Dr. STAHMER: De Aanklager heeft document 376-PS ingediend, notities van 29 oktober 1940, paragraaf 5 waarin het volgende staat: "De Führer houdt zich bezig met de kwestie van een latere oorlog tegen Amerika en met een onderzoek naar de bezetting van de Atlantische eilanden."
Wat kunt u hierover zeggen?
GÖRING: Ik ben goed op de hoogte van dit document want het is hier aan mij overhandigd. Het betreft een brief die de vertegenwoordiger van de Luftwaffe in het
OKW, de toenmalige Luitenant-kolonel Von Falkenstein schreef aan de Chef van de Generale Staf van mijn Luftwaffe. Het is een studie naar, het betreft de punten die ik net heb genoemd, namelijk de bezetting van Gibraltar, Noord-Afrika en misschien ook de Atlantische eilanden – eerst als oorlogsbasis tegen Engeland, onze vijand van toen en ten tweede, voor het geval dat Amerika bij de oorlog betrokken raakte, om een betere flankpositie te hebben ten opzichte van haar konvooien. Maar dit was slechts een notitie van de Generale Staf. Destijds had ik al op eigen initiatief, zonder er eerder met de Führer over te hebben gesproken, een militair onderzoek gedaan naar de mogelijkheid voor het uitvoeren van een dergelijke onderneming. Het is daarom niet van belang.
Dr. STAHMER: In dit verband heb ik nog een vraag. Een organisatieschema voor het jaar 1950, opgesteld door een Majoor Kammhuber, is hier ingediend.
GÖRING: Deze vraag kan ook kort beantwoord worden. Dit document is mij bekend want het is een of twee keer door de Aanklager genoemd. Overleg met een deskundige van de Generale Staf van een van de vier machten hier vertegenwoordigd zou onmiddellijk aantonen dat dit document slechts van secundair belang is. Het is gewoon een studie van de Generale Staf, door de ondergeschikte Afdeling Organisatie gedaan om het beste schema voor de organisatie van de leiding uit te werken. Het was de vraag of men zich zou moeten concentreren op luchtvloten of fortificaties te land. Het was de vraag of men gemengde squadrons, bestaande uit bommenwerpers en jagers in moest zetten of squadrons uitsluitend bestaande of uit bommenwerpers of uit jagers en andere vragen die altijd behandeld worden door de afdelingen van de Generale Staf, ongeacht of het nu oorlog of vrede is. Dat dergelijke studies gebaseerd moeten zijn op bepaalde veronderstellingen die zich op het terrein van strategische mogelijkheden bevinden, spreekt voor zich. In dit geval nam de majoor als basis de situatie rond of tot 1950, een oorlog op twee fronten die niet geheel onwaarschijnlijk was, namelijk aan de ene kant een oorlog tegen Engeland en Frankrijk in het Westen en aan de andere kant tegen Rusland in het Oosten. De basisveronderstelling was dat Oostenrijk en Polen in onze handen zouden zijn et cetera. Die studie heeft mij nooit bereikt. Ik ben er hier van op de hoogte gekomen. Maar dat is niet van belang want hij werd gemaakt op mijn ministerie en door mijn generale staf en werd daarom ook op mijn bevel gemaakt. Want ik plaatste zulke taken binnen het algemene kader van het voortdurend laten testen van organisatie, leiding en samenstelling door manoeuvres en voorbeelden. Dit is volkomen onbelangrijk voor de politieke evaluatie en valt volledig buiten het kader van dit Proces.
Dr. STAHMER: Enkele dagen geleden werd verwezen naar een toespraak die u gehouden zou hebben voor officieren van de Luftwaffe waarin u zei dat u voorstelde een luchtmacht te hebben die zich, wanneer het uur eenmaal zou zijn aangebroken, als een wrekende geest op de vijand zou storten. De tegenstander moet het gevoel hebben dat hij al heeft verloren zelfs voordat hij tegen u ten strijde trekt. Ik zal deze toespraak aan u laten overhandigen en ik zou willen dat u ons vertelt of u deze toespraak kent en wat het doel ervan was.
GÖRING: Dit citaat is twee keer door de Aanklager gebruikt. Een keer in het begin en de tweede keer laatst tijdens het verhoor van Feldmarschall Milch. Dit betreft een toespraak die verschenen is in een van mijn boeken, getiteld "Toespraken en Essays" dat al bij het Tribunaal als bewijsmateriaal is ingediend. De toespraak heeft als titel: "Kameraadschap, Plichtsbetrachting en Offerbereidheid," een toespraak tot 1.000 luitenant-vliegers op de dag dat zij op 20 mei 1936 hun eed aflegden in Berlijn.
Hier legde ik aan duizenden jonge vliegers, op de dag dat zij beroepsofficier werden, de begrippen kameraadschap, plichtsbetrachting en offerbereidheid uitvoerig uit. Dit citaat is volledig uit zijn verband gerukt. Ik neem daarom de vrijheid het Tribunaal toestemming te vragen een korte voorgaande alinea voor te lezen zodat alles in het juiste verband kan worden gezien en ik verzoek dat mij ook wordt toegestaan de sfeer te beschrijven. Voor mij staan 1.000 hoopvolle luitenant-vliegers die nu doordrongen moesten worden met de passende strijdgeest. Dat heeft niets met een offensieve oorlog te maken maar het belangrijkste was dat mijn jongens, als het op een of andere manier tot een oorlog zou komen, moedige kerels zouden zijn met de wil om te presteren. Het korte citaat dat hieraan voorafgaat luidt:
"Ik vraag van jullie niets dat onmogelijk is. Ik vraag jullie niet modelsoldaten te zijn. Ik zou gul willen zijn. Ik begrijp dat de jeugd zijn dwaasheden moet hebben, anders zou het de jeugd niet zijn. Jullie mogen streken uithalen en daarvoor zullen jullie worden gestraft. Maar dat is niet de beslissende factor. De beslissende factor is eerder dat jullie eerbare en moedige kerels worden, dat jullie mannen worden. Jullie kunnen zoveel plezier maken als jullie willen, maar wanneer jullie eenmaal in jullie toestellen zitten moeten jullie mannen zijn, vastberaden om alle verzet neer te slaan. Dat is wat ik van jullie dappere, moedige kerels vraag."
Dan volgt de alinea die zojuist is voorgelezen. "Ik heb visioenen" ....."een wapen te bezitten".... "dat zich als een wrekende geest op de vijand zal storten." Dat heeft niets met wraak te maken want "een wrekende geest" is een terminus techicus, in Duitsland een gebruikelijke term. Ik had net zo goed kunnen zeggen dat de tegenstander andere woorden zou gebruiken om hetzelfde te zeggen. Ik ga hier niet verder voorlezen want deze woorden, als ik die zou voorlezen, zouden eenvoudig te begrijpen zijn wanneer men zich ervan bewust is tot wie ik daar sprak.
Dr. STAHMER: Tot op welke hoogte hielp u bij de militaire en en economische voorbereidingen voor
Operatie Barbarossa?
GÖRING: Als Opperbevelhebber van de Luftwaffe nam ik natuurlijk alle maatregelen die op militair gebied noodzakelijk waren voor de voorbereiding op een dergelijke operatie. Instemming of weigering, zoals ik onlangs al heb uitgelegd ....... Ik trof de duidelijk militaire voorbereidingen die altijd nodig zijn in verband met een nieuwe strategische ontwikkeling, die iedere officier verplicht was uit te voeren en waarvoor de officieren van de Luftwaffe hun bevelen van mij ontvingen. Ik geloof niet dat het Tribunaal belang stelt in de bijzonderheden hoe ik de inzet van mijn luchtvloot regelde.
De beslissende kwestie op het tijdstip van de eerste aanvallen was, net als eerder, de vernietiging van het vijandelijke luchtwapen als belangrijkste doel. Afgezien van de zuiver militaire voorbereidingen die voor zich spraken, leken economische voorbereidingen noodzakelijk gezien onze ervaringen in de eraan voorafgaande oorlogen tegen Polen en in het Westen; en dubbel zo nodig in het geval van Rusland want hier troffen we een vorm van economisch leven aan die totaal verschilde van die in andere landen op het continent. Hier was het een kwestie van staatseconomie en staatseigendom; er was geen vrije economie en geen privaat eigendom dat de moeite van het noemen waard was. Dat ik hierover de leiding kreeg sprak ook weer voor zich als gevolg van het feit dat ik, als Gedelegeerde voor het Vierjarenplan de hele economie bestuurde en de nodige instructies moest geven. Ik had daarom het Kriegswirtschaftsamt opdracht gegeven een algemeen economisch plan voor de invasie op te stellen, in overleg met deskundigen op het gebied van de Russische economie; in het bijzonder omdat we konden verwachten dat tijdens onze opmars Rusland volgens beproefde methoden, een groot deel van haar economie zou verwoesten. Het resultaat van deze studie naar economische mobilisatie was de zogenaamde "Akte Grün." Ik ben van mening dat in alle toekomstige oorlogen, net als in eerder oorlogen van andere partijen, er altijd een economische mobilisatie moet zijn naast een militaire en een politieke mobilisatie; anders zou men in zeer onplezierige situaties terecht kunnen komen.
De Akte Grün is hier herhaaldelijk genoemd en hier zijn ook weer enkele citaten uit hun verband gerukt. Om tijd te besparen zal ik niet nog meer passages uit dit dossier voorlezen. Dat kan misschien gebeuren wanneer het gedocumenteeerde bewijsmateriaal wordt ingebracht. Maar als ik de hele Akte Grün van begin tot eind, van A tot Z zou moeten voorlezen; dan zal het Tribunaal zien dat dit een zeer nuttig en bruikbaar stuk is voor strijdkrachten die moeten optrekken in een gebied met een totaal andere economische structuur; het Hof zal zich ook realiseren dat het alleen maar op die manier kon worden uitgewerkt. Dit dossier bevat veel positief materiaal en hier een daar een zin die, apart aangehaald, zoals is gedaan, een vertekend beeld geeft. Het dossier voorziet in alles, onder andere in compensatie. Als men in oorlog komt met een staat waarin een bepaald soort economie bestaat en wanneer men dan die economie in bezit krijgt is het in het eigen belang deze economie natuurlijk alleen in zoverre te handhaven wanneer daarmee aan de eigen oorlogsbehoeften kan worden voldaan – dat spreekt vanzelf. Maar teneinde tijd te besparen zal ik afzien van het voorlezen van die pagina's die mij aanzienlijk vrij zouden pleiten want – ik stel het zoals het is – onze aanspraken op de Russiche economie voor Duitse doeleinden, na de verovering van die gebieden, net zo natuurlijk en een plicht voor ons was zoals dat voor Rusland was toen zij Duitse gebieden bezette, maar met dit verschil dat wij niet de hele Russische economie tot en met de laatste schroef afvoerden, zoals hier wel gebeurt. Dit zijn maatregelen die een gevolg zijn van de oorlogvoering. Ik neem daarvoor natuurlijk de volledige verantwoordelijkheid op me.
Dr. STAHMER: Er is een document ingediend onder nummer 2719-PS en dat luidt als volgt:
"Memorandum betreffende de resultaten van het overleg van vandaag met de staatssecretarissen over
operatie Barbarossa."
"1. De oorlog kan slechts worden voortgezet wanneer de strijdkrachten door Rusland van voedsel kunnen worden voorzien in het derde oorlogsjaar."
"2. Miljoenen mensen zullen de hongerdood sterven wanneer wij dat van het land wegnemen wat wij voor onszelf nodig hebben."
Werd u ingelicht over het onderwerp van dit overleg met de staatssecretarissen en over dit document?
GÖRING: Ik raakte pas op de hoogte van dit document toen het mij hier werd overhandigd. Dit is een nogal onbetrouwbaar document. We kunnen niet duidelijk zien wie hier eigenlijk aanwezig waren, waar werd dit besproken en wie was verantwoordelijk voor de onzin die erin staat. Het spreekt vanzelf dat binnen het kader van al die gesprekken tussen officiële deskundigen er veel werd besproken dat absolute onzin bleek te zijn.
Allereerst, de Duitse strtijdkrachten zouden heus wel te eten hebben gekregen. zelfs al zou er geen oorlog tegen Rusland geweest zijn. Daarom was het niet zo, zoals men hieruit zou kunnen concluderen dat wij om de Duitse strijdkrachten te kunnen voeden, Rusland moesten aanvallen. Voor de aanval hadden de Duitse strijdkrachten te eten en dat zou na de aanval ook zo zijn. Maar wanneer we in en door Rusland moesten optrekken sprak het voor zich dat het leger altijd en overal van het land in dat gebied zou leven.
Het voeden van enkele miljoen mensen, twee of drie als ik alle troepen en staven in Rusland meetel, kan onmogelijk leiden tot het verhongeren van vele, vele miljoenen aan de andere kant. Het is voor een soldaat van de ene partij onmogelijk zoveel te eten dat er voor de andere partij niet genoeg overblijft voor drie maal dat aantal. Bovendien is het feit daar dat de bevolking niet verhongerde. Hongersnood behoorde echter tot de mogelijkheden, niet omdat de Duitse strijdkrachten door Rusland moesten worden gevoed maar vanwege de vernietiging of het terugsturen door de Russen van alle landbouwgerei en complete voorraden zaden. Het was allereerst onmogelijk om de oogst, die gedeeltelijk door terugtrekkende Russische troepen was vernield, binnen te halen tot een hoeveelheid die niet eens in de buurt kwam van wat er nodig was vanwege onvoldoende gereedschappen; en ten tweede werden de voorjaars- en herfstoogsten ernstig bedreigd vanwege het gebrek aan landbouwgerei en zaden.
Als we deze crisis te boven kwamen was het niet omdat de Russische troepen niet alles hadden vernield of weggesleept maar omdat Duitsland een groot beroep op haar eigen voorraden moest doen. Tractoren, landbouwmachines, maaimachines en andere dingen moesten worden verkregen- zelfs zaden – zodat de troepen voorlopig niet van het land konden leven maar dat er voedsel vanuit Duitsland gestuurd moest worden – tot stro en hooi aan toe. Alleen met de grootste inspanningen van organisatie en bestuur en in samenwerking met de plaatselijke bevolking konden we geleidelijk de agrarische sector in evenwicht brengen en ook een overschot kweken voor de Duitse gebieden.
Voor zover ik weet ontstond er alleen maar in Leningrad hongersnood, zoals hier is gemeld. Maar Leningrad was een fort dat belegerd werd. In de geschiedenis van de oorlogvoering heb ik nog geen bewijs gevonden dat de belegeraar de belegerden in ruime mate van voedsel voorziet zodat zij zich langer kunnen verzetten; ik ken uit de geschiedenis van de oorlogvoering alleen maar bewijzen dat de belegeraar er alles aan doet om de overgave van het fort af te dwingen door de bevoorrading met voedsel af te snijden. Noch uit het oogpunt van internationaal recht, noch uit het oogpunt van de militaire wijze van oorlogvoering waren we verplicht belegerde forten of steden van voedsel te voorzien.
Dr. STAHMER: En welke rol speelde de Luftwaffe bij de aanvallen op Leningrad?
GÖRING: In Leningrad was de Luftwaffe erg zwak. De meest noordelijke sector van onze positie had de zwakste luchtdekking zodat de Luftwaffe daar vele taken tegelijk moest uitvoeren. Er is nooit een geconcentreerde aanval op Leningrad uitgevoerd zoals we die op andere steden hebben uitgevoerd of zoals die op immense schaal op Duitse steden zijn uitgevoerd. De Führer zei niet eenmaal, maar herhaaldelijk in het bijzijn van andere heren tijdens briefings op verwijtende toon dat de Duitse Luftwaffe zich blijkbaar niet in het luchtruim boven Leningrad durfde te wagen. Ik antwoordde daarop:
"Zo lang mijn Luftwaffe bereid is de hel van Londen binnen te vliegen zal die net zo bereid zijn om de veel zwakker verdedigde stad Leningrad aan te vallen. Ik mis echter de benodigde middelen en daarnaast moet u mijn Luftwaffe niet zoveel taken ten noorden van het front opdragen, zoals het verhinderen dat er versterkingen via het Ladogameer worden aangevoerd en andere taken."
Daarom werden er alleen aanvallen gedaan op Kronstadt en op de vloot, die in de baai van Leningrad was blijven liggen en op andere doelen zoals zware batterijen.
Ik was benieuwd uit de beëdigde verklaringen van de Russische professor voor musea te horen dat hij de indruk had dat de Duitse Luftwaffe er voornamelijk op uit was musea te vernietigen en daarna in zijn niet-beëdigde verklaring meen ik dat hij zich een aartsbisschop noemde die de indruk had dat mijn Luftwaffe zijn kathedralen als voornaamste doelwit had uitgekozen. Ik zou uw aandacht willen vestigen op deze tegenstrijdigheid – misschien begrijpelijk voor mensen die geen kenner zijn. St. Petersburg lag in de voorste gevechtslinie en had was niet nodig luchtaanvallen uit te voeren want middelzware en zware artillerie was voldoende om het centrum van de stad te bereiken.
Dr. STAHMER: Waren verbeurdverklaringen door de bezettende macht in Rusland beperkt tot eigendommen van de staat?
GÖRING: In verband met uw vorige vraag vergat ik nog iets kort te melden.
Er is hier veel gepraat over de reusachtige verwoestingen in Rusland. Er zijn foto's en films getoond, op zich indrukwekkend maar voor een Duitser niet zo indrukwekkend want ze tonen slechts een bescheiden deel van de verwoestingen die we in onze eigen steden ondervonden. Maar ik zou erop willen wijzen dat veel van die verwoestingen plaatsvonden in de loop van de gevechten, anders gezegd, verwoesting was geen opzet, niet van de Luftwaffe, niet van de artillerie maar dat steden, historische steden en monumentale gebouwen regelmatig tijdens gevechtsacties werden verwoest.
Bovendien worden mannen van het kaliber van de musicus en componist Tschaikovsky en de dichters Tolstoy en Poeshkin zodanig vereerd dat de opzettelijke vernieling van de graven van deze grote en creatieve mannen van de cultuur nooit de bedoeling kan zijn geweest.
Nu wat betreft uw vraag of alleen staatseigendommen werden geconfisceerd; voor zover ik weet, ja. Privë bezit, zoals hier uit staatsdocumenten gemeld – ik kan me goed voorstellen dat tijdens de strenge winter van 1941-42 Duitse soldaten hier en daar bontschoenen, bontlaarzen en schapenvachten van de plaatselijke bevolking afnamen - dat is mogelijk; maar over het algemeen was er geen privë bezit, daarom kon dat ook niet verbeurd worden verklaard. Ik kan zelf alleen maar spreken over een klein gedeelte, namelijk de omgeving van Vinnitza en de stad zelf. Toen ik daar met mijn speciale trein, tevens mijn hoofdkwartier, stopte bezocht ik regelmatig de boerenhutten, de dorpen en de stad Vinnitza omdat het leven daar me interesseerde.
Ik trof een dermate schrijnende armoede aan dat ik me onmogelijk kan voorstellen wat we weg hadden kunnen halen. Als onbelangrijk maar tekenend voorbeeld zou ik willen geven dat de bevolking aanzienlijke hoeveelheden eieren en boter ruilden tegen lege jampotten, tinnen emmers of zelfs lege sigaren- of sigarettendozen omdat ze deze primitieve artikelen zeer graag wilden hebben.
In dit verband zou ik ook willen benadrukken dat er nooit theaters of iets dergelijks met opzet werden verwoest, noch met mijn medeweten noch met dat van elke andere Duitser. Ik ken alleen het theater in Vinnitza dat ik bezocht. Ik zag de acteurs en actrices daar en het ballet. Het eerste wat ik deed was het verstrekken van materialen, kleding en allerlei dingen aan deze mensen omdat zij niets bezaten.
Als tweede voorbeeld, de verwoesting van kerken. Dit is ook een van mijn persoonlijke ervaringen in Vinnitza. Ik was daar toen de grootste kerk werd ingewijd die jarenlang als kruitmagazijn was gebruikt en nu, onder Duits bestuur, weer als kerk in gebruik werd genomen. De geestelijken vroegen mij aanwezig te zijn bij die inwijding. Alles was met bloemen versierd. Ik wees de uitnodiging af omdat ik niet tot de Grieks Orthodoxe Kerk behoor.
Waar het de plundering van winkels betreft, ik kon in Vinnitza maar een winkel zien die totaal leeg was.
Dr. STAHMER: Wat was het belang voor de Luftwaffe van het werkkamp Dora, dat door de Franse Aanklager is genoemd?
GÖRING: Voordat ik daar op in ga moet ik nog toevoegen dat de beschuldiging, alsof wij overal de industrie verwoestten niet juist is, maar in ons eigen belang moesten wij eerder een groot deel van de industrie nieuw opbouwen. Zo zou ik willen herinneren aan de dam bij Dniepropetrovsk die werd verwoest en die van belang was voor de electriciteitsvoorziening van de hele Oekraïne en zelfs voor het gebied rond de Donetz.
Waar het industrie en landbouw betreft, daar heb ik het al eerder over gehad en heb de tactiek van verschroeide aarde genoemd zoals die was omschreven in de Russische order en die ook werd toegepast. Deze tactiek van verschroeide aarde, de vernietiging van voorraden, van alles veroorzaakte een zeer lastige situatie waar moeilijk overheen te komen was. Daarom moesten we vanuit economisch oogpunt ook veel herbouw plegen.
Waar het de vernietiging van steden betreft, zou ik nog willen toevoegen dat naast en boven datgene dat in de loop van de gevechten in puin werd geschoten, tijdens de opmars of de terugtocht, er aanzienlijke delen van steden en belangrijke gebouwen ondermijnd waren en die op het kritieke moment de lucht ingingen waardoor natuurlijk veel Duitse slachtoffers vielen. Ik kan Odessa en Kiev als de twee belangrijkste voorbeelden noemen.
Ik kom nu aan de kwestie van Kamp Dora. Ik hoorde hier pas voor het eerst over Kamp Dora. Natuurlijk wist ik van de ondergrondse fabrieken die zich in de buurt van Nordhausen bevonden, hoewel ik daar zelf nooit geweest ben. Maar die waren al in een vroeg stadium opgericht. Nordhausen produceerde voornamelijk V1's en V2's. Ik ben niet op de hoogte van de toestanden in Kamp Dora zoals die hier zijn beschreven. Ik geloof ook dat die zijn overdreven. Natuurlijk wist ik dat er ondergrondse fabrieken werden gebouwd. Ik had ook belang bij de bouw van meer fabrieken voor de Luftwaffe. Ik zie niet in waarom de bouw van ondergrondse fabrieken iets bijzonder slechts of destructiefs zou zijn. Ik had opdracht gegeven voor de bouw van een belangrijke ondergrondse fabriek voor vliegtuigproductie bij Kahla in Thüringen waarin voor een groot deel Duitse arbeiders en voor de rest Russische arbeiders en krijgsgevangenen werkten. Ik ging er zelf heen om het werk te bekijken en trof die dag iedereen in een goede stemming aan. Bij gelegenheid van mijn bezoek nam ik voor de mensen wat extra rantsoenen drank, sigaretten en andere dingen mee, voor Duitsers net als voor buitenlanders.
De andere ondergrondse fabrieken waarvoor ik om gevangenen uit
concentratiekampen vroeg werden niet meer gebouwd. Dat ik vroeg om gedetineerden uit
concentratiekampen voor de vliegtuigindustrie is juist en naar mijn mening volkomen logisch omdat ik destijds niet op de hoogte was van de details van concentratiekampen. Ik wist alleen dat er vele Duitsers in concentratiekampen zaten – mensen die hadden geweigerd bij de strijdkrachten te gaan, die politiek onbetrouwbaar waren of die wegens andere dingen waren gestraft, iets dat in tijd van oorlog ook in andere landen gebeurd. Destijds moest in Duitsland iedereen werken. Vrouwen werden in het arbeidsproces opgenomen, waaronder ook diegenen die nog nooit hadden gewerkt. In mijn eigen huis werd begonnen met de productie van parachutes, waaraan iedereen moest deelnemen. Ik zag niet in waarom, wanneer de gehele bevolking aan het arbeidsproces moest deelnemen, gedetineerden uit gevangenissen, concentratiekampen of waar ze ook maar vandaan kwamen, niet aan werk gezet zouden worden dat belangrijk was voor de oologvoering.
Bovendien ben ik van mening, met wat ik vandaag weet, dat het voor hen zeker beter was te werken en te wonen in een of andere vliegtuigfabriek dan in hun eigen concentratiekampen. Het op zichzelf staande feit dat zij werkten moet als vanzelfsprekend worden aanvaard en ook dat zij werkten voor de oorlogsproductie. Maar dat werken uitroeiing betekende is een nieuw idee. Het is mogelijk dat het hier en daar zwaar was. Ik van mijn kant had er belang bij dat deze mensen niet werden uitgeroeid maar dat zij moesten werken en dus produceren. Het werk zelf was hetzelfde als wat door Duitse arbeiders werd gedaan – met andere woorden, productie van vliegtuigen en motoren, uitroeiing was daarbij niet de bedoeling.
Dr. STAHMER: Onder welke voorwaarden werden krijgsgevangenen ingezet bij luchtafweeroperaties?
GÖRING: Krijgsgevangenen werden voornamelijk ingezet voor luchtdoeloperaties bij vaste batterijen in eigen land die fabrieken en steden beschermden. En inderdaad waren dat vrijwillige hulpkrachten. Het waren voornamelijk Russische krijgsgevangenen, maar niet allemaal voor zover ik me herinner. Men moet niet vergeten dat er in Rusland diverse raciale groepen waren die verschillend dachten en niet allemaal dezelfde houding innamen ten opzichte van het systeem daar. Net als er de zogenaamde Ostbatallione waren, samengesteld uit vrijwilligers was er ook een groot aantal vrijwiligers dat zich, na een oproep in de kampen meldde voor dienst bij de luchtafweerbatterijen. We hadden ook een hele compagnie Russische krijgsgevangenen die zich vrijwillig meldden om tegen hun eigen land te strijden. Ik had niet veel met deze mensen op maar in oorlogstijd moet men nemen wat men kan krijgen. De andere partij deed hetzelfde.
De vrijwillige hulpkrachten gingen graag bij de luchtafweer omdat ze daar veel minder werk hadden en hun voeding was beter omdat ze legerrantsoenen kregen; welke andere redenen ze kunnen hebben gehad weet ik niet. Als men in 1944 of 1945 echter keek naar een plaatselijke Duitse luchtdoelbatterij moet dat een nogal vreemde indruk hebben gewekt, geef ik toe. Er waren Duitse jongeren van 15 of 16 jaar en oude kerels van 55 of 60, enkele vrouwen en wat hulpkrachten van allerlei nationaliteiten. Ik noemde ze altijd mijn zigeunerbatterijen. Maar ze schoten en daar ging het om.
Dr. STAHMER: Wat was uw officiële relatie tot Sauckel?
GÖRING: Ik heb gezegd dat er in 1936 binnen het Vierjarenplan al een Algemeen Gevolmachtigde voor de Arbeitseinsatz was.
In 1942, nadat hij ziek was geworden en door iemand anders werd vertegenwoordigd werd ik onaangenaam verrast door de rechtstreekse benoeming van een nieuwe Algemeen Gevolmachtigde für den Arbeitseinsatz - een benoeming direct door de Führer en zonder dat ik werd geraadpleegd.
Maar in die tijd ging de Führer zich al veel meer en directer met dat soort problemen bemoeien. Als hij dat hier ook deed, deed hij dat omdat de arbeidskwestie van dag tot dag dringender werd. Er was hem een voorstel gedaan dat hij tijdelijk een nieuwe plaatsvervanger moest benoemen, misschien een Gauleiter met een andere naam, degene uit Silezië. Maar de Führer koos voor de Gauleiter van Thüringen, Sauckel en benoemde hem tot gevolmachtigde. Dit besluit werd mede ondertekend door Lammers, niet door mij maar dat is niet van belang; en het besluit werd formeel opgenomen in het Vierjarenplan want het Vierjarenplan had algemene volmachten in alle kwestie betreffende de economie. Om deze reden werd zelfs aan het einde de benoeming van Goebbels tot Algemeen Gevolmachtigde für den totalen Krieg, wat met mij absoluut niets te maken had, opgenomen in de volmachten van het Vierjarenplan, want anders zou de gehele wetgevende macht van het Vierjarenplan, dat ik geleidelijk inclusief alle volmachten had opgebouwd, ineen zijn gestort en zouden we volledig nieuwe voorwaarden hebben moeten scheppen.
Als Sauckel vanaf die tijd zijn orders voornamelijk rechtstreeks van de Führer ontving was dat omdat de Führer zich nu veel doelmatiger in al deze kwestie mengde; maar ik verwelkomde de benoeming van Sauckel omdat ik hem beschouwde als een van de kalmste en meest betrouwbare Gauleiter en ik was er ook van overtuigd dat hij zich volledig aan deze nieuwe taak zou wijden. De relatie met de diensten van het Vierjarenplan werd natuurlijk gehandhaafd en in het geval van belangrijke wetgevende besluiten werkten Sauckel en de diensten van het Vierjarenplan samen, voor zover ik weet.
Sauckel zelf sprak bij diverse gelegenheden met mij nadat hij bij de Führer was geweest en stuurde me ook een aantal van de rapporten die hij aan de Führer had gestuurd. Over het algemeen werd ik geïnformeerd, zij het niet tot in bijzonderheden.
Dr. STAHMER: In maart 1944 ontsnapten 76 Engelse luchtmachtofficieren uit het krijsgevangenenkamp Stalg Luft III. Zoals u waarschijnlijk uit dit proces weet werden 50 van deze officieren, nadat ze weer waren opgepakt, door de SD gefusilleerd. Kwam dit bevel tot executie van u en was u op de hoogte van die plannen?
GÖRING: Ik raakte op de hoogte van de gebeurtenissen maar helaas pas op een later tijdstip. Toen deze 75 of 80 officieren in de laatste 10 dagen van maart probeerden te ontsnappen was ik op dat tijdstip met verlof, zoals ik kan aantonen. Ik hoorde een of twee dagen later over de ontsnapping. Omdat er echter daarvoor al een aantal grote ontsnappingen had plaatsgevonden en elke keer de meeste van de ontsnapte gevangenen naar het kamp waren teruggebracht, nam ik aan dat het in dit geval ook weer zou gebeuren.
Toen ik van verlof terugkwam vertelde de Chef van mijn Generale Staf mij dat een deel, maar hij kon me toen geen aantal noemen, van deze ontsnapte officieren was geëxecuteerd. Dit had tot op zekere hoogte opwinding en discussies binnen de Luftwaffe veroorzaakt; men was ook bevreesd voor wraakacties. Ik vroeg hem van wie hij die informatie had en ook wat er werkelijk was gebeurd. Hij zei dat hij alleen maar wist dat een deel van de ontsnapte gevangenen in de buurt van het kamp weer door de bewakers en door de politie in de omgeving was opgepakt en teruggebracht naar het kamp. Met deze mannen was niets gebeurd. Aan de andere kant, van het lot van de mannen die verder van het kamp weer waren opgepakt wist hij alleen dat sommigen ervan waren geëxecuteerd.
Ik ging toen naar Himmler en vroeg hem ernaar. Hij bevestigde dit zonder een aantal te noemen en vertelde me dat hij het bevel van de Führer had gekregen. Ik vestigde zijn aandacht erop dat zoiets absoluut onmogelijk was en dat in het bijzonder Engelse officieren verplicht waren een of meerdere pogingen tot ontsnappen te ondernemen en dat wij dit ook wisten. Hij zei meen ik dat hij bij de Führer in elk geval eerst had geprotesteerd maar dat de Führer erop had gestaan, want hij hield vol dat dergelijke grote ontsnappingen een groot gevaar voor de veiligheid vormden.
Ik zei hem toen dat dit tot de grootste opwinding onder mijn troepen zou leiden want niemand zou deze actie begrijpen en dat als hij dergelijke orders zou moeten geven, hij me tenminste kon inlichten alvorens ze uit te voeren zodat ik zo mogelijk de kans had ze te herroepen.
Na hem deze instructies te hebben gegeven sprak ik de Führer persoonlijk over deze kwestie en de Führer bevestigde het feit dat hij de order had gegeven en zei me ook waarom – de redenen die ik net heb genoemd. Ik legde hem uit waarom deze order naar onze mening volkomen onmogelijk was en wat voor reactie dat zou veroorzaken voor mijn vliegers die tegen de vijand in het Westen vochten.
De Führer – onze relatie was toen al uiterst slecht en gespannen – antwoordde nogal heftig dat vliegers die tegen Rusland streden rekening moesten houden met de mogelijkheid onmiddellijk doodgeranseld te worden in geval van een noodlanding en dat vliegers die naar het Westen gingen in dit opzicht geen speciale voorrechten zouden moeten opeisen. Ik zei hem toen dat deze twee dingen niets met elkaar te maken hadden.
Ik sprak toen met mijn Chef van de Generale Staf en vroeg hem – ik meen dat hij de Kwartiermeester-generaal was – een brief te schrijven aan het
OKW en te zeggen dat ik nu eiste, dat de Luftwaffe nu eiste dat deze kampen niet langer onder ons gezag zouden vallen. Ik wilde niets meer te maken hebben met krijgsgevangenenkampen in het geval zoiets weer zou gebeuren. Deze brief was nauw verbonden met deze gebeurtenissen, een paar weken na deze gebeurtenissen. Dat is wat ik over deze kwestie weet.
Dr. STAHMER: De getuige Von Brauchitsch verklaarde hier onlangs dat in mei 1944 de Führer besloot de strengst mogelijke maatregelen te nemen tegen de zogenaamde terreurvliegers. Hebt u, in overeenstemming met dit Führerbefehl instructie gegeven om vijandelijke terreurvliegers te laten executeren of over te laten dragen aan de SD?
GÖRING: De definitie van terreurvliegers was zeer verwarrend. Een deel van de bevolking, en ook van de pers noemde min of meer iedereen die steden aanviel een terreurvlieger. Er was grote opwinding ontstaan onder de Duitse bevolking vanwege de zware en voortdurende luchtaanvallen op Duitse steden. De bevolking zag in de loop daarvan tot op zekere hoogte dat de echt belangrijke industriële doelen minder vaak werden geraakt dan huizen en niet-militaire doelen. In sommige Duitse steden hadden zodoende de woonwijken zwaar geleden terwijl de fabrieken in diezelfde steden over het algemeen onbeschadigd bleven.
Toen kwamen met nog meer vijandelijke vluchten boven Duitsland de zogenaamde laagvliegers die zowel militaire als niet-militaire doelen aanvielen. Rapporten hierover bereikten de Führer regelmatig en ik hoorde ook over die raporten, dat de burgerbevolking werd aangevallen met mitrailleurs en kanonnen; dat afzonderlijke voertuigen, die als burgervoertuigen herkenbaar waren en ook ambulances die het embleem van het Rode Kruis voerden, aangevallen waren. Er kwam een rapport binnen – ik herinner het me goed omdat de Führer daar zeer opgewonden over raakte – waarin stond dat een groep kinderen was beschoten. Mannen en vrouwen die voor winkels in de rij stonden waren ook beschoten. En deze activiteiten werden nu aangeduid als gepleegd door terreurvliegers. De Führer was zeer opgewonden.
In haar woede ging de bevolking eerst over op lynchen en we probeerden allereerst maatregelen te nemen om dit te voorkomen. Ik hoorde toen dat er via de politie en Bormann instructie was gegeven om hiertegen geen maatregelen te nemen. Deze rapporten verschenen steeds vaker en de Führer besloot toen, of legde een verklaring af dat deze terreurvlioegers ter plaatse moesten worden neergeschoten.
De veronderstelling dat deze vliegers door hun meerderen verboden was dergelijke aanvallen uit te voeren, dat ze met hun wapens uitsluitend als militair herkenbare doelen mochten aanvallen, had ik al eerder laten bevestigen door middel van een verhoor van de vliegers.
Nu, zoals zo vaak het geval is in dergelijke kwesties werden alle diensten die er iets mee te maken hadden bijeen geroepen en we waren ons ervan bewust, zoals Von Brauchitsch al heeft verklaard – niet alleen wij van de Luftwaffe maar ook diegenen binnen het OKW en andere militaire afdelingen – dat het erg moeilijk zou zijn met betrekking tot deze kwestie een bevel te formuleren en het te handhaven. Allereerst zou voor eens en voor altijd de term terreurvlieger moeten worden gedefinieerd. In dit verband werden er vier punten opgesteld en die zijn hier al voorgelezen.
Discussies over deze kwestie gingen over en weer. In het algemeen was ik van mening dat deze vliegers, omdat hen door hun eigen meerderen verboden was dergelijke aanvallen uit te voeren, iedere keer strafrechtelijk vervolgd konden worden door een militaire rechtbank. Hoe dan ook, na lang gekibbel kwamen we niet tot een definitief besluit en geen enkele afdeling van de Luftwaffe kreeg ooit opdracht stappen in die richting te ondernemen.
Het document waarin staat dat er op 6 juni 1944 een bijeenkomst plaatsvond in Klessheim met Himmler, Von Ribbentrop en mij en dat is getekend door Warlimont, meldt dat Warlimont zei dat Kaltenbrunner hem had verteld dat een dergelijke bijeenkomst had plaatsgevonden. Er staat niet dat die ook werkelijk plaatsvond. Nu is deze dag, 6 juni 1944 een zeer belangrijke dag, zoals Von Brauchitsch al heeft uitgelegd, want het is de dag van de invasie in Normandië. Ik weet niet precies meer wie er naar Klessheim kwamen. Klessheim is een kasteel vlakbij Berchtesgaden dat werd gebruikt wanneer er bevriende of buitenlandse missies op bezoek kwamen.
Het was al lange tijd de gewoonte dat wanneer dergelijke bezoeken plaatsvonden ik, als Opperbevelhebber van de Luftwaffe niet aanwezig was want ieder van die bezoekers wilde natuurlijk het liefst bij dergelijke bezoeken van de gelegenheid gebruik maken om hulp te vragen van de Duitse Luftwaffe en altijd om Duitse jagers en toestellen te vragen of het nou Bulgarije, Roemenië, Hongarije, Finland, Italië of iemand anders was. Ik maakte er een gewoonte van bij dergelijke gelegenheden niet aanwezig te zijn zodat de Führer de kans had ontwijkend te zijn en kon zeggen: "Ik moet eerst overleggen met de Opperbevelhebber van de Luftwaffe."
Daarom was ik al op de 3de of 4de, voor zover ik me herinner, uit Berchtesgaden vertrokken en was op mijn landgoed bij Neurenberg. De officier van de Generale Staf die mij vergezelde, de dokter en enkele anderen kunnen dit indien nodig getuigen. In de morgenuren hoorde ik hier over de invasie. Von Brauchitsch heeft het op een punt mis, namelijk dat dit al gemeld was als een invasie. In tegendeel, als reactie op verdere vragen van mij werd gezegd dat men nog niet kon zeggen of het een afleidingsmanoeuvre was dan wel de echte invasie. Daarop keerde ik laat in de avond of in de middag terug naar Berchtesgaden – ik herinner het me nu. Ik vertrok na de lunch en ik ben ongeveer 4 ½ uur van hier uit onderweg. Daarom nam ik geen deel aan de bijeenkomst met Von Ribbentrop of Himmler over deze kwestie in Klessheim of waar dan ook en ik wil dit benadrukken.
De vergadering werd bijeen geroepen door mijn adjudant, Von Brauchitsch, mijn officier van de Generale Staf en hij was degene die zonder mij te raadplegen, het OKW vertelde dat ik van mening was dat het juist was in dergelijke gevallen deze voor een rechtbank te brengen. Het beslissende punt is echter dat er nooit een dergelijke order als Führerbefehl, of als decreet van mij, aan een van de afdelingen van de Luftwaffe is gegeven of aan het doorgangskamp, het ondervragingskamp in Oberursel of aan welke troepenafdeling dan ook.
Een document dat hier is voorgelezen betreft een rapport van Luftgau XI waarin het neerschieten van Amerikaanse vliegers wordt gemeld. Ik meen dat het Amerikanen waren, en dit is in dit verband gemeld omdat er staat Luftgau XI. Ik heb het document doorgelezen – er zitten twee uitvoerige aanhangsels bij. Er wordt hier heel helder en duidelijk gesteld dat Luftgau XI meldde dat een bemanning die was afgesprongen en door enkele troepen die niet tot de Luftwaffe behoorden, uit het meer was gered en door de politie was neergeschoten op weg naar het vliegveld – de naam van het politiebureau wordt genoemd – dat ze daarom het vliegveld niet bereikten maar tevoren door de politie waren neergeschoten. Luftgau XI meldt deze gebeurtenissen naar behoren zoals voorgeschreven. In het bijgevoegde rapport wordt elk van de mannen bij naam genoemd en ook wat er met hem gebeurde. Sommigen werden naar het ziekenhuis gebracht, anderen werden, zoals gezegd, neergeschoten. En al deze rapporten en elk apart blad kan worden verklaard uit het feit dat de bureau's van de Luftgau, de bevoegde instellingen in Duitsland, de vaste instructie hadden op gedrukte formulieren te rapporteren of het een noodlanding of neerstorten van onze eigen of vijandelijke vliegtuigen betrof; hoe laat; of de bemanning eruit gesprongen was, of de bemanning was gedood, of de helft ervan; of ze naar een kamp waren gebracht of naar een hospitaal. En in dit geval wordt correct gemeld: "Door de politie bij een vluchtpoging neergeschoten, begraven op die en die plek."
Er waren honderden van dit soort rapporten; ik bedoel van onze eigen vliegtuigen en van vijandelijke die tijdens de zware luchtgevchten met hun bemanningen waren neergeschoten. De rapporten werden vanuit de Luftgau naar de bevoegde instanties gestuurd. De Luftwaffe zelf had er niets mee te maken; het blijkt uit het oorspronkelijke Duitse document heel duidelijk dat dit een rappoort is.
In dit verband werden er verhitte discussies gevoerd. Alle heren die aanwezig moesten zijn bij de dagelijkse briefings door de Führer zullen zich goed herinneren dat de Führer mij herhaaldelijk op onvriendelijke manier zei dat hij beslist de namen en de straffen wilde weten van die officieren die keer op keer vliegers tegen de bevolking hadden beschermd. Ik liet deze personen niet opsporen ofd arresteren en liet ze ook niet bestraffen. Ik wees de Führer er altijd op dat het al was gebeurd dat zelfs onze eigen vliegers die uit hun toestellen waren gesprongen door onze eigen mensen, die eerst volledig in de war waren, ernstig waren mishandeld en ik legde er daarom namens de Luftwaffe de nadruk op dat dergelijke dingen moesten ophouden.
Er was nog een laatste scherpe tegenstelling, alweer in het bijzijn van vele heren tijdens een briefing waarin ik weer naar deze kwestie verwees en de Führer mij onderbrak met de woorden: "Ik weet heel goed dat beide luchtmachten onderling hebben afgesproken, laf te zijn." Waarop ik tegen hem zei: "We hebben niet afgesproken laf te zijn maar op een of andere manier zijn wij vliegers altijd kameraden gebleven, ongeacht hoe heftig we elkaar bestrijden." Alle hier aanwezige heren zullen zich dat herinneren.
Dr. STAHMER: Wat was uw houding als hoogste juridische autoriteit van de Luftwaffe met betrekking tot strafbare feiten, in bezette gebieden gepleegd door soldaten onder uw commando?
GÖRING: Als hoogste gerechtelijke autoriteit liet ik mij alle ernstige gevallen melden en besteedde vele uren aan onderzoek daarvan. Daarom hecht ik er bijzonder belang aan dat de hoogste juridische raadsman van de Luftwaffe op dit punt wordt gehoord. In veel gevallen vernietigde ik vonnissen omdat ze te licht waren, in het bijzonder wanneer het om verkrachting ging. In die gevallen bekrachtigde ik altijd het doodvonnis dat door de rechtbank was uitgesproken, tenzij in uitzonderlijke gevallen een verzoek om gratie was gedaan door het slachtoffer. Ik bevestigde zo het doodvonnis van een aantal leden van de Luftwaffe die hadden deelgenomen aan moord op bewoners van de bezette gebieden in het Oosten zowel als in het Westen.
Ik wil de tijd van het Tribunaal niet verknoeien met het noemen van een aantal bijzondere gevallen die dit bewijzen. Bovendien was ik de gerechtelijke autoriteit voor bewoners van bezette gebieden die voor een rechtbank van de Luftwaffe waren gedaagd. Bijvoorbeeld wanneer in Frankrijk, Nederland, Rusland of in een ander land de plaatselijke burgerbevolking vliegers had helpen te ontsnappen of zich schuldig had gemaakt aan sabotage van vliegtuigen, of hadden gespionneerd bij de Luftwaffe, anders gezegd, voor alle strafbare feiten die waren gepleegd met betrekking tot de Luftwaffe. De oorlogssituatie vereiste natuurlijk dat we hier in het algemeen strenge maatregelen moesten nemen.
Ik zou in dit verband willen opmerken dat door de rechtbanken natuurlijk ook zo nodig doodvonnissen werden uitgesproken tegen vrouwen. In al deze gevallen waarbij vrouwen waren betrokken heb ik gedurende de hele oorlog niet eenmaal met mijn handtekening een doodvonnis tegen een vrouw bekrachtigd, zelfs niet in het geval van dodelijke aanvallen of deelname aan zulke aanvallen op leden van mijn Luftwaffe; zelfs in de meest ernstige gevallen verleende ik altijd gratie.
Dr. STAHMER: Hield u in uw militaire en economische maatregelen in de bezette gebieden er rekening mee of die maatregelen in overeenstemming waren met de Haagsche Conventie voor de Oorlogvoering te Land?
GÖRING: Ik heb de regelingen voor de landoorlog van de Haagsche Conventie voor het eerst vluchtig doorgenomen net voor het uitbreken van het conflicht met Polen. Toen ik die destijds las, speet het mij dat ik die niet eerder grondiger had bestudeerd. Had ik dat wel gedaan dan had ik de Führer gezegd dat gezien deze regelingen van de Haagsche Conventie, alinea voor alinea vastgelegd een moderne oorlog onder geen enkele voorwaarde kon worden gevoerd. Men zou per definitie in conflict komen met regels die in 1906 of 1907 waren vastgelegd, vanwege de technologische uitbreidingen van de moderne oorlogvoering. Die regels moesten ofwel worden afgeschaft of anders zouden er nieuwe gezichtspunten, overeenkomend met de technische ontwikkelingen moeten worden gevormd. Mijn redenering is als volgt:
De regels voor oorlogvoering te land in de Conventie, zoals die nu bestonden, had ik naar mijn mening juist bestudeerd als regelingen voor oorlogvoering te land in 1907. Maar tussen 1939 en 1945 was er niet uitsluitend meer de landoorlog maar ook een luchtoorlog waar hier geen rekening mee was gehouden en die gedeeltelijk een totaal nieuwe situatie deed ontstaan en de regels voor de landoorlog op veel punten wijzigde. Maar dat is niet zozeer het doorslaggevende punt, eerder, zoals ik het zie, ontwikkelt een moderne en totale oorlog zich langs drie lijnen: de oorlog met wapens te land, ter zee en in de lucht; economische oorlogvoering die een integraal onderdeel is geworden van elke moderne oorlog en ten derde de propagandaoorlog die ook een essentieel onderdeel van deze oorlog vormt.
Als men deze principes op basis van logica aanvaardt dan zullen er bepaalde afwijkingen ontstaan die naar de letter een schending van die logica kunnen zijn, maar niet naar de geest. Als de regelingen voor de landoorlog erin voorzien dat wapens van de vijand vanzelfsprekend als oorlogsbuit moeten worden beschouwd dan moet ik vandaag zeggen dat in een moderne oorlog de wapens van de vijand onder bepaalde omstandigheden alleen nog maar waarde als schroot hebben, maar dat echter economische goederen, grondstoffen, hoogwaardig staal, aluminium, koper, lood en tin als oorlogsbuit veel belangrijker lijken en zijn dan verouderde wapens die ik op een tegenstander zou kunnen veroveren. Maar daarnaast is het niet alleen een kwestie van grondstoffen, ongeacht wiens eigendom ze zijn. De regels voor de landoorlog voorzagen op een punt – ik herinner het me nu niet – erin dat zaken die nodig zijn kunnen worden geconfisceerd, natuurlijk tegen compensatie. Die factor is ook niet van beslissende betekenis zoals men goed kan begrijpen. Beslissend is echter het feit dat in een moderne oorlog, en in een economische oorlog die de basis vormt voor iedere verdere voortzetting van de oorlog, voorraden, allereerst van voedsel beschouwd moeten worden als absoluut noodzakelijk voor de oorlog en ook beschikbaar worden gesteld voor gebruik in de oorlog en bovendien grondstoffen voor de industrie. Bovendien zijn fabrieken en machines ook een deel van de economische oorlogvoering. Als die tot nu toe in dienst stonden van de tegenstander – of het al of niet fabrieken zijn die direct of indirect bijdragen aan bewapening en oorlogvoering – dan moeten die nu ook ten dienste staan van diegene die in het bezit is gekomen van die productiemiddelen, hetzij door een militaire beslissing, al of niet tijdelijk, tijdens de periode van wapenstilstand in bezette gebieden. In dit verband speelt de kwestie van arbeid natuurlijk een veel grotere rol in de economische oorlogvoering dan in die vroegere oorlogen die als voorbeeld dienden voor de regelingen voor de landoorlog van de Haagsche Conventie. In 1907 echter konden de meest recente oorlogen, de Russische-Japanse oorlog, en misschien de Engelse Boerenoorlog gevoerd onder totaal verschillende omstandigheden – oorlogen die in die tijd ongeveer tien jaar daarvoor plaatsvonden – dienen als voorbeeld voor de oorlogvoering. Een oorlog in die tijd tussen twee legers, waarbij de bevolking nauwelijks werd betrokken, kan niet worden vergeleken met de totale oorlog van vandaag waarbij iedereen, zelfs kinderen de ervaring van een oorlog ondergaat door de invoering van de luchtoorlog.
Naar mijn mening is mankracht, en dus de arbeiders en het gebruik daarvan op dit moment ook een integraal deel van de economische oorlogvoering. Daarmee wordt niet bedoeld dat de arbeider zo moet worden uitgebuit dat hij fysiek lijden ondergaat maar alleen dat zijn arbeidskracht volledig moet worden benut.
Een van de getuigen merkte onlangs op wat het betekent zich in een bezet gebied te bevinden waar de gevechten nog aan de gang zijn en waar men jarenlang verblijft terwijl er een, twee, drie, vier of vijf nieuwe militaire lichtingen opgroeien en als zij in eigen land geen werk hebben............
De PRESIDENT: Dr. Stahmer, bestaat er enige kans dat beklaagde voor vanavond klaar zal zijn?
Dr. STAHMER: Dit is de laatste vraag.
De PRESIDENT: Gaat u verder.
GÖRING: De kwestie van deportatie van arbeiders moest daarom ook worden beschouwd vanuit het oogpunt van veiligheid. We moesten voor zover mogelijk het hele bezette gebied van voedsel voorzien. We moesten ook afrekenen met mankracht en op hetzelfde moment het afvoeren overwegen van speciaal diegenen die in eigen land geen werk hadden en een gevaar vormden in de groeiende ondergrondse verzetsbewgingen die tegen ons ontstonden.
Als deze lichtingen naar Duitsland werden gehaald om te werken dan was dat vanwege principiële overwegingen van veiligheid, zodat ze niet werkloos in eigen land achter zouden blijven – en dus daar beschikbaar zijn voor het werk en de strijd tegen ons – maar in ons voordeel moeten worden gebruikt in de economische oorlogvoering.
Ten derde – ik wil deze zaken slechts kort noemen – en tot slot de propagandaoorlog. Op een punt in de Aanklacht wordt ook vermeld dat wij radio's in beslag namen, iets wat natuurlijk voor zich spreekt. Want het grote belang dat vijandelijke propaganda had in de propagandaoorlog, die tot ver in het achterland via de radio werd verspreid, heeft niemand sterker gevoeld dan Duitsland. Alle grote gevaren van de ondergrondse bewegingen, de partizanenoorlog, de verzetsbewegingen en sabotage en alles wat daaraan verbonden is en uiteindelijk in deze oorlog ook de verbittering en de algemene stemming, tot dat alles is opgeroepen door dit onderlinge gevecht via de radio.
Wat er dus ook gebeurd is in de vorm van wreedheden en soortgelijke daden die niet kunnen worden getolereerd, zijn uiteindelijk, als men er kalm over nadenkt, in eerste instantie toe te schrijven aan de propagandaoorlog. Daarom zijn de regelingen voor de Oorlogvoering te Land van de Haagsche Conventie naar mijn mening geen instrument dat kan worden gebruikt als basis voor een moderne oorlog omdat daar geen rekening wordt gehouden met de essentiële principes van de oorlog: de oorlog in de lucht, de economische oorlog en de propagandaoorlog. Op dit punt zou ik de zelfde woorden willen gebruiken die een van onze grootste, belangrijkste en moeilijkste tegenstanders, de Britse Eerste Minister
Winston Churchill gebruikte: "In de strijd op leven en dood bestaat uiteindelijk geen gerechtigheid."
De PRESIDENT: Ik schors de zitting.
(het Tribunaal wordt verdaagd tot 16 maart 1946 om 10:00 uur.)
Zie ook:
Verhoor Göring 4,
Verhoor Göring 5,
Verhoor Göring 6,
Verhoor Göring 7,
Verhoor Göring 8
Slotverklaring Göring
Vonnis Göring