(beklaagde Raeder neemt weer plaats in de beklaagdenbank.)
Dr. SIEMERS: Met welnemen van het Tribunaal, gisteren heb ik bij gelegenheid in verband met Noorwegen de documenten 81, 82, 83, 84, 85, and 86 ingediend. Neemt u mij niet kwalijk, maar ik ben vergeten een document in te dienen dat betrekking heeft op deze kwestie en ik zou die fout willen herstellen. Het document, dat mij al is toegestaan, is bewijsstuk Raeder-88, het is ook een uittreksel uit het Witboek en is opgenomen in mijn documentenboek 5 op pagina 392 en volgende. Dit document toont de Britse order van 6 april 1940 betreffende de plannen voor de bezetting van de ertsvelden in noord Noorwegen met Narvik als beginpunt. Omdat het Tribunaal op de hoogte is van dit document hoef ik er niet uit voor te lezen.
(tot de beklaagde): Admiraal, gisteren zijn we toegekomen aan het onderwerp over Rusland. U hebt mijn vraag betreffende decreet nummer 21 beantwoord, document 446-PS van 18 december 1940, dat luidde dat de marine niet meegewerkt heeft aan dit decreet. U stelde verder dat de marine in januari voorbereidingen trof in overeenstemming met het bevel.
RAEDER: Mag ik een korte opmerking maken over dit decreet. Gisteren maakte u meen ik een fout toen u zei dat dit decreet was getekend door Hitler, Keitel en Jodl. Dat was het afschrift van de Staf Operaties dat Hitler had getekend maar Keitel en Jodl waren alleen maar mede ondertekenaar. Er is dus geen sprake van een ondertekening door deze twee; wanneer dergelijke decreten werden uitgevaardigd werden die alleen maar door Hitler ondertekend, de anderen waren alleen maar mede ondertekenaars.
Dr. SIEMERS: Neemt u mij niet kwalijk en ik dank u voor de correctie.
In dit verband zou ik het Tribunaal willen verzoeken, document C-35, USA-132 te bekijken. Dit document zit in documentenboek 10a van de Britse delegatie, op pagina 16. Het is een uittreksel uit het Oorlogsdagboek gedateerd 30 januari 1941. Het beschrijft de voorbereidingen door de marine, in overeenstemming met het bevel van Hitler van 18 december waarin Hitler onder nummer IV van het decreet bevel geeft dat er voorzorgsmaatregelen dienen te worden genomen voor het geval dat Rusland haar eerdere houding jegens Duitsland wijzigt, anders gezegd alleen in geval van deze mogelijkheid.
(tot de beklaagde): Admiraal, in verband met uw schets van de Russische situatie heeft de Aanklager document C-66 ingediend dat overeenkomt met GB-81. Dat is uw verslag van 10 januari 1944 aan Generaal Assmann voor het historich archief van de marine. Het document zit in documentenboek 10 van de Britse delegatie, pagina 13. Daar vindt u het basis standpunt van Raeder met betrekking tot Fall Barbarossa. Dat staat vermeld onder “a” van het document onder 1.....
Ik heb net gehoord dat dit document ook kan worden gevonden in documentenboek 10a, pagina 35. U schreef daar:
“Om deze tijd had de Führer zijn ‘onveranderlijke beslissing’ genomen de campagne in het Oosten te voeren ondanke alle protesten. Verdere waarschuwingen, voor zover er geen volledig nieuwe situaties waren ontstaan, waren dus totaal zinloos zoals men uit ervaring wist. Als hoofd van de SKL was ik nooit overtuigd van de dringende noodzaak voor Barbarossa.”
Hebt u iets toe te voegen aan de uitspraken die u destijds deed?
RAEDER: Ik zou in dit verband wilen opmerken dat ik eind december, ondanks het feit dat het decreet op 18 december was uitgegeven, een uitvoerig rapport heb opgesteld zoals kan worden opgemaakt uit document C-170 dat ik gisteren bij diverse gelegenheden heb genoemd, om de Führer te overtuigen van de onjuistheid van die beslissing. Dat toont aan dat ik erg ver ben gegaan want wanneer de Führer een richtlijn had uitgegeven, zelfs wanneer het een theoretisch geval betrof, was het in het algemeen niet mogelijk hem te benaderen met principiële bezwaren tegen die richtlijn. Al het andere heb ik gisteren al genoemd.
Dr. SIEMERS: Admiraal, gisteren hebt u, in verband met uw tegenvoorstellen aan Hitler in verband met Rusland, opgemerkt dat in de herfst nog steeds het plan bestond om Operatie Seelöwe uit te voeren, de landing in Engeland.
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: Wanneer, volgens uw strategische inschatting of die van de marine, hield die mogelijkheid op te bestaan? Wanneer moest u dat plan laten varen?
RAEDER: In de loop van september geloofden we nog steeds dat die landing kon worden uitgevoerd. Als noodzakelijke voorwaarde stond de opperbevelhebber van de landmacht erop en ik ook – en daarvan was hij zich volledig bewust – dat wij voor een landing het overwicht in de lucht aan onze kant moesten hebben en daarom wachtten wij af om te zien of we dit luchtoverwicht ook werkelijk op tijd voor de landing, die vanwege de weersomstandigheden niet later dan begin oktober kon worden uitgevoerd, ook konden bereiken. Als dat tegen die tijd niet mogelijk zou blijken moest die worden uitgesteld tot mei van het volgende jaar. Het bleek echter dat wij het vereiste luchtoverwicht niet konden bereiken; dus werd er gezegd dat de landing moest worden uitgesteld tot het volgende voorjaar.
Verdere voorbereidingen moesten worden getroffen en die werden ook werkelijk getroffen. Maar in de loop van de winter werd het idee van een landing geheel verlaten en Hitler gaf bevel dat de voorbereidingen in de havens aan Het Kanaal moesten worden getroffen tot een peil dat de Britten de indruk moest geven dat de landing ook werkelijk zou gaan plaatsvinden. In september had ik de indruk dat Hitler niet veel belang meer stelde in die landing en dat zijn eigen gedachten volledig bij de veldtocht tegen Rusland waren die hij natuurlijk niet tegelijk met de landing in Engeland kon uitvoeren.
Dr. SIEMERS: Ik kom nu toe aan de beschuldiging die de Aanklager tegen u heeft geüit dat u eiste dat er oorlog tegen Amerika gevoerd moest worden. De Aanklager heeft in dit verband document C-152 of GB-122 ingediend, te vinden in documentenboek 10 van de Britse delegatie, pagina 23. Dit is een uittreksel uit het Oorlogsdagboek van de SKL betreffende een rapport van de Opperbevelhebber van de Marine – u dus – aan de Führer op 18 maart 1941. Onder punt 11 van dit document staat vermeld, en ik citeer:
“Japan moet Singapoer zo snel mogelijk innemen want de gelegenheid zal nooit meer zo gunstig zijn (gebondenheid van de hele Britse vloot elders, het niet klaar zijn van de Verenigde Staten om een oorlog tegen Japan te voeren, de minderwaardigheid van de Amerikaanse vloot ten opzichte van de Japanse). Japan is zich inderdaad aan het voorbereiden op zo’n actie maar zal, volgens uitspraken van Japanse officieren, die alleen maar uitvoeren wanneer Duitsland doorgaat met de landing in Engeland. Alle inspanningen van Duitsland moeten er dus op gericht zijn Japan aan te zetten tot onmiddellijke actie. Als Japan Singapoer verovert, dan zullen alle problemen in oost-Azië die betrekking hebben op de Verenigde Staten en Engeland zijn opgelost (Guam, de Filippijnen, Borneo en Nederlands-Indië).
“Japan zal indien mogelijk een oorlog met de Verenigde Staten willen voorkomen en kan dat alleen maar als zij onmiddellijk Singapoer inneemt.”
De Aanklager heeft deze uitspraak van u opgevat alsof u bedoelde dat u Japan wilde verleiden tot een oorlog tegen Amerika. Is dat juist?
RAEDER: Dat is een van de meest onjuiste beweringen die vervat zijn in de aanklacht tegen mij. Het is volkomen duidelijk dat ik, omdat ik met mijn kleine Duitse marine in een zeeoorlog tegen Engeland was gewikkeld, onder geen enkele voorwaarde ook nog Amerika op mijn nek wilde hebben; er is hier regelmatig besproken dat mijn meest dringende pogingen gedurende de eerste paar jaar van de oorlog gericht waren op het onder alle omstandigheden voorkomen van een conflict met de Verenigde Staten. Admiraal Wagner heeft hier tot in bijzonderheden de beperkingen beschreven die ik aan de Kriegsmarine heb opgelegd om botsingen met de Verenigde Staten te voorkomen. Ik heb beperkingen opgelegd die ik amper kon rechtvaardigen toen ik de U-bootoorlog voerde met zulke schamele middelen. Aan de andere kant oefenden de Verenigde Staten, al vanaf 1940 en gedurende het hele jaar 1941 waar mogelijk druk op ons uit bij onze zeeoorlog en deed dingen die beslist niet als neutraal konden worden uitgelegd. Ik herinner u alleen maar aan het herstel van Britse oorlogsschepen in de Verenigde Staten, iets wat tot op dat moment volkomen onmogelijk en ongehoord was; Roosevelt’s orders tot schieten die in juli en september werden gegeven; aanvallen door de Amerikaanse destroyers Greer en Kearney op onze U-boten in de Atlantische Oceaan. In twee gevallen werden U-boten twee uur lang met dieptebommen opgejaagd totdat ze eindelijk aan de oppervlakte kwamen en vuurden; in een van de gevallen werd daarbij een destroyer beschadigd. Ondanks dit alles rapporteerde ik in juni 1941 aan Hitler dat we de koopvaarders van de Verenigde Staten zouden blijven ontzien – met het resultaat dat Amerikaanse koopvaarders volkomen ongehinderd de Atlantische Oceaan overstaken langs door henzelf gekozen routes en in een positie waren, verslag uit te brengen over onze U-booten en onze oorlogvoering zonder dat wij dat konden verhinderen; hierdoor waren de Britten in staat hun schepen als Amerikaanse schepen te vermommen. Dat deden ze ook. De eerste keer dat ons vestzakslagschip, de Admiraal Scheer bij het oversteken van de Atlantische Oceaan een schip doorzocht dat de Amerikaanse vlag voerde, bleek het een Brits schip te zijn, de Canadian Cruiser. Ondanks dit alles adviseerde ik de Führer, en hij was het volledig met mijn suggestie eens, dat wij geen maatregelen zouden nemen tegen Amerikaanse schepen, Dat we niet naar Halifax gingen om mijnen te leggen heeft Admiraal Wagner al genoemd. Ik hoef daar verder niet op in te gaan.
Dr. SIEMERS: Had dit voorstel aan Japan om Singapoer te veroveren alleen maar tot doel om steun te krijgen en een bondgenoot tegen Engeland waarmee we al in oorlog waren?
RAEDER: Dat is inderdaad het geval en ik zou in het kort de ontwikkeling willen beschrijven die tot dat voorstel leidde. Dit was niet iets dat ik op eigen initiatief deed maar aan het begin van 1941 werden er politieke onderhandelingen gevoerd met Japan – gedeeltelijk door de Führer en gedeeltelijk door de Aussenminister. Ik werd zelfs niet eens voor deze onderhandelingen uitgenodigd en ik moet zeggen helaas want bij deze onderhandelingen werden er vele zaken besproken die niet juist waren. Aan de andere kant toont dit nogmaals aan dat er geen sprake van een samenzwering kan zijn. Er werd contact gelegd en daarna vond het bezoek van Minister van Buitenlandse Zaken Matsuoka plaats, ik meen in maart. Op basis van deze hele ontwikkeling vaardigde de Führer op 5 maart 1941 Decreet nummer 24 uit. Dat is document C-75, USA-151 van 5 maart.
Dr. SIEMERS: Ik zou de aandacht van het Hoge Tribuaal willen vestigen op document C-75 dat gelijk is aan USA-151, te vinden in documentenboek 10a van de Britse delegatie, pagina 58. In dit decreet, nummer 24 staat onder punt 3a:
“Als gezamenlijk doel van de oorlog is het belangrijk Engeland snel te verslaan en op die manier de Verenigde Staten buiten de oorlog te houden.”
En drie alinea’s verder naar beneden,onder “d” staat:
“De verovering van Singapoer .... “
De PRESIDENT: Dat op pagina 58 is Instructie nummer 54 betreffende samenwerking met Japan.
Dr. SIEMERS: Mij is net – tot mijn verbazing – meegedeeld dat slechts een deel van deze richtlijn te vinden is in de Engelse vertaling. Ik verzoek het Tribunaal mij onder deze omstandigheden toe te staan het hele decreet later als Raeder document alsnog in te dienen.
De PRESIDENT: Zit het in uw documentenboek, Dr. Siemers?
Dr. SIEMERS: Nee, tot nu toe niet, want ik wist niet dat er maar een gedeelte van was vertaald. Ik vraag toestemming om dit hele document later als een Raeder document in te dienen.
De PRESIDENT: Prima.
Dr. SIEMERS: Dank u. Dit kan worden gevonden onder punt 3a en het volgende citaat staat onder punt 3d en luidt:
“De verovering van Singapoer, de sleutelpositie van Engeland in het Verre Oosten, zou een beslissende prestatie zijn in de oorlogsinspanning van de drie mogendheden. Behalve dat zullen aanvallen op andere Britse en Amerikaanse marinebases, als deelname van de Verenigde Staten aan de oorlog niet kan worden voorkomen, dienen om de kracht van de vijand in dat gebied te vermorzelen.....”
Ik verzoek het Tribunaal nota te nemen van het feit dat Hitler al op 5 maart, de datum van dit decreet, bevel gaf tot de verovering van Singapoer. Als gevolg hiervan kan de suggestie van Admiraal Raeder in document C-152, gedateerd 18 maart niet als doorslaggevend worden gezien omdat het decreet van Hitler al bestond.
RAEDER: Mag ik daar kort iets over zeggen? Het zelfde schijnt van toepassing te zijn op alle gevallen die hier zijn genoemd. Allereerst de politieke beslissing van Hitler, het staatshoofd; dan de richtlijn van de Opperbevelhebber der Strijdkrachten aan de strijdkrachten; dan de conclusies, getrokken door de bevelhebbers van de afzonderlijke takken van de Wehrmacht. Nadat ik dus de richtlijn van 5 maart had ontvangen moest ik bedenken hoe wij Japan, nadat zij aan de oorlog was gaan deelnemen, strategisch het beste konden gebruiken. En dat hing er van af hoe veel schade wij onze belangrijkste tegenstander, Engeland op zee konden toebrengen. In dit verband moest ik er ten sterkste op aandringen dat Japan Singapoer moest aanpakken omdat er ook kringen bestonden die van mening waren dat Japan Wladiwostok zou moeten aanvallen, iets wat een grote vergissing zou zijn geweest.
Engeland’s machtscentrum in oost-Azië moest worden aangevallen. Maar juist het feit dat ik geloofde dat de verovering van Singapoer er de oorzaak van zou zijn dat Amerika zich buiten de oorlog zou houden was de oorzaak van dit voorstel van mij, niet het omgekeerde.
Dr. SIEMERS: In dit zelfde verband verwijs ik naar document 1877-PS dat is ingediend voor de bijzondere aanklacht tegen u. Het is USA-152 en kan worden gevonden in documentenboek 10 van de Britse delegatie, pagina 320. Het is een gesprek tussen de Japanse Minister van Buitenlandse Zaken Matsuoka – mij is net gezegd dat 320 onjuist is, het moet 319 zijn.
De PRESIDENT: En het moet ook 10a zijn denk ik.
Dr. SIEMERS: 10a, neemt u mij niet kwalijk.
Het is een gesprek tussen Matsuoka en Von Ribbentrop op 29 maart 1941. We hebben deze kwestie al besproken. Op pagina 8 van het document wordt het volgende gezegd:
“De Reichsaussenminister verwees weer naar de kwestie Singapoer. Vanwege de door Japan geüite vrees dat er onderzeebootaanvallen zouden kunnen worden gelanceerd vanuit de Filippijnen en dat de Britse Middellandse Zee Vloot en de Thuisvloot zich in de aanval zouden mengen had hij de situatie nogmaals met Admiraal Raeder besproken. Laatstgenoemde vertelde hem dat de Britse vloot zo volledig bezet zou zijn in de thuiswateren en in de Middellandse Zee dat zij niet in staat zou zijn ook maar één enkel schip naar het Verre Oosten te sturen.
“De Amerikaanse onderzeeboten werden door Admiraal Raeder zo minderwaardig genoemd dat Japan zich daar absoluut geen zorgen over hoefde te maken.”
(tot de beklaagde): De heer von Ribbentrop heeft in antwoord op mijn vraag van 1 april 1946 verklaard dat hij zich vergist had, dat die uitspraak vermoedelijk door Hitler was gedaan. Wilt u alstublief die kwestie voor eens en voor altijd ophelderen?
RAEDER: Ik kan alleen maar toegeven dat ik dergelijke kwesties nooit met de heer von Ribbentrop heb besproken want helaas was er geen contact tussen Buitenlandse Zaken en het opperbevel van de marine omdat de Führer had verboden dat er door Buitenlandse Zaken informatie zou worden gegeven aan de militaire autoriteiten. Ik zou dergelijke uitspraken nooit hebben gedaan omdat die in directe tegenstelling tot mijn eigen mening stonden en in het bijzonder in dit geval had ik geen grond voor dergelijke uitspraken.
Dr. SIEMERS: Admiraal, werden er aan de andere kant in de SKL niet regelmatig kwesties behandeld betreffende het industriële en militaire potentieel van de Verenigde Staten en dat om die redenen voor iedere inmenging van de Verenigde Staten moest worden gevreesd?
RAEDER: Dat was ons volkomen duidelijk, zelfs tot op het laatste detail.
Dr. SIEMERS: Hebt u gedurende de oorlog ooit dit document, 1877-PS dat voor u ligt, gezien?
RAEDER: Nee, nee.
Dr. SIEMERS: Werd u ingelicht over deze gesprekken tussen de heer von Ribbentrop en de Minister van Buitenlandse Zaken Matsuoka of over het gesprek met Oshima?
RAEDER: Nee, het werd mij alleen door de Führer verteld en dat wordt aangetoond in document C-170 betreffende de resultaten van deze bespreking met Matsuoka. Maar ik heb geen overleg gevoerd met de heer von Ribbentrop.
Dr. SIEMERS: Met welnemen van het Tribunaal, mij is zojuist gevraagd een woord te verbeteren dat ik heb gebruikt; om eerlijk te zijn zou ik dat willen doen. Ik zei dat Hitler in zijn decreet van 5 maart “bevel gaf tot de verovering van Singapoer” De uitdrukking is niet juist. Hij kon natuurlijk geen enkele order aan Japan geven. De fout ontstond omdat het decreet begint met: ”De Führer heeft het volgende bevolen voor onze samenwerking.” En onder punt 3 staat: “De volgende richtlijnen zijn op dit geval van toepassing.” Onder deze richtlijnen wordt ook de verovering van Singapoer genoemd.
Admiraal, hebt u ooit tijdens een overleg aan iemand gesuggereerd dat Japan
Pearl Harbor zou moeten aanvallen?
RAEDER: Nee, daar hebben we nooit over gesproken.
Dr. SIEMERS: Hebt u iets gehoord over dit plan voordat Japan
Pearl Harbor aanviel?
RAEDER: Nooit. Het was een complete verrassing voor mij en de SKL dat deze aanval gelanceerd werd; en het is een volkomen verkeerde beoordeling van de mentaliteit van de Japanners om aan te nemen dat ze over een dergelijk plan ook maar tegen iemand zouden hebben gesproken, zelfs in Japan zelf, die er niet direct bij betrokken was. In 1904 vielen ze op dezelfde manier Russische schepen vanuit het niets aan zonder dat iemand ook maar iets vermoedde.
Dr. SIEMERS: Met welnemen van het Tribunaal, in dit verband zou ik drie documenten willen indienen die mij zijn gegund; allereerst bewijsstuk Raeder-19, te vinden in documentenboek 2, pagina 108. Dit document handelt over het verslag van de Amerikaanse generaal Marshall dat mij met medewerking van het Hof ter beschikking is gesteld.
In dit rapport van 1 september 1945 stelt Generaal Marshall het volgende en ik verwijs naar pagina 116:
“Om voor de geschiedschrijving vast te leggen waar en hoe Duitsland en Japan gefaald hebben heb ik Generaal Eisenhower gevraagd zijn inlichtingenofficieren de leidende figuren van het Duitse opperbevel, die nu onze krijgsgevangenen zijn, direct te verhoren. De resultaten van deze verhoren zijn van opmerkelijk belang. Zij schetsen een beeld van onenigheid tussen de vijandelijke naties en een gebrek aan voorbereiding op lange termijn die heel goed beslissende factoren hebben kunnen zijn op het meest kritieke moment in deze wereldbrand.” En twee alinea’s verder:
“Tot nu toe is er geen bewijs gevonden dat het Duitse opperbevel een allesomvattend strategisch plan had. Hoewel het opperbevel in principe met Hitler’s beleid instemde, eiste hij met zijn onbezonnen strategie teveel van Duitsland’s militaire mogelijkheden die uiteindelijk tot Duitsland’s nederlaag leidde. De geschiedenis van het Duitse opperbevel is er een van voortdurende botsingen tussen persoonlijkheden waarbij militair oordeel steeds vaker moest wijken voor Hitler’s persoonlijke decreten. De eerste botsing ontstond in 1938 en leidde tot het verwijderen van Von Blomberg, Von Fritsch en Beck en de laatste effectieve conservatieve invloed op het buitenlandse beleid van Duitsland.
“De campagnes in Polen, Noorwegen, Frankrijk en de Lage Landen veroorzaakten een ernstige verwijdering tussen Hitler en de Generale Staf waar het betreft de bijzonderheden voor het uitvoeren van strategische plannen. In elk van de gevallen gaf de Generale Staf de voorkeur aan een orthodox offensief, Hitler daarentegen een onorthodox offensief met doelen diep in vijandelijk gebied. In elk van de gevallen kreeg Hitler’s visie de overhand en het overweldigende succes van elke volgende campagne deed Hitler’s militaire prestige stijgen tot een punt waarop zijn meningen niet langer werden betwist. Zijn militaire zelfvertrouwen werd onaantastbaar na de zege in Frankrijk en hij begon de ideeën van zijn generaals steeds meer te kleineren, zelfs in aanwezigheid van lagere officieren. Zodoende werd er door de Generale Staf geen bezwaar gemaakt toen Hitler de fatale beslissing nam om Rusland binnen te vallen.
En op pagina 118 staat een uittreksel dat betrekking heeft op Duitsland en Japan.
“Er is ook geen bewijs voor een nauwe strategische samenwerking tussen Duitsland en Japan. De Duitse Generale Staf erkende dat Japan gebonden was aan het neutraliteitspact met Rusland maar hoopte dat Japan in het Verre Oosten sterke Britse en Amerikaanse land- zee- en luchttroepen zou binden.
“Bij gebrek aan enig bewijs voor het tegendeel tot nu toe wordt aangenomen dat Japan ook eenzijdig handelde en niet volgens een gezamenlijk strategisch plan.”
En verder, in de documenten die mij ook zijn gegund, bewijsstuk Raeder-113 en 114 in documentenboek 6, pagina 491 en pagina 497 ......
De PRESIDENT: Dr. Siemers, ik vind dat u beklaagde moet vragen of hij het eens is met de beoordeling van Generaal Marshall.
Dr. SIEMERS: Admiraal, bent u het eens met de opvattingen van de Amerikaanse generaal Marshall?
RAEDER: Ik heb die uitspraken niet grondig bestudeerd. In het algemneen zijn het de gedachtenlijnen die wij ook hebben gevolgd maar ik kan niet voor elk afzonderlijk punt instaan. Om met zekerheid iets te kunnen zeggen moet ik ze nog een keer zien of ze moeten mij nogmaals worden voorgelezen.
Dr. SIEMERS: Ik vind de algemene bevestiging wel voldoende. In document Raeder-113 zou ik willen verwijzen naar de kop:
“Leger voorzag de actie van Japan, Marshall zegt:
“Washington, 11 december A.P. – Generaal George C. Marshall, voormalig Chef Staf van de Landmacht gaf gisterenavond toe dat het Leger al meer dan 10 dagen voor 7 december wist dat met een Japanse actie tegen Pearl Harbor de limiet zou worden overschreden waarop de Amerikaanse Chefs van Staven geloofden dat Amerika zou moeten vechten.”
Om tijd te besparen zal ik niet de bijzonderheden voorlezen, maar uit het rapport van Marshall kan worden opgemaakt dat het Amerikaanse leger ervan wist en later wordt de datum 25 en 26 november vermeld. Bovendien verklaart Marshall dat er voor de oorlog al voorbereidingen waren uitgewerkt voor het aanleggen van startbanen voor Amerikaanse bommenwerpers op
Rabaul, in Port Moresby en in Singapoer.
In bewijsstuk Raeder-114 dat ik ook indien, deed Henry L. Stimson, de voormalige Amerikaanse Minister van Oorlog op 21 maart de volgende uitspraak:
“Henry L. Stimson, voormalig Amerikaans minister van oorlog onthulde dat het Oorlogskabinet van wijlen President Roosevelt negen dagen voor de Japanse aanval op Pearl Harbor een aanval zonder voorafgaande waarschuwing op de Japanse troepen had besproken en verworpen..... “ Stimson zei dat hij op 28 november inlichtingen had gekregen over Japanse troepenbewegingen aan de Aziatische kust. Op dezelfde dag, zei hij was het Kabinet bijeen gekomen en had de mogelijke bedoeling van de Japanse actie besproken.”
Verder zei hij dat:
“...wanneer de Japanners het schiereiland Kra bezetten zouden de Britten vechten en dat wanneer de Britten gingen vechten wij dat ook moesten doen.”
Admiraal, wisten de Amerikanen op grond hiervan van de Japanse plannen voordat u het wist?
RAEDER: Blijkbaar, ja.
Dr. SIEMERS: Dan ga ik over op de laatste beschuldiging van de Aanklager en die betreft Brazilië. In dit verband heeft de Aanklager document 1807-PS, GB-227 ingediend, te vinden in het documentenboek 10a van de Britse delegatie op pagina 288. Dat is het dagboek van Jodl, de notitie van 16 juni 1942.
Neemt u mij niet kwalijk, mij wordt verteld dat het pagina 287 is, niet 288. De notitie luidt:
“De SKL vroeg op 29 mei toestemming om de Braziliaanse zee- en luchtmacht aan te vallen. Zij vindt dat een plotselinge aanval tegen de Braziliaanse marine en koopvaardij raadzaam is op een moment waarop de defensieve maatregelen nog onvolledig zijn en de mogelijkheid van verrassing bestaat omdat Brazilië feitelijk al een zeeoorlog tegen Duitsland voert.”
(tot de beklaagde): De Aanklager beschuldigt u van het schenden van neutraliteit en het overtreden van internationaal recht omdat u dat voorstel deed op een moment waarop Brazilië neutraal was. Ik vestig uw aandacht op het feit dat pas twee maanden later, op 22 augustus 1942 de oorlog tegen Brazilië uitbrak. Vertelt u mij alstublieft in het kort uit uw hoofd hoe u tot dat voorstel kwam?
RAEDER: In die tijd konden de betrekkingen tussen Brazilië en Duitsland niet slechter. Duitsers werden vervolgd en zeer slecht behandeld. Duitsland’s economische belangen werden ernstig geschaad. De Brazilianen stonden al volledig aan de kant van de Verenigde Staten. Ze hadden de Verenigde Staten toestemming gegeven vliegbases aan de Braziliaanse kust te vestigen en ook inlichtingenposten. Ze hadden zelf toegegeven dat ze een Duitse U-boot tot zinken hadden gebracht en aan de andere kant hadden U-boten ook Braziliaanse schepen aangevallen want die schepen waren niet volgens de regels verlicht en konden dus niet als Braziliaanse schepen worden herkend.
Duitsland had eerder alle Zuid-Amerikaanse landen gevraagd hun schepen zo te verlichten dat ‘s nachts hun nationaliteit kon worden vastgesteld. Dan waren er nog luchtaanvallen tegen onderzeeboten van de As-mogendheden en die konden alleen maar zijn uitgevoerd vanaf Braziliaanse bases. Op dit verzoek van de SKL aan de Führer besliste hij dat we de Italianen nogmaals moesten vragen wat voor inlichtingenrapporten zij hadden ontvangen en Italië bevestigde op haar beurt dat enkele weken daarvoor Italiaanse onderzeeboten, die samen met de onze opereerden voor de Braziliaanse kust waren aangevallen. Bovendien had het Braziliaanse Ministerie van Luchtvaart het feit bekend gemaakt dat Braziliaanse of Amerikaanse toestellen afkomstig van Braziliaanse bases onderzeeboten van de As hadden aangevallen.
Op basis van die bevestiging stond de Führer het gebruik van wapens tegen Braziliaanse schepen voor de kust van Brazilië toe. Er werd een plan uitgewerkt volgens welk een bepaald flotille U-boten dat in juni de Franse kust verliet op weg naar de Atlantische Oceaan naar de Braziliaanse kust zou gaan. De Führer had in het bijzonder bevolen dat dit geen speldenprikjes zouden zijn maar een serieuze operatie. Die werd later afgeblazen en dus niet uitgevoerd. Het spijt me dat ik niet kan zeggen om welke reden. Maar die kan worden gevonden in onze documenten die de notities uit het Oorlogsdagboek vermelden.
Dr. SIEMERS: Met welnemen van het Tribunaal, ik denk dat de hele beschuldiging van de Aanklager betreffende deze voorbereidingen niet zou zijn gedaan als document 1807-PS, Jodl’s dagboeknotitie van 16 juni in zijn geheel was ingediend. Alleen het eerste deel is ingediend. Daarom dien ik deze notitie in als bewijsstuk Raeder-115, te vinden in documentenboek 6, pagina 500. Uit de verdere uitlatingen van Generaal Jodl in zijn dagboek kunnen we concluderen dat de situatie grondig was onderzocht.
Het eerste deel, dat wat door de Aanklager is ingediend, de eerste twee regels, die heb ik al voorgelezen. De rest van de notitie luidt:
“Ambassadeur Ritter van Buitenlandse Zaken verklaart dat een verscherping van het conflict met Brazilië ongewenst is gezien de houding van Argentinië en Chili en dat – voorafgaand aan oorlogshandelingen tegen Brazilië - overleg moet worden gevoerd met Italië en Japan. Handelend op het rapport van de Chef van de Staf Operaties van de strijdkrachten heeft de Führer op 30 mei bevolen dat de SKL moet vaststellen, door in Rome navraag te doen, of de Braziliaanse rapporten over oorlogshandelingen tegen onderzeeboten van de As juist zijn. Navraag door de SKL toont aan dat op 22 en 26 mei Italiaanse onderzeeboten ten noordoosten van Brazilië werden aangevallen door vliegtuigen die ongetwijfeld vanaf een Braziliaanse basis waren opgestegen. De SKL geeft bovendien de tekst door van het officiële communiqué van het Braziliaanse Ministerie van Luchtvaart over de gevechten en stelt voor om in de periode tussen 3 en 8 augustus 10 U-boten voor de belangrijkste Braziliaanse havens te laten opereren. Deze boten moeten tussen 22 juni en 4 juli vertrekken uit havens in west Frankrijk, samen met de tanker U-460. Het bevel tot optreden moet uiterlijk 15 juni aan de U-boten zijn gegeven.
Nadat de Opperbevelhebber van de Marine dit in de middag van 15 juni op de Berghof aan de Führer had gemeld verklaarde de Führer zelf in te stemmen met de plannen van de SKL maar gaf echter bevel dat voor er een definitieve beslissing wordt genomen, de politieke toestand nogmaals door Buitenlandse Zaken moet worden onderzocht.”
Ik meen dat dit bewijst dat wij voorzichtig genoeg waren en ik verwijs verder naar bewijsstuk Raeder-116 dat ik bij deze zou willen indienen, in hetzelfde documentenboek, pagina 503: een uittreksel uit het Oorlogsdagboek. Op 6 juni staat een notitie die luidt dat de ontwikkeling zover is gegaan dat:
....... een latente staat van oorlog practisch al bestaat, (Brazilië geheel aan de zijde van de Verenigde Staten; Duitse belangen zijn ernstig geschaad; afzonderlijke Braziliaanse schepen die niet correct verlicht waren zijn getorpedeerd door U-boten; groeiende onrust in Brazilië; de Brazilianen beweren dat ze al een Duitse U-boot die voor de kust patrouilleerde, tot zinken hebben gebracht).”
En nog een uittreksel uit het Oorlogsdagboek, bewijsstuk Raeder-117 dat ik bij deze zou willen indienen, te vinden in hetzelfde documentenboek, pagina 509. Ik verzoek het Hoge Tribunaal nota te nemen van dit document en de inhoud en ik verwijs alleen naar de bijzonderheden in de punten 3 en 4. Punt 3 luidt:
“Toen Braziliaanse schepen werden voorzien van camouflagebeschildering en bewapening werd op 15 mei 1942 bevel gegeven direct de wapens te gebruiken tegen herkenbare, bewapende Zuid-Amerikaanse schepen.”
En onder punt 4 staat:
“Op basis van het feit dat onderzeeboten van de As voor de Braziliaanse kust door schepen werden aangevallen en dat het Braziliaanse Ministerie voor Luchtvaart officieel heeft laten weten dat er door de Braziliaanse luchtmacht aanvallen werden gedaan, heeft de SKL op 29 mei in document 12938/42, streng geheim, de Staf operaties der strijdkrachten toestemming gevraagd om de wapens te gebruiken tegen Braziliaanse militaire eenheden en koopvaardijschepen.”
Ik dien ook in bewijsstuk Raeder-118, documentenboek 6, pagina 510. Ik verzoek het Tribunaal kennis te nemen van dit document. Ik ga er niet uit citeren want de feiten die we al gehoord hebben, worden alleen maar herhaald. Ik meen dat punt 4 van document 117 dat ik net heb voorgelezen de zaak volkomen duidelijk maakt en iedere beschuldiging tegen de marine ontkracht.
(tot de beklaagde): Admiraal, hebt u iets toe te voegen aan deze uittreksels uit het Oorlogsdagboek?
RAEDER: Nee, ik heb er niets aan toe te voegen. Het is volkomen duidelijk.
Dr. SIEMERS: Admiraal, mag ik u nu vragen voor het Hoge Tribunaal te beschrijven – en hiermee kom ik aan het slot van mijn verhoor – hoe het kwam dat u in januari 1943 aftrad
Heren rechters, zullen we nu schorsen?
De PRESIDENT: Dat hangt ervan af of u denkt met een paar minuten klaar te zijn. Als u denkt met een paar minuten klaar te zijn gaan we door zodat u uw verhoor kunt beëindigen.
Dr. SIEMERS: Ik meen dat ongeveer tien minuten zal duren.
De PRESIDENT: Prima, gaat u verder.
Dr. SIEMERS: (tot de beklaagde): Beschrijft u alstublieft hoe het kwam dat u in januari 1943 aftrad; maar eerst zou ik u nog een vraag willen stellen: Bent u ooit, zelfs hiervoor, van plan geweest om af te treden?
RAEDER: Ik zou kort willen opmerken dat ik voor de oorlog bij diverse gelegenheden de Führer heb gevraagd mij uit mijn functie te ontslaan of dat ik hem een ultimatum overhandigde. Ik zou als voorbeeld twee gelegenheden in het kort willen noemen. In november 1938 deed ik in aanwezigheid van Generaal Keitel verslag aan de Führer over het soort schepen en onze plannen om die schepen verder te ontwikkelen. Bij deze gelegenheid begon de Führer op onverklaarbare manier alles aan te vallen dat we hadden gebouwd en nog aan het bouwen waren, waaronder de plannen voor de
Bismarck en keurde ze allemaal af. Ik ontdekte later dat zulke dingen gebeurden wanneer personen uit zijn directe omgeving, die weinig van dat soort zaken afwisten, hem zijn mening gaven, dat hij daar altijd achteraan ging, waarschijnlijk omdat hij – zoals ik later zelf zei – wilde nagaan of de dingen die hem waren verteld ook werkelijk juist waren.
Dit geval was echter zo extreem dat ik niets anders kon doen dan mijn papieren pakken, ze in mijn tas stoppen en de kamer verlaten. Generaal Keitel was erbij. De Führer volgde me naar de deur, vroeg me weer binnen te komen, verzachtte zijn beschuldigingen wat en vroeg me onder geen enkele voorwaarde nu af te treden.
Het tweede geval was een zuiver persoonlijke aangelegenheid maar is nogal typerend. Zijn net benoemde marine adjudant wilde trouwn met een meisje dat een nogal bedenkelijke reputatie had op de Universiteit van Kiel. Ik zei hem dat ik nooit in zou stemmen met het huwelijk. De Führer liet het meisje aan zich voorstellen en besloot dat hij niets tegen het huwelijk had; ik verliet de Berghof en stuurde via een stafofficier een brief aan de Führer waarin ik hem schreef dat ik mijn toestemming zou weigeren, dat de officier, als hij ging trouwen niet langer bij de marine kon blijven of anders zou ik niet blijven. Ik vroeg de officier die als mijn koerier optrad om een antwoord mee terug te nemen want ik wilde direct een besluit nemen. De Führer liet de officier twee dagen wachten op de Berghof en stuurde hem toen met een brief naar mij terug, waarin hij schreef:
“Goed, de officier kan niet trouwen en tegelijk bij de marine blijven en hij zal verder niet worden gebruikt als marine adjudant; iemand anders zal in zijn plaats worden benoemd. Hij zal een of andere Leiter in mijn NSKK worden en dan dienst doen als een van mijn partij adjudanten.”
Het was ook typerend voor de Führer dat hij tot op zekere hoogte zijn wil uitgevoerd wilde zien, maar deze man was bij de marine weg en ik kon mijn zin in dit geval doordrijven. Onder deze omstandigheden achtte ik mijzelf goed genoeg om in dienst te blijven. Dat was begin 1939; in de loop van het voorjaar echter vroeg ik weer of ik niet van mijn functie ontheven kon worden want ik had vele lange jaren bij de marine gediend en ik meende dat ik de waardigheid van die functie niet nog langer kon dragen. Ik stelde hem voor dat ik misschien in oktober 1939 mijn functie zou neerleggen. De Führer weigerde toen, op 1 september waren we in oorlog en ik vond dat ik in oorlogstijd de marine onder geen enkele voorwaarde kon verlaten, tenzij het zeer dringend was, in het bijzonder omdat ik mij volledig verantwoordelijk voelde voor alle voorbereidingen en trainingen van de marine.
In de loop van de oorlog was onze samenwerking die tot dan toe, afgezien van dergelijke incidenten, altijd prettig geweest omdat de Führer altijd moeite deed mij zijn respect te tonen, in de loop van de oorlog raakte onze relatie sterk gespannen. De Führer werd steeds nerveuzer als ik verslag uitbracht; kreeg een woede uitbarsting wanneer er verschillen van mening waren of wanneer er incidenten waren geweest zoals bijvoorbeeld een technisch mankement aan of slechte prestaties van een schip. Het gebeurde steeds weer dat zijn gevolg hem beïnvloedde voordat ik de zaken echt aan hem kon uitleggen en ik werd dus regelmatig bij hem geroepen om de zaken recht te zetten. Op die manier ontstonden onplezierige tonelen die me erg uitputten.
Een punt waarop de Führer bijzonder gevoelig was waren de grote schepen. Hij voelde zich altijd erg ongemakkelijk wanneer onze grote schepen op volle zee waren en aanvallen op scheepvaart deden. Het verlies van een schip, zoals de Graf Spee of later de
Bismarck vond hij een enorm verlies van prestige en dergelijke zaken wonden hem daarom enorm op. Dat ging zo door tot eind 1942. Toen kwam – en dat maakte in het bijzonder op mij grote indruk – mijn nederlaag in het overleg met de Führer over kwesties betreffende Noorwegen, Frankrijk en vooral Rusland. Uiteindelijk luisterde hij altijd meer naar partijmensen als bijvoorbeeld Terboven dan naar een ervaren officier. Dat leidde tot een situatie die niet voor lange tijd kon worden geaccepteerd. Een van de basis karaktertrekken van de Führer was een groot wantrouwen tegen alles en iedereen maar in het bijzonder tegen oude officieren die afkomstig waren uit de oude Reichswehr en van wie hij altijd aannam – ondanks alle goede bedoelingen – dat zij in hun hart niet de gevoelens deelden die hij van ze eiste. In het bijzonder de kwestie Rusland leidde tot zoveel conflicten met hem dat onze relatie daar sterk door werd beïnvloed. De man die al deze oorlogsdagboeken en notulen verzamelde, Admiraal Assmann, vatte het bij een gelegenheid aan het slot van een dergelijke discussie samen met de woorden: “De Opperbevelhebber van de Marine is het in deze kwestie volledig oneens met de Führer,”
Aan het einde van 1942, juist nadat ik een einde had moeten maken aan de hele affaire Noorwegen, vond er een incident plaats dat tot het einde leidde. Er had een aanval moeten worden gelanceerd op een konvooi dat vanuit Engeland naar Moermansk of Archangel voer. Het was in december in een periode waarin in dat noordelijke gebied slechts een of twee uur daglicht is en dus geen gunstig weer voor gevechten door grote schepen met grote aantallen destroyers tegenover zich. De schepen waren samen met de destroyers aan hun reis begonnen en hadden het konvooi bereikt toen het nog licht was. Maar omdat het daglicht snel verdween en de duisternis inviel en het konvooi door veel destroyers werd beschermd oordeelde de admiraal het verstandig zijn schepen uit de strijd terug te trekken. Dat was de enig juiste beslissing omdat hij ze wellicht allemaal door torpedoaanvallen zou hebben verloren. Dit feit en ten tweede het feit dat de radioverbinding tussen de admiraal en de SKL helaas werd bemoeilijkt en van tijd tot tijd geheel werd verbroken door storingen maakte dat de Führer in zijn hoofdkwartier bijzonder opgewonden raakte toen ik hem rapporteerde wat ik zelf had ontdekt. De hele dag verliep met vragen over en weer en zelfs tegen de avond kon ik hem geen helder beeld geven. Dit wond hem enorm op. Via Admiraal Krancke liet hij me alle mogelijkle verwijten overbengen en eiste dat ik onmiddellijk verslag aan hem uitbracht; ik kon wel zien dat er ernstige wrijvingen zouden ontstaan. Ik regelde het zo dat ik pas zes dagen later, op 6 januari aan hem hoefde te rapporteren zodat de lucht eerst wat kon opklaren. Op 6 januari kon ik met een volledig verslag naar hem toe gaan en ‘s avonds, tijdens een discussie waarbij ook Feldmarschall Keitel aanwezig was hield hij een rede van ongeveer een uur waarin hij kwetsende opmerkingen maakte over ongeveer alles wat de marine tot dan toe had gedaan, in directe tegenstelling tot ieder oordeel wat er tot dan toe over de marine was geveld. Uit dit alles kon ik opmaken dat hij op een breuk aanstuurde.
Persoonlijk was ik vast besloten om deze gelegenheid te benutten af te treden, zeker omdat het steeds duidelijker werd dat deze oorlog een pure U-bootoorlog ging worden en daarom voelde ik dat ik op dat moment met een helder geweten kon aftreden.
Nadat de Führer zijn rede had beëindigd verzocht ik toestemming alleen met hem te spreken. Feldmarschall Keitel en de stenografen gingen weg en ik vertelde hem dat ik hem om mijn ontslag vroeg omdat ik uit zijn woorden begreep dat hij volkomen ontevreden met mij was en dat het daarom het goede moment voor mij was om te vertrekken. Zoals altijd probeerde hij mij ervan te weerhouden maar ik hield voet bij stuk en zei hem dat een nieuwe opperbevelhebber van de marine, die de volledige verantwoordelijkheid zou krijgen, zeker moest worden benoemd. Hij zei dat het een grote last voor hem zou zijn wanneer ik nu zou vertrekken want ten eerste was de situatie bijzonder kritiek – Stalingrad stond op het punt te vallen – en ten tweede omdat hij er al van was beschuldigd zoveel generaals te hebben ontslagen. In de ogen van de buitenwereld zou het hem beschadigen wanneer ik op dit punt zou vertrekken. Ik zei hem dat ik alles zou doen om dat te verhinderen. Als hij het tegenover de buitenwereld wilde doen voorkomen dat ik niet vanwege een botsing was afgetreden, dan kon hij me benoemen tot inspecteur-generaal met een of andere honoraire titel, wat de indruk zou wekken dat ik nog steeds bij de marine was en dat mijn naam nog steeds aan de marine was verbonden. Dit sprak hem direct aan en ik zei hem op 6 januari dat ik op 30 januari ontslagen wilde worden. Op dat tijdstip had ik 10 jaar dienst gedaan als opperbevelhebber van de marine onder hem. Hij stemde met dit voorstel in en vroeg me twee opvolgers voor te dragen zodat hij een keuze kon maken.
Op 30 januari ontsloeg hij me toen persoonlijk door me te benoemen tot Admiral-inspektor der Kriegsmarine. Hij zei dat hij mij bij gelegenheid nog wel om advies zou vragen maar dat gebeurde nooit. Ik werd slechts twee keer op pad gestuurd, een keer naar Bulgarije toen de koning van Bulgarije werd begraven en een keer naar Hongarije, naar de Hongaarse regent Horthy om hem een cadeau van de Führer te brengen.
Dr. SIEMERS: Admiraal, u had geen andere taken als Admiral-inspektor?
RAEDER: Ik had geen functie en kreeg geen bevelen.
Dr. SIEMERS: Dan mijn laatste vraag: Had u, bij gelegenheid van uw gesprek met Hitler op 6 januari 1943 de indruk dat hij op een of andere manier blij was van u af te zijn gezien de vele meningsverschillen en het feit dat u hem regelmatig tegensprak over technische kwesties betreffende de marine en politieke kwesties als Noorwegen, Frankrijk en Rusland?
RAEDER: Ik denk zeker dat hij destijds van me af wilde want ik was op een bepaalde manier een ongemak voor hem. Het geval dat ik heb beschreven en waarin ik uiteindelijk mijn zin kreeg heeft hij nooit vergeten.
Dr. SIEMERS: Ik dank u zeer.
Dit is het einde van mijn verhoor van Admiraal Raeder.
De PRESIDENT: Het Tribunaal houdt vandaag zitting tot half een. Ik schors de zitting nu voor tien minuten.