Op 11 mei 1940 zou Curt, samen met zijn ouders en zijn oudere broer Heinz, in Rotterdam aan boord gaan van het schip de SS Veendam om een nieuw leven te beginnen in Amerika. Het lot besliste echter anders. Op 10 mei vielen de Duitsers ons land binnen en onmiddellijk ging de Nederlandse politie over tot arrestatie van de Duitse Joden die naar Nederland gevlucht waren. Onder hen bevond zich de familie Löwenstein. Een leven in vrijheid leek voor hen voorgoed een illusie te blijven…
Ondanks de gevaren voor de Joodse bevolking in Nederland, was Curt er niet de persoon naar om ondergedoken op het einde van de oorlog te wachten. Zodra hij de kans had, sloot de jongen van nauwelijks 17 zich aan bij het Nederlandse verzet en redde zo het leven van een groot aantal Joodse kinderen. Ook hielp hij twee vliegeniers van het Amerikaanse Army Air Corps. Dit is het interessante verhaal van Curt Lowens, de man die in Amerika naam maakte als toneelspeler en filmster, maar wiens rol in de oorlog als Ben Joosten, Ben Oudenbosch en Ben Schräder onderbelicht bleef.
Curt Lowens werd op 17 november 1925 in Allenstein, Oost Pruisen, geboren als Curt Löwenstein in een Joodse familie die sinds 1923 al één zoon rijk was, Heinz. Het was een liefdevol en actief gezin. Moeder Ellie was actief binnen diverse lokale organisaties en vader Alfred was een gerespecteerd advocaat en een goede amateur pianist. Maar het zou allerminst een onbezorgde jeugd voor de beide jongens worden. Het antisemitisme kwam snel op en in 1933 kwam Adolf Hitler aan de macht. De houding tegenover de Joden werd steeds grimmiger. De ouders probeerden hun zonen zo veel mogelijk te laten opgroeien in een beschermende omgeving, maar dat werd steeds moeilijker. In 1935 werden de Neurenberger wetten of anti-Joodse wetten van kracht en de gevolgen waren voor de hele familie goed merkbaar. Op de openbare school, waar slechts 5 Joodse kinderen zaten, onder wie de broers Löwenstein, werden de kinderen uitgescholden door klasgenootjes en Curt werd zelfs in elkaar geslagen. Zijn vader stond spoedig bekend als de ‘Joodse’ advocaat en was daarom niet langer welkom in de rechtbank, wat er toe leidde dat Alfred Löwenstein al zijn cliënten verloor. Er zat voor hem niets anders op dan zijn praktijk te sluiten. De ouders van Ellie, Curt’s grootouders, bezaten een schoenenzaak, die ze voor heel weinig geld moesten verkopen. In 1936 vatte Alfred het plan op om met zijn gezin te verhuizen naar Berlijn. Daar leefde een grote Joodse gemeenschap en hij hoopte dat deze gemeenschap zijn gezin kon beschermen. Het lukte hem om als advocaat werk te vinden en de jongens gingen naar hun nieuwe school, de Goldschmidt Schule. Ditmaal hadden de ouders gekozen voor een Joodse school. Het leven kreeg weer zijn loop en even leek het gevaar te zijn geweken.
Maar ook in Berlijn werd de sfeer alras vijandiger. Het geweld nam drastisch toe en de grote uitbarsting vond plaats op 9 november 1938. ‘s Middags werd Curt opnieuw slachtoffer van scheldpartijen en dit keer werd hij door leden van de Hitlerjugend ook bekogeld met stenen. ’s Avonds stond de synagoge, waar hij altijd kwam, in brand, waardoor zijn Bar Mitzvah niet meer kon doorgaan. Meer synagogen moesten het ontgelden alsmede winkels van Joodse eigenaren. Een enorme golf van geweld, gericht tegen de Joden, raasde die nacht door Berlijn en andere Duitse steden. Die geweldsexplosie zou de geschiedenisboeken ingaan als de Kristallnacht. Voor Curt was de ergste gebeurtenis de arrestatie van zijn vader. Alfred Löwenstein werd direct op transport gezet naar Sachsenhausen.
Curt’s moeder, Ellie Löwenstein, probeerde haar man vrij te krijgen. Ze vertelde de autoriteiten dat het gezin van plan was om naar de Verenigde Staten te emigreren. Na drie weken werd Alfred Löwenstein vrijgelaten en keerde hij terug naar Berlijn. Maar het gezin voelde zich niet meer thuis in de hoofdstad. Ze wilden zo snel mogelijk vertrekken naar het buitenland, maar emigreren was geen eenvoudige zaak. Allereerst was het een kostbare geschiedenis, want er moest in dollars betaald worden. Bovendien moest er een lange bureaucratische weg afgelegd worden, eer alle papieren in orde waren.
Aangezien veel Joodse families wilden emigreren, was men op de Goldschmidt Schule al begonnen met het geven van Engelse les. Een groot voordeel voor Heinz, die een jaar later de kans kreeg om met vijftien andere jongens te emigreren naar Engeland. Zijn ouders en broer Curt bleven achter in Berlijn in afwachting van hun visa. Begin mei 1940 was het eindelijk zo ver en de Löwensteins vertrokken met de trein naar Rotterdam, waar ze op 11 mei aan boord zouden gaan van de SS Veendam op weg naar de Verenigde Staten.
Op 10 mei trokken de Duitsers echter Nederland binnen en vrijwel direct werd er door de Nederlandse overheid een order uitgevaardigd om verdachte personen die gevaar vormden voor de Nederlandse staat op te pakken. In de eerste plaats ging dit om personen afkomstig uit Duitsland of uit door het Duitse Rijk bezette gebieden. De ministeries van Justitie en Defensie werkten al in 1939 samen om een lijst op te stellen van personen die geïnterneerd zouden kunnen worden, ten einde de staatsveiligheid te bevorderen. Daaronder bevonden zich ook Nederlanders die beschouwd konden worden als omstreden. Bijzondere aandacht kregen leden van de NSB en de Rijksduitsers.
Toen de Duitsers echter daadwerkelijk binnenvielen, ontstond er zo’n chaotische situatie dat vele onschuldige mensen het slachtoffer van wilde arrestaties werden. Op dat moment bevonden zich ruim dertigduizend Duits-Joodse vluchtelingen in Nederland. Onmiddellijk begon de politie in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam zoveel mogelijk Duitse Joden te arresteren en over te brengen naar verzamelplekken. In Rotterdam werden circa zevenhonderd mensen gearresteerd, onder wie de familie Löwenstein. De mannen werden gebracht naar het gebouw De Doelen, de belangrijkste opvangplek. De Joodse vrouwen gingen naar diverse politiebureaus. Een andere plek, waar ook Duits- Joodse gevangenen vast gehouden werden, was het stoomschip "Baloeran" van de Rotterdamse Lloyd. Er werd de gevangenen voorgehouden dat ze niets te vrezen hadden en dat ze binnenkort weer vrijgelaten zouden worden. Een belofte die moeilijk te aanvaarden viel voor de vluchtelingen die dachten veilig te zijn in Nederland. Het was ook een belofte die niet gehouden kon worden…
Op 14 mei werd de havenstad getroffen door een groot Duits bombardement (bombardement op Rotterdam, 14 mei 1940) en de hele binnenstad werd verwoest. Vele mensen vonden daarbij de dood. Ook De Doelen werd geraakt. Onder de gevangenen vielen vierhonderd doden. Het gezin Löwenstein bevond zich echter onder de overlevenden, maar hun droom van een leven in vrijheid was met de komst van de Duitse bezetter definitief voorbij.
De Löwensteins werden geëvacueerd naar Venlo en Curt vond werk als leerling in een elektrowinkel. Toen in 1942 vader Alfred een kantoorbaan aangeboden kreeg bij de Joodse Raad onder leiding van Abraham Asscher en David Cohen, vertrok het hele gezin naar Amsterdam in de hoop op betere tijden. Maar die bleven uit. Op een dag, terwijl Curt en zijn moeder op straat waren, werd onverwachts de buurt afgezet. Er werd een razzia gehouden, Joden werden opgepakt en afgevoerd naar Westerbork, met als eindbestemming Auschwitz. Onder de gearresteerden bevonden zich Curt en zijn moeder. Het stempel op hun papieren, verkregen wegens Alfreds functie bij de Joodse Raad, moest hen vrijwaren van deportatie, maar er werd niet naar gekeken. Na 2 weken werd door de kampcommandant in kamp Westerbork besloten om alsnog het stempel te respecteren en hij liet Curt en zijn moeder terugkeren naar Amsterdam. Die vrijheid zou echter niet lang duren.
Twee maanden later werd het hele gezin Löwenstein opgepakt en naar Westerbork gedeporteerd. Na een verblijf van zes weken in het kamp werden ze, dank zij de connecties van Alfred, wederom vrijgelaten. Maar teruggekomen in Amsterdam bleek hun appartement helemaal te zijn leeggehaald door de firma Puls en Alfred kwam tot de conclusie dat het beter was om onder te duiken. Ellie Löwenstein was echter ziek geworden en Alfred had geen keus dan zijn vrouw naar een Joods ziekenhuis te brengen voor behandeling. Vervolgens vond hij voor zijn zoon en zichzelf een schuilplek op een zolder bij vrienden.
Maar Amsterdam was niet veilig voor Curt. Behalve dat hij Joods was, hoorde hij ook tot een leeftijdscategorie, waarop hij als dwangarbeider te werk kon worden gesteld in Duitsland als zijn Jood-zijn al onopgemerkt bleef. Via het studentenverzet, in de persoon van Mieke Mees, werd Curt naar een adres in Venlo gebracht. Hij kreeg nu ook een nieuwe identiteit, zijn eerste alter ego in zijn lange leven: Ben Joosten, een dorpsleraar. Niet veel later ging Curt naar Tienray, waar hij onderdak kreeg bij Antoon–Toontje–Peters, een smid die in het verzet zat. Uit veiligheidsoverwegingen zou hij nog diverse keren wisselen van adres. In het verzet
Toontje Peters was lid van een groepje rondom Hanna van de Voort, waartoe ook de Nijmeegse student Nico Dohmen behoorde. Hanna was vroedvrouw en beschikte zodoende over vele relaties. Daarom was ze door de Meerburg-groep, een studentenverzetsgroep onder leiding van Piet Meerburg uit Amsterdam, gevraagd te helpen bij de onderduik van Joodse kinderen en weldra was Tienray een regionaal hoofdkwartier geworden van de Meerburg-groep. Curt werkte op een boerderij, toen hij Hanna van de Voort en ook Nico Dohmen leerde kennen. Door hen besloot hij actief te worden in het verzet. Samen brachten ze Joodse kinderen in veiligheid en daarna brachten ze regelmatig een bezoek om de pleegouders te voorzien van bonkaarten, kleding, schoeisel en om eten te brengen. Met oog op de veiligheid moesten de kinderen van tijd tot tijd naar een ander adres gebracht worden, ook dat werd gedaan door Curt, vaak samen met Nico. Het leven van honderd drieëntwintig kinderen en enkele volwassenen kon dankzij hen gered worden. Maar het bleef niet alleen bij Joodse kinderen.
In augustus 1944 fietste Curt langs de landerijen, toen hij een enorm geronk boven zich hoorde. Hij zag hoe een Amerikaans vliegtuig neerstortte in een weiland, gevolgd door twee parachutes, die naar beneden zweefden. Hij reed zo snel hij kon naar de plek, die nog een behoorlijk eind van hem verwijderd was. Eenmaal daar aangekomen, waren de boeren al bezig met het opruimen van de valschermen, de vliegeniers hadden ze verborgen in een hooiberg. Curt nam de Amerikanen, die behoorden tot het Army Air Corps mee en verborg hen in het bos. Laat in de avond haalde hij hen op en verborg ze op zijn eigen onderduikplek, de zolder bij de familie Moorens. De piloten verbleven gedurende de oorlog op verschillende adressen tot de bevrijding op 17 oktober 1944.
Curt had sinds zijn vertrek uit Amsterdam geen contact meer gehad met zijn vader. Hij wist niet eens of zijn vader nog wel in leven was. Tot begin december 1943. Het was Nico Dohmen die hem vertelde, dat zijn vader ondergedoken zat in Venlo en dat zijn moeder door de nonnen verzorgd werd in een katholiek ziekenhuis in Tegelen. Ze was zeer ernstig ziek. Het lukte Curt om zijn moeder nog eenmaal te bezoeken voor ze in januari 1944 stierf.
Dat onderduiken niet zonder gevaar was, bleek ook maar weer eens in Tienray. In de nacht van 31 juli op 1 augustus 1944 viel de Gestapo een aantal huizen binnen, nadat ze waren getipt dat er Joden verborgen zaten. Op één van die adressen hield ook Curt zich schuil, maar op het moment van de inval was hij niet thuis. De Gestapo arresteerde zeven kinderen en twee volwassenen, die verscholen zaten. De gevangenen werden meteen op transport gezet naar Auschwitz. Maar de Gestapo maakte nog een gevangene: Hanna van de Voort. Na negen dagen van zwaar verhoor werd ze vrijgelaten, ze zou de rest van haar leven last houden van gezondheidsproblemen als gevolg van dat verhoor.
Terwijl het noorden van Nederland nog lang zou moeten wachten op zijn bevrijders, begon de bevrijding van het zuiden eind 1944. Van daaruit zou de opmars naar Berlijn gaan. Op een vroege novembermorgen in Tienray riep de plaatselijke priester om Ben. Curt zat met zijn vader en zestien anderen verborgen in een kelder. Er werd geïnformeerd waarom Ben(Curt) gezocht werd, waarop de priester vertelde dat er dringend een tolk nodig was, want buiten stonden drie Engelse soldaten te wachten. Ze waren leden van een militair detachement van de Britse regering. Curt kwam tevoorschijn en bood zijn diensten aan. Toen de militairen ontdekten dat deze Ben behalve Engels en Nederlands, ook nog Duits sprak, boden ze hem direct een baan aan als tolk. Curt kreeg een Brits uniform en trok mee met het Britse 8ste corps Duitsland in, waar de oorlog nog volop gaande was. Zo werd hij de verbindingsman tussen het militaire detachement en de lokale bevolking.
Na de capitulatie in het voorjaar van 1945 ging Curt, nog steeds in de functie van tolk, met twee Engelse officieren naar het kasteel Glücksburg , twaalf kilometer ten noordwesten van Flensburg. Het was 8 mei en het kasteel had op dat moment een bekende bewoner, Albert Speer, minister van Bewapening. Hij was daar niet zonder reden. In Flensburg was het nieuwe militaire oppercommando gevestigd in opdracht van grootadmiraal Karl Dönitz. Na de dood van Adolf Hitler leek Duitsland onbestuurbaar, maar vlak voor zijn zelfmoord had Hitler in zijn politieke testament de grootadmiraal tot zijn opvolger benoemd. Zodra Dönitz de leiding in handen had, verplaatste hij het militaire oppercommando naar Flensburg. In de havenstad bevond zich een zwaarbewaakt marine complex, dat geen onbekend terrein was voor de grootadmiraal. Veldmaarschalk Wilhelm Keitel en generaal Alfred Jodl, beiden uit Hitlers generale staf, stonden vanaf dat moment onder bevel van Dönitz. Ondertussen wilde de grootadmiraal een nieuwe regering vormen en in een kort tijdsbestek wemelde het in Flensburg dan ook van de hooggeplaatste Nazi’s, onder wie Reichsführer-SS Heinrich Himmler, rijksminister voor de bezette oostelijke gebieden Alfred Rosenberg en de kampcommandant van Auschwitz Rudolf Höss. Ondanks de capitulatie bleef de regering onder leiding van Dönitz zitten, tegen de zin van de Russen. De Engelsen en Amerikanen arriveerden begin mei in Flensburg. In Duitsland waren ze even onwennig in hun nieuwe situatie, aangezien ze daar als bezetters werden gezien. Toch begonnen ze met ondervragingen van Speer en de anderen hoge Nazi’s. Curt was erbij als één van de tolken. Op 22 mei 1945 volgden de arrestaties en was de regering Dönitz gevallen.
In 1946 verliet Curt Löwenstein het Britse leger, nadat hij tevergeefs geprobeerd had om overgeplaatst te worden naar Londen. Hij keerde tijdelijk terug naar Amsterdam, want het jaar daarop werd zijn droom om te emigreren naar Amerika alsnog verwezenlijkt. Hij veranderde zijn naam in Curt Lowens en samen met zijn vader en stiefmoeder vertrok hij naar de Verenigde Staten. In het land van de onbegrensde mogelijkheden wilde Curt graag een carrière opbouwen als acteur, omdat hij reeds als jongeling genoot van de bioscoopfilms. Hij vond een baan als vertaler Duits voor de radiozender Voice of America en in de avonduren ging hij toneellessen volgen bij de Herbert Berghof Studio in New York.
Zijn eerste rol kreeg hij in 1951 in de film "Stalag 17", waarin hij de rol van nazibewaker speelde. Weldra volgden nog veel meer rollen. Vanaf 1960 speelde hij in meer dan honderd films en Tv shows. Films, waarin Curt Lowens een rol had, waren onder meer "Tobruk"(1967); "The Hindenburg" (1975) over de Duitse zeppelin LZ 129; "The Miracle at St.Anna"(2008) over een Amerikaanse divisie, die haar toevlucht zoekt in een Toscaans dorp tijdens de Duitse bezetting van Europa; "Angels and demons" (2009) gebaseerd op boek van Dan Brown en diverse Mission Impossible-films, o.a. "the Exchange" uit 1969. Op TV verscheen hij onder meer in de ziekenhuisserie General Hospital en in de komische serie Hogan’s Heroes.
Ook speelde hij toneel, ondermeer in twee Amerikaanse toneelversies van Het Dagboek van Anne Frank.
Vanwege zijn Duitse accent, werd hij dikwijls gevraagd om nazifiguren te vertolken op het witte doek. Curt had daar zelf geen probleem mee. Schurken zijn altijd de meest uitdagende rollen voor een acteur, zo verklaarde hij later in een interview. Bovendien herinnerde het dragen van de Duitse uniformen hem eraan, dat hij in de realiteit over hen getriomfeerd had. Zijn activiteiten tijdens de oorlog bleven overigens voor insiders niet onopgemerkt.
Voor de redding van de twee Amerikaanse vliegeniers ontving hij later uit handen van generaal Dwight Eisenhower een onderscheiding.
In 1984 ontvingen Hanna van der Voort en Nico Dohmen de onderscheiding Rechtvaardigen onder de Volkeren van Yad Vashem. Curt stond vermeld op de lijst van Joden die Joden gered hadden. Speciaal voor Curt Lowens componeerde Sharon Farber het Celloconcert no.1 "Bestemming". Op 5 januari 2014 werd deze compositie uitgevoerd. Ruim drie jaar later, op 8 mei 2017 overleed Curt Lowens op 91 jarige leeftijd in Beverly Hills. In 2002 verschenen zijn memoires onder de titel "Destination: Questionmark".