Aan het einde van de 19e eeuw bestonden de grootste Nederlandse oorlogsbodems uit pantserschepen en pantserdekschepen. Bij de modernisering welke, kort voor de Eerste Wereldoorlog werd ingezet, werd gekozen voor nieuwe schepen, die toen nog onder de noemer kruiser vielen. In 1930 werd bij het Vlootverdrag van Londen bepaald dat kruisers voortaan werden gesplitst in Zware-kruisers en Lichte-kruisers. Hoewel er pogingen werden gedaan de Nederlandse marine te voorzien van Slagschepen (Voorstel Slagschepen Koninklijke Marine 1913) en slagkruisers (Ontwerp slagkruiser klasse 1047), zouden de grootste Nederlandse marineschepen, buiten een vliegdekschip na de Tweede Wereldoorlog, Lichte-kruisers worden.
De term Lichte-kruiser werd pas gedefinieerd bij het Vlootverdrag van Londen van 1930 toen de tot die tijd gebezigde term voor kruiser werd opgesplitst in Zware-kruisers en Lichte-kruisers. Hierbij werd vastgelegd dat een Lichte-kruiser een schip was met een waterverplaatsing tussen de 1.850 en 10.000 ton en een hoofdgeschut tussen de 130 en 155 mm. Schepen voor deze tijd gebouwd, welke binnen deze criteria vielen werden tot dan toe voornamelijk als Pantserdekschip geclassificeerd en daarvoor zelfs nog aangemerkt als Schroefstoomschip. Naast zwaardere schepen, werden al deze schepen voor 1930 ook wel aangemerkt als kruiser. De eerste Nederlandse kruisers die onder de nieuwe classificering werden gerangschikt waren de in de jaren 1920 in dienst gestelde kruisers van de Java-klasse (1920). Met de bouw en na de Tweede Wereldoorlog de indienststelling van de twee Lichte-kruisers van De Zeven Provinciën-klasse (1944), zou dit type schip het grootste type worden dat in gebruik was bij de Nederlandse marine tot de in dienststelling van het vliegdekschip Hr. Ms. Karel Doorman (R81) en de huidige Zr. Ms. Karel Doorman (A833)
Door de Japanse expansiedrift en moderniseringen aan het einde van de 19e eeuw, besloot Nederland dat het de vlootaanwezigheid in en rond Nederlands-Indië moest uitbreiden. Toch zou het nog tot 1913 duren voordat er daadwerkelijk vlootplannen werden ontwikkeld. De Nederlandse plannen behelsden de bouw van maar liefst negen slagschepen, zes kruisers en een groot aantal torpedobootjagers. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kwamen deze plannen echter in de ijskast terecht, voornamelijk doordat Japan zich achter de Geallieerden schaarde. Na de Eerste Wereldoorlog ontstond er in Nederland een sterke pacifistische tendens en werden de plannen definitief afgewezen. Drie Lichte-kruisers van de Java-klasse (1920) waren echter toen al in aanbouw en besloten werd twee van de drie schepen daadwerkelijk af te bouwen. Deze Java-klasse werd gebouwd naar Duits ontwerp door de Krupp Germaniawerft, maar werden op Nederlandse werven gebouwd. Eén schip werd niet afgebouwd en de romp werd op de scheepswerf gesloopt.
Java-klasse (1920) |
||
Hr. Ms. Java (1921) |
Koninklijke Maatschappij
De Schelde, Vlissingen |
|
Hr. Ms. Sumatra (1920) |
Nederlandsche Scheepsbouw
Maatschappij, Amsterdam |
|
Hr. Ms. Celebes (1919) |
Maatschappij voor Scheeps-
en Werktuigbouw Fijenoord, Rotterdam |
Formeel geen klasse maar een enkel schip dat speciaal werd gebouwd omdat in de jaren 1930 een schip in Nederlands-Indië nodig was dat als vlaggenschip kon dienen. Dit schip werd de Hr. Ms. De Ruyter en was in feite een proefmodel voor een nog te bouwen klasse Lichte-kruisers, de Eendracht-klasse, welke later zou verworden tot De Zeven Provinciën-klasse (1944). Het schip was eind 1936 gereed en ging verloren tijdens de strijd tegen Japan in 1942.
De Ruyter-klasse (1936) |
||
Hr. Ms. De Ruyter (1936) |
Wilton-Fijenoord,
Rotterdam |
De Tromp-klasse Lichte-kruisers waren onderdeel van het aan het einde van de jaren 1930 in gang gezette Vlootplan Deckers. Waar andere schepen werden gebouwd ter vervanging van oudere schepen, was de Tromp-klasse een aanvulling op de Nederlandse vloot. Van oorsprong werd deze klasse ontworpen als flottieljeleiders voor groepen torpedobootjagers, echter werden ze door hun uitvoering onder de bij het Vlootverdrag van London vastgestelde Lichte-kruisers geclassificeerd. De Hr. Ms. Tromp (1937) werd al voor de Tweede Wereldoorlog in dienst gesteld, het tweede schip, de Hr. Ms. Jacob van Heemskerck (1939) was nog in afbouwfase en week toen Duitsland op 10 mei 1940 ons land binnen viel, uit naar Engeland en werd daar afgebouwd. Hierdoor weken qua bewapening en uitrusting beide schepen van elkaar af.
Tromp-klasse (1937) |
||
Hr. Ms. Tromp (1937) Hr. Ms. Tromp (C804) |
Nederlandsche Scheepsbouw
Maatschappij, Amsterdam |
|
Hr. Ms. Jacob van Heemskerck (1939) Hr. Ms. Jacob van Heemskerck (C 803) |
Nederlandsche Scheepsbouw
Maatschappij, Amsterdam |
Tegen het einde van de jaren 1930, werd het door de spanningen op het politieke wereldtoneel steeds duidelijker dat een nieuwe oorlog niet uit te sluiten was. Om de Nederlandse belangen, zowel als neutraal land, maar ook als eventuele oorlogvoerende natie, te kunnen verdedigen, inclusief de overzeese rijksdelen, werd versneld het zogenaamde Vlootplan Deckers uitgevoerd. Een onderdeel van dit plan was de vervanging van de oudere Java-klasse (1920) Lichte-kruisers, door nieuwe Lichte-kruisers van de zogenaamde De Zeven Provinciën-klasse, Hr. Ms. De Zeven Provinciën en Hr. Ms. Kijkduin. Dit laatste schip zou uiteindelijk de naam Hr. Ms. De Ruyter ontvangen. Toen de Duitsers op 10 mei 1940 Nederland binnen vielen, waren beide schepen nog in aanbouw. Hoewel de afbouw van deze twee schepen op last van de bezetter werd voortgezet, werd alleen het casco voor de Hr. Ms. De Ruyter nog in 1944 te water gelaten. Beide schepen werden echter pas na de Tweede Wereldoorlog voor de Nederlandse Koninklijke Marine afgebouwd en zouden tot in de jaren 1970 dienst doen, waarna de schepen aan Peru weden verkocht. Hier zouden ze nog tot 1999 en 2017 deinst blijven doen.
De Zeven Provinciën-klasse
(1944) |
||
Hr. Ms. De Ruyter (C801) |
Wilton-Fijenoord, Schiedam |
|
Hr. Ms. De Zeven Provinciën
(C802) |
Rotterdamsche Droogdok
Maatschappij, Rotterdam |