlog wilde voeren maar dat we erop voorbereid moesten zijn, zoals in paragraaf 1 staat dat we, voordat we Engeland konden verslaan mogelijk eerst tegen Rusland zouden moeten vechten. Vanaf 1 september maakte ik daartegen bezwaren bij hem.
COL. POKROVSKI: Was er geen geval of een incident waarbij u volhield dat de uitleg die door officiële regeringsorganen werd gegeven voor een aanval op de Sovjet Unie bij u en anderen de indruk wekte dat het opzettelijke propaganda was en dat die uitleg nogal weerzinwekkend was? Herinnert u zich dat?
RAEDER: De propaganda die Hitler maakte wekte indruk? Ik begrijp het niet helemaal.
COL. POKROVSKI: Ik meen dat u ooit schriftelijk het standpunt innam dat het OKW en Buitenlandse Zaken aan het Duitse volk de redenen uitlegden voor een aanval op de Sovjet Unie op zo’n manier dat het opzettelijke propaganda was en het effect was weerzinwekkend. Herinnert u zich dat?
RAEDER: Oh, u bedoelt de uitzendingen die afkomstig waren van Buitenlandse Zaken toen de oorlog begon? Ja, dat was Hitler’s propaganda om het Duitse volk de redenen voor deze oorlog te doen begrijpen. Dat klopt. Voor wat betreft het verbreken van het Pact.....
COL. POKROVSKI: Ik zou graag willen dat u naar een document kijkt. Dit is een document, door u opgesteld en ik zou graag willen dat u ons vertelt of dit document het onderwerp van mijn vraag weergeeft.
RAEDER: Waar is het?
COL. POKROVSKI: “De propagandistische....
RAEDER: “De propagandistische...”- zal ik het voorlezen?
“De propagandistische, politieke en militaire aankondigingen die aan het begin van de orlog werden gedaan door Buitenlandse Zaken en het Opperbevel van de strijdkrachten en die het verbreken van het Pact vanwege schendingen door de Sovjet Unie moesten rechtvaardigen, vonden zeer weinig geloof zowel onder de bevolking als onder de strijdkachten. Ze toonden te duidelijk aan dat het propaganda voor een bepaald doel was met een weerzinwekkend effect.”(USSR-460).
Ik weet dat Hitler destijds zelf die documenten opstelde, samen met Goebbels.
COL. POKROVSKI: In verband met deze vraag heb ik er nog een voor u. Moet ik u zo begrijpen dat uw verschil van mening met Hitler over de buitenlandse politiek en in het bijzonder met betrekking tot oorlogen van agressie minder sterk was dan uw verschil van mening over het huwelijk van een marineofficier met een zeker meisje? Begrijpt u mij?
RAEDER: Ne, dat waren twee totaal verschillende kwesties. Dat waren militaire kwesties waarvan de politieke beslissingen bij de Führer lagen. Ik was ook erg vasthoudend over de morele kwestie waar die het Pact betrof maar ik zond hem geen schriftelijk ultimatum omdat dat in deze zaak voor een soldaat niet passend zou zijn. Ik had de uiteindelijke beslissing niet, die had hij terwijl in het geval van Albrecht het aan mij was om te beslissen – om ja of nee te zeggen – en niet te ondertekenen wat ik moest tekenen.
COL. POKROVSKI: U zegt nu dat dit een morele kwestie is. Lijkt het u niet dat een niet uitgelokte aanval op een land waarmee Duitsland een niet-aanvalsverdrag had – denkt u niet dat een dergelijke kwestie altijd een morele kwestie is?
RAEDER: Natuurlijk, dat is wat ik bij mijzelf zei, dat ik in dit geval ook bijzondere nadruk legde op het morele. Maar ondanks dat was ik, als de hoogste man van de Marine, niet in een positie de dreiging met ontslag op dat moment vol te houden. Ik was teveel soldaat om dat te doen, om op een dergelijk moment de Marine te verlaten.
COL. POKROVSKI: In antwoord op vragen, gesteld door uw raadsman in deze rechtszaal verklaarde u dat de toespraak die u op 12 maart 1939 hield – Edelachtbare, dat is pagina 169 van de Russische tekst in het documentenboek Raeder – de toespraak waarin u Hitler en zijn beleid prees, u zei dat die toespraak niet in overeenstemming was met uw werkelijke mening. Is dat waar of niet?
RAEDER: Nee, dat is niet juist. Ik zei dat we de ervaring hadden dat Communisten en Joden vanaf 1917 tot 1920 onze weerstand sterk ondermijnd hadden en dat het om die reden begrijpelijk was wanneer een Nationaalsocialistische regering bepaalde maatregelen tegen beide zou nemen om hun invloed, die buitensporig groot was, in te dammen. Dat was de strekking van mijn uitspraken en ik heb absoluut niets gezegd over verdere maatregelen die ter sprake zouden kunnen komen.
COL. POKROVSKI: In het kort, u zegt nu dat toen u op 12 maart 1939 die rede hield dat die volledig in overeenstemming was met uw ideeën en uw visie. Is dat juist?
RAEDER: Ja, dat is zo anders had ik hem niet gehouden. Die stemde daarmee overeen in zoverre dat ik moest erkennen dat de Nationaalsocialistische regering op de een of andere manier die invloed, die algemeen gezien werd als buitensporig, moest indammem en zoals ik gisteren zei, de Nationaalsocialistische regering had de Neurenberger wetten uitgevaardigd waar ik het niet geheel mee eens was voor zover die extreem werden. Maar wanneer de regering er zo over dacht, was het voor mij in een openbare rede, die ik in opdracht van die regering hield, niet mogelijk mijn persoonlijke opvattingen te uiten die anders waren. Daaraan moest worden gedacht bij deze rede tot de natie.
De PRESIDENT: Kunt u het binnen een paar minuten afronden? Het is nu vijf over vijf.
COL. POKROVSKI: Ik denk, Edelachtbare, dat ongeveer 10 minuten voor mij voldoende zullen zijn. Ik heb nog maar drie of vier vragen.
De PRESIDENT: Goed.
COL. POKROVSKI: (tot de beklaagde) Om tijd te besparen ga ik niet met u in discussie over de motieven waarom u die rede hield. Het was voor mij belangrijk dat u bevestigde wat u zei, namelijk dat deze rede in overeenstemming was met uw ideeën en uw visie. Ik ga nu naar de volgende vraag.
Op 29 september 1941 publiceerde uw Chef Staf, Admiraal Fricke – spreek ik zijn naam juist uit? Is het Fricke of Fricker?
RAEDER: Fricke, ja, Chef Staf van de SKL.
COL. POKROVSKI: Admiraal Fricke publiceerde een richtlijn met betrekking tot het toekomstige lot van Leningrad. Weet u welk document ik bedoel of moet het aan u worden gegeven?
RAEDER: Nee, ik ken dat document heel goed.
COL. POKROVSKI: Deze richtlijn werd met uw toestemming uitgegeven?
RAEDER: Daar gaf ik geen bijzonder bevel voor want er bestond geen noodzaak dat door te geven. Mag ik kort uitleggen wat er aan de hand was. Ik had.....
COL. POKROVSKI: Ja, en ik wil graag dat u het kort houdt.
RAEDER: Heel kort, ja. Toen ik hoorde dat Hitler van plan was tijdens de oorlog Leningrad te bombarderen verzocht ik hem om de haven en de haveninstallaties te ontzien omdat die later voor ons van nut konden zijn omdat we onze bases steeds naar het Oosten moesten verplaatsen vanwege de Britse luchtaanvallen in de Baltische Zee. Kort voor de datum die u noemde was Admiraal Fricke op Hitler’s hoofdkwartier geweest – waarom weet ik niet – en had in mijn afwezigheid met de Führer gesproken en de Führer had hem toen dat plan uitgelegd om Leningrad te bombarderen, in het bijzonder met vliegtuigen en hij gebruikte daarbij die overdreven woorden die daarna in het document werden gezet. De Marine had absoluut niets te maken met de beschieting van Leningrad. Daarvoor kregen we geen bevelen. We stelden alleen maar belang in dat ene dat ik net heb genoemd, dat de scheepswerven en haveninstallaties zouden worden ontzien. De Führer had Fricke gezegd dat hij helaas niet in de positie was dat te doen omdat zo’n aanval, zeker met vliegtuigen, niet zo nauwkeurig kon worden uitgevoerd. Alles wat we konden doen was Admiraal Carls inlichten dat Leningrad, wanneer het zou worden ingenomen, niet als basis kon worden gebruikt en Admiraal Carls moest alle voorbereidingen stoppen, waaraan hij al begonnen was met het toewijzen van Duitse arbeiders en waarschijnlijk ook machines die later in Leningrad zouden worden gebruikt. Carls moest dat weten en zoals in het document staat, de zogeheten afdeling Kwartiermeester van de Marine moest het ook weten en daarom gaf Admiraal Fricke dat document uit. Helaas nam hij in dat document de uitdrukkingen op die Hitler had gebruikt en die niets met de zaak te maken hadden voor zover het ons betrof. Door het zo te doen nam hij in geen geval de verantwoording op zich, in die zin dat hij ermee instemde. Hij dacht alleen maar dat hij Hitler’s versie van het bevel moest doorgeven.
De Marine had met de hele kwestie niets te maken. Het zou niet nodig zijn geweest dat uit te geven en helaas en heel onverstandig werd die door Hitler gebruikte uitdrukking in het document opgenomen. Er gebeurde echter niets en dat document werd niet doorgegeven via Generaladmiral Carls naar onze commandant in Finland. Dat is het hele verhaal.
COL. POKROVSKI: Het lijkt mij dat de kwestie ingewikkelder wordt. Ik heb u een eenvoudigev raag gesteld. Uw Chef Staf, Chef Operaties, gaf een richtlijn uit. Wist u van die richtlijn?
RAEDER: Nee, dat is geen richtlijn – dat kan ook uit de fotostaat worden opgemaakt – want die brief was niet aan mij overlegd om door te geven en dat toont aan dat het niet als erg belangrijk werd gezien. Het was geen richtlijn om een operatie te beginnen of iets belangrijks. Het was slechts een richtlijn om alles te stoppen dat mogelijk was gedaan met betrekking tot bases zodat er in feite niets gebeurde. Toen dat document dus door Admiraal Fricke werd doorgegeven gebeurde er helmaal niets. Het was volkomen overbodig.
COL. POKROVSKI: U hebt het wel over de verwoesting van een van de grootste steden in de Sovjet Unie. In dit document hebt u het over het met de grond gelijk maken van de stad en nu houdt u vol dat het min of meer een kleinigheid is, dat deze kwestie niet belangrijk genoeg was om aan u gemeld te worden, als Fricke’s meerdere. Moeten wij dat geloven?
. RAEDER: Natuurlijk. Het is geen kwestie van de beschieting van Leningrad, waarmee wij helemaal niets te maken hadden. Het was de mindere kwestie die ons interesseerde, de kwestie of wij later in staat zouden zijn daar een marinebasis te vestigen – en of we arbeiders en machines naar Leningrad konden brengen. Dat was een minder belangrijke kwestie. Het beschieting was Leningrad was een veel belangrijker kwestie.
COL. POKROVSKI: Ik denk dat het Tribunaal u goed kan begrijpen en de nodige conclusies trekken, zowel uit dit document als uit uw verklaringen.
Nu heb ik een laatste vraag voor u. Hebt u op 28 augustus 1945 in Moskou niet een verklaring opgesteld over de redenen van Duitsland’s nederlaag?
RAEDER: Ja, ik schonk daar bijzondere aandacht aan, na de ineenstorting.
COL. POKROVSKI: Edelachtbare, wij dienen dit document bij het Tribunaal in in de vorm van uittreksels, document USSR-460. Om tijd te besparen zou ik u naar diverse uittreksels uit deze verklaring willen laten luisteren.
(tot de beklaagde): Er zal u worden aangewezen waar die in het origineel te vinden zijn en u kunt zeggen of ze correct voor het verslag zijn voorgelezen en of u ze erkent en bevestigt.
“Mijn houding ten opzichte van Adolf Hitler en de Partij. Rampzalige invloed op het lot van de Duitse natie......”
Hebt u de plek gevonden?
RAEDER: Ja, ik heb het.
COL. POKROVSKI: “Onvoorstelbare ijdelheid en grenzenloze....”
Dr. SIEMERS: Wilt u mij alstublieft daar een afschrift van geven zodat ik het kan volgen?
COL. POKROVSKI: “Onvoorstelbare ijdelheid en grenzenloze ambitie waren zijn belangrijkste eigenaardigheden, het najagen van populariteit , opschepperij, ongeloofwaardigheid, vaagheid en egoisme die ten behoeve van de staat en het volk niet werden beperkt. Hij was opvallend in zijn hebzucht, zijn verkwisting en zijn verwijfde, onsoldateske manieren.”
Dan, iets verderop:
“Ik ben ervan overtuigd dat Hitler zich snel bewust werd van zijn karakter maar er gebruik van maakte zolang het hem uitkwam en hij nam voortdurend nieuwe taken op zich om te voorkomen dat hij een gevaar voor zichzelf werd.”
Op pagina 24 van uw document geeft u nog een karakteristiek: “De Führer bleef belang hechten aan het feit dat aan de buitenkant zijn relatie met mij normaal en goed leek. Hij wist dat ik hoog stond aangeschreven in alle echt belangrijke kringen onder het Duitse volk en dat iedereen over het algemeen groot vertrouwen in mij had. Dat kan niet worden gezegd van Göring, Von Ribbentrop, Dr. Goebbels, Himmler en Dr. Ley.”
Nu vraag ik u pagina 27 op te slaan.
RAEDER: Maar er ontbreekt iets. Op dezelfde manier als van bijvoorbeeld Baron von Neurath, Graaf Schwerin von Krosigk, Schacht, Dorfmüller en anderen,” die aan de andere kant stonden.
COL. POKROVSKI: Blijkbaar werd het voor u niet goed vertaald. Ik zal deze passage voor het verslag voorlezen. Nu naar pagina 27, deze passage is met rood onderstreept: “De sterke politieke neiging van Dönitz tot de Partij.....
De PRESIDENT: (onderbreekt hem) Ik vind dat het Tribunaal dit zelf kan lezen als beklaagde zegt dat het waar is en dat hij het heeft geschreven. Misschien kan Dr. Siemers het nakijken om te zien of er geen onnauwkeurigheden in staan.
COL. POKROVSKI: Goed, Edelachtbare. Dan heb ik de gelegenheid een korte vraag te stellen.
(tot de beklaagde): Ik vraag u naar een plek op pagina 29 te kijken, die met potlood is gemarkeerd, waar de paragraaf handelt over Feldmarschall Keitel en General Jodl.
Wilt u dat bevestigen?
RAEDER: Wat moet ik doen? Ja, nou.....
COL. POKROVSKI: Ik vraag u met betrekking tot alles wat ik voor het verslag heb voorgelezen en wat u in deze paragraaf schrijft. Ik zou een antwoord van u willen horen. Bevestigt u dat allemaal?
Dr. SIEMERS: Meneer de President, ik ben het volkomen eens met de suggestie van het Tribunaal. Ik zou echter willen vragen of het hele document kan worden ingediend. Ik heb slechts korte uittreksels voor me en ik zou dankbaar zijn als ik het hele document kon zien. Ik neem aan dat Kolonel Pokrovski daarmee instemt.
De PRESIDENT: Zeker, Dr. Siemers, omdat een deel van het document als bewijsmateriaal is ingediend kunt u naar de rest van het document verwijzen. U kunt het restant van het document indienen als u dat wilt.
RAEDER: Ik zei destijds dat ik een verklaring probeerde te vinden voor onze ineenstorting.
COL. POKROVSKI: Allereerst vraag ik u te antwoorden, ja of nee.
RAEDER: Ja. Over het algemeen ben ik het geheel met deze beslissing eens. Maar ik zou eraan willen toevoegen dat ik deze zaken opschreef onder uitzonderlijk moeilijke omstandigheden. Ik wil niet in details treden en ik heb nooit verwacht dat dit ooit openbaar zou worden. Dit waren notities voor mijzelf om later een oordeel te kunen vormen. Ik zou ook speciaal willen vragen dat wat ik over Generaloberst Jodl heb gezegd ook in het verslag wordt opgenomen, of waar het hoort, direct na de uitspraak over Feldmarschall Keitel. Wat betreft Feldmarschall Keitel zou ik willen benadrukken dat ik van plan was duidelijk te maken dat het zijn gedrag was ten opzichte van de Führer dat het voor hem mogelijk maakte zo lang met hem samen te werken want als iemand anders in die positie zou zijn geweest, die iedere dag of om de dag onenigheid met de Führer had dan zou het hele werk van de strijdkrachten onmogelijk zijn geweest.
Dat is de reden en de uitleg van wat ik met die uitspraak heb willen zeggen.
COL. POKROVSKI: De Sovjet aanklager heeft verder geen vragen voor de beklaagde.

De PRESIDENT: Beklaagde, hebt u het hele document voor u? Was dat het origineel dat u voor u had?
RAEDER: Ja.
DE PRESIDENT: In uw handschrift?
RAEDER: Nee, het is in machineschrift maar het is door mij ondertekend.
De PRESIDENT: Dan kan het document aan Dr. Siemers worden gegeven.
Dr. Siemers, wilt u een verhoor in tweede termijn, naast het indienen van dat document? Hebt u nog vragen als aanvulling op het indienen van dat document?
Dr. SIEMERS: Ja, naar aanleiding van het verhoor van Sir David zou ik een verhoor in tweede termjn willen afnemen en zou ik daarvoor toestemming willen vragen nadat ik dit document heb gelezen zodat ik dit document in dit verband morgen ook kan behandelen.
Mr. DODD: Meneer de President, met betrekking tot dit document kwam een gedachte bij mij op – begrijp ik goed dat het Tribunaal opdracht zal geven dat er afschriften worden uitgedeeld aan alle raadslieden van de Verdediging? Er zijn zaken betreffende de beklaagden waarover de raadsman wellicht wil ondervragen. Ze zouden verrast kunnen zijn.
De PRESIDENT: Ik meen dat het eerlijk zou zijn dat Dr. Siemers het document te zien krijgt.
Mr. DODD: Ja, daar heb ik geen bezwaar tegen. Maar mijn punt is dat in het document wordt verwezen naar beklaagden, anders dan die door Dr. Siemers worden vertegenwordigd. En op een later tijdstip, wanneer dit document niet aan de anderen bekend gemaakt wordt door lezing of overhandiging in vertaalde vorm, zouden zij onwetendheid kunnen bepleiten en gebrek aan gelegenheid tot ondervraging.
De PRESIDENT: Ik vind dat er fotostatische kopieën moeten worden gemaakt zodat alle beklaagden waarnaar verwezen wordt zich op de hoogte kunnen stellen van de inhoud van het document.
Mr. DODD: Ik dacht die suggestie te moeten doen.
De PRESIDENT: Ja.
(de zitting wordt verdaagd tot 21 mei om 10:00 uur.)

Zie ook: Verhoor Raeder 1, Verhoor Raeder 2, Verhoor Raeder 3, Verhoor Raeder 4, Slotverklaring Raeder, Vonnis Raeder

Definitielijst

Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Geallieerden
Verzamelnaam voor de landen / strijdkrachten die vochten tegen Nazi-Duitsland, Italië en Japan gedurende WO 2.
invasie
Gewapende inval.
muiterij
Opstand van soldaten of schepelingen tegen het gezag.
Nazi
Afkorting voor een nationaal socialist.
Propaganda
Vaak misleidende informatie die gebruikt wordt om aanhangers / steun te winnen. Vaak gebruikt om ideele en politieke doelen te verwezenlijken.
staat van beleg
Toestand waarin alle burgerlijke vrijheden worden opgeschort en het bestuur bij het leger berust.
torpedo
Oorlogswapen, met van een explosieve lading voorzien sigaarvormig lichaam met een voortstuwings- en besturingsmechanisme, bestemd om na lancering via het water zijn weg te zoeken naar vijandelijke schepen en deze door een onderwaterexplosie uit te schakelen.
USSR
Unie van Socialistische Sovjet Republieken, ook wel Sovjet-Unie genoemd. Federatie van republieken tijdens de communistische periode van Rusland.

Informatie

Vertaald door:
Arnold Palthe
Geplaatst op:
18-03-2010
Laatst gewijzigd:
18-04-2010
Feedback?
Stuur het in!

Gerelateerde thema's

Gerelateerde personen

Bronnen

International Military Tribunal, Nuremberg 1947.