De Tirpitz was het tweede Bismarck-klasse slagschip dat gebouwd werd voor de Kriegsmarine. De kiel werd gelegd op 2 november 1936 op de Kriegsmarinewerft te Wilhelmshaven. Op 1 april 1939 werd het schip te water gelaten en op 25 februari 1941 in dienst gesteld door commandant Kapitän zur See Friedrich Karl Topp. Tegen die tijd had de Britse luchtmacht, de Royal Air Force, al meerdere luchtaanvallen met tweemotorige Handley Page Hampden en Vickers Wellington bommenwerpers uitgevoerd. Deze aanvallen hadden de bouw van het machtige Duitse schip echter niet kunnen ophouden, laat staan verhinderen. Voordat het slagschip haar proefvaarten kon aanvangen werd de Tirpitz nog tweemaal het doel van Britse luchtaanvallen, maar deze hadden eveneens weinig gevolgen. De 2.065 bemanningsleden van de Tirpitz werden gedurende het jaar 1941 klaargestoomd voor hun taak aan boord van het slagschip. Op 5 mei 1941 bezocht Adolf Hitler hoogstpersoonlijk de twee Bismarck-klasse slagschepen in Gotenhafen, de door de Duitsers bezette en omgedoopte Poolse havenstad Gdynia aan de Oostzee. Elf dagen later vertrok de Bismarck samen met de zware kruiser Prinz Eugen uit Gotenhafen, haar ondergang tegemoet. De beide schepen hadden de taak gekregen geallieerde konvooien aan te vallen op de Atlantische Oceaan, maar werden opgejaagd door de Britse thuisvloot. Op 27 mei 1941 werd de Bismarck door een Britse overmacht tot zinken gebracht.
De zusterschepen Bismarck en Tirpitz waren de grootste en zwaarst bewapende Duitse slagschepen van de Tweede Wereldoorlog. De beide schepen hadden een standaard waterverplaatsing van 42.000 ton en een lengte van bijna 250 meter. Ze waren zwaar bepantserd, maar beschikten door hun twaalf Wagner hogedrukketels en drie krachtige stoomturbines toch over een maximale snelheid van 30 knopen of ruim 55 kilometer per uur. De schepen waren bewapend met acht 38cm kanonnen in vier dubbelopstellingen, twaalf 15cm kanonnen en zestien 10,5cm kanonnen. Verder hadden de slagschepen tientallen luchtafweermitrailleurs en vier boordvliegtuigen aan boord. De bemanning bestond uit ruim 2.000 officieren en manschappen. |
Grossadmiral Erich Raeder, de opperbevelhebber van de Kriegsmarine, stelde op 13 november 1941, nadat de opwerkperiode van de Tirpitz voltooid was, voor om het slagschip in Noord-Noorwegen te stationeren om daar te fungeren als Fleet in Being. De aanwezigheid van het slagschip aldaar zou de Britse thuisvloot dwingen de Arctische konvooien van IJsland en Schotland naar Moermansk in de Sovjetunie te beschermen. De Britse oorlogsvloot zou zich op deze wijze niet bezig kunnen houden met een eventuele herovering van het strategisch zeer belangrijke Noorwegen. Hitler, die na het verlies van de Bismarck zusterschip Tirpitz verboden had zich op de oceaan te wagen, stemde in. De bewapening van het Duitse slagschip werd uitgebreid en begeleid door vier torpedobootjagers vertrok de Tirpitz op 14 januari 1942 naar Trondheim in Noorwegen. De Britten waren op de hoogte van het vertrek van de Tirpitz en haar escorte omdat zij inmiddels de Duitse Enigmacodes konden ontcijferen. Door de slechte weersomstandigheden kon de Royal Air Force echter geen actie ondernemen. Twee dagen later werden de Duitse oorlogsschepen in Trondheim verkend door een Brits verkenningstoestel, maar nog diezelfde dag vertrok het slagschip naar de Faettenfjord ten noorden van Trondheim. Daar aangekomen ging de Tirpitz voor anker op een beschutte plek en werd met netten gecamoufleerd. Op de kliffen boven de fjord werden enkele luchtafweerbatterijen geplaatst en rond het slagschip werden torpedonetten aangebracht.
Twee weken later voerde RAF Bomber Command, onder codenaam Operatie Oiled, de eerste luchtaanval op de Tirpitz in Noorwegen uit. Door slecht weer faalde de aanval van de Britse viermotorige Short Stirling en Handley Page Halifax bommenwerpers echter. Maar ook de Tirpitz voerde mislukte aanvalspogingen uit op geallieerde Arctische konvooien. De belangrijkste poging droeg codenaam Sportpalast en die vond plaats in maart 1942. De Tirpitz en de drie begeleidende torpedobootjagers konden slechts één geallieerd koopvaardijschip vinden en tot zinken brengen voordat het Duitse slagschip bijna zelf slachtoffer werd van Britse gevechtsvliegtuigen die afkomstig waren van vliegdekschepen. Op 13 maart keerde de Tirpitz behouden terug in de Faettenfjord. De volgende drie maanden werd het slagschip driemaal aangevallen door de Britse luchtmacht, maar slecht weer deed alle pogingen mislukken. Tijdens Operatie Rösselsprung werden bijna alle Duitse grote oppervlakteschepen ingezet om twee zwaarbewaakte geallieerde konvooien aan te vallen. De Duitse oorlogsschepen vertrokken op 1 juli 1942 vanuit Noorse fjorden en de Britten vonden de dreiging van de Duitse schepen dermate groot dat zij de konvooien uiteen stuurden. Dit bleek een catastrofale fout te zijn, want ruim de helft van de koopvaardijschepen werd door Duitse vliegtuigen en U-booten tot zinken gebracht. Alleen de dreiging van de Duitse, grote oppervlakteschepen was voldoende geweest om de geallieerde konvooien uitelkaar te drijven. In het najaar van 1942 kreeg het Duitse slagschip onderhoud terwijl het voor anker lag in de Faettenfjord. Tijdens deze periode werd de Tirpitz aangevallen door de Britten en de Noren met zogenaamde Chariots, menselijke torpedo`s. Ook deze aanval liep op niets uit door slecht weer.
In februari 1943 kwam het slagschip Scharnhorst de Duitse marine gelederen in Noorwegen versterken en samen met de Tirpitz ondernam het schip een aanval op Britse steunpunten en weerstations op Spitsbergen. De beide slagschepen werden beschermd door tien torpedobootjagers terwijl zij Operatie Sizilien uitvoerden. Na de aanval keerden de Duitse slagschepen terug naar hun schuilplaatsen in de Noorse fjorden. De Tirpitz ging voor anker in de Kaafjord, een zijtak van de Altafjord in het uiterste noorden van Noorwegen. Hoewel Operatie Sizilien niet zo heel veel invloed op het oorlogsverloop in Noorwegen had uitgeoefend, konden de Britten de dreiging van de Tirpitz, of de Eenzame Koningin van het Noorden, zoals het slagschip inmiddels door de Noren werd genoemd, niet negeren.
Omdat de luchtaanvallen op de Tirpitz tot nog toe tevergeefs waren geweest, besloten de Britten een aanval op het Duitse slagschip te wagen met minionderzeeërs, of X-craft. Gedurende de zomer van 1943 onderging de 12th Submarine Flotilla van de Royal Navy hiertoe een speciale training. De zes X-craft, die ingezet zouden worden bij Operatie Source, moesten door conventionele onderzeeboten naar Noorwegen gesleept worden. De leefomstandigheden aan boord van de minionderzeeboten waren zo oncomfortabel dat de bemanningsleden volkomen uitgeput aan hun missie zouden moeten beginnen als ze de overtocht op eigen gelegenheid moesten ondernemen. Dit was reden te meer om de X-craft tijdens het sleeptraject te bemannen door een passagebemanning en deze vlak voor de aanval te vervangen door de operationele bemanning.
X-craft minionderzeeërs: HMS X-5 tot en met HMS X-10 behoorden alle tot de X-5 subklasse van de Britse X-klasse minionderzeeërs. De gehele subklasse werd gebouwd op de werf van Vickers Armstrong te Barrow-in-Furness, Engeland. De minionderzeeboten hadden een waterverplaatsing van 30 ton onder water en een totale lengte van 15,62 meter. Boven water werden de vaartuigen aangedreven door een enkele 42-pk sterke Gardner 4-cilinder dieselmotor en beschikten dan over een maximale snelheid van 6,5 knopen en een bereik van 500 zeemijlen. Onder water werden de scheepjes aangedreven door een enkele Keith Blackman elektromotor die 30 pk kon leveren. De accu`s die nodig waren om de elektromotor aan te drijven, werden opgeladen als de onderzeebootjes boven water op de dieselmotor voeren. De X-craft hadden dan een maximale snelheid van 5.5 knopen en een actieradius van slechts 80 zeemijlen. De minionderzeeërs waren getest om tot maximaal 90 meter diep te duiken. De bewapening van de X-craft bestond uit twee afzetbare explosieve ladingen van 2.000 kg Amatol, die aan de zijkanten van de vaartuigen waren bevestigd. |
De omstandigheden in de Noord-Noorse fjorden betreffende de weersomstandigheden, de stand van de maan en de lengte van de duisternis zouden het gunstigst zijn in de periode van 20 tot 25 september. Daarom werd vastgesteld dat 19 september als laatste dag gebruikt zou kunnen worden om de minionderzeeërs los te maken van de sleeponderzeeboten en de bemanningsleden te wisselen. Om deze datum te halen werd het vertrek van de onderzeeërs vanuit Loch Cairnbawn in Schotland, vastgesteld op 11 september 1943. Als sleeponderzeeboten werden HMS Thrasher, Truculent, Syrtis, Seanimph, Stubborn en Sceptre aangewezen. Als voorbereiding op de operatie werden de zes minionderzeeboten, HMS X-5 tot en met HMS X-10, vijf dagen daarvoor aan boord van het depotschip HMS Bonaventura gehesen. Hier werden de X-craft vaargereed gemaakt en voorzien van de Amatol-explosieven. Behalve de Tirpitz zouden in de Kaafjord ook het Duitse slagschip Scharnhorst en de zware kruiser Lützow aangevallen worden door de zes X-craft.
Op 11 september 1943, om 16:00 uur vertrokken HMS Truculent met X-6 op sleeptouw en HMS Syrtis die X-9 sleepte, vanaf een positie 75 zeemijlen ten westen van de Shetlandeilanden, waar zij de minionderzeeërs van HMS Bonaventura hadden overgenomen. Vervolgens vertrokken met een steeds twee uren durende interval HMS Thrasher met X-5, Seanimph met X-8 en Stubborn met X-7. HMS Sceptre vertrok als laatste om 13:00 uur op 12 september en sleepte HMS X-10. De vier dagen die nodig waren om de afstand tot het volgende rendez-vous punt te overbruggen, verliepen goed en de twaalf onderzeeboten bereikten allemaal zonder problemen de positie op 150 zeemijlen ten westen van de Altafjord. Tijdens de overtocht werden aan de hand van luchtfoto`s de doelen voor de individuele minionderzeeërs bepaald. X-5, X-6 en X-7 zouden de Tirpitz aanvallen, X-9 en X-10 de Scharnhorst en X-8 de Lützow. Op 15 september sleepten de onderzeeboten de X-craft richting de Altafjord tot aan de Duitse mijnenvelden. De sleep tussen HMS Syrtis en HMS X-9 brak echter en de bemanning van de sleeponderzeeboot vond enkel een oliespoor tijdens de zoektocht naar de minionderzeeboot. Van HMS X-9 en haar driekoppige passagebemanning ontbreekt sindsdien elk spoor. Twee dagen later kreeg X-8 te maken met technische problemen en als gevolg van lekkages in de explosieve ladingen werd besloten deze van de minionderzeeër af te werpen en te detoneren zodat de X-craft zelf geborgen kon worden. Tijdens de explosie raakte de X-8 echter zo zwaar beschadigd dat deze tot zinken werd gebracht. De bemanning ging veilig aan boord van HMS Seanimph.
De overige vier koppels bereikten bij zonsopkomst op 20 september, zonder verdere problemen de lospositie op zo`n 60 zeemijlen ten westen van de Altafjord. Van hieruit moesten de X-craft hun eigen weg door de mijnenvelden zoeken, overdag op 21 september onderwater schuilen en de volgende dag, wederom bij zonsopkomst, de Kaafjord binnen varen. Tussen 18:30 en 20:00 uur, in de avond van 20 september, maakten de vier X-craft zich los van de sleeponderzeeboten en gingen op weg richting Soroy Sound, de toegang tot de Altafjord. De commandant van HMS X-5, Lieutenant Henty-Creer, wisselde al roepende gelukwensen met de commandant van HMS X-7, Lieutenant Place. Dit was de laatste maal dat er door de Britten iets vernomen werd van de X-5. HMS X-10, onder commando van Lieutenant Hudspeth, kreeg te maken met technische problemen en de bemanning probeerde deze te verhelpen, maar zonder veel succes. Omdat HMS X-8 en HMS X-9 al eerder verloren waren gegaan moest de Britse marine, door het uitvallen van HMS X-10, de aanvallen op de Scharnhorst en de Lützow annuleren. De X-10 werd op 27 september teruggevonden door HMS Stubborn in de Ofjord en de beide vaartuigen gingen gezamenlijk op weg naar huis. Omdat de X-10 de overtocht naar Schotland niet kon halen, werd besloten het vaartuig te vernietigen en de bemanning aan boord van de Stubborn te nemen.
Commandant Lieutenant Donald Cameron wist zijn X-6 door de mijnenvelden te loodsen en nam in de avond van 21 september een afwachtende positie in bij de Brattholmeilanden, een groep rotseilandjes bij de ingang van de Kaafjord. Lieutenant Place wist zijn X-7 eveneens veilig langs de Duitse zeemijnen te sturen en zag om 16:30 uur de Scharnhorst vertrekken uit de Altafjord. Ook hij nam een veilige positie in bij de Brattholmeilanden om de nacht af te wachten, maar legde geen contact met Lieutenant Cameron.
Rond de Tirpitz lagen twee torpedonetten. Vlak voor zonsopgang, op 22 september 1943, werd het buitenste torpedonet geopend om een coaster door te laten. Commandant Cameron van de X-6 reageerde alert door achter de coaster te duiken en door de opening te glippen voor het net weer sloot. Ondanks dat zijn periscoop en zijn gyroscoop niet functioneerden, zijn minionderzeeër een niet in kaart gebrachte rots onderwater raakte en hij door bewakers aan boord van de Tirpitz werd opgemerkt, slaagde Cameron erin om met de X-6 onder het Duitse slagschip te geraken en de explosieve ladingen te droppen en op scherp te zetten. Omdat hij en zijn overige bemanningsleden van de minionderzeeër zich realiseerden dat zij niet konden ontsnappen, brachten zij de X-6 tot zinken en gaven zich over. De vier Britse marinemannen werden gevangen genomen en aan boord van de Tirpitz gebracht.
De X-7, onder commando van Lieutenant Basil Godfrey Place, raakte verstrikt in één van de torpedonetten, maar zag toch kans om de explosieven te plaatsen en op scherp te zetten. Gedurende de terugtocht raakte de minionderzeeër, die zwaar beschadigd werd door een dieptebom, echter wederom verstrikt in het net. Twee van de bemanningsleden konden uit het vaartuig ontsnappen, de andere twee vonden hun zeemansgraf in de minionderzeeboot. Het vaartuig zonk en de twee overlevenden, waaronder Place, werden eveneens gevangen genomen en overgebracht naar het Duitse slagschip.
De bemanningsleden van de zes X-craft: HMS X-5: commandant Lieutenant Henty-Creer, Sub-Lieutenant Nelson, Midshipman (adelborst) Malcolm en Artificer (artillerist) Mortiboys. HMS X-6: commandant Lieutenant Donald Cameron, Lieutenant John Thornton Lorimer, Sub-Lieutenant Richard Haddon Kendall en Artificer Edmund Goddard. HMS X-7: commandant Lieutenant Basil Godfrey Place, Sub-Lieutenant Robert Aitken, Lieutenant Lionel Barnett Whittam en Artificer Whiteley. HMS X-8: commandant Lieutenant McFarlane (Royal Australian Navy) HMS X-9: commandant Lieutenant Martin HMS X-10: commandant Lieutenant Hudspeth (Royal Australian Navy). De gevangengenomen bemanningsleden van HMS X-6 en X-7 keerden na de oorlog behouden terug in Groot-Brittannië. De commandanten van de beide minionderzeeërs, Lieutenant Cameron en Lieutenant Place ontvingen het Victoria Cross, de hoogste militaire onderscheiding van Groot-Brittannië, voor hun getoonde moed tijdens Operatie Source. Lieutenant Lorimer en de beide Sub-Lieutenants Aitken en Kendall ontvingen de Distinguished Service Order en Artificer Goddard mocht voor bewezen diensten de Conspicuous Gallantry Medal in ontvangst nemen. |
Aan boord van het Duitse slagschip was de dag begonnen zoals alle andere. De wacht aan de hydrofoon was om 05:00 uur beëindigd om onderhoud aan de onderwaterafluisterapparatuur te plegen. Omdat de hydrofoon buiten werking was, werden extra uitkijken aan dek in positie gebracht. Om 07:07 uur werd kort een verstoring aan het wateroppervlak binnen de torpedonetten waargenomen, maar het werd afgedaan als een opduikende bruinvis. In werkelijkheid hadden de uitkijken van de Tirpitz een beweging van het fjordwater opgemerkt toen HMS X-6 op de onderwaterrots liep. Om 07:12 uur werd de X-6 herkend als vijandelijke onderzeeboot toen het vaartuig voor de tweede maal kort achter elkaar boven water kwam. Een motorboot werd snel bemand en te water gelaten. Op hetzelfde moment werd er aan boord van het slagschip alarm geslagen. Hierbij werd een vergissing begaan want in plaats van het juiste aantal beltonen af te geven die een onderzeebootgevaar aanduidden, werd het alarm gegeven om de waterdichte deuren en -luiken te sluiten. Hierdoor was het grootste gedeelte van de bemanning niet op de hoogte van de werkelijke dreiging. Omdat de minionderzeeboot zich zo dicht bij het slagschip bevond, kon het vijandelijke vaartuig niet onder vuur genomen worden en kon de bemanning van de Tirpitz niet voorkomen dat de X-6 weer onder water dook. Enkele minuten later kwam het vaartuig weer bovenwater en meteen kwam de motorboot langszij. De Duitsers namen de Britse bemanningsleden gevangen, maar konden niet voorkomen dat zij de minionderzeeër nog tot zinken konden brengen. Omdat de gevangenen zich zeer terneergeslagen gedroegen, dachten de Duitsers dat zij eventuele kwade bedoelingen van de vijand hadden voorkomen. Omdat zij niet wisten dat de X-6 haar dodelijke lading had geplaatst werd de order gegeven om het slagschip onder stoom te brengen in plaats van het meteen te verplaatsen.
Om 07:40 werd een tweede minionderzeeboot waargenomen. Het was HMS X-7 die trachtte door het torpedonet te ontsnappen nadat het vaartuig haar fatale ladingen had gepositioneerd. De minionderzeeboot werd onder vuur genomen door luchtdoelmitrailleurs en door de torpedobootjagers Z 27 en Z 30 bestookt met dieptebommen. Zwaar beschadigd door een van de onderwaterbommen raakte de X-7 verstrikt in het net en twee Britse overlevenden werden eveneens gevangen genomen. Onzeker over het feit of het slagschip ondermijnd was, gaf commandant Kapitän zur See Hans Meyer snel opdracht om de Tirpitz van eventueel gevaar af te wenden door met behulp van de ankers en de meertrossen weg te draaien over stuurboord. Hij had snel ingezien dat wegvaren met het slagschip op zeer korte termijn onmogelijk was omdat het minimaal een uur zou duren voordat de machinisten genoeg stoom hadden gemaakt.
Om 08:12 uur vonden vrijwel tegelijkertijd twee daverende onderwaterexplosies plaats. Het Duitse slagschip werd bijna een meter uit het water getild. Een olietank scheurde open en pantserplaten trokken krom. Er werd een groot lek geslagen in de dubbele bodem van het schip en er liep ruim 1.400 ton ijskoud fjordwater naar binnen. Hierdoor liepen de beide generatorkamers vol en vielen alle turbogeneratoren, op één na, uit. Als gevolg daarvan stopten bijna alle elektriciteitsvoorzieningen. De schroefassen liepen vast in hun lagers en twee van de 38cm torens werden uit hun fundaties gelicht. Verschillende luchtafweerbatterijen liepen vast, afstandmeters en vuurcontroleapparatuur werden ontzet en bijna alle radarsystemen vielen uit. Twee van de vier Arado boordvliegtuigen sloegen overboord en werden totaal vernield. In deze chaos werd om 08:43 uur een derde minionderzeeër gespot op ongeveer 650 meter afstand van het zwaar beschadigde Duitse slagschip. Onmiddellijk openden de Duitse torpedobootjagers en de nog werkende luchtafweermitrailleurs van de Tirpitz het vuur op het net ontdekte vijandelijke vaartuig. Dit was naar alle waarschijnlijkheid HMS X-5 die aan stuurboordzijde van de Tirpitz, buiten de torpedonetten, positie had ingenomen in afwachting van een kans om op haar beurt de explosieven te kunnen plaatsen. De minionderzeeër dook onder na een aantal malen geraakt te zijn en werd vervolgens bestookt met dieptebommen door de Z 27. De bemanningsleden en het wrak van de minionderzeeboot werden nimmer teruggevonden.
De Kriegsmarine stuurde twee generatorboten naar de Tirpitz, die inmiddels drie graden slagzij maakte, de Karl Junge en de Watt. De Karl Junge arriveerde nog diezelfde dag vanuit de Langefjord. Op 25 september besloot de Duitse marinestaf, met toestemming van Hitler zelf, dat de Tirpitz ter plaatse gerepareerd moest worden. Iedereen was het er echter over eens dat het Duitse slagschip nooit meet honderd procent operationeel en zeewaardig gemaakt kon worden. Dit kwam vooral doordat er een groot aantal spanten krom getrokken was als gevolg van de zware explosies en deze konden niet vervangen worden zonder dat het slagschip voor langere tijd opgenomen zou worden in een droogdok. Desalniettemin slaagden de bemanningsleden van de Tirpitz en technische specialisten van het reparatie- en voorraadschip Neumark er in om de Tirpitz binnen zes maanden tot een aanvaardbaar niveau te herstellen. Zonder de hulp van grote kranen en een drijvend dok, midden in de winter en ver boven de poolcirkel was dit een buitengewone grote prestatie.
Omdat Winston Churchill de vernietiging van de Tirpitz de hoogste prioriteit had gegeven gingen de aanvallen op het Duitse slagschip onverdroten voort. Op 26 december 1943 ging echter eerst de Scharnhorst ten onder in de Slag bij de Noordkaap. Kort daarna werden de Lützow en de meeste in Noorwegen gestationeerde torpedobootjagers teruggeroepen naar Duitsland. De geallieerden, onder leiding van de Britten, konden zich nu concentreren op de in reparatie liggende Tirpitz. In de nacht van 10 op 11 februari 1944 werd het Duitse slagschip aangevallen door Sovjetbommenwerpers, maar deze konden slechts een enkele indirecte treffer melden. Enkele maanden later had de Tirpitz haar eerste proefvaarten achter de rug en lag op 3 april weer achter de torpedonetten in de zijtak van de Altafjord. Onder codenaam Tungsten viel de Royal Navy het slagschip aan met tientallen carriervliegtuigen. Het Duitse slagschip kreeg veertien treffers en een indirecte treffer te verwerken van 1.600 en 500 ponds bommen. Er vielen 122 doden en ruim 300 gewonden aan boord van het Duitse schip dat nog grotere schade opliep aan haar nog immer kromgetrokken spanten. Er kwam 2.000 ton water naar binnen, twee 15cm torens werden uitgeschakeld en de twee resterende boordvliegtuigen brandden volledig uit in de bergplaatsen. De dekken van het schijnbaar onverwoestbare schip waren echter niet doorboord en het slagschip was nog steeds inzetbaar. De Tirpitz werd wederom gerepareerd zodat haar dreiging bleef bestaan.
De volgende geplande operaties met de codenamen Planet, Brawn en Tiger Claw faalden door slechte weersomstandigheden. Operatie Mascot mislukte op 17 juli 1944 omdat de Duitsers door verbeterde radartechniek op de hoogte waren van de aanval. Ze legden dikke rookschermen aan die het slagschip volledig aan het zicht van de bommenwerpers onttrokken. In augustus ondernam de Royal Navy haar laatste pogingen om de Tirpitz buiten gevecht te stellen. Operaties Goodwood I, II, III en IV liepen echter allemaal op niets uit. In totaal konden de bommenwerpers van de Britse marine slechts twee treffers noteren. De Royal Air Force had inmiddels al plannen gereed om het slagschip aan te vallen met nieuwe Tallboy bommen. Dit waren speciaal ontwikkelde 12.000 ponds bommen die eenmaal afgeworpen door hun raketvormige stroomlijn en staartvinnen een steeds grotere valsnelheid ontwikkelden. Hierdoor konden de projectielen betonnen bunkers en stalen pantserdekken doorboren voordat ze tot ontploffing kwamen. Op 11 september vlogen 38 viermotorige Lancasters in het kader van Operatie Paravane via Archangelsk in Noord-West Rusland naar de Altafjord en bestookten de Tirpitz met twintig van de nieuw ontwikkelde superbommen. Doordat de Duitsers wederom door de radar gewaarschuwd werden en rookgordijnen aanlegden, werd de Tirpitz door slechts twee Tallboys op het voorschip getroffen. De twee bommen drongen echter door de boeg van het slagschip heen en kwamen onder het schip, op de bodem van de fjord, tot ontploffing. De schade die de Tirpitz hierbij opliep was enorm. De machine-installaties en vuurleidingsystemen waren zo goed als uitgeschakeld en de inmiddels al zwaar geteisterde rompspanten liepen nog meer onherstelbare schade op.
De Duitse marineleiding kwam snel tot de conclusie dat het slagschip nooit meer zeewaardig gemaakt kon worden. Daarom werd besloten de Tirpitz na noodreparaties over te brengen naar het eilandje Hakoy bij Tromso om daar te dienen als drijvend artillerieplatform tegen de verwachte geallieerde herovering van Noorwegen. De Duitse admiraliteit had zich echter niet gerealiseerd dat het slagschip zich nu binnen het vliegbereik van de Lancasters vanuit Schotland bevond. Na een mislukte aanval met Tallboys op 29 oktober, Operatie Obviate, lanceerde de Royal Air Force op 12 november 1944 Operatie Catechism. Van de 31 ingezette Lancasters konden er 29 Tallboy bommen afwerpen op de Tirpitz. Twee daarvan waren voltreffers en een enkele Tallboy werd een indirecte treffer. Hierdoor begon het Duitse slagschip slagzij over bakboord te maken die snel opliep tot twintig graden. De slagzij liep op tot zestig graden en even leek het of het zwaar beschadigde slagschip zich in deze positie zou stabiliseren, maar een hevige explosie luidde de ondergang van de Tirpitz in. Het schip kapseisde en haar bovenbouw verdween in de zanderige bodem. Ruim 1.000 bemanningsleden zaten opgesloten in de omgeslagen gepantserde romp van het Duitse slagschip. Technische specialisten van het ontsnapte gedeelte van de bemanning, dokwerkers en ander marinepersoneel slaagden er in om met snijbranders enkele openingen in de kiel te maken waardoor 82 opgesloten bemanningsleden konden worden bevrijd. Voor 971 opvarenden van de Tirpitz kwam de redding te laat door het snel instromende, ijskoude water van het opkomende tij.
De dreiging van de Eenzame Koningin van het Noorden was eindelijk voorbij. Mede dankzij de minionderzeeërs en hun bijzonder moedige bemanningsleden, die het slagschip in het najaar van 1943 verrasten, konden de Arctische konvooien een veilige passage maken naar Moermansk en ook weer behouden terugkeren.