De PRESIDENT: Het Tribunaal heeft nauwkeurig en langdurig aandacht geschonken aan de beschouwing van de documenten die door Dr. Siemers namens beklaagde Raeder zijn ingediend en wij wensen niet dat de documenten die wij voorstellen toe te laten worden voorgelezen omdat wij ze allemaal al hebben gelezen.
Ik zal nu de afzonderlijke documenten behandelen.
Document 66 wordt toegelaten als discussiestuk en niet als bewijsmateriaal; document 101 wordt geweigerd; documenten 102 tot 105 worden toegelaten; document 106 wordt geweigerd; document 107 wordt toegelaten; document 39 wordt geweigerd; document 63 wordt toegelaten; document 64 wordt geweigerd; document 99 wordt geweigerd; document 100 wordt toegelaten; documenten 102 tot 107 worden toegelaten; document 38 wordt geweigerd; document 50 wordt geweigerd; document 55 wordt geweigerd; document 58 wordt geweigerd; documenten 9, 56, 57, 60, en 62 worden geweigerd. Ik zou in die groep document 28 hebben moeten opmnemen dat ook geweigerd wordt. Documenten 31, 32, 36, 37, en 39 worden geweigerd; document 41 wordt toegelaten; document 99 is al geweigerd, en document 101 is al geweigerd; document 59 wordt toegelaten; document 68 wordt geweigerd; document 70 wordt geweigerd; document 72 wordt geweigerd; document 74 wordt geweigerd; document 75 wordt toegelaten; document 77 wordt toegelaten; document 79 wordt toegelaten; document 80 wordt toegelaten; document 84 wordt toegelaten; document 85, dat op pagina 82 van deel V staat, wordt toegelaten; document 87 wordt geweigerd; document 88, wordt toegelaten; document 91 wordt toegelaten; document 13 wordt toegelaten; document 27 wordt toegelaten.
De Aanklager kan als hij dat wenst een verzoek indienen om de getuige te horen die dat document heeft opgesteld.
HET TRIBUNAAL (Mr. Francis Biddle, lid namens de Verenigde Staten): Dat is Admiraal Böhm.
De PRESIDENT: Admiraal Böhm, ja.
Document 83 wordt toegelaten; document 34 wordt toegelaten; document 48 wordt geweigerd. Ben ik te snel voor u gegaan, Dr. Siemers? Hebt u de paar laatste?
Dr. SIEMERS: Ja, ik heb alles gehoord.
Mr. DODD: Meneer de President, gisteren verzocht het Tribunaal ons zo mogelijk de oorsprong vast te stellen van document 1014-PS. Er werd door Dr. Siemers een vraag over gesteld. Het is bewijsstuk USA-30. Ik heb onderzoek laten doen en ik heb wat gegevens betreffende dit document die we bereid zijn in te dienen. Ik zou erop willen wijzen dat 1014-PS, 798-PS en L-3 documenten zijn die allemaal dezelfde toespraak betreffen die op 22 augustus 1939 op de
Obersalzberg werd gehouden. Ze werden op 26 november 1945 als bewijsmateriaal ingediend door Mr. Alderman van de Amerikaanse staf.
Ik zou erop willen wijzen dat L-3, waarnaar Dr. Siemers gisteren verwees, slechts ter identificatie is gepresenteerd zoals het verslag van de verhandeling van 26 november aantoont en het kenmerk USA-28 slechts ter identificatie heeft gekregen. Mr. Alderman wees erop, zoals het verslag aantoont, dat hij het niet als bewijsmateriaal heeft gepresenteerd, dat het een krant was die ons in eerste instantie in handen kwam door de hulp van een krantenman en dat later de documenten 798-PS en 1014-PS tussen veroverde documenten werden gevonden. Die betroffen dezelfde toespraak op de
Obersalzberg. Mr. Alderman heeft die twee destijds ook gepresenteerd.
Nu, document 798-PS, bewijsstuk USA-29 en docu¬ment 1014-PS, bewijsstuk USA-30, werden beide door troepen van de Verenigde State als volgt gevonden:
Ze waren uit het hoofdkwartier van het
OKW in Berlijn weggehaald en in de loop van enkele reizen in die dagen kwamen ze ergens aan en werden door het
OKW, zo blijkt nu, opgeslagen op diverse plaatsen onder toezicht van een Generaal Winter van de Duitse strijdkrachten; en ze werden in drie treinen naar Saalfelden vervoerd in Oostenrijks Tirol. Daarop gaf Generaal Winter bevel dat alle documenten die hij bezat moesten worden overgedragen aan de Geallieerde troepen en dat gebeurde ook. Deze documenten werden samen met nog andere papieren door Generaal Winter en zijn staf destijds overgedragen en op 21 mei 1945 werden ze uit Saalfelden weggehaald waar ze ondeer controle van Generaal Winter waren en overgebracht naar Documentencentrum 3 van het Amerikaanse leger in München. Toen ze in München waren werden ze met hulp van klerken van het OKW en het OKH gesorteerd en gecatalogiseerd door de afdeling G2 van
SHAEF. Op 16 juni 1945 werden deze documenten samen met andere met zes vrachtwagens weggehaald uit het hoofdkwartier van het 3de Leger in München en overgebracht naar het U.S. Group Control Council Nummer 32 in Seckenheim, Duitsland dat gevestigd was in de voormalige kantoren van I.G. Farben en opgeslagen op planken op de derde verdieping van het gebouw en onder bewaking gehouden. Tussen 16 juni 1945 en 30 augustus 1945 werd het verzamelen, sorteren, bundelen en catalogiseren van deze documenten uitgevoerd onder toezicht van de Britse Kolonel Austin door personeel van het hoofdkwartier en het G-2 Document Center van de G-2 Operational Intelligence Section, 6889 Document Center Berlijn en de Britse sectie Vijandelijke Documenten en de Britse Militaire Inlichtingendienst sectie Onderzoek. Beginnend op 5 juli 1945 tot aan 30 augustus 1945 werden deze documenten daar bestudeerd door leden van de staf van de Amerikaanse Chief Council. Luitenant Margolies die hier in de rechtszaal aanwezig is als lid van onze staf heeft deze documenten persoonlijk uitgezocht uit uw dossier 798-PS en 1014-PS uit de bij het OKW veroverde documenten, heeft ze naar Neurenberg overgebrachten ze opgeborgen in de documentenzaal waar ze sindsdien onder strenge bewaking zijn gehouden.
Dat is de geschiedenis van die twee documenten waarover Dr. Siemers gisteren enige twijfels had – aamzienlijke twijfels mag ik wel zeggen – en aangaf dat er vreemds aan de hand was met de inhoud ervan. Ik meen dat ik de geschiedenis die ik heb verteld in de vorm van een verklaring over de handtekening van Lt-Commander Hoppe de bron duidelijk vaststelt en waar ze sindsdien zijn gebleven en ik denk dat de eerlijkheid gebiedt te zeggen waar Dr. Siemers het nodig vond erop te wijzen dat de taal uiterst grof was en werd toegeschreven aan Hitler dat deze documenten werden ingebracht om aan te tonen dat deze mensen over een aanvalsoorlog spraken. Als het Tribunaal deze documenten leest zullen ze duidelijk aantonen dat ze in grote lijnen overeenstemmen, er zijn natuurlijk verschillen in terminologie maar het belangrijkste en de reden waarom ze werden ingebracht was om aan te tonen dat deze mensen het over een aanvalsoorlog hadden. Ik zou willen zeggen dat het mij niet verbaast dat mijn confrère gevoelig is voor de opmerking maar ik denk dat het stilzwijgende bewijs in dit geval tot dusverre aantoont dat deze dingen niet alleen werden gezegd maar ook gedaan.
M. DUBOST: Met welnemen van het Tribunaal, ongetwijfeld zit er een fout in de vertaling. Wij hebben begrepen dat 106 de eerste keer is geweigerd en de tweede keer is toegelaten in de groep 102 tot 107.
De PRESIDENT: Ik ben bang dat het mijn fout was. Ik heb gezegd dat de groep 102 tot 107 is toegelaten maar ik heb ook gezegd dat 106 werd geweigerd en blijft geweigerd. Het is helemaal mijn fout. 106 is geweigerd.
M. DUBOST: 106 is geschrapt en 102 tot 107 zijn ook geweigerd, niet waar?
De PRESIDENT: Nee, ik zal de juiste nummers opnoemen: 102, 103, 104, 105 en 107 zijn toegelaten.
M. DUBOST: Goed, Meneer de President, we zullen in de loop van de verhandeling verdere uitleg geven over 102 tot 107.
De PRESIDENT: Ja.
Dr. SIEMERS: Meneer de President, mag ik een paar woorden zeggen betreffende de uitlating van Mr. Dodd? Ik twijfelde er niet aan – en nu zeker niet – dat nu deze documenten zijn gevonden ze bijzonder correct behandeld zijn en Mr. Dodd heeft het alleen daarover gehad. Ik vind dat het belangrijk is om vast te stellen of men kan bepalen welk verband deze documenten hadden met andere documenten want op die manier kan men zien of dit documenten waren die eigendom van een bepaalde adjudant waren. Bijvoorbeeld, waren ze opgenomen in het dossier Hossbach of in het dossier Schmundt? Als die documenten zich bijvoorbeeld in het dossier Schmundt bevonden is het waarschijnlijk dat ze aan de adjudant toebehoorden.
De PRESIDENT: Dat geeft allemaal gewicht aan het document, niet waar? Ongetwijfeld heeft een document dat is ondertekend meer gewicht dan een document dat niet ondertekend is. Het Tribunaal zal al die zaken in overweging nemen wanneer het de documenten beoordeelt maar de toelaatbaarheid van een document hangt ervan af of het een gevonden en veroverd Duits document is.
Dr. SIEMERS: Meneer de President, ik wilde dit alleen maar zeggen omdat het onplezierig is wanneer de Amerikaanse delegatie mijn motie betreffende het document verkeerd begrijpt. Ik uit geen beschuldigingen over de manier waarop het document werd gevonden, ik zeg alleen maar dat niet vast staat tussen welke papieren het werd gevonden. Ik merkte dat Mr. Dodd de drie betrokken documenten op precies dezelfde wijze behandelde terwijl Mr. Alderman op pagina 188 van het verslag (Deel II, pagina 286) stelt dat een van deze drie documenten, L-3 duidelijk niet in orde was vanwege de twijfelachtige oorsprong ervan. Daarom trok hij het document terug.
Mag ik nu, met welnemen van het Tribunaal verder gaan met het verhoor van beklaagde Raeder?
(tot de beklaagde): Admiraal, we hebben een paar laatste vragen betreffende de samenzwering. Ik denk niet dat het lang zal duren. Ik vraag u te kijken naar document C-155. Dat is bewijsstuk GB-214, in documentenboek 10, pagina 24 – documentenboek 10 van de Britse delegatie, pagina 24.
Het is uw brief van 11 juni 1940, gericht aan 74 bureau’s van de Marine en die de Aanklager een brief ter rechtvaardiging heeft genoemd. De Aanklager wil hieruit afleiden dat u wist dat er al in de zomer van 1939 een oorlog kon worden verwacht. Ik zou graag willen dat u kort reageert op deze beschuldiging.
RAEDER: Er is bewijs te over dat ik helemaal geen oorlog verwachtte in de herfst en gezien de geringe mate van herbewapening van de Kriegsmarine was dit volkomen logisch. Ik heb in mijn toespraak tot U-bootofficieren in Schwinemünde heel duidelijk gezegd dat we daar niet op hoefden te rekenen.
Dr. SIEMERS: En wat was de reden voor die brief, C-155.?
RAEDER: De reden was dat een aantal torpedoboten had mis geschoten en dat kon worden teruggevoerd op het feit dat de torpedo’s nog niet zo goed ontwikkeld waren als ze aan het begin van een oorlog hadden moeten zijn. Een bijkomende reden was dat nu de oorlog zo plotseling was uitgebroken, veel officieren geloofden dat het beter geweest zou zijn het U-boot wapen zo ver mogelijk te ontwikkelen zodat dit wapen tenministe in grote aantallen beschikbaar zou zijn in geval van een oorlog. Ik bestreed die mening juist omdat een dergelijke oorlog niet te verwachten was. En op pagina 6, de achtste alinea benadruk ik nogmaals – in de tweede regel – dat de Führer tot aan het einde toe hoopte het dreigende conflict met Engeland tot 1944 of 1945 uit te stellen. Ik heb het hier over een dreigend conflict. Een dreigend conflict is niet iets waar je naar streeft, het moet eerder worden gevreesd.
Dr. SIEMERS: Er is nog een ander sleuteldocument, document 789-PS, bewijsstuk USA-23; de hele lange toespraak die Hitler op 23 november 1939 hield voor de opperbevelhebbers.
Dit document, Meneer de President, bevindt zich in documentenboek 10a op pagina 261. Dit is alweer een rede van Hitler zonder aanwijzing wie hem noteerde. De handtekening en de datum ontbreken.
(tot de beklaagde): Omdat dit overeenkomt met andere documenten hoef ik u op dit punt niets te vragen. Ik zou alleen willen weten, Admiraal, verried die rede ook een definitieve achtergrond, een bepaald mentaal voorbehoud aan de kant van Hitler?
RAEDER: Ja. Er heerste destijds een nogal ernstig conflict tussen Hitler en de opperbevelhebbers van de strijdkrachten en ook een verschil van mening met de leidende generaals betreffende het offensief in het Westen. De Führer verzamelde alle leiders om hen zijn mening over deze hele kwestie te geven. Hij stelde – en ik was zelf aanwezig – dat hij tot die tijd altijd gelijk had gehad met zijn beslissingen en dat hij ook gelijk zou hebben wanneer hij meende dat het offensief in het Westen zo mogelijk in de herfst moest beginnen. Tegen het einde gebruikte hij krachtige taal; in de op drie na laatste alinea van het document zegt hij: “Ik zal nergens bang voor zijn en iedereen vernietigen die tegen mij is.” Dat was tot de generaals gericht. In werkelijkheid begon het offensief in het Westen pas in het voorjaar omdat het werd opgehouden door de weersomstandigheden.
Dr. SIEMERS: Daarover hebben we details gehoord tijdens eerdere zaken en ik denk niet dat we daar nu op in moeten gaan. In dit verband komen we toe aan het laatste document, dat is C-126, dat u ook voor u hebt liggen, GB-45. Het staat in documentenboek 10a op pagina 92.
Met betrekking tot de voorbereiding van de oorlog tegen Polen heeft de Aanklager dit document van het OKW, gedateerd 22 juni 1939 en ondertekend door Keitel ingediend, omdat dat document een tijdschema bevat voor Fall Weiss, de oorlog tegen Polen. Gaf dat document of die richtlijn u een aanwijzing van een beslist agressieve bedoeling?
RAEDER: Nee. Helemaal geen definitieve agressieve bedoelingen. In alle gevallen moesten bepaalde lange termijn vragen worden opgehelderd, bijvoorbeeld of onze opleidingsschepen die normaal gesproken ‘s zomers naar zee gingen moesten uitvaren of dat ze moesten wachten. Deze beslissing moest echter begin augustus worden genomen. In verband met die order gaf ik de order van 2 augustus uit, die ook betrekking had op dat document, aan de afzonderlijke hogere Marinebureau’s namelijk een operationele richtlijn voor de inzet van Atlantische onderzeeërs bij Fall Weiss. Mag ik de eerste regels voorlezen, omdat de woordkeus belangrijk is:
“Bijgevoegd is een operationele richtlijn voor de inzet van U-boote die bij wijze van voorzorg de Atlantische Oceaan op worden gestuurd in het geval dat het voornemen om Fall Weiss uit te voeren onveranderd blijft. F.d.U (Führer der U-boote) moet zijn operatiebevel tegen 12 augustus indienen bij de SKL (Seekriegsleitung). De beslissing betreffende het uitvaren van de U-boote naar de Atlantische Oceaan zal waarschijnlijk voor midden augustus worden genomen.”
“Als de operaties niet worden uitgevoerd, dient deze richtlijn uiterlijk 1 oktober 1939 te worden vernietigd.” (Document C-126, bewijsstuk GB-45.)
Het stond dus niet vast dat dergelijke operaties zouden plaatsvinden. Het was eerder een voorzorgsmaatregel die onder alle omstandigheden moest worden genomen in verband met Fall Weiss.
Dr. SIEMERS: Admiraal, u hebt gezegd dat Hitler u er herhaaldelijk van verzekerde, in het bijzonder wanneer u met hem alleen sprak, dat er geen oorlog zou komen?
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: In het bijzonder zou er geen oorlog komen tegen Engeland.
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: Nu dan, op 3 september 1939 brak de oorlog met Engeland wel uit. Sprak u in dit verband met Hitler over deze kwestie en zo ja, wanneer?
RAEDER: Op 3 september in de morgen, ik meen tussen 10 en 11 uur – het exacte tijdstip herinner ik me niet meer – werd ik naar de Reichskanzlei geroepen. De SKL had me al geinformeerd dat er een ultimatum was ontvangen van Frankrijk en Engeland. Ik kwam de studeerkamer van de Führer binnen waar zich een aantal personen had verzameld. Ik herinner me alleen nog dat de plaatsvervanger van de Führer, Hess aanwezig was. Ik kan niet zeggen wie daar verder nog waren. Ik merkte dat Hitler zich bijzonder ongemakkelijk voelde toen hij ons vertelde dat ondanks al zijn hoop, een oorlog met Engeland op handen was en dat het ultimatum was ontvangen. Het was een uitdrukking van ongemak zoals ik bij de Führer nog nooit had gemerkt.
Dr. SIEMERS: Ik kom nu toe aan de beschuldiging van de Aanklager dat u, Admiraal instemde met het Nationaalsocialisme en het sterk steunde.
Mag ik het Tribunaal verzoeken naar document D-481 te kijken, GB-215 in documentenboek 10a, pagina 101. Dit handelt over de eed van ambtenaren en de eed van soldaten.
(tot de beklaagde): De Aanklager heeft gesteld, onder verwijzing naar dit document dat u op 2 augustus 1942 in een bijzondere ceremonie een eed aflegde op
Adolf Hitler en niet op het Vaderland. In het transcript van 15 januari 1946, pagina 271 (Deel V, pagina 262) lezen we:
“Het Tribunaal zal zien dat Raeder” - in zijn eed – “Führer zei in plaats van Vaderland.”
Ik begrijp dit niet en wil u vragen uit te leggen of het juist is dat u enig aandeel had in het wijzigen van de eed van Vaderland naar Hitler.
RAEDER: Nee, ik begrijp die beschuldiging absoluut niet. De hele kwestie was nou niet bepaald een ceremonie. Ik weet niet wie wordt verondersteld het te hebben gezien zodat hij een dergelijke uitspraak kon doen. De Opperbevelhebber von Blomberg en de drie opperbevelhebbers van de strijdkrachten werden in de morgen van 2 augustus bij Hitler geroepen. We waren in zijn studeerkamer en Hitler vroeg ons naar zijn bureau te komen zonder enige ceremonie. Toen legden we de eed af die hij als Staatshoofd en Opperbevelhebber van de Strijdkrachten aan ons voorlas. Wij herhaalden die eed. Niemand van ons had deel aan het opstellen van die eed en niemand had ons gevraagd dat te doen. Er was geen eerdere eed ooit op het Vaderland afgelegd voor zover het de tekst betrof. Eens heb ik een eed afgelegd op de Keizer als Opperkrijgsheer, een keer op de Grondwet van Weimar en de derde eed op de persoon van het Staatshoofd en Opperbevelhebber van de Strijdkrachten – Hitler. In alle drie de gevallen legde ik de eed af op mijn volk, mijn vaderland. Dat spreekt voor zich.
Dr. SIEMERS: Admiraal, toen u werd bevolen naar die bijeenkomst op 2 augustus te komen, wist u van tevoren waar het over ging?
RAEDER: Nou. ik mag aannemen dat zijn adjudant mijn adjudant inlichtte dat ik moest komen in verband met het afleggen van een eed. Ik kan dat nu niet met zekerheid zeggen maar dat neem ik aan.
Dr. SIEMERS: Het was de morgen na de dood van Von Hindenburg?
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: De dag na de dood van Von Hindenburg?
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: Kende u de tekst van de eed?
RAEDER: Nee, maar de eed was geschreven op een vel papier en ik neem aan dat we van te voren, bij zijn bureau over de tekst werden ingelicht.
Dr. SIEMERS: Mag ik op dit moment zeggen, Meneer de President, dat de tekst is opgenomen in het document dat ik heb genoemd en een Reichsgesetz vertegenwoordigt.
(tot de beklaagde): De Aanklager stelt dat u op 30 januari 1937 Partijlid werd vanwege het feit dat u het Goldenes Parteiabzeichen ontving. Wilt u kort antwoord geven op dit punt dat in andere zaken al eerder besproken is?
RAEDER: Toen de Führer mij het Goldenes Parteiabzeichen verleende zei hij nadrukkelijk dat dit de hoogste onderscheiding was die hij op dat moment kon toekennen. Ik kon helemaal geen Partijlid worden omdat was bepaald dat militairen geen Partijlid konden worden. Dat is algemeen bekend en om die reden is die bewering ook onbegrijpelijk.
Dr. SIEMERS: Lidmaatschap van militairen was verboden volgens de Grondwet?
RAEDER: Ja, verboden. Mag ik nog een ding zeggen om misverstanden te voorkomen? Het was verboden op grond van zowel de Grondwet van Weimar als op grond van besluiten die Hitler had uitgevaardigd.
Dr. SIEMERS: Was u tegen de Partij vanwege uw trouwe houding jegens het Christendom en de Kerk, iets wat algemeen bekend was. In het kort, waar bleek dit uit? Had u vanwege dit moeilijkheden met de Partij?
RAEDER: Over het algemeen had ik geen grote moeilijkheden met de Partij, iets wat meen ik het best wordt verklaard uit het feit dat de Kriegsmarine in hoog aanzien stond bij de Partij, zoals in heel Duitsland. Ik heb altijd de hogere officieren, tenminste de commandanten van bases en vlootcommandanten via de bevoegde autoriteiten iedere wrijving laten wegnemen die onder de lagere rangen ontstond. Als ze ernstiger waren, werden ze onder mijn aandacht gebracht en ik handelde het af; wanneer het om principiële kwesties ging gaf ik ze door aan het OKW. Omdat ik er nooit iets tussendoor liet glippen, in geval van ophitsing door de Partij, werden de betrekkingen al gauw zeer vriendelijk en kon ik alle soorten wrijving voorkomen zodat die al snel nauwelijks meer voorkwamen. In dat opzicht hadden we bij de Marine het voordeel dat er geen territoriale zaken te regelen waren. We hielden ons alleen maar bezig met de zee en werkten alleen in de steden aan de kust waar in feite alles met de Marine te maken had. Ik had wel moeilijkheden vanwege Heydrich, die ik in 1928 of 1929 uit de Marine had laten zetten nadat een Hof van Eer hem veroordeeld had wegens aanranding van een jonge vrouw. Hij was lange tijd zeer haatdragend jegens mij en probeerde mij bij diverse gelegenheden zwart te maken bij de partijleiding of bij Bormann zelfs bij de Führer. Ik was echter altijd in staat deze aanvallen af te slaan zodat die geen gevolgen hadden voor mijn positie in het algemeen.
Die houding van Heydrich drong op een of andere manier door tot Himmler zodat ik ook hier van tijd tot tijd een krachtig gestelde brief moest schrijven maar het was juist de forse taal van die brieven die in de meeste gevallen wel hielp.
Ik zou geen tijd willen verdoen met het noemen van diverse voorvallen, zoals die met de SD; er vonden echter geen directe aanvallen plaats vanwege mijn houding ten opzichte van de Kerk. Er was alleen die uitspraak gedaan door Goebbels, waarover ik van mijn medebeklaagde Hans Fritzsche hoorde dat ik bij de Partij in ongenade was gevallen vanwege mijn houding ten opzichte van de Kerk maar zoals ik heb gezegd liet men het mij niet op een onaangename manier voelen.
Dr. SIEMERS: Ik meen dat ik u niet hoef te vragen tijd te verknoeien door uit te leggen hoeveel belang u hechtte aan religieuze kwesties binnen de Kriegsmarine. Ik zal een daartoe strekkende verklaring indienen zonder hem voor te lezen. Die werd afgelegd door Hoofdaalmoezenier Ronneberg die u vele jaren hebt gekend en die de situatie beschreef en daarmee alles ophelderde. Mag ik in dat verband echter een vraag stellen? Hebt u herhaaldelijk bij Hitler benadrukt dat een religieuze houding noodzakelijk was voor de soldaten en de Marine?
RAEDER: Ja, dat gebeurde nogal eens en ik hield binnen de Marine zonder aarzelen tot aan het einde aan deze koers vast.
Dr. SIEMERS: In dit verband, Meneer de President, mag ik misschien bewijsstuk Raeder-121 (document Raeder-121) indienen. Het zit in mijn documentenboek Raeder 6, pagina 523. Ik zou geen beslag willen leggen op de tijd van het Tribunaal door vragen te stellen over de tegengestelde meningen van de Partij en de Kriegsmarine over kerkelijke kwesties. Ik meen dat dit document voldoende duidelijk maakt dat een band tussen de Kerk en het Nationaalsocialisme onmogelijk was. Op dit terrein is Bormann de meest opmerkelijke figuur en ik zou alleen de eerste alinea willen voorlezen van het document dat ik heb ingediend:
“Nationaalsocialistische en Christelijke opvattingen zijn onverenigbaar. Christelijke kerken zijn gegrondvest op de onwetendheid van de mens en zij doen moeite de onwetendheid van een zo groot mogelijk deel van de bevolking te handhaven want alleen op deze manier kunnen de Christelijke kerken hun macht behouden. In tegenstelling hiermee is het Nationaalsocialisme op wetenschappelijke basis gegrondvest.”
In de tweede alinea de laatste zin:
“Als daarom in de toekomst onze jongeren niets meer leren over het Christendom, waarvan de leerstellingen zeer inferieur zijn aan de onze, dan zal het Christendom uit zichzelf verdwijnen.”
En op de tweede pagina, aan het einde:
“Net zoals de schadelijke invloed van astrologen, waarzeggers en andere kwakzalvers wordt uitgeroeid en onderdrukt door de Staat, zo moeten de mogelijkheden van de Kerk om haar invloed uit te oefenen ook geheel worden verwijderd. Alleen wanneer dit is gebeurd zal de leiding van de Staat volledige invloed hebben op iedere afzonderlijke burger. Pas dan zal het voortbestaan van het volk en het Reich voor altijd zijn verzekerd.”
Omdat de religieuze en Christelijke houding van beklaagde algemeen bekend is, meen ik dat dit genoeg is om het contrast tussen de Partij en de beklaagde in deze zaken aan te tonen.
(tot de beklaagde): Betreffende de samenzwering, de Aanklager heeft u er ook van beschuldigd lid te zijn geweest van de Geheime Kabinetsraad en de Verteidigungsrat. Wilt u alstublieft heel kort antwoorden want deze zaken zijn al zo vaak besproken dat ik aanneem dat niemand in deze zaal nog meer over deze zaken wil horen. Was u lid van de Reichsregierung?
RAEDER: Nee.
Dr. SIEMERS: Volgens document 2098-PS, GB-206, documentenboek 10, pagina 239; een decreet van de Führer van 25 febrauri 1938, werden u en de opperbevelhebber van de Wehrmacht in rang gelijk gesteld met een Reichsminister. De Aanklager stelt daarom dat u lid was van het Kabinett en dat u mocht deelnemen – en dat ook deed – aan de vergaderingen. Is dat juist?
RAEDER: Nee, ik was geen Reichsminister maar slechts gelijk in rang. De reden daarvoor was meen ik dat Generaal Keitel in rang gelijk gesteld werd met een Reichsminister want bij de behandeling van kwesties op het Ministerie van Oorlog had hij regelmatig contact met ze en moest hetzelfde niveau hebben om met ze te kunnen onderhandelen. En omdat Von Brauchitsch en ik hoger in anciënniteit stonden dan Keitel kregen wij dezelfde rang. Ik was helemaal geen lid van het Kabinett maar het decreet bepaalt dat ik op bevel van de Führer deel kon nemen aan een kabinetsvergadering. Het was waarschijnlijk de bedoeling dat ik naar het Kabinett moest komen wanneer er technische kwesties moesten worden uitgelegd. Dat gebeurde echter nooit want na die tijd waren er geen kabinetsvergaderingen meer.
Dr. SIEMERS: Mag ik erop wijzen dat in alinea 2 van dat decreet van Hitler staat: “De opperbevelhebbers ..... zullen op mijn bevel deelnemen aan de vergaderingen van het Reichskabinett.”
RAEDER: Ja. En wat de Geheime Kabinetsraad betreft hoef ik alleen maar te bevestigen wat Hitler me zelf vertelde, dat de Geheime Kabinetsraad alleen maar was gevormd om de aftredende Minister van Buitenlandse Zaken Von Neurath te eren; om in het buitenland en in eigen land te indruk te wekken dat Von Neurath in de toekomst nog steeds zou worden geraadpleegd over het buitenlands beleid. Die Geheime Kabinetsraad kwam echter nooit bijeen.
Dr. SIEMERS: De Aanklager heeft de beschuldiging geuit dat u op 12 maart 1939, de dag dat de helden werden herdacht, een rede hield en dat u in die rede een meedogenloze uitdaging deed om het Bolsjevisme en het internationale
Jodendom te bestrijden.
Mag ik met welnemen van het Tribunaal vermelden dat deze rede door de Aanklager in het documentenboek is opgenomen, helaas op basis van een uittreksel dat vanuit een bepaalde gezichtshoek is gekozen en ik geloof dat het goed zou zijn de context van de hele toespraak te kennen. Ik zal die natuurlijk niet voorlezen maar ik zou hem willen indienen als bewijsstuk Raeder-46. De zin staat in mijn documentenboek 3 op pagina 235, de pagina waaruit de Aanklager heeft geciteerd. Wilt u alstublieft kort uw mening hierover geven?
RAEDER: Mag ik dit doen door een aantal korte zinnen voor te lezen die kenmerkend zijn voor de hele toespraak?
Dr. SIEMERS: Ik twijfel er niet aan of het Tribunaal zal dat toestaan. Ik vraag u slechts enkele kenmerkende zinnen te gebruiken, net zoals de Aanklager heeft gedaan.
RAEDER: Op pagina 7, regel 6 staat .....
Dr. SIEMERS: Een moment. Dat staat op pagina 235, dezelfde pagina waar het citaat van de Aanklager staat.
RAEDER: Kort voor het citaat van de Aanklager lezen we op regel 6:
“Hij heeft het Duitse volk haar zelfvertrouwen en het geloof in eigen kunnen teruggegeven en hen daardoor in staat gesteld om op eigen kracht hun heilig recht terug te halen dat hen in de tijd van hun zwakte is ontnomen en bovendien de enorme problemen van die tijd moedig onder ogen te zien en ze op te lossen. Dus hebben het Duitse volk en de Führer meer gedaan voor de vrede in Europa dan sommige van onze buurlanden zich nu kunnen realiseren.” (document Raeder-46.)
Dan komen we toe aan de zin waar ik het heb over de aankondiging van de strijd tegen het Bolsjewisme en het internationale
Jodendom die door de Aanklager is aangehaald. Ik zou in verband hiermee kort willen stellen dat na de ervaringen uit de jaren 1917 tot 1919 het Communisme en het internationale Jodendom de weerstand van het Duitse volk voor een groot deel hadden gebroken en een buitensporig grote en overheersende invloed op Duitse aangelegenheden hadden veroverd, op zowel staatsaangelegenheden als economische aangelegenheden zoals bijvoorbeeld ook op het juridische vlak. Daaarom kon men naar mijn mening niet verbaasd zijn dat de Nationaalsocialistische regering probeerde deze grote en overheersende invloed te verminderen en voor zover mogelijk uit te schakelen. Hoewel de Nationaalsocialistische regering bij het volgen van deze koers nogal strenge maatregelen nam die leidden tot de
Neurenberger Wetten – waarvan ik de overdrijvingen natuurlijk betreurde - kon ik het in de loop van mijn toespraak die ik op bevel van de Reichsregierung in het openbaar hield, niet met mijn geweten in overeenstemming brengen om mijn persoonlijke mening te uiten die natuurlijk principieel anders was. Men moet er ook aan denken dat een dergelijke toespraak binnen een bepaald kader moest passen. Dat was echter maar een zin terwijl andere punten veel meer de nadruk kregen. In dat verband vraag ik toestemming nog twee korte zinnen te mogen voorlezen:
“En dat is de reden voor de eis van gelijke rechten en respect voor alle andere naties die alleen kan garanderen dat de naties op deze aarde vreedzaam zullen samenleven.”
Dan de laatste zijn op pagina 235:
“Binnen de grenzen van de Duitse nationale gemeenschap heeft onze Führer ons onze taak als soldaat toegewezen om ons thuisland en onze vreedzame nationale wederopbouw te beschermen en om de jeugd, die aan ons was toevertrouwd en die geschikt is voor de militaire dienst te trainen en die geheel door onze handen gaat.”
De volgende zin werd door de Aanklager aangehaald omdat ik sprak over het feit dat we deze jonge mensen niet alleen technisch moesten opleiden, technisch in de zin van het gebruik van wapens maar ook om hen op te leiden in de geest van de Nationaalsocialistische ideologie en filosofie en ik stelde dat wij schouder aan schouder met de Partij moesten voortmarcheren.
Ik heb altijd op het standpunt gestaan dat de strijdkrachten geen volledig vreemd orgaan binnen de staat zouden zijn. Het zou onmogelijk zijn republikeinse strijdkrachten in een monarchistische staat te hebben of een leger met monarchistische tendenzen in een democratische staat. Onze strijdkrachten moesten dus worden opgenomen in de Nationaalsocialistische staat tot een mate die nodig was om een echte volksgemeenschap te vormen en het zou de taak van de bevelhebbers van de strijdkrachten zijn hun personeel zo op te leiden dat ze de goede nationale en socialistische idealen van de Nationaalsocialistische staat zouden erkennen en ernaar leven. Dit zou moeten gebeuren op dezelfde manier zoals ik het als Opperbevelhebber van de Kriegsmarine deed. Op die manier was het mogelijk de strijdkrachten op een geordende manier op te nemen, hen verre te houden van alle overdrijving en excessen en tegelijkertijd een volksgemeenschap te vormen binnen de staat.
En dan onderaan pagina 236:
“Deze natie had een nieuwe, een echte vrede nodig, de vrede van recht en eer, vrede zonder haat. De wereld behoeft ook vrede. Omdat een zwak Duitsland geen vrede kon bereiken heeft een sterk Duitsland die voor zichzelf veroverd. Het is de trotse taak van de Duitse Wehrmacht deze vrede voor de Duitse natie tegenover iedereen te handhaven.”
En helemaal aan het einde van het document, de 11de of 12de regel van onderen:
“Maar de soldaat daar, die we respecteren als de dappere vertegenwoordiger van zijn land mag een soldatenwoord aanvaarden: Wat Duitsland wil en nodig heeft is vrede. Dit zijn niet slechts woorden maar het is door praktische voorbeelden bewezen. De opbouw van Duitsland vergt vele jaren van kalme onwikkeling.”
Ik denk dat dat wel genoeg is.
Dr SIEMERS: Ik geloof ook dat dat wel genoeg is.
Mag ik het Hoge Tribunaal erop wijzen dat in de Engelse vertaling, op pagina 236, voor zover ik mij herinner, een zin onderstreept is. Die luidt: “De Wehrmacht en de Partij zijn een ondeelbare eenheid.” Dat heeft de Aanklager ingediend. Afgezien daarvan is er niets onderstreept.
Ik wil terloops opmerken dat in werkelijkheid, in het origineel vele andere passages onderstreept zijn, in het bijzonder die zinnen die handelen over vrede en die Admiraal Raeder zojuist heeft voorgelezen.
(tot de beklaagde): Admiraal, de Aanklager heeft u ervan beschuldigd banden te hebben gehad met alle politieke activiteiten van het Nationaalsocialisme. Ik ben dus genoodzaakt u kort te vragen naar uw deelname aan acties in die landen waar deelname door de Kriegsmarine zeker opvallend is.
Op welke wijze was u verbonden aan de maatregelen betreffende de annexatie van Oostenrijk?
RAEDER: De Marine had helemaal niets te maken met de Anschluss van Oostenrijk en heeft er op geen enkele wijze aan deelgenomen.
Dr SIEMERS: Hebt u voorbereidingen getroffen?
RAEDER: Nee, in het geval van Oostenrijk waren er geen voorbereidingen nodig. Het geval Oostenrijk werd genoemd in document C-175 maar dat ging alleen over het decreet van 1 juli 1937 over de algemene voorbereiding van de strijdkrachten op oorlog.
Dr SIEMERS: Mag ik erop wijzen dat document C-175 zich bevindt in documentenboek 10a van de Britse delegatie, pagina 117.
(tot de beklaagde): De Aanklager vindt dit document belangrijk en daarom zou ik u willen vragen er een paar woorden over te zeggen.
RAEDER: Het handelt over een uitlating die voor zover ik weet elk jaar in iedere staat wordt gedaan en waarin op grond van de politieke situatie die gevallen worden genoemd die zich in de loop van het jaar kunnen voordoen en waarvoor natuurlijk bepaalde voorbereidingen moeten worden getroffen. Voor de Marine echter had dat document geen gevolgen voor zover het Oostenrijk betrof.
Dr SIEMERS: Het is dus een document met diverse ....
De PRESIDENT: Ik weet niet of we de verwijzing daarnaar juist hebben. Er kwam meen ik door C-157, USA-69 en daarna heb ik het geen paginanummer gekregen.
Dr. SIEMERS: Pagina 117.
De PRESIDENT: Is dat C-157 of 175?
Dr. SIEMERS: C-175.
(tot de beklaagde): Betreft dit strategische voorbereidingen voor diverse gebeurtenissen?
RAEDER: Ja, diverse gevallen worden hier genoemd, bij voorbeeld Fall Rot en het bijzondere “Fall Erweiterung Rot-Grün”. Deze moesten allemaal bekeken worden maar deze leidden niet noodzakelijk tot gevolgen.
Dr SIEMERS: In dat verband, Meneer de President, wilde ik diverse documenten indienen, bewijsstukken van Raeder waaruit kan worden opgemaakt dat hetzelfde soort voorbereidingen zijn die om strategische en militaire redenen noodzakelijk zijn, ook door de Geallieerden werden getroffen – alleen maar om de noodzaak aan te tonen. Op het moment zou ik dat even achterwege willen laten omdat ik niet zo snel kan nageen welke documenten zijn toegelaten en welke zijn geweigerd. Misschien mag ik aan het einde al die documenten gezamenlijk indienen zodat er nu geen misverstanden ontstaan doordat ik de onjuiste cijfers noem.
(tot de beklaagde): Op welke manier hadden u en de Marine deel aan maatregelen betreffende het Sudetenland?
RAEDER: In een decreet ....
Dr SIEMERS: Een ogenblik. Mag ik u vragen naar het document van de Aanklager te kijken, 388-PS. Dat is USA-126, nee, neem me niet kwalijk, USA-26. Het zit in documentenboek 10a van de Britse delegatie, pagina 147. Het is het ontwerp van het nieuwe decreet “Grün” van 20 mei 1938.
RAEDER: Ja, ik heb het besluit hier. Het is van 20 mei 1938 en met betrekking tot de Marine staat er:
“De Marine zal deelnemen aan de operaties van de Landmacht door het inzetten van het Donau eskader. Dat eskader wordt onder bevel van de Opperbevelhebber van de Landmacht geplaatst. Wat betreft de oorlogvoering ter zee zullen allereerst die maatregelen moeten worden genomen die nodig lijken voor de bescherming van de Noordzee en de Baltische Zee tegen een plotselinge inmenging in het conflict door andere staten. Die maatregelen moeten worden beperkt tot het allernoodzakelijkste en moeten onopvallend worden genomen.”
De hele actie van eind september en begin oktober maakte de bijzondere maatregelen overbodig; dus werd het Donau eskader dat we van Oostenrijk hadden overgenomen onder bevel van de Landmacht geplaatst.
Dr SIEMERS: Wat was de omvang van het Donau eskader?
RAEDER: Dat bestond uit een paar kleine rivierschepen, een kleine kanonnneerboot en een paar mijnenvegers.
Dr SIEMERS: Dat is de totale mate van deelname door de Marine?
RAEDER: Ja, de deelname door de Marine.
Dr SIEMERS: Op welke manier hadden u en de Marine deel aan de voorbereidingen voor wat het document noemt “de rest van Tsjechoslowakije”?
Dit betreft document C-136, USA-104 in het documentenboek 10a van de Britse delegatie, pagina 101. Het is van 21 oktober 1938. De Aanklager wijst erop dat u volgens dit document er al in oktober over was ingelicht dat Tsjechoslowakije na enige tijd moest worden bezet, dat is in mei en zo gebeurde het in feite ook. Wilt u ons daar iets over vertellen?
RAEDER: Dat decreet lijkt op eerste gezicht verdacht maar de manier waarop het is opgesteld toont aan dat dit ook weer verwijst naar mogelijke gevallen. Punt 1 handelt over de bescherming van de grenzen van het Duitse Reich en de bescherming tegen onverhoedse luchtaanvallen.
Punt 2 luidt: “Liquidatie van de rest van Tsjechoslowakije” en punt 3 “Bezetting van het Memelland.”
Punt 2 : “Liquidatie van de rest van Tsjechoslowakije.” De eerste zin luidt:
“Het moet mogelijk zijn de rest van Tsjechoslowakije te vernietigen als haar beleid ten opzichte van Duitsland vijandig zou worden.”
Dat is de eis in geval van enige actie tegen Tsjechoslowakije; het betekende niet dat het zeker was dat er actie zou worden ondernomen.
Op dezelfde manier wordt er onder 3 melding gemaakt van de bezetting van het Memelland en daar staat:
“Door de politieke situatie, in het bijzonder oorlogszuchtige verwikkelingen tussen Polen en Litouwen kunnen de Duitse strijdkrachten ertoe worden genoodzaakt het Memelland te bezetten.
Dr SIEMERS: Een ogenblik. Mag ik erop wijzen dat volgens mijn document, het gedeelte dat de beklaagde net heeft voorgelezen in de Engelse vertaling ontbreekt zodat u er niet vergeefs naar hoeft te zoeken.
(tot de beklaagde): Er is hier dus weer sprake van een mogelijke gebeurtenis.
RAEDER: Ja.
Dr SIEMERS: Op 3 september 1939, aan het begin van de oorlog werd de
Athenia tot zinken gebracht. Dat geval is uit militair oogpunt al opgehelderd door Dr. Kranzbühler maar ik zou willen dat u als Opperbevelhebber van de Marine uw mening geeft en een uitleg geeft over dit incident met bijzondere aandacht voor het feit dat de Aanklager, zeker in dit geval een bijzondere ernstige en beledigende beschuldiging heeft geuit. Hij heeft de beschuldiging geuit dat u, opzettelijk en in strijd met de waarheid, Engeland en Churchill verantwoordelijk hebt gehouden voor de ondergang van de
Athenia, hoewel u heel goed wist dat de Athenia was getorpedeerd door een Duitse U-boot. Als bewijs hiervoor heeft de Aanklager het artikel uit de Völkische Beobachter van 23 oktober 1939 ingediend.
Meneer de President, dat is document 3260-PS, GB-218 documentenboek 10 van de Britse delegatie op pagina 97.
(tot de beklaagde): Ik zou graag willen dat u dat uitlegt.
RAEDER: Het feit is dat in de avond van 3 september de jonge commandant van de U-30 een Engels passagiersschip in zicht kreeg dat haar lichten had gedoofd en hij had het getorpedeerd omdat hij, per vergissing, aannam dat het een hulpkruiser was. Om misverstanden te voorkomen zou ik hier willen stellen dat de overdenkingen van Kapitänleutnant Fresdorf, die hier zijn genoemd betreffende het torpederen van schepen die met gedoofde lichten in het Kanaal varen, destijds nog geen enkele rol speelden bij de SKL en dat deze bevelvoerende officier niets over deze overdenkingen kon hebben geweten. Hij wist alleen maar dat hulpkruisers met gedoofde lichten voeren en hij nam aan dat het hier om een hulpkruiser ging in het begin van de noord-westelijke doorvaart Engeland-Schotland. Hij bracht geen verslag uit omdat het niet nodig was. Het nieuws dat een Duitse U-boot de Athenia had getorpedeerd werd uitgezonden door de Britse radio en wij ontvingen het nieuws in de nacht van 3 op 4 september en speelden het door naar de diverse nieuwsdiensten.
In de morgen van 4 september hoorden we het nieuws in de kantoren van de SKL en ik vroeg hoe ver onze dichtstbijzijnde U-boot zich van de plaats van de torpedering bevond. Men zei mij 75 nautische mijl. Op ongeveer hetzelfde moment hoorde staatssecretaris von Weiszäcker op Buitenlandse Zaken, die tijdens de Eerste Wereldoorlog marineofficier was geweest, over de toestand en telefoneerde naar de SKL om te vragen of het waar was. Hij belde mij persoonlijk niet. Hij kreeg als antwoord dat het volgens onze informatie niet waar kon zijn. Daarop liet hij de Amerikaanse Zaakgelastigde, ik meen Mr. Kirk, bij zich komen om met hem de zaak te bespreken want in de radiouitzending was ook gezegd dat er bij dat ongeluk diverse Amerikanen waren omgekomen. Op grond van zijn ervaringen uit de Eerste Wereldoorlog was het hem duidelijk hoe belangrijk het was dat er geen incidenten zouden plaats vinden waarbij Amerika was betrokken. Daarom vertelde hij hem wat hij zelf van de SKL had gehoord. Zelf vertelde ik precies hetzelfde aan de Amerikaanse Marineattaché, Mr. Schrader en dat zeker in goed vertrouwen. Ik meende dat ik hem dat in goed vertrouwen kon vertellen omdat we geen nadere informatie hadden. Staatssecretaris von Weiszäcker kwam me toen zelf opzoeken, als ik me goed herinner. We waren goede vrienden en hij vertelde mij wat hij de Amerikaanse Zaakgelastigde had verteld. Hij bood meen ik zijn excuses aan omdat hij niet met mij persoonlijk had gesproken en daarmee was de zaak voorlopig afgedaan.
De kwestie was nu zo dat wanneer die op de normale manier zou zijn gerapporteerd, wij niet zouden hebben geaarzeld om die toe te geven en de reden uit te leggen. We zouden niet hebben geaarzeld met het aanbieden van onze verontschuldigingen aan de betrokken landen. Er zouden tegen de officier disciplinaire maatregelen zijn genomen. Ik rapporteerde het incident ook aan de Führer in zijn hoofdkwartier en zei hem dat we ervan overtuigd waren dat het niet het geval was (de torpedering, Vert.) en de Führer gaf bevel dat het moest worden ontkend. Dat werd gedaan door het Ministerie van Propaganda, dat over het bevel was ingelicht door mijn persafdeling.
De U-boot keerde op 27 september terug .....
Dr SIEMERS: Neemt u mij niet kwalijk dat ik u onderbreek. Die datum, Meneer de President, wordt geverifieerd in document D-659 dat door de Aanklager is ingediend. Het is bewijsstuk GB-221 in documentenboek 10 op pagina 110.
RAEDER: De U-boot commandant keerde op 27 september in Wilhelmshafen terug. Admiraal Dönitz heeft al beschreven hoe hij hem ontving en hoe hij hem direct per vliegtuig doorstuurde naar Berlijn. De U-boot commandant rapporteerde het hele incident aan mij en bevestigde dat het een complete vergissing was; dat hij pas door al die berichten zelf had ontdekt dat het niet ging om een hulpkruiser maar om een passagiersschip. Ik rapporteerde de feiten aan de Führer omdat die ernstige politieke gevolgen zouden kunnen hebben. Hij besloot, omdat we het incident al een keer hadden ontkend, dat we het strikt geheim moesten houden, niet alleen in het buitenland maar ook in officiële en regeringskringen. Ik was dus niet in een positie om staatssecretaris von Weiszäcker of het Ministerie van Propaganda te vertellen dat de feiten anders lagen. Mijn order aan de B.d.U luidt:
“1 Op bevel van de Führer moet de kwestie strikt geheim worden gehouden.
“2 Van mijn kant zal er geen krijgsraad worden gehouden omdat de bevelvoerend officier te goeder trouw handelde en het een vergissing was.
“3 De verdere politieke afhandeling van de kwestie ligt in handen van het Oberkommando der Kriegsmarine voor zover er iets moet worden gedaan.”
Daarmee keerde de commandant naar Wilhelmshafen terug en Admiraal Dönitz heeft al vermeld dat hij disciplinair werd gestraft. Tot onze grote verbazing verscheen ongeveer een maand later dat artikel in de Völkische Beobachter waarin Churchill ervan werd beschuldigd dat incident te hebben uitgelokt. Ik wist van te voren absoluut niets over dat artikel. Ik zou publicatie zeker hebben voorkomen omdat, wetend dat onze U-boot dat schip had getorpedeerd er geen sprake van was, de vijand er de schuld van te geven, laat staan iemand als de Minister van Marine.
Ik ontdekte later dat de order een dergelijk artikel te publiceren door Hitler was uitgevaardigd en het Ministerie van Propaganda bereikte via de Reichspressechef. Voor zover ik mij herinner werd mij verteld dat de Minister van Propaganda zelf dat artikel had opgesteld. Later kon ik dat niet voorkomen. Ik heb het artikel niet gezien, noch heeft een van de andere officieren van het OKM het gezien. Ze zouden beslist direct bij mij zijn gekomen zodat ik publicatie zou kunnen hebben voorkomen. We hadden geen enkele reden een dergelijk artikel 4 weken na het tot zinken brengen van de Athenia te verwachten. Dat is het incident rond de Athenia.
Dr SIEMERS: U zei net dat u had ontdekt dat Hitler van het artikel afwist. Wanneer kwam u daar achter?
RAEDER: Hier, van mijn medebeklaagde Hans Fritzsche.
Dr SIEMERS: Destijds niet?
RAEDER: Nee, op geen enkele manier.
De PRESIDENT: De zitting wordt hervat om 14:15 uur.