De kruiser USS Houston werd in dienst gesteld als Lichte-kruiser (CL) maar werd in 1931 geclassificeerd als Zware-kruiser (CA) op basis van de nieuwe classificering volgens geschut. Na aanvankelijk proefvaart in de Atlantische Oceaan te hebben uitgevoerd, werd het schip in 1931 naar de Pacific gezonden en werd vlaggenschip van de United States Asiatic Fleet. Later werd het schip achtereenvolgend vlaggenschip van de U.S. Fleet, Scouting Force, Hawaiian Detachment en in 1940 weer de United States Asiatic Fleet. Vanaf december 1941 maakte het schip deel uit van de marine strijdkrachten van American-British-Dutch-Australian (ABDA). In deze hoedanigheid nam het schip deel aan diverse operaties en zeeslagen, waarbij Japanse strijdkrachten diverse malen claimden het schip tot zinken te hebben gebracht. Doordat de Houston steeds weer opdook, kreeg het schip al snel de bijnaam Galloping Ghost of the Java Coast. Uiteindelijk zonk het schip op 1 maart 1942 in de Straat van Soenda na een strijd tegen een Japanse overmacht.
Gebouwd
door: |
Kiel
gelegd: |
Te
waterlating: |
Aflevering: |
Einde: |
Newport News
Shipbuilding, Newport News, Virginia |
1 mei 1928 |
7 september
1929 |
17 juni 1930 |
1 maart 1942 (gezonken) |
Bouwnummer :
323 |
||||
Indeling: |
Datum
in: |
Datum
uit: |
Gegevens: |
|
17 juni 1930 |
USS Houston
(CL-30) |
|||
22 februari 1931 |
USS Houston
(CL-30), Vlaggenschip US Asiatic Fleet |
|||
1 juli 1931 |
17 november 1933 | USS Houston
(CA-30), Vlaggenschip US Asiatic Fleet |
||
1933 |
USS Houston
(CA-30), US Scouting Force |
|||
19 september 1938 |
USS Houston
(CA-30), Vlaggenschip U.S. Fleet |
|||
december 1939 |
17 februari 1940 |
USS Houston
(CA-30), Hawaiian Detachment |
||
19 november 1940 |
USS Houston
(CA-30), Vlaggenschip US Asiatic Fleet |
|||
december 1941/ januari 1942 |
1 maart 1942 |
USS Houston
(CA-30), Combined Striking Force, ABDAFLOAT) |
Op 18 december 1924 werd de bestelling opengesteld voor de vijfde, toen nog, Lichte-kruiser in de Northampton-klasse (1929) Lichte-kruisers. Op 13 juni 1927 werd de bouw toegekend aan de werf van de Newport News Shipbuilding in Newport News, Virginia. De kiel voor het schip werd gelegd op 1 mei 1928 en het schip werd op 7 september 1929 te water gelaten door Elizabeth Holcombe, de dochter van de toenmalige burgemeester van Houston, Texas). Op 17 juni 1930 werd het schip als USS Houston (CL-30) afgeleverd onder bevel van Captain Jesse B. Gay. De kruiser was het tweede schip dat bij de US Navy deze naam droeg.[1]
Met een waterverplaatsing van 9.195 ton standaard, had het bijna 183 meter lange en ruim 20 meter brede schip een diepgang van bijna 5 meter standaard en 7 meter bij volledige belading. De acht White Forster boilers, vier Parsons stoommachines en vier schachten leverden met 107.000 shp (80.000 kW) een topsnelheid van bijna 33 knopen (61 km/u) en met een maximale brandstof van 1.400 ton olie, kon bij een kruissnelheid van 17 knopen (28 km/u) een afstand worden afgelegd van 19.000 km. De 785 bemanningsleden hadden aanvankelijk de beschikking over 3x3 stuks 203 mm hoofdgeschut, vier stuks 127 mm luchtafweergeschut, zestien stuks 28 mm luchtafweergeschut, twee stuks 47 mm saluutgeschut en twee installaties met elk drie stuks 533 mm torpedolanceerbuizen. Twee katapulten waren aanwezig voor de vier Curtiss SOC Seagull verkenner-drijvervliegtuigen.[2]
Na de aflevering volgde een reeks proefvaarten die op de Atlantische Oceaan werden uitgevoerd. Via New York, Gardiner's Bay, Long Island en Newport vertrok het schip op 30 augustus 1930 naar Europa waar het de havens Southampton, Rotterdam en Le Havre bezocht en op 18 oktober 1930 aankwam in Key West, Florida. Vervolgens werd het schip van 23 tot 29 oktober gepresenteerd in de stad Houston en werd het bij de vloot gevoegd te Hampton Roads waar het schip op 5 november 1930 werd ingedeeld bij Cruiser Squadron 5. Scouting Fleet.
Op 10 januari 1931 vertrok de Houston naar de Pacific en trok via het Panama Kanaal en Hawaii naar Manila op de Filippijnen, waar het op 22 februari aankwam. Hier werd het schip op 24 februari 1931 aangesteld als vlaggenschip bij de United States Asiatic Fleet. Vanwege de stijgende spanningen tussen China en Japan vertrok de Houston via Hong Kong, waar het op 25 maart aankwam, vervolgens Amoy aandoend op 31 maart naar Nanking, waar het schip op 7 april 1931 aankwam om de Amerikaanse belangen indien nodig te verdedigen aldaar. Op 13 april vertrok de Houston naar Shanghai, om daar tot eind mei te blijven. Op 8 juni vertrok het naar Tsingtao in het noorden van China. Op 1 juli 1931 werd een nieuwe classificering toegepast bij de U.S. Navy op basis van het London Naval Treaty. Voorheen werden schepen ingedeeld op basis van de bepantsering. Het London Naval Treaty deelde echter schepen in op een combinatie van waterverplaatsing en geschut. Met een hoofdgeschut van 203 mm vielen de schepen van de Northampton-klasse en dus ook de USS Houston onder de nieuwe classificering van Zware-kruisers met de aanduiding CA als USS Houston (CA-30). De Houston bleef in Tsingtao tot 21 augustus 1931 en vertrok toen weer naar Shanghai. Opnieuw als vlaggenschip van de United States Asiatic Fleet verbleef de Houston vervolgens lange tijd in Chinese kustwateren en deed daarbij verscheidene havensteden aan om de Amerikaanse aanwezigheid in het gebied te benadrukken. In december 1931 bevond het schip zich weer in Manila op de Filippijnen.
Begin 1932 verslechterde de verhouding tussen China en Japan, waarbij het openlijk tot vijandigheden kwam. Dit resulteerde in het afkondigen van de noodtoestand door het stadsbestuur van Shanghai op 28 januari. Het Amerikaanse 4th Marine Regiment koos posities in de Internationale wijk van Shanghai om buitenlanders aldaar te beschermen. Op 1 februari vertrok de USS Houston uit Manila en kwam op 3 februari aan in Shanghai. Daar positioneerde het schip zich ter bescherming van de energiecentrale in Shanghai. Het mariniers detachement van de Houston positioneerde zich aan wal tot 29 april, waarna het U.S. 31st Infantry Regiment de posities overnam. Langzaam maar zeker ontspande de situatie en de Houston kon op 7 juni 1932 Shanghai verlaten en stoomde op naar Tsingtao. Hier verbleef het schip tot 8 augustus. Na een tocht langs diverse kuststeden, waaronder Hong Kong, keerde de Houston op 10 januari 1933 terug in Manila.
Vanaf 13 maart 1933 volgde een cruise van de Houston langs de Filippijnse eilanden, tot het op 1 april weer in Shanghai aankwam. In mei en juni bezocht het schip Japan om in juli naar Tsingtao te trekken. Tot in oktober bleef het schip in Chinese wateren, tot het op 14 oktober 1933 de admiraalsvlag overgaf aan zusterschip USS Augusta (CA-31). De USS Houston vertrok naar San Francisco, Californië en ging deel uitmaken van United States Scouting Force
De USS Houston werd ingedeeld bij de Cruiser Division 5 en kreeg vanaf 1 juli 1934 President Roosevelt aan boord voor een cruise welke eindigde bij het Panama Kanaal op 11 juli. Enige tijd later trok het schip naar Hawaii waar het wederom President Roosevelt aan boord kreeg. Hierna werd de cruise voortgezet en eindigde uiteindelijk op 3 augustus 1934. De jaren 1930 werden gevuld met diverse oefeningen met de vloot en diverse bezoeken van President Roosevelt, waarbij het schip veelal als vlaggenschip fungeerde met als thuishaven Hawaii. In augustus 1940 trok de Houston naar de Mare Island Navy Yard voor een uitgebreide onderhoudsbeurt. Hierbij werd de bewapening gemoderniseerd en uitgebreid. Op 15 oktober vertrok het schip naar San Pedro en vervolgens naar Pearl Harbor, waar het op 24 oktober 1940 aankwam. Op 3 november vertrok het schip naar Guam, waar het op 13 november aankwam. Hierna werd weer naar Manila gevaren, welke haven op 19 november 1940 werd aangedaan. Op 22 november werd de Houston weer het vlaggenschip van de Amerikanen bij de Asiatic Fleet.[3]
De USS Houston kreeg in november 1941 een onderhoudsbeurt vanwege de stijgende spanningen in het Verre Oosten. Hierbij ontving het schip aanvullend drie stuks 25 mm luchtafweergeschut en werd het schip na het onderhoud op 1 december 1941 gestationeerd te Iloilo. Hier liet men drie van de motorboten van het schip patrouilleren in de haveningang en ontving men op 8 december het bericht dat Japan de Verenigde Staten had aangevallen. Diezelfde middag kwam Rear Admiral William A. Glassford aan boord en werd de Houston vlaggenschip van Task Force 5 (TF), waarna het schip vertrok naar haar smaldeel in de Baai van Manila. DE eerste taken werden het beschermen van konvooien tussen Nederlands-Indië en de Filippijnen. Op 15 december vertrok de Houston naar Soerabaja op Java in gezelschap van de USS Boise (CL-47), USS John D. Ford (DD-228), de USS Pope (DD-225) en de USS Parrott (DD-218), waarbij het de USS Holland (AS-3) en USS Otus (AS-20) beschermden. Op 21 december vertrok het schip met een konvooi naar Darwin. Vervolgens vertrok de Houston op 30 december alweer om een konvooi komend vanuit Hawaii op te vangen en naar Darwin te escorteren, waar het op 5 januari 1942 aankwam. Vervolgens trok het schip halverwege januari weer richting Nederlands-Indië.
Op 3 februari 1942 voegde de Houston zich bij de vloot met de Nederlandse Lichte-kruisers Hr. Ms. De Ruyter (1936), Hr. Ms. Tromp (1937), torpedobootjagers Hr. Ms. Van Ghent (1934), Hr. Ms. Banckert (1929) en Hr. Ms. Piet Hein (1927) en negen Amerikaanse torpedobootjagers. Dit smaldeel werd al spoedig versterkt met de USS Marblehead (CL-12). Dit smaldeel kwam onder bevel van Admiraal Karel W.F.M. Doorman. De schepen werden vanaf 4 februari geschaduwd door Japanse Kawanishi H6K vliegboten toen het smaldeel op weg was naar de Straat van Madoera met als doel de Japanse invasievloot bij Borneo. Onderweg werden de schepen door Japanse vliegtuigen gebombardeerd waarbij de Houston en Marblehead beschadigd raakten door treffers en De Ruyter en Tromp door nabije missers. De schepen ontvingen opdracht naar Tjilatjap te varen voor bevoorrading en reparaties.
Na het afronden van de reparaties vertrok de Houston naar Darwin voor bevoorrading en munitie, waarna het schip op 15 februari in gezelschap van USS Peary (DD-226), HMAS Swan (U74) en HMAS Warrego (L73) een konvooi moest escorteren naar Timor. Hierbij werd het konvooi op 16 februari aangevallen door Japanse bommenwerpers, zonder dat de Houston noemenswaardig werd beschadigd. Timor was ondertussen al door de Japanners veroverd waardoor het konvooi terug naar Darwin trok. Op 21 februari arriveerde het schip in Tjilatjap op Java en trok via de straat van Soenda naar Soerabaja om zich daar bij de vloot van Admiraal Karel Doorman te voegen. Op 25 februari vertrokken de schepen van Doorman richting het eiland Madura. Op 27 februari trok het smaldeel richting de Javazee om een Japanse invasievloot aan te vallen. Dit resulteerde uiteindelijk in wat tegenwoordig bekend staat als de eerste Slag in de Javazee. Deze slag eindigde in een nederlaag voor het Geallieerde smaldeel. Verscheidene schepen werden door de Japanners tot zinken gebracht maar de schepen USS Houston en de Australische Lichte-kruiser HMAS Perth (D29) wisten te ontkomen waarna deze schepen terug keerden naar Batavia. Na bevoorrading kregen beide schepen opdracht zich terug te trekken naar Cilacap, aan de zuidkust van Java. Zij zouden hierbij versterking ontvangen van de Nederlandse torpedobootjager Hr. Ms. Evertsen (1926). Varend door de Straat van Soenda stootten de schepen echter op een veel talrijker Japans smaldeel. Bij de strijd die ontvouwde en tot 1 maart 1942 voortduurde werden en Houston en Perth door de Japanse schepen tot zinken gebracht. De iets later arriverende Evertsen werd dusdanig beschadigd dat het door de eigen bemanning aan de grond werd gezet.[4][5][6]
Van de 1.061 opvarenden overleefden 'slechts' 368 manschappen de strijd, waaronder 24 manschappen va het 74 man tellende U.S. Marines detachement. De overlevenden werden door de Japanners gevangen genomen. Hiervan overleden 77 manschappen in Japanse krijgsgevangenschap.
Naam: | USS Houston (CA-30) |
Callsign/Registratie: |
NIQF / CL-30, CA-30 |
Bouwer: |
Newport News Shipbuilding,
Newport News, Virginia |
Bouwnummer: |
323 |
Type/Klasse: |
Zware-kruiser /
Northampton-klasse (1929) |
Waterverplaatsing: |
9.050 lt (9.195 t)
(standaard) |
Lengte: |
182,96 meter |
Breedte: |
20,14 meter |
Diepgang: |
4,98 meter (leeg) 7 meter (maximaal) |
Bepantsering: |
pantsergordel: 76 - 95 mm dek 25 - 51 mm pantserschermen: 38 mm geschutstorens: 19 - 64 mm brug: 32 mm |
Aandrijving: |
8x White-Forster boilers 107.000 shp (80.000 kW) 4x Parsons reductie stoomturbines 4 schachten |
Snelheid: |
32,7 knopen (60,6 km/u) |
Bereik: |
19.000 km bij 15 knopen
(28 km/u) |
Bewapening: |
Bouw: 3x3 203 mm/55 geschut 4x1 127 mm/25 luchtafweer 16x1 28 mm/75 luchtafweer 2x1 47 mm saluut kanonnen 2x3 533 mm torpedolanceerbuizen 1942: 3x3 203 mm/55 geschut 8x1 127 mm/25 luchtafweer 2x1 47 mm saluut kanonnen 6x4 40 mm Bofors 20x 20 mm Oerlikon vliegtuigen: 4x Curtiss SOC Seagull verkenningsvliegtuigen |
Bemanning |
1.061 |
Captain Jesse Bishop Gay (Kapitein-ter-Zee) |
17 juni 1930 |
Captain Robert Alden Dawes
(Kapitein-ter-Zee) |
18 november 1930 |
Captain William Baggaley
(Kapitein-ter-Zee) |
3 januari 1933 |
Rear-admiral Walter Browne
Woodson (Schout-nij-Nacht) |
5 juni 1934 |
Captain Guy Evans Baker
(Kapitein-ter-Zee) |
25 juni 1935 |
Captain George Nathan
Barker (Kapitein-ter-Zee) |
16 juli 1937 |
Captain Francis Cogswell
(Kapitein-ter-Zee) |
24 mei 1939 |
Captain Jesse
Barrett Oldendorf (Kapitein-ter-Zee) |
16 oktober 1939 |
Captain Albert
Harold Rooks (Kapitein-ter-Zee) |
30 augustus 1941 - 1 maart
1942 |