Het eiland Timor, ongeveer 700 kilometer ten noordwesten van het Australische Darwin, was in 1941 verdeeld tussen twee koloniale grootmachten. De oostelijke helft van het ruim 30.000 vierkante kilometer grote eiland was Portugees bezit en de westelijke helft behoorde tot Nederlands Oost-Indië. Vrijwel meteen na de Japanse aanval op Pearl Harbor, op 7 december 1941, besloten de geallieerden om het neutrale Portugese gedeelte te bezetten om te voorkomen dat de Japanners het in zouden nemen om er een bruggenhoofd te vestigen.
In de nacht van 19 op 20 februari 1942 landden twee Japanse invasielegers bij Koepang, de hoofdstad van Nederlands Timor, en bij Dili, de hoofdstad van Portugees Timor. Hierop werden de geallieerde troepen op Timor vrij snel verslagen door de Japanse overmacht en het leeuwendeel gaf zich over. Enkele honderden Australische troepen en leden van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) konden echter ontkomen en begonnen een guerrillaoorlog tegen de Japanse bezetters. Pas op 20 april 1942 konden de geallieerde guerrilla`s aan hun eigen legerleiding, door middel van een geïmproviseerde radio, duidelijk maken dat zij nog steeds niet verslagen waren. Vanaf dat moment werden de guerrilla`s vanuit de lucht bevoorraad door vliegtuigen van de Royal Australian Air Force (RAAF). Sinds mei werden geregeld aflossingen van en voorraden voor de guerrilla’s verzorgd door de Australische marine.
De Nederlandse en Australische guerrilla`s hebben, met wisselend succes, bijna tien maanden lang de strijd tegen de Japanners op Timor volgehouden. Zij bliezen bruggen op, overvielen Japanse patrouilles en schildwachten, veroverden vijandelijke voorraden en materieel en legden mijnen. Ze slaagden er zo in, met primitieve middelen, de vijand telkens weer afbreuk te doen.
Eind 1942 waren zoveel Japanse troepen naar Timor gestuurd om de geallieerde tegenstand te breken dat het tijd werd om alle guerrilla`s, hun inlandse helpers en Portugese kolonisten, die meegevochten hadden aan de geallieerde zijde, te evacueren. Hiertoe werden enkele succesvolle maar ook mislukte pogingen ondernomen door de Australische marine. Hierbij ging een korvet verloren waarbij meer dan 100 slachtoffers vielen.
De Australiërs klopten daarna aan bij de Nederlandse Commandant Marine met het verzoek om een snel en goed bewapend schip te belasten met de evacuatie vanuit Timor. De twee Nederlandse torpedobootjagers Hr. Ms. Van Galen (2) en Tjerk Hiddes waren sinds kort in Fremantle gestationeerd en omdat de Van Galen op zee was werd de Tjerk Hiddes belast met de gevaarlijke opdracht. Hr. Ms. Tjerk Hiddes had drie gevaarlijke missies nodig om alle guerrilla`s en hun helpers te evacueren. De gedurfde overtochten met als resultaat de geslaagde evacuaties, werden door alle bondgenoten geprezen.
Voor de aanval op Pearl Harbor hadden de Australische en Nederlands Oost-Indische regeringen al afgesproken dat Australië troepen zou leveren om Nederlands Timor mee te verdedigen als Japan zich in de oorlog zou mengen. Als gevolg daarvan arriveerde al op 12 december 1941 een 1.400 manschappen tellend detachement van het Australische leger in Koepang. Dit detachement werd de Sparrow Force genoemd en stond onder commando van Lieutenant Colonel W. Leggatt. De Sparrow Force bestond voornamelijk uit het Australian 8th Division`s 2/40th Battalion en commando`s van de 2nd Independent Company. In Koepang waren op dat moment al 650 manschappen van het KNIL aanwezig onder commando van luitenant-kolonel N. van Straten. Deze troepenmacht werd verder bijgestaan door 12 Lockheed Hudson lichte bommenwerpers van No. 2 Squadron RAAF en een kleine afdeling van de British Royal Artillery`s 79th Anti Aircraft Battery.
De Nederlands Oost-Indische en Australische regeringen hadden vrijwel meteen na de Japanse aanval op Pearl Harbor, 7 december 1941, besloten om Portugees Timor te bezetten om te voorkomen dat de Japanners dit neutrale gedeelte van Timor in zouden nemen. Op 15 december ankerde Hr. Ms. Soerabaja voor Koepang. `s Nachts scheepten zich 200 soldaten van het KNIL en 200 manschappen van de Australian Imperial Force in op het Nederlandse oorlogsschip. De volgende morgen ging het oude schip op weg naar Dili, voorafgegaan door Hr. Ms. Canopus van de gemilitariseerde Gouvernements Marine. Aan boord van dit schip bevonden zich een Nederlandse en een Australische onderhandelingsofficier. Op 17 december kwamen de schepen aan voor Dili, maar de Soerabaja bleef buiten de territoriale wateren wachten. De Canopus debarkeerde de onderhandelingsofficieren te Dili waar zij de Portugese gouverneur, Ferreira de Carvalho, verzochten geallieerde troepen toe te laten. De gouverneur vroeg een uur bedenktijd maar toen dit uur verstreken was en een positief antwoord vooralsnog uitbleef, verstoomde Hr. Ms. Soerabaja tot 100 meter voor de kust van Dili en het ontschepen van de troepen nam een aanvang. Ruim een uur later, omstreeks 12:45 uur stonden de 400 geallieerde militairen aan land en nam de Soerabaja voor de stad positie in om, indien nodig, in te grijpen met de beide 28cm kanonnen. De Portugese dictator, Antonio de Oliveira Salazar, protesteerde bij de geallieerde regeringen en de Portugese gouverneur verklaarde dat hij een gevangene was. Op deze wijze probeerden de Portugezen hun neutraliteit te benadrukken maar in werkelijkheid stonden zij niet afwijzend tegen de geallieerde bezetting. De 500 man sterke gouvernementstroepen grepen dan ook niet in terwijl de Portugese kolonisten en de Timorese bevolking de geallieerden verwelkomden.
In januari 1942 werden de meeste KNIL militairen onder Van Straten en de gehele 2nd Independent Company, onder commando van Major A. Spence, overgebracht naar Portugees Timor waar zij verdeeld in kleinere detachementen over het gebied verdeeld werden. Op 12 februari arriveerde verdere versterkingen in de vorm van Australische stafmedewerkers in Koepang. Onder de stafofficieren bevond zich Brigadier W. Veale die aangewezen werd als commanding officer (CO) op Timor.
Vanaf 26 januari werd Timor regelmatig gebombardeerd door Japanse vliegtuigen die alleen enigszins tegengewerkt werden door een squadron P-40 jachtvliegtuigen van de US Army Air Corps die hun basis in Darwin hadden. Vanaf februari werden de luchtaanvallen intensiever. Op 16 februari werd een geallieerd konvooi met versterkingen en voorraden voor Timor op weg naar Koepang aangevallen door Japanse vliegtuigen. Ondanks dat het konvooi werd geëscorteerd door de zware Amerikaanse kruiser USS Houston en de Amerikaanse torpedobootjager USS Peary en de Australische kanonneerboten HMAS Swan en HMAS Warrego, die gezamenlijk beschikten over een behoorlijke luchtafweerbatterij, werd het konvooi gedwongen om te keren naar Darwin.
In de nacht van 19 op 20 februari 1942 landde een gedeelte van de 228th Regimental Group van het Japanse leger, onder commando van Colonel Sadashichi Doi, op Timor. Het eerste contact was bij Dili waar de Japanse schepen per vergissing werden aangezien voor schepen die verwachte Portugese versterkingen uit Mozambique aanvoerden. Ondanks dat de verdedigers van Dili, bestaande uit de Nederlandse KNIL soldaten van Van Straten en de Australische commando`s van de 2nd Independent Company, overvallen werden begonnen zij toch aan een goed georganiseerde terugtrekking. Hierbij werd de aftocht gedekt door verschillende kleine groepen commando`s. Eén van die groepen, die bestond uit 18 man en gestationeerd was bij het plaatselijke vliegveld, slaagde er in om bijna 200 Japanse soldaten te doden tijdens de eerste uren van de strijd. De Australische commando`s trokken zich terug in de bergen en ongeveer 200 KNIL militairen onder Van Straten trokken in zuidwestelijke richting, naar de grens met Nederlands Timor.
Tijdens dezelfde nacht werden de geallieerde troepen in Nederlands Timor hevig gebombardeerd waardoor de 12 lichte bommenwerpers van de RAAF noodgedwongen naar Darwin moesten uitwijken. De bombardementen werden gevolgd door een amfibische landing door het grootste deel van de Japanse 228th Regimental Group op het nauwelijks verdedigde zuidwestelijke gedeelte van het eiland bij de Paha Rivier. De Japanse infanteristen werden ondersteund door lichte tanks en rukten snel noordwaarts op zodat de verdedigers van Koepang ingesloten werden. Het hoofdkwartier van de Sparrow Force (HQ) werd snel oostwaarts verplaatst en bleef daardoor buiten schot.
Leuitenant Colonel Leggatt gaf onmiddellijk bevel het vliegveld bij Koepang te vernielen maar dit werd verhinderd door 500 Japanse parachutisten van de 3rd Yokosuka Special Naval Force. Het Sparrow Force HQ werd nog verder naar het oosten overgebracht en Leggatt`s troepen plaatsen een aanval op de Japanse paratroepers. Op de ochtend van 23 februari waren ruim 400 Japanse parachutisten uitgeschakeld maar achter de Sparrow Force waren de Japanse infanteristen zover opgerukt dat de Australiërs ingesloten dreigden te worden. Leggatt overlegde met zijn mannen die bijna zonder munitie zaten en de uitputting nabij waren. Omdat zij ook nog eens een groot aantal gewonden hadden werd een Japanse uitnodiging om te capituleren geaccepteerd. Bijna 1200, voornamelijk Australische manschappen, werden krijgsgevangenen gemaakt en verdwenen in haastig opgezette gevangenkampen op Timor.
Brigadier Veale trok samen met zijn mannen van het Sparrow Force HQ en een aantal Nederlandse militairen, in totaal een macht van ongeveer 250 man, verder richting het oosten in een poging contact te maken met de commando`s van de 2nd Independent Company.
Eind februari 1942 controleerde de Japanse bezettingsmacht het grootste gedeelte van Nederlands Timor en de omgeving van Dili in Portugees Timor. In de bergen van Portugees Timor waren de geallieerde troepen, alhoewel verspreid, nog steeds de baas. De Australische commando`s onder Major Spence plaatsen regelmatig snelle aanvallen op de Japanners geholpen door Timorese gidsen, dragers en hun kleine, maar taaie bergpony’s. Hoewel de Portugese koloniale autoriteiten nog steeds officieel neutraal waren, waren de Portugese kolonisten en inlanders over het algemeen sympathisanten van de geallieerden. Deze konden dan ook gebruik maken van de lokale telefoonlijnen om met elkaar te communiceren en om informatie te vergaren over Japanse troepenbewegingen. De Australiërs konden echter geen contact opnemen met hun thuisland omdat zij niet beschikten over geschikte radioapparatuur.
Colonel Doi zond David Ross, de Australische consul in Portugees Timor en tevens de plaatselijke Qantas agent, naar de Australische commando`s met de eis zich onmiddellijk over te geven. Major Spence weigerde echter zeer stellig waarop Ross hem informatie gaf over de posities van Japanse eenheden. Bovendien gaf hij Spence een brief die in het Portugees was opgesteld en waarin stond dat iedere burger van Portugees Timor die de commando`s hielp later aanspraak kon maken op het Australisch staatsburgerschap.
Enkele weken later ontmoetten de groepen van Major Spence, Brigadier Veale en luitenant-kolonel van Straten elkaar in Atamboea, in het noorden van Nederlands Timor. Gezamenlijk bestond de geallieerde troepenmacht uit zo`n 650 manschappen. De geallieerde leiders bespraken de toestand en kwamen tot de conclusie dat zo`n grote groep militairen te kwetsbaar was in grotendeels door de vijand gecontroleerd gebied. Bovendien zou de bevoorrading te veel problemen opleveren. Daarom spraken ze af hun om mannen in groepjes van 6 tot 9 man te splitsen en tot een guerrillaoorlog over te gaan. De Nederlands Indische militairen zouden zich verspreiden over Nederlands Timor en de Australische troepen zouden zich verdelen in het Portugese deel van het eiland.
In Australië wist men al die tijd nog niets van de activiteiten van de Australische en Nederlandse guerrilla`s. Na de bezetting van Timor waren alle geallieerde militairen, die niet krijgsgevangen waren gemaakt of hadden kunnen vluchten over zee, officieel als vermist, vermoedelijk gesneuveld, opgegeven. Tegen de tweede helft van april hadden enkele Australische commando`s echter, met van de Japanners gestolen en eigen onderdelen, een noodradio in elkaar gezet. Met deze radio, die Winnie the War Winner werd genoemd, werd vanaf 20 april regelmatig contact opgenomen met Australië. Vanaf begin mei werden de guerrilla`s, als gevolg van het radiocontact, regelmatig bevoorraad door Australische vliegtuigen en marineschepen.
Op 24 mei werden Brigadier Veale en luitenant-kolonel Van Straten per Catalina vliegboot naar Australië gevlogen voor het houden van tactische besprekingen. Het commando over de guerrillatroepen hadden zij overgedragen aan Major Spence, die bevorderd werd tot Lieutenant Colonel en CO op Timor werd, en kapitein-der-infanterie Breemouer.
In juni ontving de Amerikaanse General Douglas MacArthur, de Supreme Commander in the Southwest Pacific, een rapport van Genaral T. Blamey, de geallieerde opperbevelhebber landstrijdkrachten, waarin aanbevolen werd de guerrillaoorlog gaande te houden in plaats van een grootschalige invasie uit te voeren om de Japanners op Timor dwars te zitten. MacArthur zette de aanbevelingen om in orders en besliste dat ze pas, als de positie van de guerrilla`s volkomen onhoudbaar zou worden, teruggehaald zouden worden. Dit betekende dat behalve bevoorrading ook gezorgd zou moeten worden voor aflossing en eventuele versterkingen.
De meeste bevoorradingstochten vanuit Australië naar bezet Timor werden gemaakt door twee hulpvaartuigen van de Australische marine. Dit waren de Kuru en de Vigilant. De Kuru was een houten scheepje van slechts 55 ton en 23 meter lang dat in december 1941 gevorderd was. Tussen mei en november 1942 maakte dit schip acht geslaagde tochten naar Timor en bracht honderden tonnen voorraden naar Timor en repatrieerde tientallen gewonde en zieke militairen evenals Portugese vluchtelingen. De Vigilant, een gevorderd douanescheepje, maakte drie geslaagde tochten tussen juli en begin september.
Colonel Doi zond David Ross opnieuw richting de Sparrow Force met de boodschap dat hij grote bewondering had voor de geallieerde guerrillacampagne tot nu toe, maar dat het nu tijd was voor onvoorwaardelijke overgave. De Japanse commandant vergeleek de campagne met die van de Afrikaner commando`s tijdens de Boerenoorlogen in Zuid-Afrika en realiseerde dat hij minimaal een tienvoudige overmacht nodig zou hebben om de geallieerden te verslaan. Maar verder meldde Doi dat hij versterkingen verwachtte en de guerrilla`s uiteindelijk toch verslagen zouden worden. De commando`s wilden echter van geen overgave weten en Ross keerde ditmaal niet terug naar Dili, hiermee een duidelijke boodschap afgevend. Op 16 juli werd hij geëvacueerd naar Australië.
Vanaf begin augustus 1942 werd de strijd voor de guerrilla`s steeds zwaarder. De gevolgen van doorstane ontberingen en ziektes begonnen hun tol te eisen. Van de ongeveer 250 Nederlands Indische militairen waren er toen nog slechts zo`n 150 over. De overige 100 waren gesneuveld, gevangengenomen of zwaargewond achtergelaten. De guerrilla`s moesten steeds in beweging blijven waardoor niet alleen het vervoer van gewonden bemoeilijkt werd maar ook de bevoorrading en de communicatie.
Vanaf die tijd voerden de Japanners steeds meer versterkingen aan. Ze hadden inmiddels ernstige verliezen geleden door toedoen van de geallieerde guerrilla`s, ongeveer 1000 gesneuvelden, en wilden voor eens en altijd met hen afrekenen. Daartoe gingen zij over tot de verbrande aarde tactiek. Ze begonnen tientallen dorpen te bombarderen of plat te branden wat ten koste ging van grote aantallen burgerslachtoffers. Verder rekruteerden de Japanners steeds meer Timorezen, door vooral intimidatie en bedreigingen, om vooral te fungeren als gidsen en spionnen.
De commandant van de Japanse 48ste Divisie, Lieutenant General Yuichi Tsuchihashi, arriveerde rond die tijd op Timor om de campagne tegen de geallieerden te leiden met behulp van de versterkingen. De meeste delen van Timor werden gezuiverd van guerrilla`s die teruggedrongen werden naar steeds kleiner wordende gebieden. Gedurende september arriveerde de gehele troepenmacht van de Japanse 48ste Divisie.
Ook de Australiërs zonden versterkingen. De 450 man sterke 4th Independent Company zou de verzwakte 2nd komen aflossen. De Australische destroyer HMAS Voyager zette deze compagnie de laatste week van september bij Betano op Timorees grondgebied. Terwijl de ontscheping nog in volle gang was liep het uit 1918 stammende Australische oorlogsschip op een rif. Ondanks wanhopige pogingen om het schip los te krijgen moesten de Australiërs het schip prijsgeven nadat zij aangevallen werden door Japanse vliegtuigen. De torpedobootjager werd in brand gestoken en vernield. De bemanning werd opgepikt door twee Australische mijnenvegers maar de overgebleven commando`s van de 2nd Independent Company konden niet geëvacueerd worden.
Ook de Nederlandse strijdkrachten zouden afgelost worden door een 63 man tellend detachement dat samengesteld was in Australië en onder commando stond van 1ste luitenant-der-infanterie Stoll. Om de Nederlandse militairen naar Timor te brengen en om de 2nd Independent Company en Portugese vluchtelingen te evacueren werden behalve het hulpscheepje Kuru de Australische Bathurst-klasse korvetten HMAS Castlemaine en HMAS Armidale aangewezen. De operatie liep vertraging op door slecht weer en Japanse luchtaanvallen op de beide korvetten. De Kuru kon echter 77 Portugese vrouwen en kinderen aan boord nemen en afzetten op HMAS Castlemaine die hen evacueerde naar Darwin. De Armidale, met de Nederlandse troepen aan boord werd echter op 1 december getroffen door twee Japanse luchttorpedo`s en zonk. Ruim honderd van de 149 opvarenden verloren het leven bij deze zware tegenslag.
De Australische marine had misschien de risico`s van een evacuatie onderschat en kwam tot de conclusie dat er een snel en goed bewapend schip nodig was om een dergelijke onderneming tot een goed einde te brengen. Omdat de Australiërs op dat moment geen dergelijk schip beschikbaar hadden werd een beroep gedaan op de Nederlandse Commandant Marine, schout-bij-nacht Coster. Coster steunde de plannen om de guerrilla`s uit Timor te evacueren en omdat Hr. Ms. Van Galen (2) op zee was, wees hij Hr. Ms. Tjerk Hiddes aan om deze gevaarlijke operatie uit te voeren.
De commandant van de Tjerk Hiddes, luitenant-ter-zee (LTZ) 1 W.J. Kruys, kreeg geheime orders om eerst naar Port Darwin te varen waar olie moest worden geladen en twee motorvletten en acht opvouwbare boten aan boord dienden te worden genomen. Op 5 december 1942 vertrok de moderne torpedobootjager vanuit haar basis Fremantle, West-Australië. Behalve olie en de boten ontving commandant Kruys in Port Darwin waardevolle inlichtingen van de RAAF. Kort tevoren had de Australische luchtmacht namelijk enkele Japanse bommenwerpers uit de lucht gehaald waardoor men de hand had kunnen leggen op een vluchtschema van Japanse patrouilleactiviteiten in de lucht tussen Noord-Australië en Timor. Zodoende beschikte Kruys over gedetailleerde gegevens betreffende de tijden en vluchtroutes van de Japanse verkenningsvluchten. De ervaring leerde hem verder dat de Japanners niet snel af zouden wijken van hun schema`s.
`s Morgens om vijf uur, op 9 december, verliet Hr. Ms. Tjerk Hiddes Port Darwin en zette koers richting Timor door Straat Dundas, tussen Melville Island en het schiereiland Cobourg door, waarna de torpedobootjager met een vaart van 30 knopen de Timorzee overstak, de eerste uren begeleid door Australische Bristol Beaufighter gevechtsvliegtuigen. Met kapitein-der-infanterie Breemouer was afgesproken dat hij zijn mannen en verdere vluchtelingen zou verzamelen op het strand bij Betano waar zij om 23:00 uur drie grote vuren zouden ontsteken. Door voortreffelijk navigeren en timen kwam Hr. Ms. Tjerk Hiddes precies op tijd op de juiste plaats aan. Commandant Kruys en zijn navigatieofficier LTZ 2 Keesom hadden bij het navigeren gebruik gemaakt van de artillerieradar om de kustlijn te peilen en de Asdic-installatie om rotsen en riffen op te sporen, zeer innovatieve initiatieven.
De Tjerk Hiddes ging op 800 meter uit de kust voor anker en op dat moment waren de motorvletten en vier van de vouwboten al buitenboord gedraaid zodat deze snel gestreken konden worden. Hierna werden snel de overige vouwboten buitenboord gehesen. De motorvletten sleepten de acht vouwboten tot de branding waarna de mannen van het landingsdetachement van de Tjerk Hiddes ze naar het strand peddelden. De KNIL militairen op het strand waren bijzonder verheugd dat zij door een Nederlands oorlogsschip geëvacueerd zouden worden. De motorvletten en vouwboten moesten twee keer heen en weer varen om alle evacués aan boord van de Hiddes te brengen. Tevens werden er enkele Australische commando`s en voorraden aan land gebracht ter versterking van de guerrilla`s. Nog voor 01:00 uur waren alle vluchtelingen, 50 vrouwen en kinderen, 50 zieken en gewonden en bijna 300 Australische en Nederlandse militairen aan boord en de boten en gebruikte klimnetten binnenboord gehaald. Een kwartier later was het anker binnengedraaid en ging de Nederlandse torpedobootjager weer met een vaart van 30 knopen terug naar Australië waarbij na het licht worden handig gebruik werd gemaakt van de dekking die moessonbuien gaven. De gehele operatie had door de best getrainde groep commando`s niet efficiënter uitgevoerd kunnen worden.
Enkele dagen na terugkeer in Port Darwin, op 14 december, vertrok Hr. Ms. Tjerk Hiddes tegen middernacht wederom naar Timor om evacués af te halen, weer begeleid door Beaufighters. Ditmaal was de afgesproken landingsplaats plaats 8 mijl ten oosten van Betano en zou voornamelijk de 2nd Independent Company geëvacueerd worden. Door weer uitstekend te navigeren werd rond 22:00 de rendez-vousplaats bereikt en nog geen vijf minuten later waren de motorvletten en vouwboten op weg met vijf ton goederen voor de commando`s van de 4th Independent Company. Tegen 00:30 uur waren alle te evacueren personen, circa 240 Australische commando`s en 30 Portugese geestelijken aan boord en kon de torpedobootjager vertrekken. Wederom gebruikmakend van de dekking van buien stak het Nederlandse schip de Timorzee over en werd het laatste stuk weer begeleid door Beaufighters. Na opnieuw een voorbeeldig uitgevoerde operatie liep de Tjerk Hiddes rond 17:00 uur op 16 december Port Darwin binnen.
Reeds de volgende nacht vertrok Hr. Ms. Tjerk Hiddes voor de derde en laatste maal naar Timor. Deze keer moesten Portugese kolonisten en Timorese burgers opgehaald worden bij Aliambata, op de zuidoostkust van Timor. Rond 23:00 uur op 18 december werden de eerste seinen gewisseld met de personen op het strand en een half uurtje later begon de ontscheping van hulpgoederen en de inscheping van de ruim 310 evacués en ruim 4 ton kostbare rubber. Nog voor 01:00 kon de Nederlandse torpedobootjager weer vertrekken. In de vroege ochtenduren van 19 december verschenen de Beaufighters weer boven de jager die rond 11:00 uur afmeerde in Port Darwin.
De Timor-operatie door de Tjerk Hiddes was volledig geslaagd en de manier waarop dit gebeurd was, was een voorbeeld van effectief militair optreden. Tijdens de drie tochten naar en van Timor was geen enkel Japans vliegtuig waargenomen wat niet toe te schrijven was aan geluk maar aan het handig ontwijken van de Japanse verkenningsvluchten door de inmiddels bekende vluchtschema`s. Het uitstekend navigeren en snelle buitenboord en binnenboord brengen van de vouwboten en motorvletten maakten het succes van de operatie compleet. In een artikel, van februari 1960, in het Amerikaanse marineblad US Naval Institute Proceedings werd uitgebreid aandacht besteed aan de Timor-operatie van Hr. Ms. Tjerk Hiddes en werd de Nederlandse torpedobootjager Timor Ferry genoemd.
In de eerste week van januari 1943 werd besloten om ook de commando`s van de 4th Independent Company terug te trekken uit Timor omdat er inmiddels ruim 12.000 Japanse soldaten aanwezig waren op het eiland. Met het succes van Hr. Ms. Tjerk Hiddes in het achterhoofd werd door de Australische marine besloten om de evacuatie uit te laten voeren door de moderne Australische torpedobootjager HMAS Arunta. Er stond een zeer zware branding toen de Australische jager, diep in de nacht van 9 op 10 januari, voor anker ging voor de zuidkust van Timor. Toch lukte het om de 282 Australische guerrilla`s en 30 Portugese kolonisten aan boord te nemen. Veel van hen waren echter gedwongen om door de branding naar de vouwboten te zwemmen omdat deze het strand niet konden bereiken. Op 10 januari om 19:00 meerde HMAS Arunta behouden af in Port Darwin.
Een klein team van de Australische inlichtingendienst dat bekend stond als de S-force en een klein groepje commando`s van de 4th Independent Company waren op Timor achtergebleven. Hun opdracht was om de Japanners te bespioneren en hun troepenbewegingen en –opbouw te monitoren. Hun aanwezigheid werd echter al snel door de vijand ontdekt en op 10 februari 1943 werden zij geëvacueerd door de Amerikaanse onderzeeboot USS Gudgeon (SS-211). Hiermee kwam een einde aan de aanwezigheid van geallieerde troepen op Timor. De guerrilla`s en hun Portugese en Timorese bondgenoten hadden er een gehele Japanse divisie, van 12.000 manschappen, van weerhouden om de voor de Japanners zo belangrijke Nieuw Guinea Campagne te bereiken en hier aan deel te nemen. Hier werd wel een hele hoge prijs voor betaald: behalve de gesneuvelde geallieerde militairen waren 40.000 tot 70.000 Timorezen gedood of vermist en veel steden en dorpen op Timor waren grotendeels verwoest.
In de loop van december 1942 werd er nog over gedacht een poging te ondernemen om Timor te heroveren. Een eventuele invasie zou dan tussen april en oktober 1943 moeten plaats vinden. De plannen hiervoor werden uitgewerkt door enkele Britse, Australische en Amerikaanse stafofficieren. Op 25 januari 1943 besliste MacArthur echter dat het voorlopig niet tot een herovering van Timor zou komen. De prioriteiten lagen ergens anders.
Het zou echter nooit tot een herovering van Timor komen en de Japanners behielden de controle over het eiland tot de capitulatie van Japan in augustus 1945. Enkele weken later, op 11 september, tekende de Japanse commandant op Timor, Colonel Tatsuichi Kaida, de capitulatie van zijn troepen op Timor aan boord van de Australische kanonneerboot HMAS Moresby.