TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Ochtendzitting 2 17-05-1946

De PRESIDENT: Het Tribunaal heeft nauwkeurig en langdurig aandacht geschonken aan de beschouwing van de documenten die door Dr. Siemers namens beklaagde Raeder zijn ingediend en wij wensen niet dat de documenten die wij voorstellen toe te laten worden voorgelezen omdat wij ze allemaal al hebben gelezen.
Ik zal nu de afzonderlijke documenten behandelen.
Document 66 wordt toegelaten als discussiestuk en niet als bewijsmateriaal; document 101 wordt geweigerd; documenten 102 tot 105 worden toegelaten; document 106 wordt geweigerd; document 107 wordt toegelaten; document 39 wordt geweigerd; document 63 wordt toegelaten; document 64 wordt geweigerd; document 99 wordt geweigerd; document 100 wordt toegelaten; documenten 102 tot 107 worden toegelaten; document 38 wordt geweigerd; document 50 wordt geweigerd; document 55 wordt geweigerd; document 58 wordt geweigerd; documenten 9, 56, 57, 60, en 62 worden geweigerd. Ik zou in die groep document 28 hebben moeten opmnemen dat ook geweigerd wordt. Documenten 31, 32, 36, 37, en 39 worden geweigerd; document 41 wordt toegelaten; document 99 is al geweigerd, en document 101 is al geweigerd; document 59 wordt toegelaten; document 68 wordt geweigerd; document 70 wordt geweigerd; document 72 wordt geweigerd; document 74 wordt geweigerd; document 75 wordt toegelaten; document 77 wordt toegelaten; document 79 wordt toegelaten; document 80 wordt toegelaten; document 84 wordt toegelaten; document 85, dat op pagina 82 van deel V staat, wordt toegelaten; document 87 wordt geweigerd; document 88, wordt toegelaten; document 91 wordt toegelaten; document 13 wordt toegelaten; document 27 wordt toegelaten.
De Aanklager kan als hij dat wenst een verzoek indienen om de getuige te horen die dat document heeft opgesteld.
HET TRIBUNAAL (Mr. Francis Biddle, lid namens de Verenigde Staten): Dat is Admiraal Böhm.
De PRESIDENT: Admiraal Böhm, ja.
Document 83 wordt toegelaten; document 34 wordt toegelaten; document 48 wordt geweigerd. Ben ik te snel voor u gegaan, Dr. Siemers? Hebt u de paar laatste?
Dr. SIEMERS: Ja, ik heb alles gehoord.
Mr. DODD: Meneer de President, gisteren verzocht het Tribunaal ons zo mogelijk de oorsprong vast te stellen van document 1014-PS. Er werd door Dr. Siemers een vraag over gesteld. Het is bewijsstuk USA-30. Ik heb onderzoek laten doen en ik heb wat gegevens betreffende dit document die we bereid zijn in te dienen. Ik zou erop willen wijzen dat 1014-PS, 798-PS en L-3 documenten zijn die allemaal dezelfde toespraak betreffen die op 22 augustus 1939 op de Obersalzberg werd gehouden. Ze werden op 26 november 1945 als bewijsmateriaal ingediend door Mr. Alderman van de Amerikaanse staf.
Ik zou erop willen wijzen dat L-3, waarnaar Dr. Siemers gisteren verwees, slechts ter identificatie is gepresenteerd zoals het verslag van de verhandeling van 26 november aantoont en het kenmerk USA-28 slechts ter identificatie heeft gekregen. Mr. Alderman wees erop, zoals het verslag aantoont, dat hij het niet als bewijsmateriaal heeft gepresenteerd, dat het een krant was die ons in eerste instantie in handen kwam door de hulp van een krantenman en dat later de documenten 798-PS en 1014-PS tussen veroverde documenten werden gevonden. Die betroffen dezelfde toespraak op de Obersalzberg. Mr. Alderman heeft die twee destijds ook gepresenteerd.
Nu, document 798-PS, bewijsstuk USA-29 en docu¬ment 1014-PS, bewijsstuk USA-30, werden beide door troepen van de Verenigde State als volgt gevonden:
Ze waren uit het hoofdkwartier van het OKW in Berlijn weggehaald en in de loop van enkele reizen in die dagen kwamen ze ergens aan en werden door het OKW, zo blijkt nu, opgeslagen op diverse plaatsen onder toezicht van een Generaal Winter van de Duitse strijdkrachten; en ze werden in drie treinen naar Saalfelden vervoerd in Oostenrijks Tirol. Daarop gaf Generaal Winter bevel dat alle documenten die hij bezat moesten worden overgedragen aan de Geallieerde troepen en dat gebeurde ook. Deze documenten werden samen met nog andere papieren door Generaal Winter en zijn staf destijds overgedragen en op 21 mei 1945 werden ze uit Saalfelden weggehaald waar ze ondeer controle van Generaal Winter waren en overgebracht naar Documentencentrum 3 van het Amerikaanse leger in München. Toen ze in München waren werden ze met hulp van klerken van het OKW en het OKH gesorteerd en gecatalogiseerd door de afdeling G2 van SHAEF. Op 16 juni 1945 werden deze documenten samen met andere met zes vrachtwagens weggehaald uit het hoofdkwartier van het 3de Leger in München en overgebracht naar het U.S. Group Control Council Nummer 32 in Seckenheim, Duitsland dat gevestigd was in de voormalige kantoren van I.G. Farben en opgeslagen op planken op de derde verdieping van het gebouw en onder bewaking gehouden. Tussen 16 juni 1945 en 30 augustus 1945 werd het verzamelen, sorteren, bundelen en catalogiseren van deze documenten uitgevoerd onder toezicht van de Britse Kolonel Austin door personeel van het hoofdkwartier en het G-2 Document Center van de G-2 Operational Intelligence Section, 6889 Document Center Berlijn en de Britse sectie Vijandelijke Documenten en de Britse Militaire Inlichtingendienst sectie Onderzoek. Beginnend op 5 juli 1945 tot aan 30 augustus 1945 werden deze documenten daar bestudeerd door leden van de staf van de Amerikaanse Chief Council. Luitenant Margolies die hier in de rechtszaal aanwezig is als lid van onze staf heeft deze documenten persoonlijk uitgezocht uit uw dossier 798-PS en 1014-PS uit de bij het OKW veroverde documenten, heeft ze naar Neurenberg overgebrachten ze opgeborgen in de documentenzaal waar ze sindsdien onder strenge bewaking zijn gehouden. Dat is de geschiedenis van die twee documenten waarover Dr. Siemers gisteren enige twijfels had – aamzienlijke twijfels mag ik wel zeggen – en aangaf dat er vreemds aan de hand was met de inhoud ervan. Ik meen dat ik de geschiedenis die ik heb verteld in de vorm van een verklaring over de handtekening van Lt-Commander Hoppe de bron duidelijk vaststelt en waar ze sindsdien zijn gebleven en ik denk dat de eerlijkheid gebiedt te zeggen waar Dr. Siemers het nodig vond erop te wijzen dat de taal uiterst grof was en werd toegeschreven aan Hitler dat deze documenten werden ingebracht om aan te tonen dat deze mensen over een aanvalsoorlog spraken. Als het Tribunaal deze documenten leest zullen ze duidelijk aantonen dat ze in grote lijnen overeenstemmen, er zijn natuurlijk verschillen in terminologie maar het belangrijkste en de reden waarom ze werden ingebracht was om aan te tonen dat deze mensen het over een aanvalsoorlog hadden. Ik zou willen zeggen dat het mij niet verbaast dat mijn confrère gevoelig is voor de opmerking maar ik denk dat het stilzwijgende bewijs in dit geval tot dusverre aantoont dat deze dingen niet alleen werden gezegd maar ook gedaan.
M. DUBOST: Met welnemen van het Tribunaal, ongetwijfeld zit er een fout in de vertaling. Wij hebben begrepen dat 106 de eerste keer is geweigerd en de tweede keer is toegelaten in de groep 102 tot 107.
De PRESIDENT: Ik ben bang dat het mijn fout was. Ik heb gezegd dat de groep 102 tot 107 is toegelaten maar ik heb ook gezegd dat 106 werd geweigerd en blijft geweigerd. Het is helemaal mijn fout. 106 is geweigerd.
M. DUBOST: 106 is geschrapt en 102 tot 107 zijn ook geweigerd, niet waar?
De PRESIDENT: Nee, ik zal de juiste nummers opnoemen: 102, 103, 104, 105 en 107 zijn toegelaten.
M. DUBOST: Goed, Meneer de President, we zullen in de loop van de verhandeling verdere uitleg geven over 102 tot 107.
De PRESIDENT: Ja.
Dr. SIEMERS: Meneer de President, mag ik een paar woorden zeggen betreffende de uitlating van Mr. Dodd? Ik twijfelde er niet aan – en nu zeker niet – dat nu deze documenten zijn gevonden ze bijzonder correct behandeld zijn en Mr. Dodd heeft het alleen daarover gehad. Ik vind dat het belangrijk is om vast te stellen of men kan bepalen welk verband deze documenten hadden met andere documenten want op die manier kan men zien of dit documenten waren die eigendom van een bepaalde adjudant waren. Bijvoorbeeld, waren ze opgenomen in het dossier Hossbach of in het dossier Schmundt? Als die documenten zich bijvoorbeeld in het dossier Schmundt bevonden is het waarschijnlijk dat ze aan de adjudant toebehoorden.
De PRESIDENT: Dat geeft allemaal gewicht aan het document, niet waar? Ongetwijfeld heeft een document dat is ondertekend meer gewicht dan een document dat niet ondertekend is. Het Tribunaal zal al die zaken in overweging nemen wanneer het de documenten beoordeelt maar de toelaatbaarheid van een document hangt ervan af of het een gevonden en veroverd Duits document is.
Dr. SIEMERS: Meneer de President, ik wilde dit alleen maar zeggen omdat het onplezierig is wanneer de Amerikaanse delegatie mijn motie betreffende het document verkeerd begrijpt. Ik uit geen beschuldigingen over de manier waarop het document werd gevonden, ik zeg alleen maar dat niet vast staat tussen welke papieren het werd gevonden. Ik merkte dat Mr. Dodd de drie betrokken documenten op precies dezelfde wijze behandelde terwijl Mr. Alderman op pagina 188 van het verslag (Deel II, pagina 286) stelt dat een van deze drie documenten, L-3 duidelijk niet in orde was vanwege de twijfelachtige oorsprong ervan. Daarom trok hij het document terug.
Mag ik nu, met welnemen van het Tribunaal verder gaan met het verhoor van beklaagde Raeder?
(tot de beklaagde): Admiraal, we hebben een paar laatste vragen betreffende de samenzwering. Ik denk niet dat het lang zal duren. Ik vraag u te kijken naar document C-155. Dat is bewijsstuk GB-214, in documentenboek 10, pagina 24 – documentenboek 10 van de Britse delegatie, pagina 24.
Het is uw brief van 11 juni 1940, gericht aan 74 bureau’s van de Marine en die de Aanklager een brief ter rechtvaardiging heeft genoemd. De Aanklager wil hieruit afleiden dat u wist dat er al in de zomer van 1939 een oorlog kon worden verwacht. Ik zou graag willen dat u kort reageert op deze beschuldiging.
RAEDER: Er is bewijs te over dat ik helemaal geen oorlog verwachtte in de herfst en gezien de geringe mate van herbewapening van de Kriegsmarine was dit volkomen logisch. Ik heb in mijn toespraak tot U-bootofficieren in Schwinemünde heel duidelijk gezegd dat we daar niet op hoefden te rekenen.
Dr. SIEMERS: En wat was de reden voor die brief, C-155.?
RAEDER: De reden was dat een aantal torpedoboten had mis geschoten en dat kon worden teruggevoerd op het feit dat de torpedo’s nog niet zo goed ontwikkeld waren als ze aan het begin van een oorlog hadden moeten zijn. Een bijkomende reden was dat nu de oorlog zo plotseling was uitgebroken, veel officieren geloofden dat het beter geweest zou zijn het U-boot wapen zo ver mogelijk te ontwikkelen zodat dit wapen tenministe in grote aantallen beschikbaar zou zijn in geval van een oorlog. Ik bestreed die mening juist omdat een dergelijke oorlog niet te verwachten was. En op pagina 6, de achtste alinea benadruk ik nogmaals – in de tweede regel – dat de Führer tot aan het einde toe hoopte het dreigende conflict met Engeland tot 1944 of 1945 uit te stellen. Ik heb het hier over een dreigend conflict. Een dreigend conflict is niet iets waar je naar streeft, het moet eerder worden gevreesd.
Dr. SIEMERS: Er is nog een ander sleuteldocument, document 789-PS, bewijsstuk USA-23; de hele lange toespraak die Hitler op 23 november 1939 hield voor de opperbevelhebbers.
Dit document, Meneer de President, bevindt zich in documentenboek 10a op pagina 261. Dit is alweer een rede van Hitler zonder aanwijzing wie hem noteerde. De handtekening en de datum ontbreken.
(tot de beklaagde): Omdat dit overeenkomt met andere documenten hoef ik u op dit punt niets te vragen. Ik zou alleen willen weten, Admiraal, verried die rede ook een definitieve achtergrond, een bepaald mentaal voorbehoud aan de kant van Hitler?
RAEDER: Ja. Er heerste destijds een nogal ernstig conflict tussen Hitler en de opperbevelhebbers van de strijdkrachten en ook een verschil van mening met de leidende generaals betreffende het offensief in het Westen. De Führer verzamelde alle leiders om hen zijn mening over deze hele kwestie te geven. Hij stelde – en ik was zelf aanwezig – dat hij tot die tijd altijd gelijk had gehad met zijn beslissingen en dat hij ook gelijk zou hebben wanneer hij meende dat het offensief in het Westen zo mogelijk in de herfst moest beginnen. Tegen het einde gebruikte hij krachtige taal; in de op drie na laatste alinea van het document zegt hij: “Ik zal nergens bang voor zijn en iedereen vernietigen die tegen mij is.” Dat was tot de generaals gericht. In werkelijkheid begon het offensief in het Westen pas in het voorjaar omdat het werd opgehouden door de weersomstandigheden.
Dr. SIEMERS: Daarover hebben we details gehoord tijdens eerdere zaken en ik denk niet dat we daar nu op in moeten gaan. In dit verband komen we toe aan het laatste document, dat is C-126, dat u ook voor u hebt liggen, GB-45. Het staat in documentenboek 10a op pagina 92.
Met betrekking tot de voorbereiding van de oorlog tegen Polen heeft de Aanklager dit document van het OKW, gedateerd 22 juni 1939 en ondertekend door Keitel ingediend, omdat dat document een tijdschema bevat voor Fall Weiss, de oorlog tegen Polen. Gaf dat document of die richtlijn u een aanwijzing van een beslist agressieve bedoeling?
RAEDER: Nee. Helemaal geen definitieve agressieve bedoelingen. In alle gevallen moesten bepaalde lange termijn vragen worden opgehelderd, bijvoorbeeld of onze opleidingsschepen die normaal gesproken ‘s zomers naar zee gingen moesten uitvaren of dat ze moesten wachten. Deze beslissing moest echter begin augustus worden genomen. In verband met die order gaf ik de order van 2 augustus uit, die ook betrekking had op dat document, aan de afzonderlijke hogere Marinebureau’s namelijk een operationele richtlijn voor de inzet van Atlantische onderzeeërs bij Fall Weiss. Mag ik de eerste regels voorlezen, omdat de woordkeus belangrijk is:
“Bijgevoegd is een operationele richtlijn voor de inzet van U-boote die bij wijze van voorzorg de Atlantische Oceaan op worden gestuurd in het geval dat het voornemen om Fall Weiss uit te voeren onveranderd blijft. F.d.U (Führer der U-boote) moet zijn operatiebevel tegen 12 augustus indienen bij de SKL (Seekriegsleitung). De beslissing betreffende het uitvaren van de U-boote naar de Atlantische Oceaan zal waarschijnlijk voor midden augustus worden genomen.”
“Als de operaties niet worden uitgevoerd, dient deze richtlijn uiterlijk 1 oktober 1939 te worden vernietigd.” (Document C-126, bewijsstuk GB-45.)
Het stond dus niet vast dat dergelijke operaties zouden plaatsvinden. Het was eerder een voorzorgsmaatregel die onder alle omstandigheden moest worden genomen in verband met Fall Weiss.
Dr. SIEMERS: Admiraal, u hebt gezegd dat Hitler u er herhaaldelijk van verzekerde, in het bijzonder wanneer u met hem alleen sprak, dat er geen oorlog zou komen?
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: In het bijzonder zou er geen oorlog komen tegen Engeland.
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: Nu dan, op 3 september 1939 brak de oorlog met Engeland wel uit. Sprak u in dit verband met Hitler over deze kwestie en zo ja, wanneer?
RAEDER: Op 3 september in de morgen, ik meen tussen 10 en 11 uur – het exacte tijdstip herinner ik me niet meer – werd ik naar de Reichskanzlei geroepen. De SKL had me al geinformeerd dat er een ultimatum was ontvangen van Frankrijk en Engeland. Ik kwam de studeerkamer van de Führer binnen waar zich een aantal personen had verzameld. Ik herinner me alleen nog dat de plaatsvervanger van de Führer, Hess aanwezig was. Ik kan niet zeggen wie daar verder nog waren. Ik merkte dat Hitler zich bijzonder ongemakkelijk voelde toen hij ons vertelde dat ondanks al zijn hoop, een oorlog met Engeland op handen was en dat het ultimatum was ontvangen. Het was een uitdrukking van ongemak zoals ik bij de Führer nog nooit had gemerkt.
Dr. SIEMERS: Ik kom nu toe aan de beschuldiging van de Aanklager dat u, Admiraal instemde met het Nationaalsocialisme en het sterk steunde.
Mag ik het Tribunaal verzoeken naar document D-481 te kijken, GB-215 in documentenboek 10a, pagina 101. Dit handelt over de eed van ambtenaren en de eed van soldaten.
(tot de beklaagde): De Aanklager heeft gesteld, onder verwijzing naar dit document dat u op 2 augustus 1942 in een bijzondere ceremonie een eed aflegde op Adolf Hitler en niet op het Vaderland. In het transcript van 15 januari 1946, pagina 271 (Deel V, pagina 262) lezen we:
“Het Tribunaal zal zien dat Raeder” - in zijn eed – “Führer zei in plaats van Vaderland.”
Ik begrijp dit niet en wil u vragen uit te leggen of het juist is dat u enig aandeel had in het wijzigen van de eed van Vaderland naar Hitler.
RAEDER: Nee, ik begrijp die beschuldiging absoluut niet. De hele kwestie was nou niet bepaald een ceremonie. Ik weet niet wie wordt verondersteld het te hebben gezien zodat hij een dergelijke uitspraak kon doen. De Opperbevelhebber von Blomberg en de drie opperbevelhebbers van de strijdkrachten werden in de morgen van 2 augustus bij Hitler geroepen. We waren in zijn studeerkamer en Hitler vroeg ons naar zijn bureau te komen zonder enige ceremonie. Toen legden we de eed af die hij als Staatshoofd en Opperbevelhebber van de Strijdkrachten aan ons voorlas. Wij herhaalden die eed. Niemand van ons had deel aan het opstellen van die eed en niemand had ons gevraagd dat te doen. Er was geen eerdere eed ooit op het Vaderland afgelegd voor zover het de tekst betrof. Eens heb ik een eed afgelegd op de Keizer als Opperkrijgsheer, een keer op de Grondwet van Weimar en de derde eed op de persoon van het Staatshoofd en Opperbevelhebber van de Strijdkrachten – Hitler. In alle drie de gevallen legde ik de eed af op mijn volk, mijn vaderland. Dat spreekt voor zich.
Dr. SIEMERS: Admiraal, toen u werd bevolen naar die bijeenkomst op 2 augustus te komen, wist u van tevoren waar het over ging?
RAEDER: Nou. ik mag aannemen dat zijn adjudant mijn adjudant inlichtte dat ik moest komen in verband met het afleggen van een eed. Ik kan dat nu niet met zekerheid zeggen maar dat neem ik aan.
Dr. SIEMERS: Het was de morgen na de dood van Von Hindenburg?
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: De dag na de dood van Von Hindenburg?
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: Kende u de tekst van de eed?
RAEDER: Nee, maar de eed was geschreven op een vel papier en ik neem aan dat we van te voren, bij zijn bureau over de tekst werden ingelicht.
Dr. SIEMERS: Mag ik op dit moment zeggen, Meneer de President, dat de tekst is opgenomen in het document dat ik heb genoemd en een Reichsgesetz vertegenwoordigt.
(tot de beklaagde): De Aanklager stelt dat u op 30 januari 1937 Partijlid werd vanwege het feit dat u het Goldenes Parteiabzeichen ontving. Wilt u kort antwoord geven op dit punt dat in andere zaken al eerder besproken is?
RAEDER: Toen de Führer mij het Goldenes Parteiabzeichen verleende zei hij nadrukkelijk dat dit de hoogste onderscheiding was die hij op dat moment kon toekennen. Ik kon helemaal geen Partijlid worden omdat was bepaald dat militairen geen Partijlid konden worden. Dat is algemeen bekend en om die reden is die bewering ook onbegrijpelijk.
Dr. SIEMERS: Lidmaatschap van militairen was verboden volgens de Grondwet?
RAEDER: Ja, verboden. Mag ik nog een ding zeggen om misverstanden te voorkomen? Het was verboden op grond van zowel de Grondwet van Weimar als op grond van besluiten die Hitler had uitgevaardigd.
Dr. SIEMERS: Was u tegen de Partij vanwege uw trouwe houding jegens het Christendom en de Kerk, iets wat algemeen bekend was. In het kort, waar bleek dit uit? Had u vanwege dit moeilijkheden met de Partij?
RAEDER: Over het algemeen had ik geen grote moeilijkheden met de Partij, iets wat meen ik het best wordt verklaard uit het feit dat de Kriegsmarine in hoog aanzien stond bij de Partij, zoals in heel Duitsland. Ik heb altijd de hogere officieren, tenminste de commandanten van bases en vlootcommandanten via de bevoegde autoriteiten iedere wrijving laten wegnemen die onder de lagere rangen ontstond. Als ze ernstiger waren, werden ze onder mijn aandacht gebracht en ik handelde het af; wanneer het om principiële kwesties ging gaf ik ze door aan het OKW. Omdat ik er nooit iets tussendoor liet glippen, in geval van ophitsing door de Partij, werden de betrekkingen al gauw zeer vriendelijk en kon ik alle soorten wrijving voorkomen zodat die al snel nauwelijks meer voorkwamen. In dat opzicht hadden we bij de Marine het voordeel dat er geen territoriale zaken te regelen waren. We hielden ons alleen maar bezig met de zee en werkten alleen in de steden aan de kust waar in feite alles met de Marine te maken had. Ik had wel moeilijkheden vanwege Heydrich, die ik in 1928 of 1929 uit de Marine had laten zetten nadat een Hof van Eer hem veroordeeld had wegens aanranding van een jonge vrouw. Hij was lange tijd zeer haatdragend jegens mij en probeerde mij bij diverse gelegenheden zwart te maken bij de partijleiding of bij Bormann zelfs bij de Führer. Ik was echter altijd in staat deze aanvallen af te slaan zodat die geen gevolgen hadden voor mijn positie in het algemeen.
Die houding van Heydrich drong op een of andere manier door tot Himmler zodat ik ook hier van tijd tot tijd een krachtig gestelde brief moest schrijven maar het was juist de forse taal van die brieven die in de meeste gevallen wel hielp.
Ik zou geen tijd willen verdoen met het noemen van diverse voorvallen, zoals die met de SD; er vonden echter geen directe aanvallen plaats vanwege mijn houding ten opzichte van de Kerk. Er was alleen die uitspraak gedaan door Goebbels, waarover ik van mijn medebeklaagde Hans Fritzsche hoorde dat ik bij de Partij in ongenade was gevallen vanwege mijn houding ten opzichte van de Kerk maar zoals ik heb gezegd liet men het mij niet op een onaangename manier voelen.
Dr. SIEMERS: Ik meen dat ik u niet hoef te vragen tijd te verknoeien door uit te leggen hoeveel belang u hechtte aan religieuze kwesties binnen de Kriegsmarine. Ik zal een daartoe strekkende verklaring indienen zonder hem voor te lezen. Die werd afgelegd door Hoofdaalmoezenier Ronneberg die u vele jaren hebt gekend en die de situatie beschreef en daarmee alles ophelderde. Mag ik in dat verband echter een vraag stellen? Hebt u herhaaldelijk bij Hitler benadrukt dat een religieuze houding noodzakelijk was voor de soldaten en de Marine?
RAEDER: Ja, dat gebeurde nogal eens en ik hield binnen de Marine zonder aarzelen tot aan het einde aan deze koers vast.
Dr. SIEMERS: In dit verband, Meneer de President, mag ik misschien bewijsstuk Raeder-121 (document Raeder-121) indienen. Het zit in mijn documentenboek Raeder 6, pagina 523. Ik zou geen beslag willen leggen op de tijd van het Tribunaal door vragen te stellen over de tegengestelde meningen van de Partij en de Kriegsmarine over kerkelijke kwesties. Ik meen dat dit document voldoende duidelijk maakt dat een band tussen de Kerk en het Nationaalsocialisme onmogelijk was. Op dit terrein is Bormann de meest opmerkelijke figuur en ik zou alleen de eerste alinea willen voorlezen van het document dat ik heb ingediend:
“Nationaalsocialistische en Christelijke opvattingen zijn onverenigbaar. Christelijke kerken zijn gegrondvest op de onwetendheid van de mens en zij doen moeite de onwetendheid van een zo groot mogelijk deel van de bevolking te handhaven want alleen op deze manier kunnen de Christelijke kerken hun macht behouden. In tegenstelling hiermee is het Nationaalsocialisme op wetenschappelijke basis gegrondvest.”
In de tweede alinea de laatste zin:
“Als daarom in de toekomst onze jongeren niets meer leren over het Christendom, waarvan de leerstellingen zeer inferieur zijn aan de onze, dan zal het Christendom uit zichzelf verdwijnen.”
En op de tweede pagina, aan het einde:
“Net zoals de schadelijke invloed van astrologen, waarzeggers en andere kwakzalvers wordt uitgeroeid en onderdrukt door de Staat, zo moeten de mogelijkheden van de Kerk om haar invloed uit te oefenen ook geheel worden verwijderd. Alleen wanneer dit is gebeurd zal de leiding van de Staat volledige invloed hebben op iedere afzonderlijke burger. Pas dan zal het voortbestaan van het volk en het Reich voor altijd zijn verzekerd.”
Omdat de religieuze en Christelijke houding van beklaagde algemeen bekend is, meen ik dat dit genoeg is om het contrast tussen de Partij en de beklaagde in deze zaken aan te tonen.
(tot de beklaagde): Betreffende de samenzwering, de Aanklager heeft u er ook van beschuldigd lid te zijn geweest van de Geheime Kabinetsraad en de Verteidigungsrat. Wilt u alstublieft heel kort antwoorden want deze zaken zijn al zo vaak besproken dat ik aanneem dat niemand in deze zaal nog meer over deze zaken wil horen. Was u lid van de Reichsregierung?
RAEDER: Nee.
Dr. SIEMERS: Volgens document 2098-PS, GB-206, documentenboek 10, pagina 239; een decreet van de Führer van 25 febrauri 1938, werden u en de opperbevelhebber van de Wehrmacht in rang gelijk gesteld met een Reichsminister. De Aanklager stelt daarom dat u lid was van het Kabinett en dat u mocht deelnemen – en dat ook deed – aan de vergaderingen. Is dat juist?
RAEDER: Nee, ik was geen Reichsminister maar slechts gelijk in rang. De reden daarvoor was meen ik dat Generaal Keitel in rang gelijk gesteld werd met een Reichsminister want bij de behandeling van kwesties op het Ministerie van Oorlog had hij regelmatig contact met ze en moest hetzelfde niveau hebben om met ze te kunnen onderhandelen. En omdat Von Brauchitsch en ik hoger in anciënniteit stonden dan Keitel kregen wij dezelfde rang. Ik was helemaal geen lid van het Kabinett maar het decreet bepaalt dat ik op bevel van de Führer deel kon nemen aan een kabinetsvergadering. Het was waarschijnlijk de bedoeling dat ik naar het Kabinett moest komen wanneer er technische kwesties moesten worden uitgelegd. Dat gebeurde echter nooit want na die tijd waren er geen kabinetsvergaderingen meer.
Dr. SIEMERS: Mag ik erop wijzen dat in alinea 2 van dat decreet van Hitler staat: “De opperbevelhebbers ..... zullen op mijn bevel deelnemen aan de vergaderingen van het Reichskabinett.”
RAEDER: Ja. En wat de Geheime Kabinetsraad betreft hoef ik alleen maar te bevestigen wat Hitler me zelf vertelde, dat de Geheime Kabinetsraad alleen maar was gevormd om de aftredende Minister van Buitenlandse Zaken Von Neurath te eren; om in het buitenland en in eigen land te indruk te wekken dat Von Neurath in de toekomst nog steeds zou worden geraadpleegd over het buitenlands beleid. Die Geheime Kabinetsraad kwam echter nooit bijeen.
Dr. SIEMERS: De Aanklager heeft de beschuldiging geuit dat u op 12 maart 1939, de dag dat de helden werden herdacht, een rede hield en dat u in die rede een meedogenloze uitdaging deed om het Bolsjevisme en het internationale Jodendom te bestrijden.
Mag ik met welnemen van het Tribunaal vermelden dat deze rede door de Aanklager in het documentenboek is opgenomen, helaas op basis van een uittreksel dat vanuit een bepaalde gezichtshoek is gekozen en ik geloof dat het goed zou zijn de context van de hele toespraak te kennen. Ik zal die natuurlijk niet voorlezen maar ik zou hem willen indienen als bewijsstuk Raeder-46. De zin staat in mijn documentenboek 3 op pagina 235, de pagina waaruit de Aanklager heeft geciteerd. Wilt u alstublieft kort uw mening hierover geven?
RAEDER: Mag ik dit doen door een aantal korte zinnen voor te lezen die kenmerkend zijn voor de hele toespraak?
Dr. SIEMERS: Ik twijfel er niet aan of het Tribunaal zal dat toestaan. Ik vraag u slechts enkele kenmerkende zinnen te gebruiken, net zoals de Aanklager heeft gedaan.
RAEDER: Op pagina 7, regel 6 staat .....
Dr. SIEMERS: Een moment. Dat staat op pagina 235, dezelfde pagina waar het citaat van de Aanklager staat.
RAEDER: Kort voor het citaat van de Aanklager lezen we op regel 6:
“Hij heeft het Duitse volk haar zelfvertrouwen en het geloof in eigen kunnen teruggegeven en hen daardoor in staat gesteld om op eigen kracht hun heilig recht terug te halen dat hen in de tijd van hun zwakte is ontnomen en bovendien de enorme problemen van die tijd moedig onder ogen te zien en ze op te lossen. Dus hebben het Duitse volk en de Führer meer gedaan voor de vrede in Europa dan sommige van onze buurlanden zich nu kunnen realiseren.” (document Raeder-46.)
Dan komen we toe aan de zin waar ik het heb over de aankondiging van de strijd tegen het Bolsjewisme en het internationale Jodendom die door de Aanklager is aangehaald. Ik zou in verband hiermee kort willen stellen dat na de ervaringen uit de jaren 1917 tot 1919 het Communisme en het internationale Jodendom de weerstand van het Duitse volk voor een groot deel hadden gebroken en een buitensporig grote en overheersende invloed op Duitse aangelegenheden hadden veroverd, op zowel staatsaangelegenheden als economische aangelegenheden zoals bijvoorbeeld ook op het juridische vlak. Daaarom kon men naar mijn mening niet verbaasd zijn dat de Nationaalsocialistische regering probeerde deze grote en overheersende invloed te verminderen en voor zover mogelijk uit te schakelen. Hoewel de Nationaalsocialistische regering bij het volgen van deze koers nogal strenge maatregelen nam die leidden tot de Neurenberger Wetten – waarvan ik de overdrijvingen natuurlijk betreurde - kon ik het in de loop van mijn toespraak die ik op bevel van de Reichsregierung in het openbaar hield, niet met mijn geweten in overeenstemming brengen om mijn persoonlijke mening te uiten die natuurlijk principieel anders was. Men moet er ook aan denken dat een dergelijke toespraak binnen een bepaald kader moest passen. Dat was echter maar een zin terwijl andere punten veel meer de nadruk kregen. In dat verband vraag ik toestemming nog twee korte zinnen te mogen voorlezen:
“En dat is de reden voor de eis van gelijke rechten en respect voor alle andere naties die alleen kan garanderen dat de naties op deze aarde vreedzaam zullen samenleven.”
Dan de laatste zijn op pagina 235:
“Binnen de grenzen van de Duitse nationale gemeenschap heeft onze Führer ons onze taak als soldaat toegewezen om ons thuisland en onze vreedzame nationale wederopbouw te beschermen en om de jeugd, die aan ons was toevertrouwd en die geschikt is voor de militaire dienst te trainen en die geheel door onze handen gaat.”
De volgende zin werd door de Aanklager aangehaald omdat ik sprak over het feit dat we deze jonge mensen niet alleen technisch moesten opleiden, technisch in de zin van het gebruik van wapens maar ook om hen op te leiden in de geest van de Nationaalsocialistische ideologie en filosofie en ik stelde dat wij schouder aan schouder met de Partij moesten voortmarcheren.
Ik heb altijd op het standpunt gestaan dat de strijdkrachten geen volledig vreemd orgaan binnen de staat zouden zijn. Het zou onmogelijk zijn republikeinse strijdkrachten in een monarchistische staat te hebben of een leger met monarchistische tendenzen in een democratische staat. Onze strijdkrachten moesten dus worden opgenomen in de Nationaalsocialistische staat tot een mate die nodig was om een echte volksgemeenschap te vormen en het zou de taak van de bevelhebbers van de strijdkrachten zijn hun personeel zo op te leiden dat ze de goede nationale en socialistische idealen van de Nationaalsocialistische staat zouden erkennen en ernaar leven. Dit zou moeten gebeuren op dezelfde manier zoals ik het als Opperbevelhebber van de Kriegsmarine deed. Op die manier was het mogelijk de strijdkrachten op een geordende manier op te nemen, hen verre te houden van alle overdrijving en excessen en tegelijkertijd een volksgemeenschap te vormen binnen de staat.
En dan onderaan pagina 236:
“Deze natie had een nieuwe, een echte vrede nodig, de vrede van recht en eer, vrede zonder haat. De wereld behoeft ook vrede. Omdat een zwak Duitsland geen vrede kon bereiken heeft een sterk Duitsland die voor zichzelf veroverd. Het is de trotse taak van de Duitse Wehrmacht deze vrede voor de Duitse natie tegenover iedereen te handhaven.”
En helemaal aan het einde van het document, de 11de of 12de regel van onderen:
“Maar de soldaat daar, die we respecteren als de dappere vertegenwoordiger van zijn land mag een soldatenwoord aanvaarden: Wat Duitsland wil en nodig heeft is vrede. Dit zijn niet slechts woorden maar het is door praktische voorbeelden bewezen. De opbouw van Duitsland vergt vele jaren van kalme onwikkeling.”
Ik denk dat dat wel genoeg is.
Dr SIEMERS: Ik geloof ook dat dat wel genoeg is.
Mag ik het Hoge Tribunaal erop wijzen dat in de Engelse vertaling, op pagina 236, voor zover ik mij herinner, een zin onderstreept is. Die luidt: “De Wehrmacht en de Partij zijn een ondeelbare eenheid.” Dat heeft de Aanklager ingediend. Afgezien daarvan is er niets onderstreept.
Ik wil terloops opmerken dat in werkelijkheid, in het origineel vele andere passages onderstreept zijn, in het bijzonder die zinnen die handelen over vrede en die Admiraal Raeder zojuist heeft voorgelezen.
(tot de beklaagde): Admiraal, de Aanklager heeft u ervan beschuldigd banden te hebben gehad met alle politieke activiteiten van het Nationaalsocialisme. Ik ben dus genoodzaakt u kort te vragen naar uw deelname aan acties in die landen waar deelname door de Kriegsmarine zeker opvallend is.
Op welke wijze was u verbonden aan de maatregelen betreffende de annexatie van Oostenrijk?
RAEDER: De Marine had helemaal niets te maken met de Anschluss van Oostenrijk en heeft er op geen enkele wijze aan deelgenomen.
Dr SIEMERS: Hebt u voorbereidingen getroffen?
RAEDER: Nee, in het geval van Oostenrijk waren er geen voorbereidingen nodig. Het geval Oostenrijk werd genoemd in document C-175 maar dat ging alleen over het decreet van 1 juli 1937 over de algemene voorbereiding van de strijdkrachten op oorlog.
Dr SIEMERS: Mag ik erop wijzen dat document C-175 zich bevindt in documentenboek 10a van de Britse delegatie, pagina 117.
(tot de beklaagde): De Aanklager vindt dit document belangrijk en daarom zou ik u willen vragen er een paar woorden over te zeggen.
RAEDER: Het handelt over een uitlating die voor zover ik weet elk jaar in iedere staat wordt gedaan en waarin op grond van de politieke situatie die gevallen worden genoemd die zich in de loop van het jaar kunnen voordoen en waarvoor natuurlijk bepaalde voorbereidingen moeten worden getroffen. Voor de Marine echter had dat document geen gevolgen voor zover het Oostenrijk betrof.
Dr SIEMERS: Het is dus een document met diverse ....
De PRESIDENT: Ik weet niet of we de verwijzing daarnaar juist hebben. Er kwam meen ik door C-157, USA-69 en daarna heb ik het geen paginanummer gekregen.
Dr. SIEMERS: Pagina 117.
De PRESIDENT: Is dat C-157 of 175?
Dr. SIEMERS: C-175.
(tot de beklaagde): Betreft dit strategische voorbereidingen voor diverse gebeurtenissen?
RAEDER: Ja, diverse gevallen worden hier genoemd, bij voorbeeld Fall Rot en het bijzondere “Fall Erweiterung Rot-Grün”. Deze moesten allemaal bekeken worden maar deze leidden niet noodzakelijk tot gevolgen.
Dr SIEMERS: In dat verband, Meneer de President, wilde ik diverse documenten indienen, bewijsstukken van Raeder waaruit kan worden opgemaakt dat hetzelfde soort voorbereidingen zijn die om strategische en militaire redenen noodzakelijk zijn, ook door de Geallieerden werden getroffen – alleen maar om de noodzaak aan te tonen. Op het moment zou ik dat even achterwege willen laten omdat ik niet zo snel kan nageen welke documenten zijn toegelaten en welke zijn geweigerd. Misschien mag ik aan het einde al die documenten gezamenlijk indienen zodat er nu geen misverstanden ontstaan doordat ik de onjuiste cijfers noem.
(tot de beklaagde): Op welke manier hadden u en de Marine deel aan maatregelen betreffende het Sudetenland?
RAEDER: In een decreet ....
Dr SIEMERS: Een ogenblik. Mag ik u vragen naar het document van de Aanklager te kijken, 388-PS. Dat is USA-126, nee, neem me niet kwalijk, USA-26. Het zit in documentenboek 10a van de Britse delegatie, pagina 147. Het is het ontwerp van het nieuwe decreet “Grün” van 20 mei 1938.
RAEDER: Ja, ik heb het besluit hier. Het is van 20 mei 1938 en met betrekking tot de Marine staat er:
“De Marine zal deelnemen aan de operaties van de Landmacht door het inzetten van het Donau eskader. Dat eskader wordt onder bevel van de Opperbevelhebber van de Landmacht geplaatst. Wat betreft de oorlogvoering ter zee zullen allereerst die maatregelen moeten worden genomen die nodig lijken voor de bescherming van de Noordzee en de Baltische Zee tegen een plotselinge inmenging in het conflict door andere staten. Die maatregelen moeten worden beperkt tot het allernoodzakelijkste en moeten onopvallend worden genomen.”
De hele actie van eind september en begin oktober maakte de bijzondere maatregelen overbodig; dus werd het Donau eskader dat we van Oostenrijk hadden overgenomen onder bevel van de Landmacht geplaatst.
Dr SIEMERS: Wat was de omvang van het Donau eskader?
RAEDER: Dat bestond uit een paar kleine rivierschepen, een kleine kanonnneerboot en een paar mijnenvegers.
Dr SIEMERS: Dat is de totale mate van deelname door de Marine?
RAEDER: Ja, de deelname door de Marine.
Dr SIEMERS: Op welke manier hadden u en de Marine deel aan de voorbereidingen voor wat het document noemt “de rest van Tsjechoslowakije”?
Dit betreft document C-136, USA-104 in het documentenboek 10a van de Britse delegatie, pagina 101. Het is van 21 oktober 1938. De Aanklager wijst erop dat u volgens dit document er al in oktober over was ingelicht dat Tsjechoslowakije na enige tijd moest worden bezet, dat is in mei en zo gebeurde het in feite ook. Wilt u ons daar iets over vertellen?
RAEDER: Dat decreet lijkt op eerste gezicht verdacht maar de manier waarop het is opgesteld toont aan dat dit ook weer verwijst naar mogelijke gevallen. Punt 1 handelt over de bescherming van de grenzen van het Duitse Reich en de bescherming tegen onverhoedse luchtaanvallen.
Punt 2 luidt: “Liquidatie van de rest van Tsjechoslowakije” en punt 3 “Bezetting van het Memelland.”
Punt 2 : “Liquidatie van de rest van Tsjechoslowakije.” De eerste zin luidt:
“Het moet mogelijk zijn de rest van Tsjechoslowakije te vernietigen als haar beleid ten opzichte van Duitsland vijandig zou worden.”
Dat is de eis in geval van enige actie tegen Tsjechoslowakije; het betekende niet dat het zeker was dat er actie zou worden ondernomen.
Op dezelfde manier wordt er onder 3 melding gemaakt van de bezetting van het Memelland en daar staat:
“Door de politieke situatie, in het bijzonder oorlogszuchtige verwikkelingen tussen Polen en Litouwen kunnen de Duitse strijdkrachten ertoe worden genoodzaakt het Memelland te bezetten.
Dr SIEMERS: Een ogenblik. Mag ik erop wijzen dat volgens mijn document, het gedeelte dat de beklaagde net heeft voorgelezen in de Engelse vertaling ontbreekt zodat u er niet vergeefs naar hoeft te zoeken.
(tot de beklaagde): Er is hier dus weer sprake van een mogelijke gebeurtenis.
RAEDER: Ja.
Dr SIEMERS: Op 3 september 1939, aan het begin van de oorlog werd de Athenia tot zinken gebracht. Dat geval is uit militair oogpunt al opgehelderd door Dr. Kranzbühler maar ik zou willen dat u als Opperbevelhebber van de Marine uw mening geeft en een uitleg geeft over dit incident met bijzondere aandacht voor het feit dat de Aanklager, zeker in dit geval een bijzondere ernstige en beledigende beschuldiging heeft geuit. Hij heeft de beschuldiging geuit dat u, opzettelijk en in strijd met de waarheid, Engeland en Churchill verantwoordelijk hebt gehouden voor de ondergang van de Athenia, hoewel u heel goed wist dat de Athenia was getorpedeerd door een Duitse U-boot. Als bewijs hiervoor heeft de Aanklager het artikel uit de Völkische Beobachter van 23 oktober 1939 ingediend.
Meneer de President, dat is document 3260-PS, GB-218 documentenboek 10 van de Britse delegatie op pagina 97.
(tot de beklaagde): Ik zou graag willen dat u dat uitlegt.
RAEDER: Het feit is dat in de avond van 3 september de jonge commandant van de U-30 een Engels passagiersschip in zicht kreeg dat haar lichten had gedoofd en hij had het getorpedeerd omdat hij, per vergissing, aannam dat het een hulpkruiser was. Om misverstanden te voorkomen zou ik hier willen stellen dat de overdenkingen van Kapitänleutnant Fresdorf, die hier zijn genoemd betreffende het torpederen van schepen die met gedoofde lichten in het Kanaal varen, destijds nog geen enkele rol speelden bij de SKL en dat deze bevelvoerende officier niets over deze overdenkingen kon hebben geweten. Hij wist alleen maar dat hulpkruisers met gedoofde lichten voeren en hij nam aan dat het hier om een hulpkruiser ging in het begin van de noord-westelijke doorvaart Engeland-Schotland. Hij bracht geen verslag uit omdat het niet nodig was. Het nieuws dat een Duitse U-boot de Athenia had getorpedeerd werd uitgezonden door de Britse radio en wij ontvingen het nieuws in de nacht van 3 op 4 september en speelden het door naar de diverse nieuwsdiensten.
In de morgen van 4 september hoorden we het nieuws in de kantoren van de SKL en ik vroeg hoe ver onze dichtstbijzijnde U-boot zich van de plaats van de torpedering bevond. Men zei mij 75 nautische mijl. Op ongeveer hetzelfde moment hoorde staatssecretaris von Weiszäcker op Buitenlandse Zaken, die tijdens de Eerste Wereldoorlog marineofficier was geweest, over de toestand en telefoneerde naar de SKL om te vragen of het waar was. Hij belde mij persoonlijk niet. Hij kreeg als antwoord dat het volgens onze informatie niet waar kon zijn. Daarop liet hij de Amerikaanse Zaakgelastigde, ik meen Mr. Kirk, bij zich komen om met hem de zaak te bespreken want in de radiouitzending was ook gezegd dat er bij dat ongeluk diverse Amerikanen waren omgekomen. Op grond van zijn ervaringen uit de Eerste Wereldoorlog was het hem duidelijk hoe belangrijk het was dat er geen incidenten zouden plaats vinden waarbij Amerika was betrokken. Daarom vertelde hij hem wat hij zelf van de SKL had gehoord. Zelf vertelde ik precies hetzelfde aan de Amerikaanse Marineattaché, Mr. Schrader en dat zeker in goed vertrouwen. Ik meende dat ik hem dat in goed vertrouwen kon vertellen omdat we geen nadere informatie hadden. Staatssecretaris von Weiszäcker kwam me toen zelf opzoeken, als ik me goed herinner. We waren goede vrienden en hij vertelde mij wat hij de Amerikaanse Zaakgelastigde had verteld. Hij bood meen ik zijn excuses aan omdat hij niet met mij persoonlijk had gesproken en daarmee was de zaak voorlopig afgedaan.
De kwestie was nu zo dat wanneer die op de normale manier zou zijn gerapporteerd, wij niet zouden hebben geaarzeld om die toe te geven en de reden uit te leggen. We zouden niet hebben geaarzeld met het aanbieden van onze verontschuldigingen aan de betrokken landen. Er zouden tegen de officier disciplinaire maatregelen zijn genomen. Ik rapporteerde het incident ook aan de Führer in zijn hoofdkwartier en zei hem dat we ervan overtuigd waren dat het niet het geval was (de torpedering, Vert.) en de Führer gaf bevel dat het moest worden ontkend. Dat werd gedaan door het Ministerie van Propaganda, dat over het bevel was ingelicht door mijn persafdeling.
De U-boot keerde op 27 september terug .....
Dr SIEMERS: Neemt u mij niet kwalijk dat ik u onderbreek. Die datum, Meneer de President, wordt geverifieerd in document D-659 dat door de Aanklager is ingediend. Het is bewijsstuk GB-221 in documentenboek 10 op pagina 110.
RAEDER: De U-boot commandant keerde op 27 september in Wilhelmshafen terug. Admiraal Dönitz heeft al beschreven hoe hij hem ontving en hoe hij hem direct per vliegtuig doorstuurde naar Berlijn. De U-boot commandant rapporteerde het hele incident aan mij en bevestigde dat het een complete vergissing was; dat hij pas door al die berichten zelf had ontdekt dat het niet ging om een hulpkruiser maar om een passagiersschip. Ik rapporteerde de feiten aan de Führer omdat die ernstige politieke gevolgen zouden kunnen hebben. Hij besloot, omdat we het incident al een keer hadden ontkend, dat we het strikt geheim moesten houden, niet alleen in het buitenland maar ook in officiële en regeringskringen. Ik was dus niet in een positie om staatssecretaris von Weiszäcker of het Ministerie van Propaganda te vertellen dat de feiten anders lagen. Mijn order aan de B.d.U luidt:
“1 Op bevel van de Führer moet de kwestie strikt geheim worden gehouden.
“2 Van mijn kant zal er geen krijgsraad worden gehouden omdat de bevelvoerend officier te goeder trouw handelde en het een vergissing was.
“3 De verdere politieke afhandeling van de kwestie ligt in handen van het Oberkommando der Kriegsmarine voor zover er iets moet worden gedaan.”
Daarmee keerde de commandant naar Wilhelmshafen terug en Admiraal Dönitz heeft al vermeld dat hij disciplinair werd gestraft. Tot onze grote verbazing verscheen ongeveer een maand later dat artikel in de Völkische Beobachter waarin Churchill ervan werd beschuldigd dat incident te hebben uitgelokt. Ik wist van te voren absoluut niets over dat artikel. Ik zou publicatie zeker hebben voorkomen omdat, wetend dat onze U-boot dat schip had getorpedeerd er geen sprake van was, de vijand er de schuld van te geven, laat staan iemand als de Minister van Marine.
Ik ontdekte later dat de order een dergelijk artikel te publiceren door Hitler was uitgevaardigd en het Ministerie van Propaganda bereikte via de Reichspressechef. Voor zover ik mij herinner werd mij verteld dat de Minister van Propaganda zelf dat artikel had opgesteld. Later kon ik dat niet voorkomen. Ik heb het artikel niet gezien, noch heeft een van de andere officieren van het OKM het gezien. Ze zouden beslist direct bij mij zijn gekomen zodat ik publicatie zou kunnen hebben voorkomen. We hadden geen enkele reden een dergelijk artikel 4 weken na het tot zinken brengen van de Athenia te verwachten. Dat is het incident rond de Athenia.
Dr SIEMERS: U zei net dat u had ontdekt dat Hitler van het artikel afwist. Wanneer kwam u daar achter?
RAEDER: Hier, van mijn medebeklaagde Hans Fritzsche.
Dr SIEMERS: Destijds niet?
RAEDER: Nee, op geen enkele manier.
De PRESIDENT: De zitting wordt hervat om 14:15 uur.

Definitielijst

Anschluss
Duitse term voor aansluiting waarmee de annexatie van Oostenrijk door Nazi-Duitsland in 1938 (12 maart) wordt bedoeld. Hiermee ging Oostenrijk deel uitmaken van het Groot-Duitse Rijk.
Communisme
Politieke stroming, ontstaan uit het werk Das Kapital van Karl Marx, geschreven in 1848, als een reactie op de door Marx omschreven klassenstrijd tussen de arbeiders (het proletariaat) en de bourgeoisie. Volgens Marx zouden de arbeiders via een revolutie de macht overnemen van de welgestelde klasse. De communistische stroming streeft naar een ideale situatie waarin de productie- en consumptiemiddelen gemeenschappelijk eigendom van de staatsburgers zijn. Dit zou een einde aan armoede en ongelijkheid moeten maken (communis = gemeenschappelijk).
Eerste Wereldoorlog
Ook wel Grote Oorlog genoemd, conflict dat ontstond na een groei van het nationalisme, militarisme en neo-kolonialisme in Europa en waarbij twee allianties elkaar bestreden gedurende een vier jaar durende strijd, die zich na een turbulent begin, geheel afspeelde in de loopgraven. De strijdende partijen waren Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland aan de ene kant (de Triple Entente), op den duur versterkt door o.a. Italië en de Verenigde Staten, en Duitsland, Bulgarije, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk aan de andere kant (de Centrale Mogendheden of Centralen). De strijd werd gekenmerkt door enorme aantallen slachtoffers en de inzet van vele nieuwe wapens (vlammenwerpers, vliegtuigen, gifgas, tanks). De oorlog eindigde met de onvoorwaardelijke overgave van Duitsland en zijn bondgenoten in 1918.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Geallieerden
Verzamelnaam voor de landen / strijdkrachten die vochten tegen Nazi-Duitsland, Italië en Japan gedurende WO 2.
ideologie
Het geheel van beginselen en ideeën van een bepaald stelsel.
Kriegsmarine
Duitse marine, naast de Heer en de Luftwaffe onderdeel van de Duitse Wehrmacht.
krijgsraad
Militair gerechtshof.
Memelland
Gebied in Litouwen dat door de Duitsers werd geannexeerd in 1939.
offensief
Aanval in kleinere of grote schaal.
OKM
Ober Kommando der Kriegs Marine. Het Duitse opperbevel over de Kriegsmarine.
Propaganda
Vaak misleidende informatie die gebruikt wordt om aanhangers / steun te winnen. Vaak gebruikt om ideele en politieke doelen te verwezenlijken.
torpedo
Oorlogswapen, met van een explosieve lading voorzien sigaarvormig lichaam met een voortstuwings- en besturingsmechanisme, bestemd om na lancering via het water zijn weg te zoeken naar vijandelijke schepen en deze door een onderwaterexplosie uit te schakelen.
U-boot
Duitse benaming voor onderzeeboot. Duitse U(ntersee)-boten hebben tot in mei 1943 een belangrijke rol gespeeld in de oorlogvoering. Ook veel vracht- en passagiersboten werden door deze sluipmoordenaars van de zee getorpedeerd en tot zinken gebracht.

Afbeeldingen

Erich Raeder, Oberbefehlshaber der Kriegsmarine van 1935 tot 1943. Bron: Bundesarchiv, Bild 146-1980-128-63 / CC-BY-SA 3.0.

Middagzitting 1

Dr SIEMERS: In de tussentijd heb ik mijn documenten doorgenomen en ik ben daarom in de positie mijn oorspronkelijke plan uit te voeren, namelijk de documenten tijdens het verhoor in te dienen. In verband met de documenten die we het laatst hebben behandeld, document C-126 “Strategische voorbereidingen,” zou ik de volgende documenten willen indienen die zich in het Witboek bevinden; documenten die mij voor gebruik zijn toegestaan en die ook strategische voorbereidingen betreffen die door de Geallieerden zijn getroffen. We hebben het over bewijsstuk Raeder-33. Dat is het document gedateerd 9 november 1939; ook bewijsstuk Raeder-34, Generaal Gamelin aan Generaal Lelong van 13 november 1939; bewijsstuk Raeder-35, twee uittreksels uit het dagboek van Jodl, 1809-PS betreffende de maatregelen genomen door de Luftwaffe betreffende de Kaukasus. Het is niet nodig dat ik hier commentaar op geef. Ik zou alleen uw aandacht willen vestigen op de vragen die ik op 18 maart aan Reichsmarschall Göring heb gesteld; hij heeft al getuigenis afgelegd over de plannen van de Geallieerden voor de verwoesting van de olievelden in de Kaukasus. En tenslotte in dit verband bewijsstuk Raeder-41 – dit kan worden gevonden in documentenboek 3, pagina 205 en de volgende pagina’s, een rapport van de Opperbevelhebber van het Franse leger, Generaal Gamelin gedateerd 16 maart 1940; het bevat de oorlogsplannen voor 1940 betreffende het versterken van de blokkade, de plannen betreffende de Scandinavische landen en als aanvulling de plannen voor de verwoesting van de Russische oliebronnen in de Kaukasus.
(tot de beklaagde): Admiraal, voordat ik de afzonderlijke campagnes in Griekenland, Noorwegen en zo ga behandelen zou ik graag willen dat u een vraag beantwoordt die uzelf betreft. Welke onderscheidingen kreeg u van Hitler?
RAEDER: In de herfst van 1939 ontving ik van Hitler, naast het Goldenes Parteiabzeichen het Ritterkreuz zum Eisernen Kreuz. Verder kreeg ik in 1941 ter gelegenheid van mijn 65ste verjaardag een schenking van 250.000 Reichsmark. Deze schenking werd mij namens Hitler gedaan via een adjudant en in verband daarmee stuurde hij mij een document.
Toen ik hem bij eerste gelegenheid bedankte zei hij mij dat hij mij deze schenking deed als een soort onderscheiding op dezelfde manier als de voormalige heersers van Pruissen hun generaals gelijksoortige schenkingen hadden gedaan, hetzij in de vorm van geld, hetzij in de vorm van een landgoed; daarna benadrukte hij dat de veldmaarschalken Von Hindenburg en Von Mackensen ook een schenking van hem hadden gekregen.
Dr SIEMERS: Ik ga nu over op het onderwerp Griekenland. Met betrekking tot Griekenland heeft de Aanklager document C-12 – GB-226 – geciteerd.Dit kan worden gevonden in documentenboek 10, pagina 1. Dit document gaat over een beslissing van Hitler die via het OKW was doorgegeven, gedateerd 30 december 1939 en getekend door Jodl. Onder nummer 1 lezen we:
“Griekse koopvaardijschepen in de wateren rond Engeland die door de Verenigde Staten tot verboden gebied zijn verklaard, dienen als vijandelijke schepen te worden behandeld.”
Deze beslissing werd door Hitler genomen op basis van een rapport van de SKL. Wat bracht u ertoe dit rapport op te stellen hoewel Griekenland in die tijd nog neutraal was?
RAEDER: Destijds ontvingen we een groot aantal rapporten van onze inlichtingendienst dat Griekse rederijen, blijkbaar met medeweten van de Griekse regering, Griekse schepen onder gunstige voorwaarden door Engeland lieten charteren. Daarom voeren deze schepen in Engelse dienst en moesten dus op dezelfde manier worden behandeld waarop we Engelse koopvaarders behandelden. Deze inlichtingenrapporten werden later in nog grotere mate bevestigd dan in het begin het geval was geweest.
Dr SIEMERS: In dit verband zou ik bij het Hoge Tribunaal willen indienen bewijsstuk Raeder-53, te vinden in mijn documentenboek 3, pagina 258. Dit document gaat over het Oorlogsdagboek dat door de SKL in de maand december werd bijgehouden.
Op pagina 259, onder de datum 19 december staat de volgende notitie:
“Griekenland heeft ongeveer 20 schepen verhuurd die tussen de Verenigde Staten, Le Havre en Liverpool heen en weer varen.”
Dat wordt bevestigd door de rapporten die zojuist door beklaagde zijn genoemd.
De volgende notitie, op dezelfde pagina onder 30 december:
“Gerechtvaardigd door de verkoop en verhuur van talloze schepen aan Engeland is met instemming van de Führer besloten dat Griekse schepen in de zone tussen 20 graden West en 2 graden Oost en tussen 44 graden Noord tot 62 graden Noord door U-boote als vijandelijke schepen zullen worden beschouwd. Aanvallen moeten zoveel mogelijk ongezien plaatsvinden.”
Ik dien ook het volgende document in, nummer Raeder-54. Dit document is afkomstig uit het Witboek. Het is gedateerd 23 januari 1940 en het is een rapport van de Duitse ambassade in Den Haag aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De kop luidt: “De voorgenomen verhuur van 50 tot 60 Griekse schepen aan de Engelse regering.” Ik hoef het niet voor te lezen. Ik zou alleen maar het begin van de eerste zin willen citeren:
“Nadat de Britse pers eind november vorig jaar” dat is 1939 – “heeft bericht over de veronderstelde verhuur van Griekse schepen aan Engelse rederijen ...... et cetera;” dan volgt de uitlating dat deze 50 tot 60 schepen nu door Britse rederijen zijn gehuurd.
Hoewel het chronologisch gezien niet helemaal juist is zou ik nu allereerst de kwestie Griekenland willen afsluiten. In chronologische volgorde zou nu Noorwegen moeten volgen maar vanwege de samenhang zou ik eerst Griekenland en de bezetting van Griekenland willen behandelen.
In document C-152, identiek aan C-167 of bewijsstuk GB-122, in het documentenboek 10 van de Britse delegatie, pagina23 heeft de Aanklager u beschuldigd van Figuur 9 van dit lijvige document, in het bijzonder figuur 9 B,f. Er staat hier:
“De Opperbevelhebber van de Marine verzoekt bevestiging van het feit dat heel Griekenland moet worden bezet zelfs in geval van een vreedzame oplossing. De Führer: “Volledige bezetting is een vereiste voor elke overeenkomst.”
Dit document betreft uw rapport aan Hitler van 18 maart 1941. Wat waren de redenen voor dit voorstel?
RAEDER: In het begin wist ik maar weing van de politieke bedoelingen van de Führer waar het Griekenland betrof, maar ik wist wel van zijn decreet nummer 20 van 13 december 1940.
Dr SIEMERS: Een ogenblik, ik zou als steun aan het Hof willen opmerken dat we bezig zijn met document 1541-PS, dat is GB-117 documentenboek 10a van de Britse delegatie, pagina 270. Dit decreet is gedateerd 13 december 1940.
RAEDER: In dit decreet zegt de Führer, om redenen vermeld in alinea 1, dat zijn bedoeling was zoals vermeld in alinea 2:
“b) Na de weersverbetering, waarschijnlijk in maart, moeten deze troepen worden ingezet om de noordelijke Aegeïsche kust te bezetten via Bulgarije en indien nodig het gehele Griekse vasteland te bezetten (Operatie Marita). Steun van Bulgarije is te verwachten.”
De volgende keer dat ik hier weer over hoorde was toen ik vernam dat de Britten op 3 maart in zuid Griekenland waren geland. We hoorden dat op 5 of 6 maart. Daarom vroeg ik de Führer om heel Griekenland te bezetten om te voorkomen dat de Britten ons in de rug vanuit de lucht zouden aanvallen en om het aanleggen van vliegvelden te voorkomen, dat alles zou niet alleen de oorlogvoering in Griekenland maar ook in de oostelijke Middellandse Zee hinderen.
Het feit was dat wanneer Hitler op eigen initiatief en zonder iemand te raadplegen een politieke beslissing had genomen ik als Chef van de SKL altijd mijn strategische conclusies uit die politieke beslissing moest trekken en hem daarna mijn voorstellen moest doen over maritieme en andere oorlogvoering voor zover die mij aanging.
Omdat hij in december de mogelijkheid al had overwogen dat heel Griekenland moest worden bezet was het nu mijn zaak om hem dat voorstel te doen om de redenen die ik al heb genoemd. Wanneer ik het had over “heel Griekenland” betekende dat voor mij en het opperbevel van de Marine de hele Griekse kust waar de Engelsen zouden kunnen landen.
Dr SIEMERS: Uw voorstel werd gedaan ongeveer 2 weken nadat Britse troepen in Griekenland waren geland?
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: In dit zelfde verband zou ik willen indienen bewijsstuk Raeder-58, in mijn documentenboek 3, pagina 271. Dit is een document uit het Witboek op grond waarvan – ik vraag het Tribunaal excuus, Sir David heeft gelijk. Document 58 is geweigerd en ik trek het terug.
In dit verband zou ik willen indienen bewijsstuk Raeder-59, dat is te vinden in mijn documentenboek 3, pagina 273 en het is een uittreksel uit het Witboek. Het zijn de notulen van de Franse Oorlogsraad van 26 april 1940. Dit document gaat over de beslissing van de Oorlogsraad betreffende Noorwegen, de Kaukasus en Griekenland.
Ik dien ook in bewijsstuk Raeder-63, in documentenboek 3, pagina 285; dit is een notitie van de Britse staatsecretaris voor India, Amery en gedateerd 1 december 1940. Dit document toont ook plannen betreffende Griekenland, 15 maanden voor de periode die zojuist door beklaagde is genoemd.
Ik ga nu over op het onderwerp Noorwegen.
(tot de beklaagde): De Britse Aanklager, Major Elwyn Jones vindt de aanval op Noorwegen een bijzonder geval in de reeks aanvalsoorlogen die door de Nazi samenzweerders werden gevoerd. In dit verband wijst hij erop dat Hitler hier in dit geval niet zelf aan dacht maar eerder door u was overgehaald. Omdat dit een erg belangrijk punt is zou ik u willen vragen deze gebeurtenis nauwkeurig te beschrijven en daarom vraag ik u eerst: Wanneer vond het eerste gesprek over deze kwestie plaats tussen u en Hitler?
RAEDER: Het eerste gesprek tussen Hitler en mijzelf over de kwestie Noorwegen was op 10 oktober 1939 en wel op mijn verzoek. De reden hiervoor was dat we op diverse tijdstippen in de laatste week van september rapporten hadden ontvangen via onze inlichtingendienst van het bureau van Canaris dat de Britten van plan waren, bases in Noorwegen te bezetten.
Ik herinner me nadat ik enkele malen dergelijke rapporten had ontvangen, Canaris zelf mij bij een gelegenheid opzocht, iets wat hij alleen in zeer belangrijke gevallen deed. In tegenwoordigheid van mijn stafchef gaf hij een uitvoerige uitleg over de inlichtingenrapporten die we hadden ontvangen. In dit verband werden voortdurend vliegbases genoemd en ook bases in het zuiden van Noorwegen. Stavanger met het vliegveld Sola werd voortdurend genoemd, Trondheim werd gewoonlijk genoemd en af en toe Christiansand.
In de laatste dagen van september voerde ik een telefoongesprek met Admiraal Carls, de commandant van Kriegsmarinegruppe Nord en die dus de leiding had over de operaties in het Skagerrak, het Kattegat en de NoordZee. Deze man had blijkbaar gelijksoortige rapporten ontvangen. Hij deelde mij mee dat hij een persoonlijke brief aan mij had opgesteld waarin hij inging op het gevaar dat Noorwegen door Britse troepen zou worden bezet en hij zich in het algemeen ook bezig hield met de vraag wat voor nadelen een dergelijke stap voor ons zou hebben, of we een dergelijke poging zouden moeten voorkomen en ook welke voor- of nadelen de bezetting van Noorwegen – anders gezegd de Noorse kust en de Noorse bases – door onze troepen zou hebben.
Tot aan dat moment had ik mij helemaal niet beziggehouden met de kwestie Noorwegen, behalve dan dat ik die rapporten had ontvangen. De komst van deze brief eind september of begin oktober dwong mij deze te laten zien aan de Stafchef van de SKL en hem op te dragen de kwestie van de bezetting van Noorwegen door Engeland zo snel mogelijk te bestuderen, en de andere vragen die Admiraal Carls had gesteld en die vragen binnen de SKL te laten bespreken. Met de voor- en nadelen van een uitbreiding van de oorlog naar het Noorden moest rekening worden gehouden, niet alleen met een uitbreiding van onze kant maar bovenal een uitbreiding aan de kant van Engeland; welke waarde, welk voordeel zou het opleveren als wij het eerst in actie kwamen; welke nadelen zouden ontstaan wanneer wij de Noorse kust moesten verdedigen?
Het gevolg hiervan was de vragenlijst die wordt genoemd in C-122, GB-82 waar de vragen werden gesteld: Welke plaatsen moeten we als basis gebruiken, wat zijn de mogelijkheden van verdediging door ons, of deze havens verder ontwikkeld moesten worden en ook, welke voordelen zouden er ontstaan voor wat betreft onze U-boote?
Deze vragen werden, zoals ik al heb gezegd, ook aan Admiraal Dönitz gesteld maar zijn antwoorden kwamen pas binnen nadat ik op 10 oktober het rapport had geschreven. Ik zou als inleiding willen zeggen dat het mij volkomen duidelijk was dat wanneer wij deze bases zouden bezetten, wij de neutraliteit zouden schenden. Maar ik wist ook van de overeenkomst tussen de Duitse en Noorse regering van 2 september betreffende de neutraliteit en ik kende de slotzin van dit aide-mémoire, document TC-31, GB-79, gedateerd 2 september 1939.
Dr. SIEMERS: Een ogenblik, ik zou erop willen wijzen, Meneer de President, dat dit document zich bevindt in documentenboek 10a van de Britse delegatie, pagina 330.
(tot de beklaagde): U hebt dat document voor u?
RAEDER: Ja, ik heb het voor me en ik zou de slotzin willen citeren.
Dr. SIEMERS: Het is het laatste document in het boek, Edelachtbare, pagina 329.
RAEDER: (gaat verder). De laatste zin:
“Zou de houding van de Koninklijke Noorse regering wijzigen wanneer zich een schending van de neutraliteit door een derde partij voordoet, dan zal de Reichsregierung zich duidelijk gedwongen zien de belangen van het Reich veilig te stellen op een wijze zoals die aan het Reichskabinett door de ontstane situatie wordt opgedrongen.”
Daarna vroeg ik binnen een paar dagen de Stafchef van de SKL mij de datums mee te delen die de SKL in de voorafgaande dagen had voorbereid en ik bracht op 10 oktober verslag uit aan Hitler omdat ik deze kwestie bijzonder belangrijk vond. Het was mij volkomen duidelijk dat de beste oplossing voor ons zou zijn dat Noorwegen een stabiele neutraliteit zou handhaven en ik uitte mijn mening, zoals opgemaakt kan worden uit document C-21, GB-194.
Dat is een uittreksel uit het Oorlogsdagboek van de SKL.
Dr. SIEMERS: Dat staat in documentenboek 10a van de Britse delegatie, pagina 6.
RAEDER: Er staat hier op pagina 3 van de Duitse versie, de voorlaatste alinea onder de datum 13 januari: “Overleg over de situatie met de Chef van de SKL.”
Dr. SIEMERS: Neemt u mij niet kwalijk, Meneer de President. C-21 is niet in zijn geheel door de Aanklager vertaald en ik zou het bij deze willen indienen. Dit document bevindt zich in mijn documentenboek 3, pagina 62.
De PRESIDENT: Documentenboek 3 gaat maar tot 64, niet waar? Het moet documentenboek 4 zijn.
Dr. SIEMERS: Dan moet er een fout in het documentenboek zitten. Eerst was bij vergissing door de vertaalafeling de inhoudsopgave tot aan 64 voltooid maar daarna is die gewijzigd en aangevuld. Het staat in documentenboek 4, pagina 317.
De PRESIDENT: Ja, pagina 317, bovenaan.
Dr. SIEMERS: (tot de beklaagde): Wilt u alstublieft commentaar geven op dit document?
RAEDER: In de voorlaatste alinea staat:
“In volledige overeenstemming met deze opvatting is de Chef van de SKL daarom ook van mening dat de meest gunstige oplossing zou zijn het handhaven van de huidige situatie die, zolang Noorwegen haar strikte neutraliteit handhaaft, het veilig gebruik van de Noorse territoriale wateren garandeert voor de scheepvaart die van levensbelang is voor de Duitse oorlogsinspanning zonder dat Engeland een poging zal doen deze vaarweg ernstig te bedreigen.”(document Raeder-69.) Ik bleef bij deze mening toen ik verslag uitbracht aan Hitler. In dat verslag noemde ik allereerst de inlichtingenrapporten waarover we beschikten. Daarna beschreef ik de gevaren die ons mogelijk konden bedreigen als gevolg van een Britse bezetting van bases aan de Noorse kust en die onze hele oorlogvoering konden beïnvloeden, gevaren die ik zeer groot achtte. Ik had het gevoel dat een dergelijke bezetting onze hele oorlogvoering in gevaar kon brengen,
Als de Britten bases in Noorwegen zouden bezetten, in het bijzonder in het zuiden van Noorwegen zouden zij in staat zijn vanuit die punten de ingang naar de Baltische Zee te beheersen en ook naast onze marineoperaties in de Bocht van Helgoland en vanuit de Elbe, de Jade en de Weser te komen. De tweede uitgang die we hadden werd dus ook sterk bedreigd en daarmee de operaties van onze oorlogsschepen zowel als onze koopvaarders.
Bovendien konden ze vanaf hun vliegbases in Noorwegen onze luchtoperaties bedreigen, de verkenningsvluchten van onze piloten boven de Noordzee of aanvallen op Engeland. Verder konden ze vanuit Noorwegen sterke druk op Zweden uitoefenen en die druk zou zeker worden gevoeld in die zin dat de aanvoer van ijzererts uit Zweden door politieke druk zou worden gehinderd of tegengehouden. Tenslotte zou de export van ijzererts vanuit Narvik naar Duitsland geheel kunnen worden stilgelegd en het is bekend hoe zeer Duitsland afhankelijk was van de aanvoer van erts uit Zweden en Noorwegen. Dat zou zelfs zo ver kunnen zijn gegaan – en we ontdekten vervolgens later dat dergelijke plannen werden besproken – door de ertsopslag in Lulea aan te vallen of te veroveren.
Al die gevaren zouden een beslissende factor kunnen worden voor het resultaat van een oorlog. Afgezien van het feit dat ik Hitler vertelde dat het beste voor ons zou zijn dat Noorwegen haar neutraliteit strikt zou handhaven, vestigde ik zijn aandacht ook op de gevaren die op ons af zouden komen na een bezetting van de Noorse kust en Noorse bases want er zouden levendige marineoperaties plaatsvinden voor de Noorse kust waarbij de Britten, zelfs na de bezetting van onze bases, zouden proberen onze ertstransporten vanuit Narvik te hinderen. Er zou een schermutseling kunnen ontstaan die wij, met ons onvoldoende aantal oppervlakteschepen, op de lange termijn niet zouden kunen volhouden.
Daarom deed ik destijds geen enkel voorstel dat we Noorwegen zouden bezetten of bases in Noorwegen veroveren. Ik deed alleen maar mijn plicht door de Opperbevelhebber van de Strijdkrachten op de hoogte te stellen van dit ernstige gevaar dat ons bedreigde en waartegen we voor onze verdediging wellicht noodmaatregelen zouden moeten nemen. Ik wees hem er ook op dat mogelijke operaties voor de bezetting van Noorse bases wellicht zeer kostbaar voor ons konden zijn. In de loop van latere gesprekken zei ik hem dat we zelfs onze hele vloot konden verliezen. Ik zou het een gunstige zaak vinden wanneer we slechts een/derde zouden verliezen – iets wat later ook werkelijk gebeurde.
Er was daarom voor mij geen reden te verwachten dat ik door een dergelijke onderneming prestige zou winnen – de Aanklager heeft mij wel beschuldigd van het hebben van een dergelijke ambitie. Per slot van rekening zou gemakkelijk precies het tegenovergestelde hebben kunnen gebeuren.
Dr. SIEMERS: Ik zou de aandacht van het Tribunaal willen vestigen op het feit dat deze zaken kunnen worden teruggevonden in documenten uit die tijd; een ervan is bewijsstuk Raeder-69 van 13 januari 1940 dat net is overhandigd. Dit document is een studie en er wordt beweerd dat deze studie gebaseerd is op de overweging dat wanneer Engeland bases in Noorwege zou bezitten de situatie voor het voeren van de oorlog door Duitsland onmogelijk zou maken en een dergelijke situatie kon alleen maar worden voorkomen als we Engeland een stap voor zouden zijn en zelf Noorwegen bezetten. Wat beklaagde net heeft gezegd staat op precies dezelfde manier in het Oorlogsdagboek.
In dit zelfde verband zou ik willen verwijzen naar het document van de Aanklager, document C-66, GB-81 dat kan worden gevonden in het Britse documentenboek 10a op pagina 35. Dit document is gedateerd 10 januari 1940. Mag ik het Tribunaal verzoeken het feit voor kennisgeving aan te nemen dat daar onder de codenaam Weserübung – de naam voor deze actie – de kern van de uitspraken is te vinden die beklaagde zojuist heeft gedaan. Ik zal die niet allemaal voorlezen omdat we daarmee kostbare tijd zouden verliezen.
De PRESIDENT: U bedoelt C-66? Dat gaat over het Plan Barbarossa. Is dat wat u bedoelt?
Dr. SIEMERS: De laatste pagina, onder de kop Weserübung, pagina 39 van het Engelse documentenboek. Daar wordt melding gemaakt van een brief van Admiraal Carls, waar beklaagde het over had en over zijn eigen gedachten over deze kwestie. In het Duitse origineel staat de kop “Aanhangsel 2.”
Een meer duidelijke versie is te vinden in document Raeder-69 omdat dat is gedateerd januari 1940, drie maanden later en in de tussentijd waren er nieuwe rapporten binnengekomen. Aan de andere kant, dit is een beschrijving die dateert van oktober 1939.
(tot de beklaagde): Admiraal, ik moet nogmaals terugkomen op document C-122 dat u al hebt genoemd.
In dat document beschuldigt de Aanklager u ervan te hebben gezegd:
“De Chef van de SKL vindt het nodig de Führer zo snel mogelijk te vertellen over de ideeën van de SKL betreffende de mogelijkheden het operatiegebied naar het Noorden uit te breiden.”
Hij denkt dat hij daaruit mag concluderen dat uw allereerste gedachte was het operatiegebied van de Marine uit te breiden.
RAEDER: Ik heb al gezegd dat ik met de mogelijkheid van uitbreiding van de operationele zone naar het Noorden de uitbreiding van de Britse operaties bedoelde en de gevolgen daarvan – en ook de mogelijkheid hierin een stap voor te zijn en zo bases te veroveren die van zeker belang voor ons konden zijn.
Dr. SIEMERS: Hoe reageerde Hitler op deze discussie van 10 oktober 1939?
RAEDER: Hitler had zich nog niet met deze vraag bezig gehouden. Hij dacht er helemaal niet aan want hij wist erg weinig over maritieme oorlogvoering. Hij maakte altijd de opmerking dat hij geen totaal overzicht had over dit soort zaken en zich daarom wat onzeker voelde. Hij zei dat hij zich met de vraag bezig zou houden en dat ik de notities, die ik had uitgewerkt op basis van uitspraken van de SKL bij hem moest laten zodat hij ze wellicht kon gebruiken als basis voor zijn overwegingen van dit probleem.
Het was typerend en is eigenlijk in strijd met het karakter van de samenzwering dat Hitler bij deze gelegenheid, toen hij werd geconfronteerd met de kwestie Noorwegen, met geen woord sprak over het feit dat hij zich al eerder, voor het laatst blijkbaar in de zomer van dat jaar, op aandringen van Rosenberg met Noorse kwesties had bezig gehouden. Rosenberg had een uitgebreid rapport over zijn relaties met Noorse politieke kringen aan de Führer overhandigd maar ik hoorde voor het eerst pas over deze relaties op 11 december.
Het zou voor mij vanzelfsprekend zijn geweest wanneer de Führer, die zich bezig hield met Noorse kwestie, bij die gelegenheid tegen mij had gezegd: “Ik heb die en die informatie over Noorse kwesties.” Maar dat deed hij niet – er was altijd een aanzienlijk gebrek aan samenwerking. De Führer zei me dat we de ontvangst van verdere rapporten moesten afwachten en dat hij zich met die kwesties bezig zou houden.
Dr. SIEMERS: In de volgende periode oktober-november, tot aan 11 december, besprak u deze kwestie weer met Hitler?
RAEDER: Nee, de kwestie werd in die maanden helemaal niet besproken maar in september gaf Korvettenkapitän Schreiber, die eerst was benoemd tot assistent attaché in Oslo en later tot Marineattaché, mij destijds nadere rapporten over de toestanden in Noorwegen en de Inlichtingendienst deed dat ook. Later was Kapitän Schreiber mijn belangrijkste medewerker bij deze Noorse kwesties en hij bleek een bijzonder begrip te hebben voor de hele situatie.
Dr. SIEMERS: In dit verband zou ik bij het Tribunaal willen indienen bewijsstuk Raeder-107, een beëdigde verklaring van de Marineattaché die net is genoemd, Richard Schreiber. Die kan worden gevonden in mijn documentenboek 5, pagina 464.
Volgens dat document werd Schreiber op 7 september 1939 opgeroepen als reserve officier en werd als Marineattaché naar Oslo gestuurd. Hij stelt dat hij die functie bekleedde vanaf de herfst van 1939.
Met toestemming van het Tribunaal zou ik een gedeelte hiervan willen voorlezen onder 1 op pagina 465 onderaan.
De PRESIDENT: We hebben u gezegd dat we al deze documenten waartegen bezwaar bestond hebben gelezen. We hebben dit document toegelaten, het is dus niet nodig dat u het nogmaals voorleest.
Dr. SIEMERS: Goed. Mag ik in dit verband dan verwijzen naar het eerste deel van deze verklaring?
Meneer de President, ik zou willen wijzen op een keine, maar verwarrende fout in de vertaling op pagina 66, tweede regel, het woord “Deutsch” ontbreekt: “....er lagen duidelijke richtlijnen van het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken dat de neutraliteit van Noorwegen door de Duitsers strikt gerespecteerd moest worden..... “ In de Engelse tekst staat alleen “Buitenlandse Zaken.” Er moet staan: “van het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken.“ Ik zou graag zien dat deze fout wordt rechtgezet.
(tot de beklaagde): Admiraal, u kent de verklaring die door Schreiber is afgelegd?
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: Er staan hier diverse rapporten in. U hebt naar een deel ervan al verwezen. Kwamen er bijzondere aanvullende rapporten binnen in die twee maaanden? Werd Narvik genoemd naast de andere al genoemde havens?
RAEDER: Voor zover ik mij herinner was het Kapitän Schreiber die het eerst Narvik uitdrukkelijk noemde. Kapitän Schreiber had zich zeer snel met de situatie daar vertrouwd gemaakt. Hij had goede banden aangeknoopt met Noorse kringen. Een bevestiging van alles dat ik tot dat moment wist kwam op 11 december.
Dr. SIEMERS: Wilt u nu alstublieft uw ontmoeting op 11 december met Quisling beschrijven?
RAEDER: Mag ik eerst vragen of de documenten 004-PS en 007-PS, die door de Aanklager zijn ingediend in dit verband mogen worden gebruikt? Bijvoorbeeld de notulen van de vergadering op 11 en 12 december, een begeleidende brief van Rosenberg betreffende deze notulen en gelijksoortige zaken?
Dr. SIEMERS: Admiraal, ik geloof dat het u wordt toegestaan deze documenten te gebruiken maar omdat ze al bekend zijn hoeft u alleen de punten te noemen die u zich herinnert.
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: Op dit moment zou ik u slechts willen vragen of u de documenten van Rosenberg, 004-PS en 007-PS niet kende?
RAEDER: Nee, ik kende die documenten niet.
Dr. SIEMERS: Hebt u die hier voor het eerst gezien?
RAEDER: Ik heb ze hier voor het eerst gezien. Maar de rapporten die in deze documenten zitten waren ons destijds al bekend zoals blijkt uit de datums van de documenten.
Dr. SIEMERS: Vertelt u ons alleen maar wat u destijds van Quisling hoorde.
RAEDER: Tot aan 11 december had ik geen band met de heer Rosenberg – behalve dat ik hem een paar keer heb ontmoet – maar bovenal had ik geen enkele band met Quisling over wie ik tot op dat moment niets had gehoord.
Op 11 december rapporteerde mijn Chef Staf, Schulte-Monting aan mij dat Majoor Quisling, een voormalig Noorse minister van Oorlog, uit Oslo was aangekomen. Hij vroeg mij via een meneer Hagelin om een onderhoud omdat hij me wilde vertellen over toestanden in Noorwegen.
De heer Hagelin was door de heer Rosenberg naar mijn Chef Staf gestuurd. Rosenberg kende Hagelin al enige tijd, zoals ik al heb gezegd. Omdat rapporten over de toestanden in Noorwegen uit een dergelijke bron mij van grote waarde leken verklaarde ik mij bereid de heer Quisling te ontvangen. Hij kwam dezelfde morgen nog aan en rapporteerde mij uitvoerig over de toestanden in Noorwegen met speciale aandacht voor de betrekkingen tussen de Noorse regering en Engeland en over de rapporten over de bedoeling van de Engelsen in Noorwegen te landen; hij kenschetste de hele situatie als bijzonder kritiek omdat volgens zijn rapporten het gevaar dreigend was. Hij probeerde een datum vast te leggen. Hij dacht dat het zou plaatsvinden voor 10 januari omdat zich dan een gunstige politieke situatie zou voordoen.
Ik zei hem dat ik mij niet echt bezig hield met de politieke situatie maar dat ik zou proberen ervoor te zorgen dat hij zijn informatie aan de Führer kon doorgeven. Ik hield me alleen maar bezig met de militaire en strategische situatie en in dat verband kon ik hem direct vertellen dat het onmogelijk was maatregelen te treffen tussen 11 december en 10 januari; ten eerste omdat de tijd daarvoor te kort was en ten tweede omdat het winter was.
Ik vond zijn uiteenzettingen zo belangrijk dat ik hem zei te willen proberen te regelen dat hij aan de Führer persoonlijk kon rapporteren, zodat deze rapporten hem zouden bereiken en direct beïnvloeden. Op de 12de, de volgende dag ging ik naar Hitler en lichtte hem in over het onderhoud tussen Quisling en mij en ik vroeg hem Quisling persoonlijk te willen ontvangen zodat hij een persoonlijke indruk van Quisling kon krijgen. Bij deze gelegenheid zei ik hem – en dit staat genoteerd in een van de documenten – dat men in gevallen als dit bijzonder voorzichtig moest zijn omdat niet bekend was tot op welke hoogte een dergelijke partijleider de belangen van zijn partij zou willen bevoordelen. Daarom zouden onze onderzoekingen zeer nauwkeurig moeten zijn. En weer vestigde ik de aandacht van de Führer op het feit dat een poging om Noorwegen te bezetten de grootste risico’s met zich mee zou brengen evenals bepaalde nadelen voor de toekomst. Met andere woorden, ik beschreef beide zijden van het verhaal nauwkeurig en objectief.
Hitler besloot toen Quisling samen met Hagelin op een van de volgende dagen te ontvangen. De twee heren namen toen duidelijk contact op met de heer Rosenberg. Ik geloof dat ze bij hem overnachtten en Rosenberg stuurde mij per brief een verslag van een bijeenkomst dat vermoedelijk door Quisling en Hagelin was opgesteld, samen met een beschrijving van de persoonlijkheid van Quisling.
In die brief, die hier als document aanwezig is maar die niet door de Aanklager is voorgelezen staat duidelijk dat Rosenberg wist hoe de politieke situatie was maar dat hij natuurlijk het militaire deel geheel aan mij zou moeten overlaten omdat ik op dat gebied de bevoegde persoon was.
Dr. SIEMERS: Met welnemen van het Hoge Tribunaal, in dit verband zou ik willen indienen bewijsstuk Raeder-67, te vinden in mijn documentenboek 4, pagina 309. Dat is de brief van Rosenberg aan Raeder, gedateerd 13 december 1939 en die door de Aanklager niet is genoemd. De Aanklager noemde slechts het aanhangsel dat in de brief wordt genoemd, een notitie van Rosenberg onder nummer C-65, hetzelfde als GB-85. Op grond van de inhoud hoort C-65 bij bewijsstuk Raeder-67.
De PRESIDENT: U zei dat er nog een ander was behalve Raeder-67, waarnaar u verwees?
Dr. SIEMERS: Ja, ik verwijs naar Raeder-67.
De PRESIDENT: Dat heb ik. Maar u noemde ook een ander document.
Dr. SIEMERS: Ja, het document dat door de Aanklager is ingediend, C-65 en dat is een aanhangsel bij deze brief; de twee horen bij elkaar. Het laatstgenoemde document, C-65 kan worden gevonden in het documentenboek 10a van de Britse delegatie, pagina 33. Als deze twee documenten samen worden gevoegd kan men zien dat de politieke kant in geen van beide documenten wordt genoemd en dat verklaart wat beklaagde bedoelde toen hij zei dat hij zich niet bezig hield met de politieke kant van de zaak maar alleen met de militaire. Om die reden stuurde Rosenberg het naar hem toe.
De PRESIDENT: Ik vind dat het nu een goed moment is voor een schorsing.

Definitielijst

Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Geallieerden
Verzamelnaam voor de landen / strijdkrachten die vochten tegen Nazi-Duitsland, Italië en Japan gedurende WO 2.
Luftwaffe
Duitse luchtmacht.
Nazi
Afkorting voor een nationaal socialist.
neutraliteit
Onpartijdigheid, onzijdigheid, tussen de partijen instaand, geen partij kiezen.
Operatie Marita
Duitse codenaam voor de bezetting van Griekenland

Middagzitting 2

Mr. DODD: Meneer de President, betreffende de zaak tegen beklaagde Seyss-Inquart hebben zijn raadsman en vertegenwoordigers van de Aanklager overleg gepleegd over zijn aanvraag van documenten. We zijn het over een groot aantal eens geworden maar er zijn er nog 20 waarover we het niet eens kunnen worden.
De PRESIDENT: 20?
Mr. DODD: 20. Ik denk dat we er in 30 minuten mee klaar zullen zijn als het Tribunaal de tijd ervoor wil reserveren; het zou iets langer kunnen duren. Sir David heeft me eraan herinnerd dat de vertalers op ons zitten te wachten om verder te kunnen met hun vertaalwerk.
De PRESIDENT: Mr, Dodd, ik denk dat het het beste zou zijn het morgenochtend om 10:00 uur te doen.
Mr. DODD: Goed, Meneer de President. Er is ook voorgesteld om de zaak tegen Seyss-Inquart vooraf te laten gaan aan die tegen beklaagde Von Papen. Ik begrijp dat het de wens is van zijn raadsman en wij hebben ook geen bezwaar.
De PRESIDENT: Prima.
Dr. SIEMERS: We moeten kort verwijzen naar document 1801-PS, het dagboek van Generaloberst Jodl. Dat is GB-88 in documentenboek 10a van de Britse delegatie, pagina 289.
Mag ik eerst vragen wanneer de plannen voor de bezetting van Noorwegen werden opgesteld?
RAEDER: Ik kan zeggen dat op basis van het onderhoud dat de Führer op 14 december in mijn aanwezigheid met Quisling had, de Führer het OKW opdracht gaf de zaak op te nemen en te bestuderen. De Führer had op 16 en 18 december nog een gesprek met Quisling waarbij ik niet aanwezig was.
De zaak werd toen door het OKW volgens de richtlijnen behandeld en een eerste ontwerp met de naam Nord werd opgesteld. Document C-21, dat ik al eerder heb genoemd, toont aan dat dit Fall Nord op 13 januari door de SKL werd ontvangen en daarna werd in de loop van januari, de 27ste werd als datum genoemd, het ontwerp voor een operatiebevel voor Fall Nord opgesteld. Dat ontwerp werd binnen het OKW op de gebruikelijke manier opgesteld. Kapitän zur See Krancke had er als deskundige namens de Kriegsmarine deel aan. Het operatiebevel werd op 1 maart 1940 voltooid en uitgegeven aan de drie onderdelen van de Wehrmacht. Intussen was een groot aantal rapporten ontvangen en die konden worden gebruikt als basis voor het opstellen van het operatiebevel. Deze rapporten waren niet alleen afkomstig van Kapitän Schreiber maar nu ook van Quisling die ze rechtstreeks naar de Führer stuurde. Die vermeldden het voorbereidende werk dat door de Engelsen en Fransen – in het bijzonder werd melding gemaakt van de Marineattaché Kermarrec – was gedaan in Noorse havens voor het vinden van mogelijke landingsplaatsen, afmeting van kaden en de doorvaarthoogte van de bruggen tussen Narvik en de Zweedse grens en soortgelijke zaken.
Deze rapporten die ons bereikten toonden duidelijk aan dat een landing binnen een redelijke termijn op handen was. Ook bereikten ons politieke rapporten die Hagelin ontving via zijn connecties in Noorse kringen, rapporten die deels direct afkomstig waren van leden van de Storting en van leden van de regering en hun omgeving.
Al deze rapporten bevestigden dat het voorwendsel van hulp aan Finland in de strijd tussen Finland en Rusland een zekere rol speelde. Het gevaar werd besproken dat Engeland, onder het mom van hulp aan Finland een vreedzame bezetting van Noorwegen zou beginnen. Het operatiebevel voor de kwestie Noorwegen werd dus op 1 maart uitgegeven. In de loop van maart werden er meer rapporten ontvangen. In de tussentijd had het Altmark incident zich voorgedaan en ook Hagelin merkte op dat het gedrag van de Noorse commandant slechts een voorwendsel was; het was duidelijk dat in geval van een inval door Engeland de Noorse regering slechts op papier zou protesteren.
Dr. SIEMERS: U hebt net gezegd dat de richtlijn is gedateerd 1 maart. Dit is juist. De Aanklager heeft een citaat van 5 maart ingediend uit document 1809-PS. Dat is een notitie in Jodl’s dagboek: “15:00 uur, grote conferentie met de drie opperbevelhebbers over Weserübung. Reichsmarschall, die niets van de plannen weet, is woedend.”
Hoe is het mogelijk, Admiraal dat Reichsmarschall Göring niet werd geraadpleegd op een moment waarop de richtlijn al was uitgegeven
RAEDER: Dat kan ik absoluut niet verklaren. Ik had niet de bevoegdheid erover te spreken en ik kan niet zeggen waarom hij niet werd geraadpleegd.
Dr. SIEMERS: Het ligt in de aard van een samenzwering dat de tweede man in het Reich er vanaf het begin over zou worden ingelicht. Heeft hij nooit met u over die kwestie gesproken
RAEDER: Nee, niet dat ik weet maar dat toont wel aan hoe weinig men, zeker in kringen rond de Führer van een samenzwering kan spreken. De Minister van Buitenlandse Zaken was ook bij geen van de gesprekken of ontvangsten met Quisling aanwezig en ik mocht niet met hem over deze kwesties spreken.
Dr. SIEMERS: Dan zou ik uw mening willen horen over Jodl’s notitie van 13 maart waar hij zegt: “Führer geeft niet het bevel voor W (Weserübung). Hij probeeert nog steeds een rechtvaardiging te vinden.”
Ik vraag u die woorden uit te leggen zoals u ze begrijpt.
RAEDER: Ja. De Engelse vertaling luidt, voor zover ik me kan herinneren: “Zoekt naar een excuus.” Maar hij had geen rechtvaardiging of een excuus nodig want in de eerste alinea van het bevel van 1 maart – anders gezegd twee weken daarvoor – had hij gesteld welke omstandigheden de bezetting van Noorwegen en Denemarken met bepaalde eenheden van de Wehrmacht noodzakelijk zouden maken. Britse invallen in Scandinavië en in de Baltische Zee moesten daardoor worden voorkomen, onze ertsvoorraden in Zweden veiliggesteld en de bases voor de Marine en de Luftwaffe tegen Engeland moesten worden uitgebreid.
Dr. SIEMERS: Meneer de President, mag ik erop wijzen dat dit document C-174 is, GB-89, documentenboek 10a van de Britse delegatie, pagina 113. Dat is de Weisung für Fall Weserübung van 1 maart 1940 dat, zoals beklaagde heeft gezegd, de rechtvaardiging ervoor al bevat.
Met welnemen van het Tribunaal, om te bewijzen dat de informatie die door beklaagde is ontvangen van de Inlichtingendienst van Admiraal Canaris via Kapitän Schreiber enzo objectief en in overeenstemming met de feiten is, verzoek ik enkele documenten te mogen indienen – bewijsstuk Raeder-75 uit het Witboek, gedateerd 17 februari 1940, dat de landing van Britse troepen in Bergen, Trondheim en Narvik vermeldt, samen met enkele aanhangsels die de gedachtengaang van destijds aantonen met betrekking tot het Zweedse erts; document Raeder-77 .....
De PRESIDENT: Dat is 75, pagina 43 en 44?
Dr. SIEMERS: Neemt u mij niet kwalijk. Niet pagina, maar bewijsstuk Raeder-75. Het staat op pagina 340 in documentenboek 4. Dan bewijsstuk Raeder-77, ook uit het Witboek: “De Franse premier en de Minister van Buitenlandse Zaken Daladier aan de Franse Ambassadeur in Londen, Corbin”.
In documentenboek 4, pagina 352 heb ik gezien dat er een fout staat in het Engelse documentenboek. Op pagina 353 ontbreekt de kop, of liever op pagina 354. Ik mag erop wijzen dat dit document is gedateerd 21 februari 1940. Dat staat in het originele document onder de kop “Interventie in Scandinavië.” Het betreft de bezetting van de belangrijkste Noorse havens enzo en vermeldt nogmaals de kwestie rond het Zweedse erts.
Dan kom ik aan document Raeder-78, documentenboek 4, pagina 357: een uittreksel uit het oorlogsdagboek van de SKL van 4 maart waarin in verband met het Altmark incident wordt uitgelegd dat verdediging van Noorwegen tegen een Britse militaire actie niet mogelijk is.
Dan bewijsstuk Raeder-79, documentenboek 4, pagina 359: een notitie van de Opperbevelhebber van het Franse leger, Generaal Gamelin. Hier staat ook een fout in de vertaling. De kop op pagina 360 is weggelaten. Ik zou graag zien dat het Tribunaal opmerkt dat het originele document gedateerd is 10 maart 1940. Het is streng geheim en is gebaseerd op het feit dat het algemene plan voor een gewapende interventie in Finland al sinds 16 januari bestond en dat daarom als voorzorgsmaatregel de havens en vliegvelden aan de Noorse kust moeten worden bezet. Ik verwijs naar de rest van de inhoud van het document.
Dan mag ik indienen bewijsstuk Raeder-80, een verslag van de onderhandelingen van de Scandinavische Inter-geallieerde Militaire Studiecommissie van 11 maart 1940, streng geheim, betreffende de landing bij Narvik.
(tot de beklaagde): Dan zijn we klaar met Noorwegen, Admiraal. Ik geloof dat u al zei dat het aantal rapporten in maart aanzienlijk toenam. Wanneer gaf Hitler het definitieve bevel voor de bezetting
RAEDER: Eind maart of begin april. Ik kan me de juiste datum niet meer herinneren.
Dr. SIEMERS: Dat is denk ik goed genoeg.
RAEDER: Mag ik ook een bijzonder belangrijk rapport noemen dat ik me nu herinner. Quisling meldde in februari dat Lord Halifax tegen de Noorse Ambassadeur in Londen had gezegd dat een operatie van Britse kant voor het verkrijgen van bases in Noorwegen voor de nabije toekomst was voorbereid. Dat rapport bereikte ons destijds ook. Ik zou eraan willen toevoegen dat ik, zoals ik al eerder heb benadrukt, volledig op de hoogte zijnde van mijn verantwoordelijkheid, altijd probeerde de Führer beide kanten van het verhaal te vertellen en dat de Führer bij de beslissing tot het nemen van of afzien van die enorme stap geleid moest worden door mijn gedocumenteerde materiaal. Maar dat betekent niet dat ik, omdat ik mijn opperbevelhebber van de strijdkrachten op dat bijzondere gevaar wees, op een of andere manier weiger de verantwoording te aanvaarden. Natuurlijk ben ik tot op zekere hoogte verantwoordelijk voor de hele zaak. Bovendien ben ik ervan beschuldigd, in een brief die hier in ingediend onder C-155, mijn officieren te hebben verteld dat ik trots was op de manier waarop deze uiterst gevaarlijke operatie werd uitgevoerd. Ik zou dit willen bevestigen omdat ik het recht meen te hebben, er trots op te zijn hoe de Kriegsmarine deze operatie heeft uitgevoerd, met zulke beperkte middelen en tegenover de hele Britse vloot; daar blijf ik nog steeds bij.
Dr. SIEMERS: Bereikten in maart de SKL rapporten over schendingen van de neutraliteit van Noorwegen? Anders gezegd, incidenten in territoriale wateren
RAEDER: Ja. In de tweede helft van maart werden er herhaaldelijke aanvallen gedaan door Britse vliegtuigen en marine eenheden op onze koopvaarders die het Zweedse erts uit Narvik haalden.
Dr. SIEMERS: Meneer de President, mag ik in dit verband nog enkele documenten indienen? Bewijsstuk Raeder-81, documentenboek 5, pagina 372; het oorlogsdagboek van de SKL dat diverse notities bevat dat tegen het einde deze incidenten meer en meer voorkwamen en dat de neutraliteit van Noorwegen door Britse eenheden van marine en luchtmacht werd geschonden. Omdat het document bekend is hoef ik er niets uit voor te lezen.
Dan bewijsstuk Raeder-82 in documentenboek 5, pagaina 377, ook het oorlogsdagboek van 27 maart, ook betreffende schendingen van de neutraliteit. Verder bewijsstuk Raeder-83, pagina 379: een ontwerp van een besluit van de zesde zitting van de Opperste Oorlogsraad van 28 maart 1940 dat gisteren al is genoemd. Het behandelt vitale belangen vanuit het standpunt van internationale wetgeving en het leggen van mijnen in territoriale wateren op 5 april.
Dan bewijsstuk Raeder-84 en Raeder-85, pagina 386, beide documenten uit het Witboek. Mag ik er alleen op wijzen dat het eerste transport op dag J.1. moet vertrekken, dat is feitelijk op 5 april; anders gezegd 4 dagen voor de bezetting door Duitsland.
Bewijsstuk Raeder-86 is een uittreksel uit het oorlogsdagboek, dit behandelt het charteren door Engeland van 90 procent van de Noorse tankers en ik vraag u dit ter kennisgeving aan te nemen.
Om Noorwegen af te ronden, mag ik u vragen naar twee documenten te kijken, C-151 en C-115. Dat zijn respectievelijk bewijsstuk GB-91 en GB-90, documentenboek 10a van de Britse delegatie, pagina 106 en 62. De datums zijn 30 maart 1940 en 4 april 1940. Het document toont aan dat de schepen die de landing zouden uitvoeren om redenen van camouflage de Britse vlag moesten voeren. De Aanklager gebruikt dat document ook om de beschuldiging te onderbouwen.
(tot de beklaagde): Wat zegt u daarover
Dr. SIEMERS: Dat is een heel gebruikelijke krijgslist, oorlogsschepen die een vreemde vlag voeren. Een vereiste voor de wettigheid van die actie is echter dat op het moment van een vijandelijke actie, op het moment dat het vuur wordt geopend, de eigen vlag op tijd moet worden gehesen. Dat is in de Duitse Kriegsmarine altijd gebeurd, zeker in het geval van onze hulpkruisers die regelmatig onder vreemde vlag voeren om te voorkomen dat ze door koopvaarders werden waargenomen, maar die de vlag altijd op tijd streken. Dat is een erezaak. Er moet echter aan worden toegevoegd dat in dit geval, zoals het oorlogsdagboek aantoont .....
Dr. SIEMERS: 8 april.
RAEDER: ..... dat we op 8 april, op grond van bepaalde overwegingen die order introkken omdat we een rapport hadden ontvangen dat een Engelse actie op handen was en wij vreesden dat daardoor complicaties zouden kunnen ontstaan. Op de lange duur werd deze order dus niet uitgevoerd. Ik geloof dat het document dat dat bevestigd wel te vinden is.
Dr. SIEMERS: Meneer de President, ik dien in dit verband in bewijsstuk Raeder-89, documentenboek 5, pagina 400 waar onder 8 april staat te lezen: “De voorgaande order wordt ingetrokken; de Britse vlag mag niet worden gebruikt.”
RAEDER: U vroeg ook naar document C-115 waarin staat dat de blokkadebrekers, gecamoufleerd als koopvaarders met gedoofde lichten de Oslo fjord onopvallend binnen moeten varen. Ook dat is een heel gebruikelijke krijgslist waartegen vanuit juridisch standpunt geen bezwaar kan worden gemaakt. Op dezelfde manier is er niets aan te merken op het noemen van Engelse namen als antwoord op vragen naar identiteit.
Ik kon het antwoord op een vraag niet afmaken omdat ik werd onderbroken. Dat was de vraag betreffende de uitdrukking “rechtvaardiging” of “excuus” in het oorlogsdagboek van Generaloberst Jodl. Zoals ik heb aangetoond was het geen kwestie van rechtvaardiging, die al lang van te voren was uitgedrukt door Hitler, maar ik meen dat ik gelijk heb door te zeggen dat de kwestie was dat de diplomatieke nota, die op het moment van uitvoering van de operatie aan de Noorse en Deense regering moest worden overhandigd en waarin de reden van de actie wordt genoemd, nog niet was opgesteld; in het bijzonder omdat hij op dat moment nog helemaal niet met de Minister van Buitenlandse Zaken had gesproken. De minister ontving de informatie, zoals hij zelf heeft gezegd, pas op 3 april.
Dr. SIEMERS: Hiermee zou ik de kwestie van de bezetting van Noorwegen willen afsluiten. Mag ik nog het document Raeder-66 indienen dat vanwege de argumentering werd toegelaten? Dat is de mening van Dr. Mosler en die kan worden gevonden in documentenboek 4, pagina 291; in dit verband, wat betreft het gebruik van vlaggen, mag ik bijzondere aandacht vestigen op figuur 7, pagina 304 waar we de juridische beredenering kunnen lezen. Verder mag ik indienen bewijsstuk Raeder-90, documentenboek 5, pagina 402 en de reeks documenten voor zover die zijn toegelaten: bewijsstuk Raeder-91; Admiraal Darlan aan de Franse Minister van Oorlog Daladier op 12 april 1940; bewijsstuk Raeder-92, pagina 412. Dit document bevat de Engels-Franse nota aan de Noorse regering van 8 april 1940. Ik heb dit document ingediend omdat deze nota dezelfde juridische standpunten bevat zoals uitgedrukt in het document van Dr. Mosler.
Bewijsstuk Raeder-97 en 98: Nummer 97 betreft het Witboek en de voorbereiding op 7 februari 1940 betreffende Geallieerde bases in Noorwegen; nummer 98 is een uittreksel uit het oorlogsdagboek betreffende de orders die ten tijde van de bezetting van Noorwegen werden aangetroffen en waaruit kan worden opgemaakt dat een landing door de Engelsen aanstaande was en het zogenaamde plan met de codenaam “Stratford” dat door de Britse Admiraliteit werd voorbereid.
(tot de beklaagde): Wat betreft Noorwegen, mag ik u het volgende vragen: Kwam u tijdens en na de bezetting tussenbeide om ervoor te zorgen dat de Noorse bevolking correct werd behandeld en wat was uw mening over de politieke kwestie in Noorwegen met betrekking tot de houding van Duitsland ten opzichte van Noorwegen
RAEDER: Vanf het eerste begin was ik voor een goede behandeling van de Noorse bevolking. Ik wist dat Hitler Gauleiter Terboven, die hij helaas tot Reichskommissar für Norwegen had benoemd en aan wie hij het burgerlijk bestuur had toevertrouwd, instructie had gegeven dat hij, Terboven, de Noorse bevolking dichter naar hem toe zou brengen, anders gezegd ze gunstig te stemmen voor Duitsland en dat hij uiteindelijk de bedoeling had Noorwegen te handhaven als een souvereine staat binnen het Noordduitse Reich.
Terboven was daar tegen. Hij behandelde de Noorse bevolking op een zeer onvriendelijke manier en met zijn behandeling saboteerde hij in feite de doelstellingen van Hitler. In nauw overleg met Admiraal Böhm, die de marinecommandant in Noorwegen werd en die Kapitän Schreiber, de voormalige attaché in zijn staf had opgenomen als contactpersoon met de Noorse bevolking, probeerde ik de handelingen van Terboven tegen te werken. Op basis van de rapporten van Admiraal Böhm benaderde ik de Führer regelmatig en zei hem dat hij met Terboven zijn doel nooit zou bereiken. De Führer wees Quisling aan als hoofd van de regering. Ik kan me niet precies herinneren wanneer hij Minister-president werd maar Terboven saboteerde de acties van Quisling ook door het hem uitzonderlijk moeilijk te maken en hem zelfs onder de bevolking in diskrediet te brengen. Terboven’s belangrijkste drijfveer was naar mijn mening dat hij Gauleiter van Noorwegen wilde blijven. Al onze pogingen bleven zonder succes, ondanks het feit dat Admiraal Böhm, met de hulp van de Marine intensief probeerde te bereiken wat Hitler verwachtte; namelijk de Noorse bevolking voor Duitsland te winnen.
Ik begreep niet hoe iemand aan de ene kant de sympathie van de Noren wilde winnen en aan de andere kant Hitler’s plannen saboteren.
Dat ging zo door tot 1942 toen Böhm mij een laatste verslag deed waarin hij uitlegde dat de zaken zo niet verder konden gaan en dat Hitler zijn doel nooit zou bereiken. Ik overhandigde dat rapport aan Hitler maar omdat er daardoor niets veranderde – dat was in de late herfst van 1942 – werd deze mislukking van mij een van de redenen die uiteindelijk tot mijn aftreden leidden.
Dr. SIEMERS: Hebt u Hitler specifiek verzocht om Terboven te ontslaan
RAEDER: Meerdere malen. En ik stelde hem voor Generaladmiral Böhm te benoemen tot opperbevelhebber der strijdkrachten in Noorwegen en hem verregaande bevoegdheden te verlenen zodat hij Hitler’s doel zou kunnen verwezenlijken. Ik stelde de Führer ook voor zo snel mogelijk vrede met Noorwegen te sluiten want alleen op die manier kon hij een samenwerking tussen Noorwegen en Duitsland tot stand brengen en zo de bevolking voor zich winnen. Ik zei hem dat de sabotage acties van de Noorse emigranten hun betekenis zouden verliezen en ophouden en dat mogelijk de Noorse emigranten die zich tot Engeland aangetrokken voelden, overgehaald konden worden om terug te keren omdat ze bang konden zijn de bus te missen, zeker vanuit het oogpunt van economisch voordeel. De taak Noorwegen te verdedigen zou veel gemakkelijker zijn als een toestand van vrede tot stand gebracht kon worden.
Dr. SIEMERS: Tot slot mag ik verwijzen naar bewijsstuk Raeder-107 dat al bij het Tribunaal bekend is. Het is de verklaring van Schreiber onder het Romeinse cijfer II. Daarin heeft Schreiber tot in detail de uiterste pogingen van de Marine genoemd om het betreurenswaardige terreurregime van Terboven te voorkomen en uitgelegd dat Raeder, voor de laatste keer in 1942, alles in het werk heeft gesteld om Hitler ertoe te bewegen vrede te sluiten tussen Noorwegen en Duitsland. Ik geloof dat de Marine een goede naam had in Noorwegen en dat ik mag aannemen dat dat historisch bekend is zonder dat ik het moet bewijzen. Om zeker te zijn heb ik verzocht een getuige op te mogen roepen maar heb geen toestemming gekregen.
Mag ik ook indienen bewijsstuk Raeder-108 (document Raeder-108), documentenboek 6, pagina 473; een brief van Raeder aan Admiraal Böhm van 23 oktober 1942. Raeder schrijft:
“Tot mijn spijt heb ik, voor uw persoonlijke informatie een brief bijgesloten van Reichsminister Lammers aan Minister-president Quisling.”
Op pagina 476 staat de brief van Lammers aan Quisling waarin staat – ik citeer slechts een zin:
“De Führer wenst daarom dat er gedurende de oorlog geen conferenties of gesprekken betreffende een definitieve of voorlopige vrede tussen het Grossdeutsche Reich en Noorwegen zullen worden gehouden, dan wel andere maatregelen genomen die de positie van Noorwegen ten opzichte van het Reich na het einde van de oorlog zullen bepalen of voorspellen.”
Dat is de brief die beklaagde noemde en die uiteindelijk al zijn inspanningen en die van Admiraal Böhm op niets deed uitlopen.
Admiraal, u had weinig met Frankrijk te maken, daarom kunnen we heel kort zijn. Mag ik u alleen vragen of u ooit hebt geprobeerd invloed uit te oefenen op de politieke betrekkingen tussen Duitsland en Frankrijk
RAEDER: Deze invloed, als daar al sprake van was, was in de eerste plaats gericht op het verbeteren van de verdediging van het land. Op de tweede plaats waren er vooral humanitaire redenen. Tijdens mijn reizen kreeg ik enige indruk van de toestanden in Frankrijk. Ik bezocht vaak marinebases en onderzeebootbases in Frankrijk. Ik zag dat in 1940 en ook nog in 1941 de bevolking leefde net alsof er vrede heerste, volledig ongestoord. Als gevolg daarvan geloofde ik – omdat de Führer bij gelegenheid van de wapenstilstand zoveel consideratie had getoond – dat er een basis kon worden gevonden waardoor Frankrijk – waarvan de regering ten slotte al met ons samenwerkte – dichter naar ons toe getrokken kon worden.
Mij werd verteld dat Laval zeer oprecht was in zijn opvatting dat alleen door samenwerking tussen Frankrijk en Duitsland een blijvende vrede in Europa in de toekomst gegarandeerd kon worden. Daarom stelde ik hem voor of hij zelf niet iets in die richting kon ondernemen. Hij was dat niet van plan en ik kwam er nogmaals op terug toen ik hoorde dat Admiraal Darlan bezig was nauwer samen te werken met onze Marinecommandant in Frankrijk, Admiraal Schultze. Dat werd het eerst bereikt op het terrein van de inlichtingen waar zijn diensten zeer waardevol voor ons waren.
Aan het einde van 1941 meldde hij dat hij met mij wilde spreken. Admiraal Schultze rapporteerde dat aan mij en ik vertelde Hitler erover en raadde een dergelijk onderhoud aan omdat ik dacht dat het ergens goed voor zou zijn.
Dr. SIEMERS: Dat het wat .....?
RAEDER: Dat er enig voordeel behaald kon worden. De Führer stemde in met dit gesprek en lichtte mij in over zijn standpunten. Het onderhoud vond plaats in de omgeving van Parijs bij gelegenheid van een dienstreis die ik eind januari of begin februari 1942 maakte naar bases in Frankrijk. Ik had de indruk dat het onderhoud zeer geslaagd was, in die zin dat Darlan van mening was dat een vrede beide naties tot voordeel zou zijn en hij leek ook geneigd tot medewerking. Hij legde er echter de nadruk op dat de politieke situatie eerst moest worden gestabiliseerd voordat er vrede kon worden gesloten. Ik liet ook blijken dat ik bereid was hem tegemoet te komen betreffende de onderhandelingen met de Wapenstilstandscommissie betreffende het zware geschut voor Franse schepen. Ik bracht aan de Führer verslag uit over de afloop van dit onderhoud. Maar in dit geval aarzelde de Führer weer en wilde geen beslissing nemen. Hij zei dat hij eerst wilde afwachten hoe de oorlog verliep voordat hij zijn definitieve standpunt ten opzichte van Frankrijk kon bepalen. Daarnaast zou het een precedent zijn dat wellicht invloed op andere naties kon hebben. Dat was dus ook een mislukking. Ik kon geen verlichting tot stand brengen in de verdediging van Frankrijk waarop ik had gehoopt en dus was vanwege het geval Frankrijk deze mislukking de tweede reden die later leidde tot het indienen van mijn ontslag omdat ik mijn plannen niet kon verwezenlijken.
Dr. SIEMERS: Nu kom ik aan het volgende onderwerp waarover beschuldigingen tegen u zijn geüit en dat is Rusland. Wanneer hoorde u voor het eerst dat Hitler van plan was een oorlog tegen Rusland te beginnen hoewel hij een Non-agressie Pact met Rusland had gesloten?
RAEDER: Mag ik u er allereerst aan herinneren dat wij van de Marine in de zomer van 1940, in juli, augustus en september zeer, zeer druk bezig waren met de voorbereidingen op een landing in Engeland; daarom kwam het nooit bij ons op dat er nog plannen konden bestaan voor actie in een andere richting.
In augustus hoorde ik van een of ander legerbureau, vermoedelijk dat van de opperbevelhebber dat er aanzienlijke troepentransporten naar het Oosten plaatsvonden. Ik vroeg Hitler wat dat betekende en hij zei mij dat het een groots opgezette camouflage was voor zijn plannen om Engeland binnen te vallen. Hij wist dat ik er vierkant tegen zou zijn als hij het zou hebben over een onderneming tegen Rusland. In september – de precieze datum weet ik niet meer – gaf hij eindelijk toe dat hij bepaalde bedoelingen tegen Rusland had. In september bracht ik tenminste twee keer rapport aan hem uit, mijn belangrijkste was op 26 september toen ik deed wat ik kon om hem elke actie tegen Rusland te ontraden. In dat verslag, dat ik uitbracht in aanwezigheid van Feldmarschall Keitel en Generaloberst Jodl benadrukte ik in het bijzonder de militair strategische kant; allereerst omdat ik dat in alle duidelijkheid kon doen in aanwezigheid van anderen en omdat ik aannam dat dergelijke militaire redenen, anders gezegd de mogelijkheid van het mislukken van een operatie tegen Rusland op een moment dat de strijd tegen Engeland nog gaande was, misschien indruk op hem zou maken en hem van dat plan afbrengen. Op 26 september, na het uitbrengen van dat officiële rapport vroeg ik om een persoonlijk gesprek alleen met Hitler. Keitel en Jodl kunnen getuigen dat ik dat altijd deed wanneer ik iets bijzonder belangrijks met de Führer wilde bespreken; wanneer ik de gebruikelijke procedure moest omzeilen en wat ik alleen maar kon doen als er niemand anders aanwezig was. Men kon Hitler een heleboel dingen vertellen wanneer met met hem alleen was maar men kon dergelijke uitspraken niet doen in een groter gezelschap. Feldmarschall Keitel en Generaloberst Jodl wisten dat heel goed, heel erg goed omdat in dat soort gevallen zij het altijd waren die de kamer uit moesten. Bij die gelegenheid gaf ik de Führer mijn visie in detail; allereerst dat het niet mogelijk was het verdrag met Rusland te verbreken, dat het moreel verkeerd zou zijn, dat het nergens toe diende omdat het verdrag ons grote voordelen bracht en de basis vormde voor een gezond Duits beleid voor later. Daarna vertelde ik hem dat hij onder geen enkele voorwaarde een oorlog op twee fronten kon beginnen omdat hij het was die altijd had benadrukt dat hij de stommiteit van de regering van 1914 niet zou herhalen en dat dat naar mijn mening nooit kon worden gerechtvaardigd. Toen legde ik hem nogmaals de verschillen in troepensterkte van beide partijen voor, de absolute noodzaak voor de Marine zich te concentreren op de strijd tegen Engeland en in het bijzonder op het moment dat alle bronnen maximaal werden aangesproken on de invasie uit te voeren.
Die dag had ik de indruk dat Hitler genegen was naar mijn argumenten te luisteren want later, of liever de volgende dag meldde de Marine adjudant, Kapitän von Puttkammer mij dat Hitler grotendeels in dezelfde geest had gesproken als ik en mijn argumenten op prijs had gesteld.
Dat ging een aantal maanden zo door. Ik bracht veel van dergelijke raporten uit en kwam altijd met dezelfde argumenten. Ik geloofde dat ik in november succes had. Tot mijn complete verbazing echter kwam op 18 december Weisung 21 (Barbarossa) uit die handelde over het geval van een oorlog tegen de Sovjet Unie voor het einde van de oorlog tegen Engeland. Het is natuurlijk waar dat het een richtlijn was voor een eventualiteit. Het is document 446-PS, USA-31 van 18 december 1940.
Dr. SIEMERS: Meneer de President, dat staat in documentenboek 10a, pagina 247.
(tot de beklaagde): Admiraal, de Aanklager stelde dat u en de Marine hadden geholpen bij het opstellen van deze richtlijn. Is dat juist?
RAEDER: Dat is absoluut onjuist. Dergelijke richtlijnen werden in het OKW opgesteld nadat de Führer zijn politieke beslissing had genomen, in de Staf Operaties van de strijdkrachten; in die Staf Operaties zaten ook een marineofficier en een of meer Luftwaffe officieren die onder leiding van de Chef van de Staf Operaties van de strijdkrachten zich bezig hielden met kwesties die de marine en de Luftwaffe aangingen wanneer dergelijke richtlijnen werden opgesteld. De richtlijn ging daarna naar de opperbevelhebbers van de strijdkrachten en die kregen opdracht van hun kant voorstellen te doen en die uit te werken om de bevelen van de Führer uit te voeren. Zij hadden geen invloed op de richtlijn zelf en kregen die van te voren zelfs niet te zien.
Mag ik er nog iets aan toevoegen? Ik ben er door de Aanklager van beschuldigd mijn invloed op de Führer te hebben gebruikt, niet om morele en ethische redenen maar om op een cynische manier te proberen, eerst om het pleit met Engeland te beslechten en daarna Rusland aan te vallen. Ik heb al eerder gezegd dat ik al mijn redenen aan de Führer heb verteld wanneer ik de kans kreeg maar dat ik dat niet kon in een openbare bijeenkomst of in aanwezigheid van anderen, ik kon dat ook niet in mijn dagboek noteren want de scherpe bewoordingen die daar werden gebruikt mochten niet aan anderen bekend raken via het oorlogsdagboek. Ik zou willen wijzen op document C-170, bewijsstuk USA-136 dat loopt van 23 augustus 1939 tot 22 juni 1941. Het is een verzameling van vele uittreksels uit het oorlogsdagboek van de SKL – en van mijn aantekeningen van gesprekken met Hitler waarin de kwestie Rusland ter sprake kwam. Dat zijn geen literaire herhalingen van mijn opmerkingen of letterlijke uittreksels uit het oorlogsdagboek maar een samenvatting van uittreksels door de Marinearchivaris, Admiraal Assmann. Ik ga geen bijzonderheden van deze vele notities voorlezen maar ik zou erop willen wijzen dat juist dit document, C-170, in een groot aantal notities die daarin staan aantoont dat ik vanaf het begin van de oorlog in 1939 voortdurend mijn invloed op de Führer heb aangewend om de goede betrekkingen met Rusland, die ik al eerder heb genoemd, te handhaven. Het zou ons te ver voeren als ik hier diverse notities zou gaan citeren. Maar het document, en dat wil ik benadrukken, is volledig overtuigend.
Dr. SIEMERS: U had niets te maken met Weisung 21, die getekend is door Hitler, Keitel en Jodl?
RAEDER: Absoluut niets.
Dr. SIEMERS: Maar daarna trof u in overeenstemming met die Weisung bepaalde voorbereidingen? Omdat die de Marine betroffen waren ze in ieder geval hier niet zo belangrijk.
RAEDER: Ja. We hielden de eerste bijeenkomst in januari, zoals blijkt uit een van de notities in C-170. Ik had op 4 februari rapport over onze plannen uitgebracht aan de Führer en in maart begon de marine bepaalde voorbereidingen te treffen. Ik heb al eerder gezegd dat de marine in de eerste fase nauwelijks betrokken was bij grote operaties, maar alleen bij het afsluiten van de Golf van Finland met mijnen en lichte marine eenheden. Ik weet niet of dat in Weisung 21 staat of ergens anders maar de Führer had op mijn uitdrukkelijk verzoek bevel gegeven dat het zwaartepunt van de oorlog ter zee nog steeds bij Engeland zou liggen. Als gevolg daarvan konden we slechts zwakke eenheden inzetten in de strijd tegen Rusland.
De PRESIDENT: Dr. Siemers, we kunnen nu beter schorsen.
Het Tribunaal heeft eigenlijk begrepen dat u hoopte vandaag tegen de middag klaar te zijn. We zijn ons ervan bewust dat u 2 uur nodig heeft gehad voor uw documenten maar wanneer denkt u dat u nu klaar kunt zijn?
Dr. SIEMERS: Ik denk dat ik nog ongeveer drie kwartier nodig heb, tussen een half uur en een uur.
De PRESIDENT: Morgenochtend om 10:00 uur zullen we de documenten van Seyss-Inquart behandelen, ons is verteld dat dat ongeveer 30 minuten zal duren.
(de zitting wordt verdaagd tot 18 mei 1946 om 10:00 uur.)

Zie ook: Verhoor Raeder 1, Verhoor Raeder 2, Slotverklaring Raeder, Vonnis Raeder

Definitielijst

Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Gauleiter
Leider en vertegenwoordiger van de NSDAP in een Gau.
invasie
Gewapende inval.
Kriegsmarine
Duitse marine, naast de Heer en de Luftwaffe onderdeel van de Duitse Wehrmacht.
Luftwaffe
Duitse luchtmacht.
neutraliteit
Onpartijdigheid, onzijdigheid, tussen de partijen instaand, geen partij kiezen.

Informatie

Vertaald door:
Arnold Palthe
Geplaatst op:
21-07-2009
Laatst gewijzigd:
16-01-2019
Feedback?
Stuur het in!

Gerelateerde thema's

Gerelateerde personen

Bronnen

International Military Tribunal, Nuremberg 1947.