Hr. Ms. K XVII was een Nederlandse onderzeeboot van de K XIV-klasse. De K(oloniën)-boten werden speciaal ontworpen en gebouwd voor Nederlands Oost-Indië. De serie vond een aanvang in 1913 met de K I die gebouwd werd bij de Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen. De ontwikkeling van de K-boten liep parallel met die van de O(nderzee)-boten. De laatst genoemde vaartuigen werden echter ontworpen voor diensten in Europese wateren. De K I werd in 1916 nog door de zeesleepboot Witte Zee naar het Verre Oosten gesleept maar in 1920 maakte Hr. Ms. K III deze reis voor het eerst helemaal alleen.
De onderzeeboten K VII tot en met K X werden een verbeterde versie van de eerste serie K-boten. Met hun 715 ton waterverplaatsing onder water waren zij ook een slag groter dan de eerste serie. Het ontwerp was echter nog steeds van het “Single Hull” type en ze hadden nog steeds 45cm torpedo`s als primaire bewapening. Het dekkanon van 7,5cm werd vervangen voor een 8,8cm kanon dat ook tegen luchtdoelen ingezet kon worden.
De volgende serie K-boten, K XI, K XII en K XIII, was de eerste die geheel ontworpen werd door ir. J.J. van der Struyff en werd in 1925 en 1926 in dienst gesteld. Deze onderzeeërs werden nog eens 100 ton groter en waren berekend op een duikdiepte van 60 meter. De serie was ten tijde van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog nog steeds in actieve dienst. Hr. Ms. K XI en K XII zijn tegen het einde van de oorlog uit dienst gesteld. Op 21 december 1941 deed zich aan boord van de K XIII een explosie voor als gevolg van batterijgas (vrijgekomen waterstofgas uit de accu`s) waarbij drie doden vielen. Op 2 maart 1942 werd de nog niet gerepareerde onderzeeboot op het Marine-etablissement te Soerabaja, Java, door marine personeel vernield.
De laatste serie K-boten werd eveneens ontworpen door ir. Van der Struyff en was een zeer geslaagd ontwerp. De serie bestaande uit de K XIV tot en met de K XVIII, had 200 ton meer waterverplaatsing als de voorgaande serie en was geschikt voor een duikdiepte tot 80 meter. Ook waren deze vijf K-boten de eerste die beschikten over acht torpedobuizen van 53cm. Hr. Ms. K XIV was zeer succesvol toen op 23 december 1941 vier Japanse vrachtschepen tot zinken werden gebracht nabij Kuching, het Maleisische gedeelte van Borneo. De onderzeeboot heeft samen met zusterschip Hr. Ms. K XV de Tweede Wereldoorlog overleefd en beide schepen zijn in 1946 uit dienst gesteld. Ook de K XVI boekte een groot succes toen de Nederlandse onderzeeboot op 24 december 1941 de Japanse torpedobootjager Sagiri tot zinken wist te brengen, eveneens in de buurt van Kuching. Helaas ging de boot een dag later verloren door een torpedotreffer van de Japanse onderzeeboot I 66. Hr. Ms. K XVIII werd op 23 januari 1942 ernstig beschadigd door vijandelijke dieptebommen en werd op 2 maart datzelfde jaar door marine personeel vernield op het Marine-etablissement te Soerabaja.
Over het lot van Hr. Ms. K XVII bestond lange tijd grote onzekerheid. De onderzeeër kwam niet meer terug van de patrouille die op 6 december 1941 begonnen was, samen met Hr. Ms. O 16, onder Brits bevel. De patrouille bracht de beide Nederlandse onderzeeboten in de Zuid Chinese Zee, ten oosten van het vaste land van Maleisië. Op 14 december ontmoette de K XVII de K XII die haar waarschuwde voor de nabijheid van een Japanse onderzeeboot. Dit was de laatste maal dat de K XVII gezien werd. Tot en met 21 december was er regelmatig radiocontact tussen de onderzeeboot en de geallieerde marineleiding. Sinds die dag werd er niets meer vernomen van Hr Ms. K XVII en er werd aangenomen dat de onderzeeboot op een Japanse mijn gelopen was.
De onzekerheid over het lot van de K XVII werd versterkt toen in 1980 een gemaskerde man in een Nederlands televisie programma verscheen en beweerde dat hij een Nederlandse onderzeeboot had opgeblazen in opdracht van Winston Churchill en met medeweten van Franklin Roosevelt en Koningin Wilhelmina. De Nederlandse interviewer vroeg suggestief of het hier kon gaan over de vermiste K XVII. De geïnterviewde gaf hierop geen antwoord.
In 1996 verscheen het boek “Operatie JB” van Chistopher Creighton waarin de schrijver een verklaring aflegt over het lot van Hr. Ms. K XVII. De Nederlandse onderzeeboot zou opgeblazen zijn door de Britse geheime dienst omdat de bemanning van de boot de Japanse vloot, die op weg was naar Pearl Harbor, ontdekt zou hebben. Churchill wilde dat de Japanse aanval op de Pacific Fleet in Hawaii een succes zou worden en daarom moest deze geheim blijven. Een geslaagde verrassingsaanval op de slagschepen in Pearl Harbor zou de Amerikaanse bevolking uit hun isolationisme halen en de Verenigde Staten zouden betrokken worden in de Tweede Wereldoorlog. Dit was ook de wens van de Amerikaanse president en daarom kwamen de leiders overeen dat de Nederlandse onderzeeboot, met bemanning, moest verdwijnen. Christopher Creighton en de gemaskerde man die in 1980 op de Nederlandse televisie verschenen was, bleek dezelfde persoon te zijn.
Op 1 juni 1931 werd de kiel gelegd van de K XVII op de werf van Fijenoord te Rotterdam, onder bouwnummer 322 en ruim een jaar later, op 26 juli 1932, te water gelaten. Op 19 december 1933 werd de nieuwe onderzeeboot in dienst gesteld door commandant luitenant-ter-zee (LTZ) 1 C.W. Slot en zijn 36 koppen tellende bemanning.
Van 20 juni tot en met 1 augustus 1934 maakte een Nederlands smaldeel bestaande uit het Hr. Ms. Evertsen, Hr. Ms. Hertog Hendrik en Hr. Ms. Z 5 een vlagvertoonreis naar de Baltische Zee. Ook de nieuwe onderzeeboten Hr. Ms. K XVII en K XVIII waren bij dit eskader ingedeeld. Bezocht werden de havens Gdynia, Koningsbergen, Riga en Kopenhagen. LTZ 1 C.W. Slot was in datzelfde jaar commandant geworden van de K XVII.
Hr. Ms. K XVII vertrok in januari 1935, samen met zusterschip Hr. Ms. K XVI naar Nederlands Oost-Indië. De route ging via Lissabon, Napels, Alexandrië, Aden en Colombo. Onderweg kreeg de bemanning ruimschoots de gelegenheid om de wal op te gaan en er werden bezoeken gebracht aan onder andere Vaticaanstad en de piramides van Cheops. Op 26 maart arriveerden de beide Nederlandse onderzeeboten in Padang, Sumatra. De vierde april bereikten de beide onderzeeboten hun voorlopige eindbestemming Soerabaja, Java. In Nederlands Oost-Indië nam LTZ 2 E.H. Vorster het commando van de K XVII op zich.
Vanaf 17 januari 1938 maakte Hr. Ms. K XVII deel uit van Divisie Onderzeeboten I onder commando van LTZ 1 J.A. de Gelder. Commandant van de K XVII was op dat moment LTZ 1 A. van Karnebeek. Op 6 september 1938 nam de onderzeeboot deel aan de vlootschouw bij Soerabaja ter ere van het feit dat Koningin Wilhelmina 40 jaar vorstin van Nederland was. Twintig Nederlandse oorlogsschepen en drie schepen van de Gouvernementsmarine werden gadegeslagen door de Commandant der Zeestrijdkrachten in Nederlands Oost-Indië, vice-admiraal Ferwerda, de Franse Vice-Amiral d`escadre Le Bigot en Gouverneur Ch.O. van der Plas van Oost-Java.
Nadat op 10 mei 1940 de oorlog aan Duitland was verklaard werden de Nederlandse onderzeeboten in Nederlands Oost-Indië in de eerste plaats ingezet om de archipel te beveiligen tegen Duitse en Italiaanse hulpkruisers. Deze tot oorlogsschip omgebouwde koopvaardijschepen hadden al meerdere geallieerde vrachtschepen en tankers tot zinken gebracht of buit gemaakt. Op 12 september besloot de Commandant Zeemacht, vice-admiraal Hellfrich, dat enkele Nederlandse koopvaardijschepen geschaduwd zouden worden door onderzeeboten om zo een Duitse raider in een hinderlaag te lokken en te kunnen torpederen. Voor deze taak werd Divisie Onderzeeboten I aangewezen waartoe Hr. Ms. K XVII, onder bevelvoering van LTZ 1 A.H. Deketh, K XVIII en O 16 behoorden.
Op 15 september vertrok de K XVII uit Tandjong Priok, de havenstad van Batavia. De onderzeeboot escorteerde het Nederlandse stoomschip Lematang dat op weg ging naar Durban in Zuid-Afrika. De O 16 vertrok diezelfde dag uit Tandjong Priok met de tanker Olivia die vertrok richting Lourenço Marques in Mozambique. De Nederlandse onderzeeboten slaagden er niet in om een Duitse raider in de val te laten lopen en binnen enkele dagen werd afgezien van de methode om koopvaardijschepen als lokvogel te gebruiken. Wel werden de escorte diensten voortgezet en reeds eind september was de K XVII op weg om het stoomschip Salando, dat vertrokken was naar Durban, te begeleiden van Straat Soenda naar de Indische Oceaan.
In maart 1941 werd de K XVII, samen met Hr. Ms. K IX en Hr. Ms. K X, naar Straat Soenda gedirigeerd omdat het Duitse vestzakslagschip Admiral Scheer in de Indische Oceaan was gezien. Het vijandelijke schip was op rooftocht om geallieerde koopvaardijschepen tot zinken te brengen en scheen op weg te zijn richting Sumatra. Bij Sabang, aan de noordpunt van het grote eiland patrouilleerden de onderzeeboten K XIV, K XV en K XVIII. De Scheer waagde zich echter niet in Indische wateren en de onderzeeboten konden hun normale patrouilletaken hervatten. Vanaf 3 april 1941 werd LTZ 1 A.J. Bussemaker commandant van Hr Ms. K XVII.
Vanaf april 1941 werd de dreiging van een Japanse invasie groter geacht dan de risico`s die de Duitse raiders brachten en werd de prioriteit verlegd. Het belangrijkste was vanaf deze tijd Japanse transporten te schaduwen om er zeker van te zijn dat deze niet onderweg waren richting Nederlands Oost-Indië. In juni werden de K XVII, K XVIII en O 16 naar het noordwesten van de archipel gestuurd omdat er een Japanse transportvloot was waargenomen. Aangekomen in het aangewezen gebied werden meteen patrouillediensten verricht. Begin juli werden Hr. Ms. K XVII en O 16 teruggeroepen naar Soerabaja voor onderhoud. Hun taken werden overgenomen door andere Nederlandse onderzeeboten. Op 20 september nam LTZ 1 H.C. Besançon het bevel over Hr. Ms. K XVII over.
Toen Nederland, enkele uren na de Japanse aanval op Pearl Harbor, op 7 december 1941, Japan de oorlog verklaarde bevonden zich vijftien Nederlandse onderzeeboten in de wateren van het Verre Oosten. Deze vijftien schepen waren, voor zover zij operationeel waren, verdeeld in vier divisies. Onderzeeboot Divisie I bestond uit Hr. Ms. K XVII en O 16 en was sinds 1 december onder operationeel bevel gesteld van de Britse Commander in Chief, China, die de beide onderzeeboten naar Singapore liet komen. Van daaruit werden zij door Admiral Layton naar de Zuid Chinese Zee gedirigeerd om te patrouilleren voor de zuidoost kust van Thailand.
Hr. Ms. O 16, onder bevel van LTZ 1 A. J. Bussemaker, kreeg op de avond van 12 december een Japans transportschip in zicht dat in de richting van Pattani, aan de uiterste zuidoost kust van Thailand, koerste. De Nederlandse onderzeeboot achtervolgde het vijandelijke schip tot in de monding van de Pattanirivier. Hier ankerde het Japanse schip bij drie andere schepen. De O 16 naderde geruisloos, elektrisch aan de oppervlakte varend, en vuurde torpedo`s af op alle vier de doelen. De aanval was zeer succesvol want de vier schepen zonken in het ondiepe water.
Na de succesvolle actie in de monding van de Pattanirivier koerste de O 16 terug richting Singapore. Deze oorlogspatrouille van de O 16 zou haar laatste worden want in de nacht van 14 op 15 december werd de Nederlandse onderzeeboot, aan de oppervlakte varend, getroffen door een zware ontploffing. De onderzeeboot zonk binnen een minuut en nam 36 bemanningsleden mee naar de diepte. De zes opvarenden die zich in de toren of aan dek bevonden kwamen in zee terecht. Van deze zes schipbreukelingen heeft alleen kwartiermeester C. de Wolf het overleefd. Na een barre overlevingstocht van 35 uur bereikte hij zwemmend het eilandje Poelau Dyang waar hij opgevangen en verzorgd werd door de plaatselijke bevolking. Op 21 december keerde hij terug in Singapore en kon zijn verhaal vertellen.
Aangenomen werd dat de O 16 op een mijn gelopen was. Bekend was dat er een Brits mijnenveld aanwezig was ten zuiden van Poelau Tioman. Door het slechte weer van 14 december kon de O 16 uit koers geraakt zijn zodat zij in dit mijnenveld terecht kwam. Ook kon zij getroffen zijn door een losgeslagen Britse mijn. Een derde mogelijkheid was dat zij op een Japanse mijn was gelopen. Er waren in de omgeving Japanse mijnen gelegd waarvan men op dat moment op de O 16 geen weet van had kunnen hebben. Met de ondergang van de O 16 verloren 41 bemanningsleden het leven onder wie de zeer bekwame commandant Bussemaker.
Op 14 december ontmoette de patrouillerende K XVII de K XII die op weg was naar Singapore. Per seinlamp werd de K XVII medegedeeld dat er uitgekeken moest worden naar een zich in de nabijheid ophoudende Japanse onderzeeër. Dit was de laatste maal dat de K XVII gezien werd. Tot en met 21 december is er nog regelmatig radio contact geweest tussen de Britse en Nederlandse marineleidingen en de Nederlandse onderzeeboot. Daarna is er niets meer van Hr. Ms. K XVII vernomen.
Daar de K XVII zich, tot en met 21 december 1941, in hetzelfde gebied bevonden heeft waar de O 16 ten onder is gegaan werd aangenomen dat ook deze onderzeeboot het slachtoffer was geworden van een Britse of een Japanse mijn. Het is echter niet ondenkbaar dat één of beide Nederlandse vaartuigen getroffen werden door een torpedo van een Japanse onderzeeboot. Omstreeks 7 december werden tien Japanse onderzeeboten van de onderzeebootflottieljes 4 en 5 geposteerd in drie verkenningslinies waarvan de meest zuidelijke, bestaande uit drie boten, ongeveer op de breedte lag van Kuantan, aan de oostkust van het vaste land van Maleisië. Dit overlapte ruimschoots het gebied waar de Nederlandse Onderzeeboot Divisies I en II actief waren.
Japanse gegevens vermeldden vrij grote activiteit van hun onderzeebootjagers en mijnenvegers langs de oostkust van Maleisië tijdens de dagen dat de K XVII daar aanwezig was. Zij spraken onder meer van aanvallen met dieptebommen op een vijandelijke onderzeeboot op 18, 22 en 23 december echter zonder vaststaande resultaten. Dus ook de mogelijkheid van een ondergang door Japanse dieptebommen kan niet uitgesloten worden.
Op 26 december was de Nederlandse onderzeeër zo veel over tijd dat de Britse marineleiding bekend maakte dat de boot als verloren beschouwd moest worden. Bij de ondergang van de K XVII kwamen alle 36 bemanningsleden om het leven onder wie commandant LTZ 1 H.C. Besançon.
In 1996 verscheen het boek “Operatie JB Het laatste grote geheim van WOII” van Christopher Creighton, een voormalige agent bij de Britse geheime dienst. Dit boek gaat over de ontvoering van Hitlers secretaris, Martin Bormann, door een geheim Brits commando, Sectie M genaamd, in 1945. De inzet van de operatie was Bormann`s toegang tot de enorme banktegoeden van de nazipartij. De algehele leiding van de operatie berustte bij Ian Fleming en het operationele commando werd toevertrouwd aan Christopher Creighton die toen amper twintig jaar oud was.
In het boek wordt ook de Nederlandse onderzeeboot K XVII genoemd die door Creighton opgeblazen zou zijn op 7 december 1941. In een gesprek met Fleming worden, in hoofdstuk 9, herinneringen aan de onderzeeboot opgehaald en in een appendix komt de schrijver terug op het voorval.
Het besluit om de Nederlandse onderzeeboot te vernietigen werd genomen toen deze de Japanse vloot ontdekte die op weg was naar Pearl Harbor op 28 november 1941. De Nederlandse commandant, LTZ 1 H.C. Besançon, seinde onmiddellijk een gecodeerd bericht naar de Britse marineleiding. Dit bericht werd onderschept door de cryptografen van Sectie M die het doorspeelden aan Generaal Donovan in Washington DC en Majoor Desmond Morton van de Amerikaanse en Britse geheime diensten. Beiden lichtten hun leiders President Roosevelt en Winston Churchill in.
Deze vier personen waren op de hoogte van de op handen zijnde Japanse aanval die strikt geheim moest blijven. In die tijd was 80 procent van de Amerikaanse bevolking bijzonder isolationistisch ingesteld en sterk gekant tegen een oorlog met Japan of Duitsland. Roosevelt wilde wel een oorlog met Japan maar kon dit land niet de oorlogsverklaring geven zonder een geldige reden. De verrassingsaanval op de slagschepen in Pearl Harbor zou hem die reden geven. De reden voor Amerika om zich in de oorlog te mengen was dat de Japanners anders vrij spel zouden hebben om landen als India, Australië en Nieuw-Zeeland en tal van andere landen in de Stille en Indische Oceaan te bezetten. Deze, voor de Verenigde Staten zeer belangrijke bronnen van grondstoffen, zouden in een later stadium waarschijnlijk slechts zeer moeizaam bevrijd kunnen worden. Verder hadden de Britten de steun van de Amerikanen hard nodig in hun strijd tegen Duitsland.
Omdat er zich op Hawaii duizenden geïmmigreerde Japanners bevonden, waarvan een deel werkzaam was als spion voor hun land van herkomst, kon de oorlogshaven op Oahu niet in paraatheid gebracht worden. De aanval moest geheim blijven. Als dit niet zo zou zijn, zou keizer Hirohito, die erop stond dat het een complete verrassing moest zijn, de aanval afgeblazen hebben. Wanneer bekend zou worden dat Roosevelt en Churchill van de Japanse aanval op Pearl Harbor afwisten en niets hadden ondernomen om deze te voorkomen zouden zij politiek uitgeschakeld worden. Bovendien waren de geallieerde militaire inlichtingendiensten er van overtuigd dat het geallieerde bondgenootschap dan uiteen zou vallen waardoor Japan, maar ook Duitsland, vrij spel kregen. Daarom werd besloten de opvarenden van Hr. Ms. K XVII het zwijgen op te leggen.
Zodra het bericht van de Nederlandse onderzeeboot was ontvangen kreeg zij de opdracht terug te keren naar de basis in Singapore. De K XVII mocht geen haven aan doen en de bemanning moest zich onthouden van verdere berichtgevingen over de Japanse vloot. Onder de naam LTZ Paul Hammond reisde Creighton met een Berwick vliegboot via Nova Scotia, Canada, San Fransisco en het eiland Wake af naar de Noordelijke Marianen. Daar begaf hij zich volgens afspraak aan boord van de K XVII.
Creighton was in het bezit van volmachten van de bevelhebber van de Britse onderzeedienst, Admiral Sir M. Horton, de Nederlandse Commandant Zeemacht in Londen, admiraal Fürstner en Koningin Wilhelmina. Deze volmachten gaven hem de autoriteit om commandant Besançon operationele opdrachten te geven daar de Nederlandse onderzeeboot zich onder Brits operationeel bevel bevond.
Bij één van de kleine Marianen, net ten zuiden van Pagan en ongeveer 800 zeemijl ten zuiden van Japan werden er uit de Berwick vliegboot kratten overgeladen in de onderzeeboot. De Nederlandse bemanning kreeg te horen dat er kerstgeschenken in de kratten zaten afkomstig van hun collega`s in Engeland. De meeste kratten bevatten inderdaad jenever, bier, champagne en andere kerstmisspullen. Maar in één krat zat cyanidegas en in twee andere bevonden zich explosieven met ontstekingen en tijdschakelaars. Creighton wachtte een gecodeerd radiobericht af. Mocht de Japanse vloot de aanval op Pearl Harbor afbreken, zou zijn operatie opgeschort worden.
De volgende dag, zondag 7 december 1941, kreeg de Britse geheime agent bevel de operatie voort te zetten. Die avond verliet hij de K XVII en ging terug naar de Berwick. Een half uur later kwam het dodelijke cyanidegas vrij en was te zien hoe de bemanning trachtte uit de onderzeeboot te ontsnappen. Even later explodeerde het vaartuig en zonk. Creighton stelde vast dat er geen overlevenden waren.
Christopher Creighton had in 1980 ook al eens zijn medewerking verleend aan een boek, “The Paladin”, waarin hij een Nederlandse onderzeeboot opblies maar dan duizenden mijlen verder naar het zuidoosten, bij de Fiji eilanden. Gemaskerd verscheen hij in datzelfde jaar op de Nederlandse televisie. De presentator bracht de aanslag in verband met de vermiste K XVII door deze mogelijkheid suggestief voor te leggen aan Creighton. Dit feit en het feit dat in geen enkel naoorlogs verslag over de Britse geheime diensten melding gemaakt wordt van Majoor Desmond Morton en Sectie M(orton) maken de beweringen van Creighton minstens twijfelachtig. Verder klinkt het niet erg geloofwaardig als iemand beweert ingelijfd te zijn bij een ultra geheim commando op vijftienjarige leeftijd en op zestienjarige leeftijd een onderzeeboot met 36 opvarenden in de lucht laat vliegen. Bovendien zou Hr. Ms. K XVII zich ten noorden van Japan moeten hebben bevonden om de Japanse Pearl Harbor vloot ontdekt te kunnen hebben. Deze vloot was namelijk op 26 november vertrokken vanaf Etorofu, het meest zuidelijk gelegen eiland van de Koerillen. Dit was duizenden mijlen verwijderd van haar aangewezen, operationele gebied.
Het bewijs dat de versie van Christopher Creighton niet op waarheid kan berusten is de ontmoeting van de K XVII met de K XII op 14 december 1941. Deze ontmoeting werd in 1953 bevestigd door de commandant van de K XII, LTZ 1 H.C.J. Coumou in een brief aan het Hoofd Maritieme Historie van de Marine Staf. Ook de radiocontacten die de K XVII tot en met 21 december heeft gehad met de geallieerde marineleiding spreken Creighton tegen. De voormalige geheim agent doet deze berichten echter af als bewuste misleiding door valse radioberichten.
De bevindingen van Creighton in het boek The Paladin en zijn gemaskerde verschijning op de Nederlandse televisie deden de zoon van commandant Besançon, H.C. Besançon Jr., zelf een gepensioneerd marine officier, besluiten het geheim rond het lot van de K XVII en zijn vader te ontrafelen. De Koninklijke Marine had niet veel interesse en wilde geen financiële of andere medewerking verlenen aan de zoektocht. Via het Bureau Maritieme Historie van de Koninklijke Marine, het huidige Nederlands Instituut voor Militaire Historie in Den Haag, kwam hij in contact met een Australische duiker, Michael Hatcher, die een wrak had ontdekt van een, vermoedelijk, Nederlandse onderzeeboot in de Zuid Chinese Zee vlakbij het eiland Tioman.
Besancon Jr. nam contact op met Hatcher en in mei 1982 leidden zij een duikexpeditie naar het wrak. De duikers rapporteerden dat het wrak diep in de modder weggezonken was waardoor het nummer op de boeg onleesbaar was. Het nummer op de toren was ook niet leesbaar door aangroeiing van koraal. De duikers hadden echter het bronzen stuurwiel van de onderzeeboot boven water kunnen halen. Het serienummer op het stuurwiel werd vergeleken met de gegevens van de marine en het wrak werd positief geïdentificeerd als Hr. Ms. K XVII. Verder gaven de duikers aan dat er een gat in de voorsteven van de onderzeeboot zat dat wees op een aanvaring met een mijn en zeker niet op een explosie van binnenuit het schip.
Er restte nog één vraag. Het wrak lag bijna twintig mijl verwijderd van de plaats waar de Japanse mijnenleggers hun mijnen hadden moeten leggen. In 1991 werd dit laatste puzzelstuk op zijn plaats gelegd tijdens een ontmoeting van Besançon Jr. met de Japanse marine officier N. Kitazawa. Deze wees Besançon op het boek “The day Imperial General Headquarters trembled for fear” uit 1968. In dit boek wordt beschreven dat de Japanners mijnen hebben gelegd op nog geen kilometer afstand van de plaats waar de K XVII werd gevonden. Eigenlijk hadden deze mijnen 30 kilometer verder naar het zuiden gelegd moeten worden maar de Japanse, tot hulpmijnenlegger omgebouwd koopvaardijschip, Tatsumiya Maru werd op 6 december ontdekt door een Nederlandse vliegboot waardoor zij om moest keren. Zij legde echter eerst haar mijnen waardoor het mijnenveld vele zeemijlen van de bedoelde positie kwam te liggen.
Besançon`s speurtocht had nogal wat publiciteit veroorzaakt zodat de melding van de Zweedse duiker Sten Sjöstrand in 1995, dat hij nog een wrak van een vermoedelijk Nederlandse onderzeeboot had ontdekt, wel de nodige aandacht kreeg van de Koninklijke Marine. Het wrak bevond zich nog geen tien zeemijl van dat van de K XVII in dezelfde lijn van Japanse mijnen afkomstig van de Tatsumiya Maru. Aangespoord door familieleden van de bemanning van Hr. Ms. O 16 organiseerde de marine een expeditie naar het pas ontdekte wrak. Onder de leden van de expeditie bevonden zich H.C. Besançon Jr. en H.O. en A.P. Bussemaker, beide zoons van commandant Bussemaker en ook gepensioneerde marine officieren. Het wrak, dat een groot gat vertoonde in de scheepswand voor de toren, werd door duikers positief geïdentificeerd als dat van de O 16. Ook deze maal werd het stuurwiel geborgen samen met enkele andere herkenbare onderdelen om de identificatie mogelijk te maken.
Geconfronteerd met deze feiten kwam Christopher Creighton in 1996 in een interview door een landelijk dagblad met nieuwe feiten die zijn versie van de ondergang van Hr. Ms. K XVII moesten ondersteunen. Kort na de oorlog zouden de Amerikaanse, Britse en Nederlandse autoriteiten overeengekomen zijn dat de aanslag op de K XVII geheim moest blijven. Daarom werd een Nederlandse onderzeeboot, die veel leek op de K XVII en bestemd zou zijn voor sloop, voorzien van een stuurwiel met het serienummer van dat van de K XVII en afgezonken op de plaats waar het wrak gevonden werd. Hiervoor zouden mijnen ontmanteld en verplaatst zijn. Echter kon geen enkele betrokkene zo kort na de oorlog op de hoogte zijn van de Japanse gegevens betreffende de afwijkende plaatsing van de mijnen afkomstig van de Tatsumiya Maru.
Verder werd door Creighton aangegeven dat alle documenten betreffende de K XVII door de Britse geheime dienst werden vernietigd of vervalst. Het Nederlands Instituut voor Militaire Historie beschikt echter over de bewaard gebleven loonadministratie uit Soerabaja. Uit die administratie blijkt dat de K XVII op 28 november 1941 uit Soerabaja vertrok. De onderzeeboot had op die dag dus nooit de Japanse vloot die op weg was naar Pearl Harbor kunnen ontdekken.
De wijze waarop Christopher Creighton de vermeende sabotage van de K XVII beschrijft en zijn connecties met Ian Fleming doen sterk denken aan een serie populaire actiefilms. De letters JB uit de titel van zijn boek betekenen dan ook James Bond. De schrijver lijkt zijn eigen fantasievolle invulling te geven aan nog onopgehelderde momenten uit de geschiedenis. Hier is natuurlijk niets verkeerds aan als de verhalen gepresenteerd worden als fictie. Creighton houdt echter hardnekkig vol dat alles gebeurd is zoals hij dat beschreven heeft.
Maar de volharding van Creighton heeft er ook voor gezorgd dat er gemotiveerde mensen zijn opgestaan die bewijzen hebben gevonden dat Hr. Ms. K XVII en O 16 slachtoffer geworden zijn van een onbekend Japans mijnenveld. Als de voormalige geheime agent niet zo`n ophef had gemaakt over zijn thriller waren waarschijnlijk niet de juiste mensen geprikkeld om de waarheid boven tafel te krijgen. De verdwijning van de K XVII en de O 16 zou een voor altijd onopgelost mysterie gebleven zijn.
De bemanningen van de beide Nederlandse onderzeeboten kan dan ook niets verweten worden. Zij waren niet van hun koers afgeweken en zijn niet per ongeluk in een Brits mijnenveld terecht gekomen. Bovendien hadden zij zich niet laten verrassen door een vijandelijke onderzeeboot of onderzeebootjager. Zij waren alleen op het verkeerde moment op de verkeerde plaats.