De PRESIDENT: Dr. Siemers.
Dr. SIEMERS: Admiraal Raeder, wilt u naar de beklaagenbank gaan?
(beklaagde Raeder neemt plaats in de beklaagdenbank.)
Mag ik u eraan herinneren dat ik de vraag stelde of de wederopbouw van de Marine agressieve of defensieve doeleinden moest dienen.
Beklaagde wenst die vraag te beantwoorden door te verwijzen naar delen van zijn rede die hij in 1928 hield. Dat is bewijsstuk Raeder-6, documentenboek 1, pagina 5 en de rede zelf begint op pagija 17.
Gaat uw gang alstublieft.
RAEDER: Allereerst wil ik zeggen dat Minister Severing, wie ik had gevraagd voor mij als getuige op te treden deze rede uit eigen wil heeft meegenomen omdat hij zich het jaar 1928 nog herinnert.
Dr. SIEMERS: Meneer de President, dat kan worden gevonden op pagina 16 van het documentenboek. Het is Raeder’s brief aan Minister Severing, gedateerd 8 oktober 1928. Severing gaf me deze rede toen hij naar Neurenberg kwam om als getuige te verschijnen.
RAEDER: Ik zal citeren van pagina 17, de vijfde regel van onderen om de zinnen voor de vertalers wat in te korten:
“De strijdkrachten - ik heb het natuurlijk voornamelijk over de Marine maar ik weet dat vandaag hetzelfde voor het leger geldt want sinds 1919 zijn de onderlinge solidariteit en de training met de grootste toewijding en plichtsbetracht geperfectioneerd – zijn in hun huidige structuur, officier of soldaat, in hun huidige fase van ontwikkeling en hun innerlijke houding een stevige en betrouwbare steun, ik mag zelfs wel zeggen vanwege hun inherente militaire kracht en gezien de omstandigheden binnen het Reich, de stevigste en meest betrouwbare steun voor ons Duitse vaderland, het Duitse Rijk en haar Grondwet en de strijdkrachten zijn blij dat te zijn.
Ik ga dan naar pagina 3, de zesde regel:
“Als de Staat echter wil voortbestaan moet deze macht alleen maar aan het grondwettelijke gezag ter beschikking staan. Niemand anders kan erover beschikken, zelfs de politieke partijen niet. De Wehrmacht moet volledig a-politiek zijn en alleen maar bestaan uit personeel dat in vol bewustzijn van de noodzaak weigert deel te nemen aan elke vorm van binnenlandse politiek. Dit vanaf het begin te hebben verwezenlijkt en de Wehrmacht ook zo te hebben ingericht is de grote en blijvende verdienste van Noske, de voormalige Reichswehrminister die met de stelligste overtuiging op deze weg werd gevolgd door de verdienstelijke Minister Dr. Gessler.
Dan heb ik het over de samenstelling van de Marine en op de vierde pagina ga ik verder; regel 7. Wellicht is dit de belangrijkste zin:
“Naar mijn mening is een ding natuurlijk een vereiste voor de innerlijke houding van de militair, namelijk dat hij bereid is zijn beroep in praktijk te brengen wanneer het vaderland hem daartoe roept. Mensen die nooit meer oorlog willen kunnen onmogelijk soldaat willen zijn. Men kan het niet afkeuren wanneer de Wehrmacht zijn mensen een mannelijke en strijdlustige geest bijbrengt; niet het verlangen naar een vergeldingsoorlog of een aanvalsoorlog; daarnaar te streven zou zeker naar de openbare mening van alle Duitsers een misdaad zijn, maar de wil om de wapenen op te nemen ter verdediging van het vaderland in het uur van haar hoogste nood.
Dan ga ik naar de laatste alinea op pagina 4:
“Men moet het begrijpen - want het is in overeenstemming met het wezen van de Wehrmacht – wanneer deze ernaar streeft zover mogelijk in de positie te komen waarin de taken kunnen worden uitgevoerd, zelfs onder de omstandigheden van vandaag, ons opgelegd door de beperkingen van het Verdrag van Versailles.
Ik heb het daarna over de taken van de kleine Marine en dat staat op pagina 5, tweede alinea, regel 6:
“Bedenk de uitgestrektheid van de Duitse kustlijn aan de Baltische Zee en de Noordzee, voornamelijk de Pruissische kustlijn die open zou staan voor een invasie en aan de verwoestingen door zelfs de kleinste maritieme natie, als we niet moderne mobiele maritieme eenheden ter beschikking hadden tot tenminste de sterkte die ons is toegestaan onder de bepalingen van het Verdrag van Versailles. Bovendien, denk aan de positie van Oost-Pruissen dat in het geval van een sluiting van de Corridor geheel afhankelijk zou zijn van aanvoer over zee, aanvoer die zou moeten plaatsvinden langs de bases van vreemde naties en in geval van een oorlog groot gevaar zou lopen of zelfs onmogelijk gemaakt als we niet in het bezit zouden zijn van slagschepen. Ik vraag u zich de verslagen te herinneren over de effecten van bezoeken van onze trainingsschepen en onze vloot aan vreemde landen toen al in 1922 het model optreden van onze bemanningen getuigde van een verbetering in de binenlandse toestanden van het Reich en de achting voor het Duitse Reich zeer deed toenemen.”
Tot zover deze rede.
Dr. SIEMERS: Admiraal, boven dit proces hangen de woorden: “aanvalsoorlogen zijn een misdaad.”
We hebben net in uw rede gezien dat u al in 1928 die woorden gebruikte voor het Kellogg Pact. Tenslotte zou ik u willen vragen of dit principe van janauri 1928 uw principe bleef gedurende uw hele tijd als commandant van de Marine?
RAEDER: Natuurlijk.
Dr. SIEMERS: In verband met het Verdrag van Versailles zou ik nu een beëdigde verklaring willen indienen omdat bepaalde cijfers hier belangrijk zijn en die makkelijker schriftelijk dan mondeling te presenteren zijn. Ik zal indienen Verklaring II van vice-Admiraal Lohmann, bewijsstuk Raeder-8, documentenboek 1, pagina 39.
Ter verduidelijking voor het Tribunaal en om misverstanden te voorkomen, zou ik erop willen wijzen dat vice-Admiraal Lohmann niets te maken heeft met de Kapitein Lohmann die in de jaren twintig ook zeer bekend, zo niet beroemd was.
Het Tribunaal zal zich wellicht herinneren dat de affaire Lohmann werd genoemd in verband met schendingen van het Verdrag van Versailles. Kapitein Lohmann stierf in 1930 en heeft niets te maken met de huidige auteur van deze verklaring, vice-Admiraal Lohmann. Ik herinner het Hof er ook aan dat de affaire Lohmann zich afspeelde voordat Admiraal Raeder de leiding kreeg over de Marine; voor 1928.
Ik citeer uit Lohmann’s verklaring de uitspraak onder nummer 1.
De PRESIDENT: Wilt u deze Admiraal Lohmann als getuige oproepen?
Dr. SIEMERS: Nee, ik heb hem niet genoemd als getuige; ik was tevreden met zijn verklaring vanwege de vele cijfers. De Britse Aanklager heeft er al in toegestemd dat de verklaring wordt ingediend, maar vroeg wel of Admiraal Lohmann verhoord kan worden. Ik heb het met Sir David afgesproken.
De PRESIDENT: Ik begrijp het. U hoeft niet in te gaan op al die cijfers over tonnage, niet waar? Die hoeft u toch niet allemaal voor te lezen?
Dr. SIEMERS: Nee, ik wilde de afzonderlijke cijfers niet noemen. Ik zou erop willen wijzen dat deze verklaring niet over tonnages gaat; hij betreft Raeder-8, pagina 39.
De PRESIDENT: Ja, ik heb hem. Er staat toch heel wat over tonnages in.
Dr. SIEMERS: Ik zou willen voorlezen onder nummer 1:
“II Volgens het Verdrag van Versailles was het Duitsland toegestaan acht gepantserde schepen te bouwen. Duitsland bouwde echter maar zes kruisers.”
Ik zal de details overslaan, volgens de wens van het Tribunaal.
“III Volgens het Verdrag van Versailles was het Duitsland toegestaan 32 destroyers en/of torpedoboten te bouwen. Duitsland bouwde echter maar 12 destroyers en geen torpedoboten.”
Volgens dit deed Duitsland bij de opbouw van de Marine op geen enkele wijze haar voordeel met de mogelijkheden van het Verdrag van Versailles en als ik het goed begrijp liet zij in het bijzonder de bouw van offensieve wapens achterwege, namelijk de grote schepen. Mag ik u vragen hier iets over te zeggen?
RAEDER: Dat is helemaal correct. Het is verbazingwekkend dat er in die tijd zo weinig gebruik werd gemaakt van de mogelijkheden van het Verdrag van Versailles. Dit werd mij later verweten toen de Nationaalsocialistische regering aan de macht kwam. Ze dachten er echter niet aan dat de regering van destijds en ook de Reichstag niet genegen was ons deze schepen toe te staan. We moesten hard vechten voor toestemming. Maar dit falen in de opbouw van de Marine tot aan de toegestane sterkte houdt geen enkel verband met de kleine schendingen van het Verdrag van Versailles, die we hoofdzakelijk pleegden om in het geval van uiterste nood een, laten we zeggen schamele kustverdediging op te bouwen.
Dr. SIEMERS: Ik kom terug op document C-32. Er is vastgesteld dat gedurende de periode van het Verdrag van Versailles Duitsland geen gebruik maakte van de mogelijkheden van dat verdrag, in het bijzonder met betrekking tot offensieve wapens. Aan de andere kant is op basis van documenten die door de Aanklager zijn ingediend, vastgesteld en het is ook een historisch feit dat de Marine bij haar opbouw het Verdrag op andere punten schond. Ik zou de diverse afzonderlijke schendingen, die nauwkeurig door de Aanklager zijn gepresenteerd, met u willen bespreken. Maar eerst zou ik de algemene beschuldiging, die ik al eerder heb genoemd, willen bespreken namelijk dat deze schendingen werden gepleegd achter de rug van de Reichstag en van de regering. Is deze beschuldiging gerechtvaardigd?
RAEDER: Helemaal niet. Ik moet herhalen dat ik pas bij deze schendingen betrokken raakte toen ik op 1 oktober 1928 Chef van het Marineopperbevel in Berlijn werd. Ik had niets te maken met dingen die daarvoor gebeurden.
Toen ik naar Berlijn kwam was de affaire Lohmann, die u al eerder noemde, al beëindigd. Die bevond zich in de opheffingsfase; toen de affaire voor het eerst werd ontdekt gaf Reichsverteidigungsminister Groner het Leger zowel als de Marine opdracht iedere gepleegde schending te melden en vanaf dat moment zou hij die zaken samen met Kolonel Von Schleicher, zijn politiek adviseur afhandelen. Hij beëindigde de affaire Lohmann en die beëindiging was nog gaande toen ik in Berlijn kwam.
Op 1 oktober 1928 was hij al tot het besluit gekomen om de verantwoording voor al deze ontduikingen en schendingen van het Verdrag van Versailles over te dragen aan de Reichsregierung als geheel, destijds de regering Müller-Severing-Stresemann, omdat hij meende dat hij de verantwoording niet langer alleen kon dragen.
Als gevolg daarvan riep hij op 18 oktober, net toen ik mij met die zaken vertrouwd had gemaakt, een kabinetszitting bijeen waarvoor de Chef van het Opperbevel van het Leger, Generaal Heye en ik, samen met enkele afdelingshoofden van beide staven ook werden opgeroepen. Op deze bijeenkomst moesten Generaal Heye en ik openlijk en volledig verslag doen van alle schendingen door het Leger en de Marine. De regering Müller-Severing-Stresemann nam de volledige verantwoording op zich en pleitte de Reichsverteidigungsminister vrij die echter verantwoordelijk bleef voor de uitvoering van de zaken. We moesten alles wat er in de toekomst gebeurde aan de Reichsverteidigungsminister rapporteren en het was ons niet toegestaan zelfstandig stappen te ondernemen. De Reichsverteidigungsminister handelde de zaken samen met de Reichsinnenminister, Severing af die groot begrip toonde voor de diverse eisen.
Dr. SIEMERS: Op die zitting van het Kabinett dienden u en Generaal Heye als Chef van het Opperbevel van het Leger een lijst in van de afzonderlijke kleine schendingen?
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: En daarop zei de regering tegen u: “Wij nemen de verantwoording”?
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: Handelde u in de volgende jaren altijd in overeenstemming met de Rijksregering?
RAEDER: Ja, de Reichsverteidigungsminister Groner was uiterst gevoelig op dat punt. Hij had alle bestaande zogenaamde “zwarte” fondsen opgeheven en stond erop dat hij alles over alles moest weten en goedkeuren. Hij vond dat hij alleen op deze manier de verantwoording naar de regering kon nemen.
Ik had met de Reichstag niets te maken. De militaire chefs mochten over dit soort zaken geen contact hebben met leden van de Reichstag. Alle onderhandelingen met de Reichstag verliepen via de Reichsverteidigungsminister of namens hem via Kolonel Von Schleicher. Ik was daarom niet in een positie om op een of andere manier achter de rug van de Reichstag te werken. Ik kon budgetkwesties alleen maar met de leden van de Reichstag bespreken in de zogeheten bugetcommissie waar ik naast de Reichsverteidigungsminister zat en technische uitleg gaf over zijn uitspraken.
Dr. SIEMERS: Bestonden er vanaf 1928, dat is vanaf uw aantreden zonder de toestemming van de Reichsregierung geen geheime fondsen meer binnen het bouwprogramma van de Marine?
RAEDER: Zonder toestemming van de Reichsregierung en bovenal zonder die van de Reichsverteidigungsminister die ons het geld toewees op dezelfde manier als waarop de andere budgetten werden toegewezen.
Dr. SIEMERS: Mag ik het Tribunaal in dit verband vragen te kijken naar document Raeder-3 dat al is ingediend, “Grundgesetz des Deutschen Reiches,” documentenboek 1, pagina 10. Artikel 50 is kort en luidt:
“Om geldig te zijn moeten alle besluiten en bevelen, uitgevaardigd door de Reichspräsident , waaronder ook die betreffende de strijdkrachten, worden mede ondertekend door de Reichskanzler of de bevoegde Reichsminister. Door het mede ondertekenen aanvaardt de Reichskanzler de verantwoording.”
Dat is het constitutionele principe dat de Rijksregering van destijds, Stresemann-Müller-Severing in oktober 1928 nadrukkelijk aanhield.
Een belangrijk deel van de opbouw van de Marine bestond uit het renoveren van de oude kapitale schepen en kruisers uit de laatste oorlog. In dit verband neem ik de vrijheid bewijsstuk Raeder-7, documentenboek 1, pagina 23 bij het Tribunaal in te dienen. Dit document betreft het zogeheten scheepsvervangingsprogramma. Dit programma werd, zoals pagina 24, alinea 2, figuur 2 van het documentenboek aantoont, aangenomen met een resolutie van de Reichstag. Ik zou u willen verwijzen naar pagina 24, figuur 3 van dit document dat aantoont dat dit vervangingsprogramma drie gepantserde schepen betrof en het voegt eraan toe dat de bouw tot 1938 kan duren.
Met welnemen van het Tribunaal, dit cijfer is van belang. De Aanklager wenst het toevallige feit dat er in 1933 een bouwprogramma werd opgesteld dat tot 1938 zou duren, te interpreteren als agressieve bedoelingen.
Dit programma van scheepsvervanging van het jaar 1930 had hetzelfde doel in 1938 en kan, zoals de Aanklager zal toegeven, niets te maken hebben met een aanvalsoorlog.
Beklaagde, het plan werd dus goedgekeurd door de Rijksregering en u deed alleen het voorbereidende werk?
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: Geldt dat alleen voor het vervangingsprogramma voor 1930 of werd het in de volgende jaren altijd zo behandeld?
RAEDER: Het plan zoals het werd ingediend werd in principe door de Reichstag goedgekeurd. Voor elk afzonderlijk schip moest echter toestemming worden verkregen in het budgetplan van het jaar waarin de bouw moest beginnen. Het hele bouwprogramma was dus altijd in nauwe overeenstemming met de Reichsregierung en de Reichstag.
Dr. SIEMERS: In verband met dit vervangingsprogramma in het kader van het gedocumenteerde bewijsmateriaal zou ik willen verwijzen naar twee punten die de ondervraging van de beklaagde aanzienlijk zullen bekorten.
Voorlopig wil ik niet citeren van pagina 26. Ik verzoek u de rest van de inhoud voor kennisgeving aan te nemen en wil er alleen maar op wijzen dat dit te maken heeft met de hoge leeftijd van alle kapitale schepen en de vervanging daarvan die daardoor noodzakelijk was.
Op pagina 27 van het documentenboek staat nadrukkelijk vermeld dat de Reichstag in haar 89ste zitting van 18 juni 1929 de Reichsregierung verzocht om een verlenging van de periode van het bouwprogramma. De heersende mening van destijds was, zoals het vervangingsprogramma aantoont en gepubliceerd in de Frankfurter Zeitung van 15 augustus 1928, waar de krant erop wijst dat een kruiser alleen maar tot zijn volle recht komt als hij deel uitmaakt van een eskader. De Frankfurter Zeitung was, zoals bekend de beste Duitse krant en die werd pas in 1943 tijdens de oorlog verboden toen de Nationaalsocialistische dictatuur steeds sterker werd.
Ik zou willen verwijzen naar pagina 29 en één zin citeren:
“De bouwtijd van slagschepen zal zoveel mogelijk worden verlengd om de marinewerven in Wilhelmshafen zo lang mogelijk te laten werken. De ideale bouwtijd is ongeveer drie jaar en er wordt dan uitgelegd dat, handelend volgens het principe van het zolang mogelijk aanbieden van werk, de bouwtijd zo ver als mogelijk is wordt verlengd.”
Ik meen dat dit aantoont dat er geen agressieve bedoelingen waren anders zou het bouwprogramma wel zijn versneld.
Dan verzoek ik u pagina 30 voor kennisgeving aan te nemen, de bouwkosten van een gepantserd schip van 10.000 ton waar staat vermeld dat die ongeveer 75 miljoen Mark bedragen. Dit cijfer is voor mij belangrijk voor het verderer verloop van de getuigenis waar de kosten van de schendingen van het Verdrag van Versaillesa worden genoemd.
Tenslotte mag ik van pagina 30 enkele regels citeren die het principe van tewerkstelling door de Wehrmacht aangeven. Ik citeer:
“Sinds de uitvoering van het ontwapeningsprogramma, dat tot zoverre van de grote mogendheden alleen door de Duitse Republiek is uitgevoerd, moeten voor de Wehrmacht die dient om de grenzen en de vrede te bewaken, de volgende gebeurtenissen voor het opnemen van de wapens in beschouwing worden genomen: a) verdediging tegen het innemen van territorium en b) verdediging van de neutraliteit in conflichten tussen derden.
(tot de beklaagde): Ik zou willen verwijzen naar de afzonderlijke schendingen van het Verdrag waarvann de Aanklager u heeft beschuldigd. In dit verband dien ik in bewijsstuk Raeder-1 in documentenboek 1, pagina 1 en verwijs naar pagina 3, artikel 191. Het betreft de beschuldiging dat Duitsland, in weerwil van het Verdrag onderzeeboten bouwde. Artikel 191 luidt en ik citeer:
“Constructie en verkrijgen van alle onderwatervaartuigen, zelfs voor commerciële doeleinden is Duitsland verboden.”
Ik zal spoedig een vraag stellen met betrekking tot het vaststaande feit dat de Marine belang stelde in een firma in Nederland die zich bezig hield met het ontwerpen van onderzeeboten en een algemeen bouwprogramma voor schepen en onderzeeboten dat in Nederland werd uitgevoerd; maar om tijd te besparen is het eenvoudiger om uit de Lohmann verklaring voor te lezen, die ik indien als bewijsstuk Raeder-2, in documentenboek 1, pagina 4 en ik citeer een korte passage onder 1:
“Volgens het Verdrag van Versailles mocht Duitsland geen onderzeeboten bouwen of aanschaffen. Toen in juli 1922 in Den Haag de firma N.V. Ingenieurskantoor voor Scheepsbouw werd opgericht, verwierf de Marine daar een belang in om op de hoogte te blijven van de moderne U-boot bouw. De bedoeling was de zo opgedane ervaring te gebruiken voor de Duitse Marine toen later op bepaalde voorwaarden het Verdrag van Versailles door onderhandelingen werd afgeschaft en het Duitsland weer werd toegestaan u-boten te bouwen. Bovendien wilde de Marine voor hetzelfde doel een kleine kern van kundig personeel opbouwen. De Nederlandse firma was een puur ontwerpbureau.
Met welnemen van het Tribunaal, uit voorzorg zou ik erop willen wijzen dat er in deze passage in de Engelse versie een vertaalfout zit. Het woord “Konstruktion” is vertaald met “construction” en “construction” betekent “bouw” in het Duits. Het was geen constructiebureau. Voor zover ik weet moet “Konstruktion” vertaald worden met “ontwerp.” Omdat gezien Artikel 191 dit punt van belang is wil ik het corrigeren.
Ik citeer verder:
De eerste Duitse U-boot werd op 29 juni 1935 in dienst gesteld. Het verkrijgen van onderdelen voor het bouwen van U-boten was al veel eerder begonnen.”
Ik wil u eraan herinneren dat toen de eerste U-boot in dienst werd gesteld, de Anglo-Duitse Maritieme Overeenkomst, volgens welke de bouw van U-boten was toegestaan, al van kracht was. Ik wil u vragen of deze uitspraak van Admiraal Lohmann correct is.
RAEDER: Ja, die komt volledig met de feiten overeen.
Dr. SIEMERS: Dan kom ik op een document van de Aanklager, C-141, bewijsstuk USA-47. Dit zit in het Documentenboek Raeder 10 op pagina 22, in de samenstelling van de Britse delegatie. Dit is uw brief van 10 februari 1932 betreffende de bewapening met torpedo’s van de S-boote, de Schnellboote.
De PRESIDENT: Zit dit in documentenboek 10a of 10?
Dr. SIEMERS: Documentenboek 10, het oude documentenboek.
De PRESIDENT: Ik heb mijn pagina’s op een of andere manier verkeerd gemerkt. Het is in orde.
Dr. SIEMERS: Neemt u mij niet kwalijk. Zo heb ik de paginanummers gekregen.
De PRESIDENT: In de boeken van de andere leden is het correct.
Dr. SIEMERS: De bewapening met torpedo’s van S-boote was in het Verdrag van Versailles niet uitdrukkelijk toegestaan en daarom wordt u op dit punt beschuldigd. Betrof dit alleen de vijf S-boote die in het document worden genoemd?
RAEDER: Ja. Het ging om vijf boten die we ònder het vervangingsprogramma besteld hadden om te gebruiken als patrouilleboten en die zelf geen bewapening voerden.
Dr. SIEMERS: Hoe groot waren die schepen?
RAEDER: Zeker niet groter dan 40 ton, vermoedelijk aanzienlijk kleiner.
Dr. SIEMERS: Werden er in de verdragsperiode meer schepen van dat type gebouwd?
RAEDER: Ik kan het niet met zekerheid zeggen. In elk geval hadden we geen bewapende schepen extra.
Dr. SIEMERS: Ja, neemt u mij niet kwalijk, dat is wat ik bedoelde – meer bewapende schepen.
RAEDER: Nee, we konden er 12 plus 4 bouwen, dus 16 torpedoboten van 200 ton. Een torpedoboot van 200 ton kon in die tijd om praktische redenen niet worden gebouwd vanwege de kwestie van de motoren en van de zeewaardigheid. Om die reden bouwden we die torpedoboten voorlopig niet maar hielden een aantal van de vrij oude schepen, gebouwd aan het begin van de eeuw, in dienst om ermee bemanningen te kunnen oefenen. We konden die schepen niet langer voor het gevecht gebruiken. Maar zolang we die schepen niet konden vervangen hadden we een paar operationele schepen, hoe klein ook die van nut konden zijn bij het blokkeren van de Baltische Zee. Ik gaf bevel dat die patrouilleschepen torpedobuizen aan boord zouden krijgen.
Opdat we in 1932 onze situatie echter niet slechter zouden maken door openlijke schendingen van het Verdrag, toen we de hoop hadden dat we op de Ontwapeningsconferentie enige voortgang zouden boeken, liet ik één schip tegelijk uitrusten om de bewapening te monteren en te testen; daarna liet ik de bewapening weer verwijderen zodat er op ieder willekeurig moment maar één schip met bewapening ter beschikking stond. We waren van plan de torpedobuizen op de S-boote alleen maar te installeren als de politieke situatie, anders gezegd, de situatie na de Ontwapeningsconferentie dat zou toestaan. Dat is wat ik in nummer 3 in de afsluitende zin zeg.
Dr. SIEMERS: Ik kan dus aannemen dat het ons was toegestaan 16 torpedoboten tot een totaal van 3.200 ton te bouwen?
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: En in plaats daarvan bouwden we maar 5 schepen met een totaal van 200 ton?
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: Betreffende de beschuldiging, gedaan door de Aanklager dat u de S-boote niet meetelde met de patrouilleschepen was u in feite niet van plan ook maar iets geheim te houden; maar u wilde de kwestie met de Controlecommissie bespreken als de tijd daarvoor rijp was?
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: Ik kom nu aan het meest uitgebreide document betreffende de schendingen dat de Aanklager heeft ingediend, document C-32, USA-50. Het document zit in documentenboek 10a, pagina 8 in het nieuwe documentenboek van de Britse delegatie.
Op deze lijst staan alle schendingen onder de datum 9 september 1933. De Aanklager wijst er terecht op dat deze opsomming zeer grondig is en de Aanklager heeft het net zo uitgebreid gepresenteerd hoewel het, zoals ik meen te kunnen bewijzen in laatste instantie maar kleine dingen zijn. Ik ben genoodzaakt de beklaagde deze punten tot in detail te laten beantwoorden omdat ze tot in detail werden gepresenteerd.
Schending nummer 1 betreft de overschrijding van het toegestane aantal mijnen. In kolom 2 staat dat volgens het Verdrag door de Commissie, 1.665 mijnen werden toegestaan maar we bezaten 3.675 mijnen. Dat zijn er 2.000 teveel. Wilt u het Hof alstublieft de betekenis van deze schending vertellen, het was ongetwijfeld een schending.
RAEDER: Ik zou van te voren willen zeggen dat deze lijst was opgesteld voor onze Marinevertegewoordiger bij de Ontwapeningsconferentie, zodat wanneer deze zaken aan de orde kwamen, hij een uitleg kon geven. Daarom was die zo uitgebreid, hoewel de meeste dingen die erin staan van ondergeschikt belang zijn. Ik zou eraan willen toevoegen wat ik eerder zei, betreffende het gevaar van aanvallen door Polen, dat gezien de politieke situatie van destijds wij altijd vreesden dat de Polen, wanneer zij ons land zouden willen binnenvallen, zekere steun uit zee zouden krijgen van Frankrijk in zoverre dat Franse schepen, die destijds regelmatig de Poolse haven Gdynia aandeden, onze kust konden aanvallen vanuit de Baltische Straat, de Belt en de Sont. Om die reden speelde de verdediging van de ingang naar de Baltische Zee een belangrijke rol. Dus pleegden we deze schending van het Verdrag om tenminste in staat te zijn de ingangen naar de Baltische Zee op de smalste stukken af te sluiten, iets wat natuurlijk maar voor korte tijd mogelijk was. Met deze mijnen kon slechts een strook van 27 nautische mijl worden afgesloten. Dus zouden we in staat zijn geweest een deel van de Baai van Danzig, waar Gdynia aan ligt af te sluiten of een gedeelte van de Belt door diverse stroken mijnen te leggen.
Dit was de enige methode die gedurende enige tijd effectief kon blijven. Dit was zuiver een kwestie van verdediging maar die overtrof nog steeds het aantal mijnen dat was toegestaan uit de nog beschikbare oorlogsvoorraden.
Dr. SIEMERS: Nu net, in die berekening van de 27 nautische mijl nam u het totale aantal mee dat Duitsland in die tijd bezat?
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: Niet alleen het aantal dat uitsteeg boven datgene wat was toegestaan?
RAEDER: Nee, het totaal.
Dr. SIEMERS: Zodat het aantal teveel slechts de helft van dit aantal is?
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: En nu zou ik een ruwe vergelijking willen hebben. Mij werd verteld, bij wijze van vergelijking dat de Britten in de Eerste Wereldoorlog ongeveer 400.000 tot 500.000 mijnen in de Noordzee legden. Herinnert u zich of dit aantal ongeveer juist is?
0
RAEDER: Bij benadering kan dat juist zijn. Dat kan ik uit mijn hoofd niet zeggen.
Dr. SIEMERS: Ik denk dat de benadering voldoende is om een beeld te geven van de relatieve aantallen.
Een tweede korte vraag nu. Is het waar dat voor het leggen van mijnen in Engelse havens de Luftwaffe van Reichsmarschall Göring bij een enkele actie 30.000 tot 50.000 mijnen legde?
RAEDER: Dat heb ik gehoord.
Dr. SIEMERS: Dan is er nog een tweede punt. Ik citeer: “Het voortdurend opslaan van geschut uit het gebied aan de Noordzee voor artilleriebatterijen aan de Baltische Zee.”
Dit betreft 96 kanonnen, waarvan er maar zes van groot kaliber zijn, de andere van kleiner kaliber. Mag ik u vragen deze schending van het Verdrag te verklaren?
RAEDER: Dat is maar een lichte schending. Ons was een relatief groot aantal kanonnen toegestaan aan de Noordzeekust. Aan de andere kant was volgens plan de Baltische Zee relatief verstoken van geschut omdat ze een vrije doorgang naar de Baltische Zee wilden handhaven terwijl wij er het grootste belang bij hadden de Baltische Zee af te sluiten voor aanvallen. Om deze redenen sloegen we het geschut op dat bij de Noordzee hoorde maar voor reparatie naar de Baltische Zee was gebracht, in loodsen in het gebied van de Baltische Zee en langdurig om in staat te zijn dit geschut aan de Baltische kust op te stellen in geval van een aanval. Er stond veel geschut aan de Noordzeekust en vanwege de laagte was die veel makkelijker te verdedigen dan de Baltische kust. Dat was de schending.
Dr. SIEMERS: In de praktijk betekende het alleen maar de verplaastsing van de Noordzee naar de Baltische kust. Anders gezegd, niet om op te stellen maar om op te slaan?
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: Dan onder figuur 3, een andere beschuldiging “verschroten van geschut.” Een totaal van 99 stukken geschut wordt vermeld waarvan de 10 grootste, 280 mm ook werkelijk tot schroot werden verwerkt. Wilt u hier commentaar op geven?
RAEDER: Toen we nieuw geschut kregen, zoals bijvoorbeeld voor het slagschip de Deutschland werden er zes kanonnen van 280 mm gebouwd, of voor de Deutschland en de kruisers 48 kanonnen van 15 cm, moesten we een overeenkomstig aantal oude stukken tot schroot verwerken. Tien hiervan werden ook werkelijk verschroot. Alle stukken werden voor verwerking tot schroot aan het leger overgedragen en we kregen er een reçu voor waarin stond dat de stukken tot schroot waren verwerkt. We ontdekten echter dat het leger dat niet had gedaan maar de bedoeling had, met uitzondering van die tien 280 mm stukken, ze te gebruiken om de nog te bouwen fortificaties mee te bewapenen omdat het leger helemaal niet over dergelijke stukken beschikte.
Dr. SIEMERS: Ik zou het duidelijk in de tijd willen zetten. Dit moet een schending van het Verdrag zijn geweest die gepleegd werd lang voordat u in functie trad als Chef van het Marineopperbevel.
RAEDER: Dit gebeurde voor het merendeel tussen 1919 en 1925. In elk geval had ik met die kwesties niets te maken.
Nummer 4 is erg simpel: “Afwijking van de plaatsen door de Entente bepaald voor het opstellen van kustbatterrijen.”
RAEDER: Voorheen, tot aan de Wereldoorlog werden in het bijzonder de zware en middelzware batterijen; of liever in de batterijen werden de kanonnen zeer dicht bij elkaar geplaast. Op grond van onze ervaringen in de Wereldoorlog werden de zware en middelzware stukken in de batterijen verder uit elkaar geplaatst zodat een enkele inslag niet diverse kanonnen tegelijk kon uitschakelen. Om deze reden veranderden we de zware en middelzware batterijen en plaatsten de kanonnen iets verder uit elkaar. Daarom stonden ze niet langer op de plaatsen waar ze hadden gestaan ten tijde van het Verdrag. Anders werd er niets veranderd.
Dr. SIEMERS: Zouden die zaken niet zijn goedgekeurd door de Controlecommissie omdat het zuiver technische zaken waren?
RAEDER: Dat kan ik niet zeggen, ik nam nooit deel aan die onderhandelingen.
Dr. SIEMERS: Nummer 5 betreft het aanleggen van geschutsplatformen voor artilleriebatterijen en de opslag van luchtafweermunitie. In kolom twee staat alweer de vraag over het verplaatsen naar elders dan toegestaan door de Entente. Geldt hier hetzelfde als voor nummer 4?
RAEDER: Nee, niet helemaal. We wilden het luchtdoelgeschut opstellen daar waar het bijzonder doelmatig was en volledig kon worden gebruikt, terwijl de commissie het niet op die plaatsten wilde hebben. Als gevolg lieten we het luchtdoelgeschut staan waar het stond maar op andere plaatsen legden we geschutsplatformen aan, versterkte houten platformen waar we het luchtdoelgeschut konden opstellen om het op de meest doelmatige wijze te kunnen gebruiken. Op dezelfde manier ...
Dr. SIEMERS: Dit gaat dus alleen maar om platformen voor luchtdoelgeschut, de fundering voor een verdediging?
RAEDER: Ja, alleen de fundering.
Dr. SIEMERS: Dan komt nummer 6: “Het bouwen van geschutsplatformen in het gebied rond Kiel.”
RAEDER: Het gebied rond Kiel was in het bijzonder verstoken van kanonnen, omdat de ingang via de Belt naar Kiel zo weinig bewapend en zo open mogelijk moest zijn. Daarom was het opstellen van geschut rond Kiel nadrukkelijk verboden; teneinde in staat te zijn om snel in geval van nood enkele kanonnen op te stellen werden daar ook geschutsplatformen gemaakt.
Dr. SIEMERS: Het volgende punt dat de Aanklager inbrengt staat onder 7: “Overschrijding van het toegestane kaliber voor kustbatterijen.” Met kustbatterijen wordt aangetoond dat het hier om verdediging gaat maar niettemin werd het naar voren gebracht als een beschuldiging.
RAEDER: Ja. Er staat hier dat in plaats van 15 cm. geschut, 3 stuks 17 cm. geschut werden gebouwd. Het is natuurlijk een afwijking in zoverre dat het geschut daar moest blijven; maar het is een open vraag of dat 15 cm. geschut aan de kust beter op z’n plaats was geweest dan die drie 17 cm. kanonnen.
Dr. SIEMERS: Ik begrijp het, u bedoelt dat er in feite minder waren dan was toegestaan?
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: In plaats van vijf stukken van 15 cm. waren er slechts drie van 17 cm.?
RAEDER: In plaats van 6.
Dr. SIEMERS: Ja, zes in plaats van maar drie en het kaliber was 2 centimeter groter.
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: Dan komt nummer 8, de bewapening van de M-boote. M-boote zijn mijnenvegers.
RAEDER: We beschikten over de oude mijnenvegers die in geval van een aanval op de Baltische Zee de twee taken konden uitvoeren van het opsporen van de mijnen en het bewaken van het mijnenveld dat we in de uitgangen van de Belt wilden leggen om de Baltische Zee af te sluiten en die tegen lichte vijandelijke eenheden te verdedigen. Daarom plaatsten we op elke boot één 10.5 cm. kanon en een mitrailleur C-30.
Dr. SIEMERS: In feite een minimale bewapening?
RAEDER: Ja, een zeer minimale bewapening.
Dr. SIEMERS: Nummer 9 kunnen we denk ik snel afhandelen:
“Bewapening van zes S-boote en acht R-boote.”
Worden die zes S-boote besproken in document C-141?
RAEDER: Ja, er staat hier boten bewapend met torpedo’s.
Dr. SIEMERS: Nummer 10: “Opstelling van luchtafweerbatterijen voor training.”Is dat een schending van het Verdrag?
RAEDER: Ja, het was tenslotte een luchtafweerbatterij. Het was alleen bij de garnizoenen waar barakken waren met onze mannen waar we een gelegenheid wilden hebben om luchtafweer te oefenen. Daarom stelden we die batterijen bij de barakken op. Het was niet de bedoeling om die op die plek voor verdediging te gebruiken. Het was slechts een kwestie van nut bij oefeningen.
Dr. SIEMERS: Dan komt nummer 11.
RAEDER: De afzonderlijke gevallen worden steeds belachelijker. Ik vind het tijdverspilling.
Dr. SIEMERS: Het spijt me, Admiraal dat ik u hiermee moet vermoeien maar ik meen dat het nodig is om dat de Aanklager bijna al deze punten voor het verslag heeft voorgelezen om een constructie te maken die u in het nadeel brengt.
RAEDER: Dan is er de “Saluutbatterij Friedrichsort.”
Friedrichsort is de ingang naar Kiel waar buitenlandse schepen groeten wanneer zij binnen varen en het saluut moet worden beantwoord. Twee stukken 7.7 cm. veldgeschut die onbruikbaar waren gemaakt werden voor dit doel aangewezen. Met deze kanonnen was scherpschieten onmogelijk; het was omdat daar al een geschutsplatform lag dat we in plaats van die 7.7 cm. kanonnen we vier 88 mm luchtdoelkanonnen zouden moeten opstellen die volledig gebruiksklaar waren. Maar dit was ook lang voor mijn tijd als Opperbevelhebber van de Marine.
De PRESIDENT: Ik schors nu de ztitting.
(de zitting wordt verdaagd tot 16 mei 1946 om 10:00 uur).
Zie ook:
Slotverklaring Raeder,
Vonnis Raeder