Onder de kampcommandanten zijn er sommigen, zoals Rudolf Höss en Josef Kramer, waarvan de naam bij velen bekend is. Een commandant die minder aandacht heeft gekregen was Arthur Liebehenschel. Hij maakte aanvankelijk binnen de SS in de luwte een carrière als een typische bureaucraat en hij speelde een belangrijke rol in het opzetten en uitbouwen van het systeem van de kampen. Tegen wil en dank werd hij in november 1943 commandant van Auschwitz I (Stammlager). Daarna had hij de twijfelachtige eer om de laatste commandant van Majdanek te zijn. Volgens getuigenissen viel het leven als kampcommandant hem zwaar. Hij had niet de hardvochtige, kille reputatie van Rudolf Höss, zijn voorganger in Auschwitz. Desondanks zou Arthur Liebehenschel in Krakau aan de galg eindigen.
Arthur Liebehenschel werd geboren op 25 november 1901 in Posen, nu het Poolse Poznan maar destijds een stad in het Duitse Keizerrijk. Hij was te jong om in de Eerste Wereldoorlog te dienen en voltooide in deze jaren een studie economie en openbaar bestuur. Na afloop van de Eerste Wereldoorlog was hij actief in een Freikorps en in 1919 trad hij toe tot de pas gevormde Reichswehr, die hij na twaalf jaar dienst in 1931 verliet als Sergeant Major.
In februari 1932 werd Liebehenschel lid van de NSDAP (lidnummer 932766) en bijna drie jaar later, op 9 november 1934, trad hij toe tot de SS (SS-nummer 39254). Op 15 juni 1934 volgde zijn promotie van SS-Sturmführer tot SS-Obersturmführer. Kort daarop, op 4 augustus van dat jaar, kreeg Liebehenschel voor het eerst een uitvoerende functie in een concentratiekamp: hij werd benoemd tot adjudant in het Konzentrationslager (KZ) Columbia Haus in Berlijn, vlakbij het vliegveld Tempelhof. Al in 1933 herbergde dit kamp slachtoffers van de politieke vervolging door de nazi's. Het was berucht om de mishandelingen die daar plaatsvonden. Columbia Haus stond sinds 1935 onder het directe gezag van de Gestapo, maar al op 5 november van dat jaar werd het gesloten omdat er inmiddels nieuwe en grotere kampen waren en werden gebouwd, zoals Oranienburg en Sachsenhausen in de nabijheid van Berlijn. Liebehenschel was toen inmiddels al werkzaam als adjudant in het KZ Lichtenburg bij Torgau aan de Elbe, maar wegens ziekte - hij was hartpatiënt - verbleef hij ook daar niet lang.
In 1936 werd Liebehenschel overgeplaatst naar het Inspektorat der Konzentrationslager (IKL) in Berlijn, dat onder leiding stond van Theodor Eicke, de voormalige commandant van KZ Dachau. Liebehenschel ging werken op de afdeling die later bekend zou worden als Amtsgruppe D 1. In 1940, inmiddels gepromoveerd tot SS-Sturmbannführer, werd hij op het Inspektorat stafchef en plaatsvervanger van de Inspektor der Konzentrationslager SS-Brigadeführer Richard Glücks, de opvolger van Theodor Eicke die frontcommandant van de SS -Totenkopf - Standarte werd. Van Liebehenschel kwam destijds de order dat bij de verlening van het Kriegsverdienstkreuz aan SS-ers wegens hun deelname aan executies, in geen geval het woord "executie" mocht worden vermeld, maar de omschrijving "wegens het vervullen van voor de oorlogvoering belangrijke taken". Liebehenschel ging in zijn functie ook ter plaatse poolshoogte nemen. Zo bracht hij begin 1940 een bezoek aan de interneringskampen Stutthof, Neufahrwasser en Grenzdorf in de buurt van Danzig en rapporteerde hij daarover uitgebreid aan zijn chef Glücks.
Op 30 januari 1941 werd Liebehenschel bevorderd SS-Obersturmbannführer. In 1942, nadat het SS-Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt (SS-WVHA) onder SS-Obergruppenführer en General der Waffen-SS Oswald Pohl was opgericht, werd Liebehenschel de rechterhand van de eerdergenoemde Richard Glücks, inmiddels de chef van Amtsgruppe D 1 van het SS-WVHA. Het SS-WVHA was van 1942 tot 1945 belast met de economische en administratieve diensten binnen de SS. Amtsgruppe D 1 was een onderdeel van het SS-WVHA en de opvolger van het Inspektorat der Konzentrationslager. Het bureau was verantwoordelijk voor het gehele systeem van de concentratiekampen. Niets in de Konzentrationslager kon gebeuren zonder dat de Amtsgruppe D 1 daarvoor toestemming had gegeven. Hier werd gepland en gerekend en gingen de centrale orders uit naar alle kampen. Liebehenschel leverde als leidinggevend functionaris daaraan zijn niet te onderschatten bijdrage. Het bureau was gevestigd in het zogenaamde T-gebouw in Oranienburg bij Berlijn. Liebehenschel woonde daar vlakbij met zijn vrouw, drie dochters en een zoon, niet ver van het KZ Sachsenhausen.
Zijn voorganger als commandant in Auschwitz, Rudolf Höss, heeft zich over de persoon Liebehenschel in de volgende bewoordingen uitgelaten:
"Hij was een stille, sympathieke man die wegens zijn zeer slechte hart altijd voorzichtig moest zijn. (...) Ik ontmoette Liebehenschel voor het eerst tijdens een bezoek aan Dachau, maar leerde hem wat beter kennen toen we twee jaar in de SS-onderkomens in Sachsenhausen woonden. Hoewel we redelijk veel in elkaars nabijheid waren, werden we nooit echt vrienden. Onze karakters verschilden te veel en onze interesses lagen te ver uit elkaar. Liebehenschel was een gewoontemens die zijn dagelijkse rustige routine niet wilde verstoren. Hij gaf er de voorkeur aan om de dingen te nemen zoals ze kwamen.
(...)
Liebehenschel beleefde de hele ontwikkeling van de concentratiekampen vanachter zijn bureau. Hij kende de hele organisatie van de concentratiekampen uit de correspondentie, orders en aanwijzingen van Eicke, die zich altijd zelf met de belangrijkste zaken bezighield. Later, toen hij voor Glücks werkte, werd hij meer zelfstandig en handelde hij de meeste correspondentie zelf af. Hij zorgde ook voor de orders en aanwijzingen aan de kampcommandanten en ondertekende hij alles nadat Glücks er zijn goedkeuring aan had gegeven.
(...)
Hij kende de kampen nauwelijks uit eigen ervaring, hoewel hij sommige kampen enkele keren bezocht. Glücks wilde hem regelmatig als zijn vertegenwoordiger naar de kampen sturen, maar telkens lukte het hem om daar onderuit te komen.
(...)
Voor zijn overplaatsing naar Auschwitz had hij het kamp slechts één keer bezocht. Daarom wisten Glücks en hij niets van de lugubere realiteit van de concentratiekampen. Het is droevig dat de orders en aanwijzingen voor de kampen, die dikwijls van groot belang waren, afkomstig waren van een schrijftafel die ver van de realiteit verwijderd was. Als de plaatsvervanger van Glücks ontving Liebehenschel iedere dag alle inkomende post uit de concentratiekampen en hij verdeelde dat vervolgens. Hij las alles wat er op schrift van en naar de kampen ging."
Op 10 november 1943 kwam er voor Liebehenschel een eind aan het kantoorwerk toen hij als opvolger van Rudolf Höss werd benoemd tot commandant van het Stammlager van Auschwitz, ook wel Auschwitz I genoemd. Daar waren op dat moment 18.000 mensen opgesloten, die overigens geen Joden waren. Tezelfdertijd werd SS-Obersturmbannführer Friedrich Hartjenstein commandant van het vernietigingskamp Birkenau (Auschwitz II) en werd SS-Hauptsturmführer Heinrich Schwarz benoemd tot commandant van Monowitz (Auschwitz III, dat de verschillende werkkampen bij de omliggende fabrieken omvatte). Ondanks dat er dus sprake was van drie afzonderlijke commandanten, bleef de commandant van het Stammlager, Liebehenschel, de zogenaamde Standortältester. Dat wil zeggen dat hij de garnizoenscommandant was van alle SS-eenheden die in Auschwitz waren gestationeerd; hij werd beschouwd als de eerste onder de drie commandanten.
Over de reden waarom Liebehenschel naar Auschwitz werd overgeplaatst liet Rudolf Höss geen twijfel bestaan:
"Al jarenlang kon hij niet meer overweg met zijn vrouw met wie hij voortdurend ruzie had. Hij leerde de receptioniste van Richard Glücks kennen, een vrouw die hem begreep en zich niet stoorde aan zijn eigenaardigheden. Uiteindelijk leidde dat tot een echtscheiding en toen kon hij niet meer in Berlijn blijven werken. Daarom werd hij naar Auschwitz overgeplaatst. Persoonlijk gaf hij de voorkeur aan een ander kamp. Kort nadat hij commandant in Auschwitz was geworden hertrouwde hij en met zijn tweede vrouw kreeg hij zelfs een kind. Hij kreeg de voogdij over de oudste zoon uit zijn eerste huwelijk en dat kind woonde bij hem in Auschwitz. Later, toen Lublin werd ontruimd, viel zijn zoon in handen van de Russen en hij is daarna vrijwel zeker omgekomen".
De vrouw met wie hij in april 1944 trouwde was Anneliese Hüttemann. De SD had toen echter al ontdekt dat zij negen jaar eerder een relatie had gehad met haar Joodse buurjongen Kurt Stern. In augustus 1935 werd Anneliese Hütteman door de SD verhoord vanwege haar relatie met de Jood Kurt Stern. Beiden bekenden meermalen seksuele gemeenschap te hebben gehad. Dat werd in de nationaalsocialistische rassenleer beschouwd als "bloedschande". Himmler stemde na uitvoerig onderzoek en eindeloze verzoekschriften uiteindelijk toch met het huwelijk in omdat ze inmiddels zwanger was.
Onder Liebehenschel leek het regime in Auschwitz I op het eerste gezicht enigszins te veranderen. In de kelder van Block 11, de zogenaamde Bunker, kwam een einde aan de daar voortdurend uitgevoerde executies. Ook gaf Liebehenschel gratie aan de gevangenen die nog in de Bunker zaten (de zogenaamde "Bunkeramnestie"). Bovendien beval hij de zogenaamde "Stehzellen" af te breken: hierin werden als strafmaatregel gevangenen opgesloten in een ruimte die zo klein was dat men er alleen maar in kon staan. Overigens gingen de executies in de crematoria van Birkenau door en kwam er hoegenaamd ook geen einde aan de periodieke selecties. Op het conto van Liebehenschel stond ook het verwijderen van de Zwarte Muur waartegen gevangenen werden geëxecuteerd. Tevens trad hij in overleg met vertegenwoordigers van het verzet in het kamp. Op hun aandringen zou Liebehenschel een eind hebben gemaakt aan het uitgebreide systeem van verklikkers dat in het kamp actief was. Het verzet leverde aan de kampleiding lijsten met de namen van verklikkers. Die werden vervolgens opgepakt en op 2 februari 1944 op straftransport naar het KZ Flossenbürg gedeporteerd. Het zou het te ver gaan om deze veranderingen exclusief aan Liebehenschel toe schrijven. In nagenoeg alle kampen werden vooral de niet-Joodse gevangenen destijds namelijk iets minder slecht behandeld, omdat alle mankracht nodig was om de Duitse oorlogsindustrie draaiende te houden.
Het zou echter onjuist zijn om aan de hierboven geschetste "verzachtende" maatregelen veel gewicht toe te kennen. Aan het karakter van de moordfabriek die Auschwitz was, kwam hoegenaamd geen einde. Dagelijks stierven er duizenden mensen aan ziekten en ondervoeding. Bij de selecties op het perron waar de eindeloze treinen aankwamen, werden de nieuw aangekomenen direct naar de gaskamers gejaagd. De voormalige gevangene Kazimir Smolen herinnert zich: "Liebehenschel ging door het kamp, inspecteerde alle barakken en ik kan me niet herinneren dat hij ooit het bevel heeft gegeven om iemand te slaan of dat hij zelf iemand heeft geslagen. Liebehenschel was veel zachter dan de anderen. Desondanks was hij net zoals de anderen een misdadiger, want ook hij heeft deelgenomen aan de selecties op het perron".
Dat de veronderstelde toegeeflijke opstelling van Liebehenschel niet moet worden overdreven valt ook te lezen in een order die hij op 14 februari 1944 uitvaardigde. Daaruit blijkt dat de slechte behandeling van de Russische krijgsgevangenen die in Auschwitz verbleven, op zijn instemming kon rekenen. De arbeidsproductiviteit moest volgens Liebehenschel namelijk veel doelmatiger worden benut en de doelstellingen zouden onder zijn verantwoordelijkheid hoe dan ook moeten worden gehaald. Dit alles zonder ook maar enige rekening te houden met het gruwelijke lot van degenen die de slavenarbeid moesten verrichten. Liebehenschel schreef:
"Alle arbeidskracht die ons ter beschikking staat moet worden gebruikt om het leger uit te rusten en om de Duitse overwinning voor te bereiden. Op basis van langdurige, persoonlijke observaties ben ik tot de conclusie gekomen dat alle ondernemingen te veel gevangenen verbruiken. De arbeidskracht wordt niet op de beste manier gebruikt, omdat er te weinig toezicht is. Ik moet aan deze stand van zaken een eind maken. Als verantwoordelijke voor het inzetten van arbeidskrachten in het kamp Auschwitz zal ik persoonlijk de noodzakelijke hoeveelheden werkkrachten voor de verschillende ondernemingen inzetten, te beginnen met de vestigingen in Auschwitz. Wanneer ik mij zelf met een groep werkkrachten zal bezighouden, zal ik in ieder geval aantonen dat de doelstelling die ik mijn order heb verwoord, namelijk het opvoeren van de productiviteit van een vastgesteld aantal gevangenen, onder álle omstandigheden hoe dan ook kan en moet worden gehaald." Was getekend: Liebehenschel, SS-Obersturmbannführer.
Over de activiteiten van Liebehenschel in Auschwitz heeft Höss ook het nodige verklaard. Natuurlijk moet hierbij niet uit het oog worden verloren dat het de opvattingen van een SS-collega betreft. Bovendien blijkt dat Höss ook nog de nodige rekeningen met Liebehenschel te vereffenen had:
"Toen Liebehenschel met zijn werk in Auschwitz begon voelde hij zich van God en alle mensen verlaten en ging het fysiek steeds slechter met hem. Zijn hartprobleem werd steeds ernstiger en hij zocht troost in champagne, maar dat merkte je nooit als hij in dienst was.
(...)
Omdat hij altijd in een positie van macht had verkeerd, dacht hij dat hij zomaar kon binnenkomen en kampcommandantje kon spelen. In zijn opvatting had ik alles helemaal verkeerd gedaan en hij begon dan ook alles anders te doen. Zijn adjudant Zoller, die hij vanuit Mauthausen had laten overkomen, liet hem de fouten zien die de vorige commandant had gemaakt.
(...)
Binnen de kortste tijd liep iedereen over hem heen en deden ze wat ze maar wilden. Liebehenschel had geen idee hoe hij een kamp moest leiden en werd daarom erg populair bij de gevangenen. Hij hield ook toespraken tot de gevangenen waarin hij beloofde dat nu alles beter zou worden en dat hij het moordkamp zou veranderen in een kamp zoals een concentratiekamp eigenlijk zou moeten worden geleid. Hij gaf zijn erewoord aan de gevangenen dat er geen selecties voor de gaskamers meer zouden plaatsvinden. Een paar dagen later, toen een vrachtwagen volgeladen met gevangenen van de ziekenafdeling naar de gaskamers reed, ging dat als een lopend vuur door het kamp. Daar ging het erewoord van de commandant. Voortdurend deed hij stomme dingen en hij merkte het niet eens.
(...)
Al snel realiseerde hij zich dat in het licht van de werkelijkheid een concentratiekamp anders lijkt dan vanachter een bureau, vooral in Auschwitz. En dat ondanks het feit dat KZ Sachsenhausen praktisch bij de voordeur van het hoofdkwartier in Oranienburg lag. Maar vanuit het hoofdkwartier en vanachter een bureau zie je alles anders, meestal beter. In Auschwitz zat Liebehenschel bijna altijd in zijn kantoor, order na order dicterend en rapporten schrijvend. Urenlang hield hij vergaderingen met zijn garnizoensofficieren terwijl de algemene toestand van het kamp verslechterde. Maar dat zag hij niet."
Over de reden waarom Liebehenschel al op 8 mei 1944 van zijn post als commandant van Auschwitz I werd ontheven doen verschillende verhalen de ronde. Höss meende te weten dat het te wijten was aan Liebehenschels tweede huwelijk met de vrouw die door de SD ervan werd beschuldigd dat ze langdurig met Joden contact had gehad nadat de Neurenberger wetten waren ingevoerd. Toen dat in Auschwitz bekend werd zou Oswald Pohl hebben ingegrepen en hem in mei 1944 naar KZ Majdanek bij Lublin hebben overgeplaatst. Ook Liebehenschel schijnt dit als reden te hebben vermoed. Een andere oorzaak van zijn relatief korte verblijf in Auschwitz lag wellicht in de opvatting van zijn meerderen dat Liebehenschel een te toegevende houding tegenover de gevangenen had. De laatste reden ligt het meest voor de hand omdat Liebehenschel van Heinrich Himmler toestemming kreeg om te trouwen toen hij al in Auschwitz werkte.
Na zijn vertrek uit Auschwitz werd Liebehenschel op 19 mei 1944 de laatste commandant van Majdanek. Echter, zijn verblijf daar was van zeer korte duur omdat het kamp in juli 1944 werd geëvacueerd voor het oprukkende Rode Leger. Voor het eerst verdween hij nu uit de directe invloed van het SS-hoofdkwartier, want hij belandde op 25 augustus 1944 in Triëst op het stafbureau van de Höhere SS- und Polizeiführer Odilo Globocnik. Daar bracht Liebehenschel de rest van de oorlog door.
Kort na het eind van de oorlog werd hij door het Amerikaanse leger gearresteerd en verhoord. Over zijn tijd als commandant van Auschwitz verklaarde Liebehenschel tegenover zijn Amerikaanse ondervragers:
"Ik was voor ieder mens daar, dat kan ieder afzonderlijk bevestigen. Wie wat anders beweert, liegt ... Ik heb van Auschwitz een sanatorium gemaakt. Dat klinkt belachelijk, maar dat zeggen de gevangenen".
Liebehenschel werd door de Amerikanen uitgeleverd aan Polen. Op 24 november 1947 begon in Krakau het zogenaamde eerste Auschwitzproces waar 41 stafleden van het kamp terechtstonden. Het proces werd gehouden op basis van het internationaal recht dat was gericht tegen oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid zoals vastgesteld tijdens de Neurenbergerprocessen. Op 22 december 1947 werd Arthur Liebehenschel door het Poolse Opperste Volksgerechtshof met 23 van zijn medebeklaagden ter dood veroordeeld. Op 24 januari 1948 werd hij bij zonsopgang in de Montelupich-gevangenis van Krakau opgehangen. Zij laatste woorden waren: "Es lebe Polen!". Zijn lichaam werd overgebracht naar het anatomisch instituut van de universiteit van Krakau om te dienen als studiemateriaal in de medicijnenfaculteit.
Eind 2002 werden twee dochters van Liebehenschel uit zijn eerste huwelijk, Antje en Barbara, door de Duitse televisiezender ZDF geïnterviewd.
Antje herinnert zich haar vader als een zorgzame man: "Hij was erg liefdevol en organiseerde voor ons altijd prachtige kerstfeesten. Iedere ochtend stond ik gelijk met hem op. Ik zie nog zijn hand waarmee hij voor mij broodjes met honing smeerde. Als zijn chauffeur hem afhaalde, ben ik dikwijls in mijn nachthemd in de auto meegereden naar het T-gebouw waar hij werkte".
De dochters is ook gevraagd naar wat ze over het werk van hun vader wisten. "Als ik in zijn kantoor zat, maakte ik mee hoe mannen binnenkwamen, hun hakken tegen elkaar sloegen en hem eerbiedig groetten. Als klein meisje, ik was 5 of 6 jaar oud, vond ik dat op de een of andere manier geweldig. Ik had geen benul van wat hij er deed, daarvoor was ik te klein".
Toen Liebehenschel naar Auschwitz werd overgeplaatst, schreef hij zijn kinderen, die bij zijn eerste vrouw woonden, een afscheidsbrief die de dochters hebben bewaard: "Ik zal jullie nooit vergeten. Als jullie je onschuldige kleine handen voor het gebed vouwen, vraag dan aan God dat ik altijd gezond mag blijven. Voor altijd, jullie papa."
Als commandant van het Stammlager Auschwitz werd Liebehenschel met een helse werkelijkheid geconfronteerd die hij eerder aan zijn bureau mee had helpen opbouwen. Zijn dochters zoeken naar verklaringen daarvoor. "Hij heeft verschrikkelijk geleden. Zijn tweede vrouw, die in Auschwitz bij hem woonde, heeft ons dat verteld. Als nieuwe transporten (in Birkenau, red.) aankwamen, moest hij ook naar het perron. Thuis zei hij dan: "Mijn God, vrouwen en kinderen!". Hij ging dan altijd lang douchen, alsof hij al het vuil moest afwassen."
Hun moeder kwam met het inktzwarte verleden van Liebehenschel niet in het reine en werd geestesziek. Antje en Barbara werden daarom door verschillende gezinnen geadopteerd en ze bleven leven met het wurgende gevoel dat ze medeverantwoordelijk waren voor wat hun vader had misdaan. Ook wilden ze de waarheid over hun vader weten. Antje: "Ik moest simpelweg weten wat voor een mens mijn vader was". Jaren na de oorlog begonnen de zusjes zelf onderzoek te doen. Ze bezochten Auschwitz en spraken met voormalige gevangenen. Het was voor hen een overwinning om de confrontatie met hun het verleden van hun vader aan te gaan, maar anders dan ze hadden gedacht werden ze overal, ook door de slachtoffers van Liebehenschel, hartelijk ontvangen. Antje: "Jarenlang hebben mijn zusje en ik de schuld van onze vader gedragen".
Als ze nog eenmaal de mogelijkheid hadden, wat zouden ze hun vader dan vragen? Antje: "Ik zou hem vragen: waarom ben je bij de SS gegaan, waarom heb je meegedaan? Waarom ben je er later niet uitgestapt? Als opgroeiend kind, nadat ik iedere dag had gehoord over het gruwelijke wat er was gebeurd, heb ik me dikwijls afgevraagd: waarom moest uitgerekend mijn vader daartoe behoren, waarom mijn vader?".