TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Middagzitting 2 09-05

SIR DAVID: Beklaagde, ik wil eerst dat u enkele vragen beantwoordt over uw loopbaan nadat u op 30 januari 1943 opperbevelhebber van de Marine werd. Als opperbevelhebber van de Marine had u de vergelijkbare rang van Rijksminister, klopt dat?
DÖNITZ: Ja, dat is correct.
SIR DAVID: U had ook het recht deel te nemen aan vergaderingen van het Reichskabinett, als dergelijke vergaderingen al plaats hadden gevonden.
DÖNITZ: Ik had het recht deel te nemen als een dergelijke vergadering, of mijn aanwezigheid bij een dergelijke vergadering door de Führer werd bevolen. Zo luidt het bevel woordelijk. Maar ik moet zeggen dat toen ik vanaf 1943 opperbevelhebber was, er geen vergaderingen van het Reichskabinett meer plaatsvonden.
SIR DAVID: Vanaf het moment dat u tot opperbevelhebber van de Marine werd benoemd, werd het Reich min of meer vanuit Hitler’s hoofdkwartier bestuurd, niet waar?
DÖNITZ: Dat is juist.
SIR DAVID: Het was een militaire dictatuur waarin de dictator in zijn militaire hoofdkwartier de mensen sprak die hij wilde spreken, dat is juist, niet waar?
DÖNITZ: Van een militaire dictatuur kan men niet spreken. Het was helemaal geen dictatuur. Er was een militaire afdeling en een burgerlijke en beide onderdelen waren verenigd in de hand van de Führer.
SIR DAVID: Ik begrijp het. Ik neem het laatste deel van uw antwoord over en we zullen niet twisten over het eerste.
Nu, u ontmoette hem op 119 dagen in iets meer dan twee jaar, bent u het daarmee eens?
DÖNITZ: Ja, maar in dat verband moet worden opgemerkt dat vanaf 30 januari 1943, toen ik opperbevelhebber van de Marine werd tot eind januari 1945, ongeveer twee jaar, het maar 57 keer was, denk ik. Het hogere aantal komt voort uit het feit dat ik gedurende de laatste maanden van de oorlog deelnam aan de middagbespreking van de situatie die dagelijks in de Vossstrasse in Berlijn plaatsvond.
SIR DAVID: Ik wil u wat vragen over enkele daarvan. Bij een aantal van deze besprekingen was Beklaagde Speer aanwezig, niet waar?
DÖNITZ: Ik herinner me niet of hij in persoon aanwezig was tijdens de bespreking van de militaire situatie. Feitelijk had Minister Speer als burger niets te maken met een bespreking van de militaire situatie. Maar het is best mogelijk dat hij er bij enkele gelegenheden bij was, bijvoorbeeld wanneer de productie van tanks en andere zaken werd besproken die direct in verband stonden met Hitler’s militaire overwegingen.
SIR DAVID: Dat was precies wat ik u wilde vragen, of de gelegenheden waarop Beklaagde Speer aanwezig was juist die waren wanneer u inging op kwesties van bevoorrading, dat wil zeggen bevoorrading voor de diverse afdelingen waaronder aanvoer voor de Marine.
DÖNITZ: Vraagstukken over bevoorrading voor de Marine werden nooit tijdens de grote besprekingen over de militaire situatie besproken. Ik besprak deze zaken met de Führer gewoonlijk alleen, zoals ik al heb gezegd, in aanwezigheid van Jodl en Keitel. Ik diende deze vragen bij de Führer in nadat ik tot overeenstemming was gekomen met Minister Speer, aan wie ik alle kwesties rond bewapening voor de Marine had overgedragen toen ik opperbevelhebber van de Marine werd. Dat was in grote lijnen de situatie.
SIR DAVID: Maar, net als het hoofd van iedere dienst moest u iets te weten komen over prioriteiten, materialen en arbeid. U zou willen weten hoe gedurende de volgende periode de arbeid werd toegewezen, niet waar?
DÖNITZ: Ik wilde voor elkaar krijgen dat door een beslissing van de Führer Minister Speer bevel zou krijgen het grootst mogelijke aantal nieuwe U-boten te bouwen dat ik toen nodig had. Maar er waren beperkingen in de hoeveelheden die door Speer’s ministerie aan elke afdeling van de strijdkrachten moesten worden toegewezen.
SIR DAVID: En daarom zou u er erg in geïnteresseerd zijn het aantal arbeiders te weten dat aan aanvulling voor de Marine werkte en aan de andere aanvullingen om er voor te zorgen dat u kreeg wat u toekwam, niet waar?
DÖNITZ: Het spijt me zeer maar daarop kan ik u geen antwoord geven. Ik heb nooit geweten en weet nu ook niet, hoeveel arbeiders Speer gebruikte voor de productie van wapens voor de Marine. Ik weet zelfs niet of Speer u dat antwoord kan geven want bijvoorbeeld de constructie van duikboten vond in vele fabrieken verspreid door het hele Reich plaats. De onderdelen werden dan op scheepswerven geassembleerd. Daarom heb ik geen idee hoe groot de capaciteit aan arbeid was die aan de Marine werd toegewezen.
SIR DAVID: Herinnert u zich Speer omschreven te hebben als de man die de Europese productie in zijn hand had? Dat was op 17 december 1943. Ik zal u zo direct het document overhandigen. Maar herinnert u zich hem zo te hebben omschreven?
DÖNITZ: Ja, dat weet ik heel goed.
SIR DAVID: En wist u ook heel goed dat Speer zijn arbeiders kreeg uit buitenlandse arbeiders die naar het Reich waren overgebracht?
DÖNITZ: Ik wist natuurlijk dat er buitenlandse arbeiders in Duitsland werkten. Het is net zo vanzelfsprekend dat ik als opperbevelhebber van de Marine me er niet mee bezig hield hoe deze arbeiders werden geworven. Dat was mijn zaak niet.
SIR DAVID: Heeft Gauleiter Sauckel u bij gelegenheid van deze trip niet verteld dat hij vijf miljoen buitenlandse arbeiders naar het Reich had gebracht, waarvan er maar 200.000 vrijwillig waren gekomen?
DÖNITZ: Ik heb nooit een gesprek met Gauleiter Sauckel gehad. Ik heb nooit met wie dan ook gesprekken gehad over kwesties betreffende arbeiders.
SIR DAVID: Beklaagde, u was in het vijfde en zesde jaar van de oorlog hoofd van een onderdeel van de krijgsmacht. Moest Duitsland, net als ieder ander land, niet het onderste uit de kan halen waar het ging om arbeiders voor al haar benodigdheden. Had u niet dringend arbeiders nodig, net ieder ander oorlogvoerend land?
DÖNITZ: Ik denk ook dat we arbeiders nodig hadden.
SIR DAVID: Wilt u het Tribunaal doen geloven dat u na deze gesprekken met Speer en Hitler niet wist dat u deze arbeiders kreeg doordat buitenlandse arbeiders werden gedwongen naar Duitsland te gaan en daar ingezet te worden?
DÖNITZ: Gedurende mijn gesprekken met Hitler en Speer kwam het systeem van het verkrijgen van deze arbeiders nooit ter sprake. De methodes interesseerden me helemaal niet. Gedurende deze gesprekken kwam de kwestie arbeid nooit ter sprake. Ik was er alleen in geïnteresseerd hoeveel duikboten ik zou krijgen, met andere woorden, hoe groot mijn portie was in termen van gebouwde schepen.
SIR DAVID: U wilt het Tribunaal doen geloven dat u dat besprak met Speer en hij u nooit vertelde waar hij zijn arbeiders vandaan haalde? Is dat uw antwoord op dit punt?
DÖNITZ: Ja, dat is mijn antwoord en dat is de waarheid.
SIR DAVID: Herinnert u zich, voordat we van het industriële gedeelte afstappen, dat bij bepaalde vergaderingen de vertegenwoordigers van kolen en transport, en Gauleiter Kaufmann, de Reichskommissar voor Scheepvaart aanwezig waren bij gesprekken die u met de Führer had?
DÖNITZ: Nee.
SIR DAVID: Neemt u van mij aan dat ze wel degelijk aanwezig waren tijdens die vergaderingen. Hield u zich bezig met algemene problemen rond scheepvaart en transport?
DÖNITZ: Nooit. Waar het transport over zee betreft – het is waar. Ik dacht aan zaken te land. Ik dacht dat u te land bedoelde. Ik heb al verklaard dat ik tegen het einde van de oorlog veel belang stelde in de tonnage van koopvaardijschepen want deze scheepsruimte, die ik nodig had om militaire transporten te verzorgen vanuit Noorwegen, van en naar het Oosten en voor het transport van vluchtelingen, die scheepsruimte viel niet onder mijn gezag maar onder dat van Gauleiter Kaufmann, de Rijkscommissaris voor Scheepvaart. Dus, bij vergaderingen en gesprekken die gingen over de situatie van het transport over zee was ik natuurlijk aanwezig.
SIR DAVID: Laten we een ander onderwerp nemen uit die 119 dagen. Op 39 van deze dagen was Beklaagde Keitel ook aanwezig op het hoofdkwartier en Beklaagde Jodl ongeveer net zo vaak.
DÖNITZ: Het spijt me, ik heb de datum niet verstaan.
SIR DAVID: Ik zal het herhalen. Op 39 van deze besprekingen tussen januari 1943 en april 1945 was Beklaagde Keitel ook aanwezig op het hoofdkwartier en Beklaagde Jodl ongeveer net zo vaak. Nu, is het waar dat u in hun aanwezigheid de algemene strategische situatie besprak of luisterde naar de bespreking?
DÖNITZ: Ik zou willen opmerken dat het woord “bespreking” de zaak niet helemaal omschrijft. Het was eerder, zoals ik ....
SIR DAVID: Wel, u kiest het woord en zegt u het maar.
DÖNITZ: Het was, zoals ik het omschreef een grootschalige discussie over de militaire situatie en tijdens deze discussie hoorde ik natuurlijk ook verslagen over de situatie van het leger. Dat heb ik al uitgelegd.
SIR DAVID: Ik wil het alleen maar heel duidelijk krijgen dat u in deze twee jaar alle gelegenheid had de militair strategische toestand te begrijpen en te beseffen.
DÖNITZ: Ja.
SIR DAVID: Wel nu; bij 20 van deze gelegenheden was Beklaagde Göring aanwezig. Beklaagde Göring was er in twee hoedanigheden: als opperbevelhebber van de Luftwaffe en als politicus. Wat deed hij bij deze 20 gelegenheden?
DÖNITZ: Reichsmarschall Göring was aanwezig als opperbevelhebber van de Luftwaffe wanneer de militaire situatie werd besproken.
SIR DAVID: En dus zou u van Beklaagde Göring volledige kennis en inzicht hebben gekregen in de situatie en de positie van de Luftwaffe gedurende deze periode?
DÖNITZ: Voor zover het mijn onregelmatige aanwezigheid bij deze gesprekken betrof, waarin alleen onderdelen werden behandeld – een algemeen beeld werd tijdens dergelijke gesprekken nooit gegeven – voor zover ik uit die onderdelen een mening kon vormen die natuurlijk altijd incompleet was. Dat is de reden waarom ik nooit uitspraken deed over militaire zaken buiten de Marine.
SIR DAVID: Laat mij u op dit punt nog een vraag stellen. Inhakend op wat Dr. Laternser vroeg; op 29 juni 1944 waren naast de beklaagden Keitel, Jodl en Göring ook Veldmaarschalk Von Rundtstedt en Veldmaarschalk Rommel aanwezig; mag ik u eraan herinneren dat dit drie weken na de invasie van de Geallieerden in het Westen was. U kreeg de gelegenheid, niet waar, inzicht te krijgen in de strategische positie na de Geallieerde invasie in Normandië?
DÖNITZ: Ja, daaruit kreeg ik een indruk van de situatie nadat de Geallieerden daar voet aan land hadden gezet. Ik was in een positie om verslag uit te brengen aan de Führer welke van mijn nieuwe kleine aanvalswapens ik in die sector kon inzetten.
SIR DAVID: Nu, laat ons een ander aspect van de regering in het algemeen aansnijden.
Bij een aantal gelegenheden was Reichsführer Himmler aanwezig bij deze conferenties – laat ik ze zo maar noemen – niet waar?
DÖNITZ: Ja. Als Reichsführer-SS Himmler er was, en voor zover ik mij herinner gebeurde dat een of twee keer, was het vanwege zijn Waffen-SS.
SIR DAVID: Neemt u van mij aan dat hij als aanwezig was gemeld bij tenminste zeven gelegenheden en dat Fegelein, zijn vertegenwoordiger op het hoofdkwartier, als present is gemeld bij vijf gelegenheden. Wat besprak Himmler over de Waffen-SS, de activiteiten van de Totenkopf divisie?
DÖNITZ: Dat kan niet waar zijn. Fegelein was altijd aanwezig tijdens de bespreking van de militaire situatie, hij sloeg er nooit een over want hij was een permanente vertegenwoordiger. Als de Reichsführer tijdens deze gesprekken aanwezig was bracht hij alleen maar verslag uit over de Waffen-SS, die divisies van de Waffen-SS die ergens onder commando van het leger werden ingezet. Ik ken de namen van die afzonderlijke divisies niet, ik denk niet dat de Totenkopf divisie er ook bij hoorde; Ik heb nooit gehoord dat het zo was, er was wel een Wiking of ....
SIR DAVID: Dat was omdat ze voornamelijk in concentratiekampen actief waren en u beweert dat Himmler dat nooit noemde?
DÖNITZ: Dat Totenkopf divisies in concentratiekampen actief waren hoorde ik pas hier in Neurenberg. Het werd daar niet genoemd. Ik heb al gezegd dat gedurende de militaire besprekingen alleen militaire zaken werden besproken.
SIR DAVID: Nu, over Beklaagde Kaltenbrunner wordt gemeld dat hij daar slechts eenmaal aanwezig was, op 26 februari 1945, toen er een aanzienlijk aantal SS bonzen bijeen was. Wat besprak u toen met hem?
DÖNITZ: Het is niet juist dat Kaltenbrunner slechts eenmaal aanwezig was. Voor zover ik mij herinner was hij twee, drie of vier keer aanwezig, in ieder geval zag ik hem gedurende de laatste maanden van de oorlog twee, drie of vier keer. Kaltenbrunner zei er nooit een woord, zover ik me herinner stond hij erbij en luisterde alleen maar.
SIR DAVID: Wat ik u het Tribunaal wil laten vertellen is dit: Wat was het onderwerp van het gesprek dat u daar had, niet alleen met Beklaagde Kaltenbrunner, maar SS-Obergruppenführer Steiner, uw eigen kapitein was aanwezig en Luitenant-generaal Winter. Waarom waren die heren daar en wat hoorde u van hen?
DÖNITZ: Wie is die kapitein en wie is Luitenant-generaal Winter?
SIR DAVID: Kapitein Von Assman; ik nam aan dat hij de kapitein was die u begeleidde, ik kan het echter mis gehad hebben – Kapitein-ter-Zee Von Assman. Dan waren daar Luitenant-generaal Winter, SS-Obergruppenführer Steiner en SS-Obergruppenführer Kaltenbrunner. Wat besprak u op 26 februari 1945?
DÖNITZ: Ik moet in dit verband een ding opmerken: Kapitein Von Assman was bij iedere bespreking van de algehele situatie aanwezig.
SIR DAVID: Een moment. U kunt ons later iets vertellen maar luistert u eerst naar mijn vraag. Wat besprak u op 26 februari 1945 met deze heren van de SS?
DÖNITZ: Dat kan ik me nu niet herinneren. Ik herinner me echter wel dat Steiner een bevel kreeg met betrekking tot de legergroepen in Pommeren die vanuit het noorden naar het zuiden moesten optrekken om Berlijn te ontzetten. Ik geloof dat toen Steiner aanwezig was deze vraag, die mij niet aanging, werd besproken.
SIR DAVID: Ik wil dat u even nadenkt voordat we van dit thema afstappen. U was het met mij eens dat bij een aantal bijeenkomsten, een groot aantal, Keitel en Jodl aanwezig waren, Göring bij niet zo veel, die u over de situatie van leger en luchtmacht in Duitsland zouden kunnen inlichten: daar was aanwezig Beklaagde Speer die u over de positie van de productie zou kunnen inlichten; daar was aanwezig Himmler of zijn vertegenwoordiger Fegelein die u zou kunnen inlichten over de veiligheidssituatie; en u was zelf aanwezig om de situatie van de Marine te schetsen. Op alle bijeenkomsten was de Führer aanwezig die de beslissingen nam. Ik leg aan u voor, Beklaagde, dat u gedurende deze jaren net zo volledig deel uitmaakte van de regering van Duitsland als ieder ander, afgezien van Adolf Hitler zelf.
DÖNITZ: Naar mijn mening is die omschrijving niet juist. Bij deze besprekingen van de algehele situatie gaf Speer noch iemand anders een volledig overzicht van het werk dat was gedaan. Integendeel, slechts dringende problemen van de dag werden besproken. Zoals ik al heb gezegd, werden de gebeurtenissen van de laatste 24 uur besproken en wat er aan gedaan moest worden. Dat er een grote staf was die met zijn rapporten een algeheel beeld schetste, daar was geen sprake van; zo was het helemaal niet. De enige die een compleet beeld van de situatie had, was de Führer. Bij deze besprekingen van de militaire situatie werden de gebeurtenissen van de laatste 24 uur en de te nemen maatregelen besproken. Zo liggen de feiten. Daarom kan men niet stellen dat iemand van de aanwezigen een volledig beeld had. Eerder had iedereen een duidelijk beeld van de afdeling waarvoor hij verantwoordelijk was. Er is geen sprake van een totaalbeeld in de hoofden van een van de deelnemers. Alleen de Führer had dat.
SIR DAVID: Wel, ik ga niet met u in discussie maar ik neem aan, Beklaagde, dat u zegt – zoals we al van zoveel beklaagden hebben gehoord – dat u niets wist over het stelsel van slavenarbeid, u wist niets over het uitroeien van de Joden en u wist niets over slechte toestanden in concentratiekampen. U gaat ons toch niet vertellen dat u niets wist over dat alles, niet waar?
DÖNITZ: Dat spreekt voor zich omdat we hier hebben gehoord hoe al deze zaken geheim werden gehouden; en wanneer men het feit in gedachten houdt dat iedereen in deze oorlog zijn eigen doelen met het maximum aan energie nastreefde, is dat helemaal niet verwonderlijk. Om een voorbeeld te geven, ik hoorde over toestanden in concentratiekampen .....
SIR DAVID: Voor het moment wil ik alleen uw antwoord en dat hebt u mij gegeven. Ik wil nu met u aan een thema komen dat ruim binnen uw gebied lag en dat is het bevel voor het fusilleren van commando’s, door de Führer uitgevaardigd op 18 oktober 1942. U hebt ons verteld dat u dat bevel ontving toen u Vlagofficier U-boten was. Herinnert u zich het document waarmee de Staf Marineoperaties u dit bevel doorgaf?
“Dit bevel mag niet schriftelijk worden doorgegeven door flottieljeleiders, sectiecommandanten of officieren van gelijke rang.”
“Na mondelinge melding aan ondergeschikte secties moeten de bovengenoemde officieren dit bevel overhandigen aan de eerst hogere sectie die verantwoordelijk is voor intrekking en vernietiging hiervan”. Herinnert u zich dat?
DÖNITZ: Ja, ik heb het weer gelezen toen ik het bevel hier zag. Maar aan de andere kant staat er ook dat deze maatregel al in een Wehrmachtsbericht was aangekondigd.
SIR DAVID: Wat ik van u wil weten is dit: Waarom die strenge geheimhouding rond deze order bij het verdelen binnen de Marine?
DÖNITZ: Ik begreep die vraag niet. Ik weet helemaal niet of die strenge geheimhouding ook in acht werd genomen. Ik ben van mening dat in 1942 alle marineofficieren erover waren ingelicht.
SIR DAVID: Dit is op 28 oktober, tien dagen nadat het bevel was uitgevaardigd. Ik ga niet met u in discussie over bijvoeglijke naamwoorden, beklaagde. Laat me het dan zo stellen: Waarom vereiste de verdeling binnen de Marine een dergelijke mate van geheimhouding?
DÖNITZ: Dat weet ik niet. Ik heb het rooster voor uitdeling niet opgesteld. Ik ontving destijds dat bevel als frontofficier. Ik weet het niet.
SIR DAVID: Binnen drie maanden daarna was u Opperbevelhebber van de Marine. Vroeg u toen niet om inlichtingen?
DÖNITZ: Wat zegt u?
SIR DAVID: Vroeg u nooit om inlichtingen?
DÖNITZ: Nee, dat deed ik niet. Ik heb u al gezegd dat ik dit bevel kreeg als Commandant U-boten en voor zover het mijn werkgebied betrof trok ik mij er niets van aan en tweede, mannen die tijdens marineoperaties gevangen waren genomen, werden uitdrukkelijk uitgesloten; dus, zo ver het gaat was dit bevel niet van feitelijk belang. Gezien het enorme aantal zaken die mij bezig hielden toen ik Opperbevelhebber van de Marine werd was het logisch dat het niet bij mij opkwam om me met dit nieuwe bevel bezig te houden. Ik dacht er helemaal niet aan.
SIR DAVID: Bij gelegenheid zal ik u een memorandum van de Marinestaf overleggen dat aantoont dat die order aan u is voorgelegd. Herinnert u zich dat?
DÖNITZ: Als u verwijst naar het memorandum dat zich in mijn akte van beschuldiging bevindt, dan kan ik alleen maar zeggen dat dit memorandum niet aan mij is overhandigd, zoals duidelijk uit deze notitie blijkt.
SIR DAVID: Wat ik u wil vragen voordat de zitting wordt geschorst is: Stemde u in met dit bevel of niet?
DÖNITZ: Ik heb u al verteld dat ....
SIR DAVID: Nee, dat hebt u niet. Ik wil dat u het Tribunaal het nu verteld en u kunt antwoorden met “Ik stemde er mee in” of “ik stemde er niet mee in.” Stemde u wel of niet in met dit bevel aan uw commandanten?
DÖNITZ: Vandaag de dag stem ik niet in met dat bevel omdat ik hier heb vernomen dat het uitgangspunt niet zo goed was. ....
SIR DAVID: Stemde u ermee in toen u begin 1943 Opperbevelhebber van de Marine werd? Stemde u er toen mee in?
DÖNITZ: Als opperbevelhebber van de Marine hield ik me niet met dit bevel bezig. Toen ik nog commandant U-boten was beschouwde ik het, zoals ik al heb uitgelegd, gewoon als een bevel tot wraakneming. Het was niet aan mij om een onderzoek te beginnen of de zaak op te nemen met het bureau dat het had uitgevaardigd om na te gaan of het uitgangspunt correct was of niet. Het was niet aan mij om een onderzoek te beginnen op basis van internationaal recht. En het was heel duidelijk in Punt 1 van het bevel dat de vijand, de tegenstander hier de grenzen van de Geneefse Conventie had overschreden doordat ze gevangenen ombrachten en dat we daarom als represaille bepaalde maatregelen moesten nemen. Of deze represailles nodig waren of dat ze volledig werden gerechtvaardigd door de voorwaarden in Punt 1, dat is iets wat ik niet wist en niet kon weten.
SIR DAVID: Dit is mijn laatste vraag. Ik wil dat u probeert een direct antwoord te geven, als u dat kunt. Stemde u begin 1943 wel of niet in met dit bevel?
DÖNITZ: Ik kan u geen antwoord geven omdat ik begin 1943 niet aan dat bevel dacht en me er niet mee bezig hield. Daarom kan ik niet zeggen hoe dat bevel mij op dat bepaalde tijdstip raakte. Ik kan u alleen vertellen hoe het me raakte toen ik het las als commandant U-boten; en ik kan u ook vertellen dat ik vandaag die order afwijs, nu ik te weten ben gekomen dat het uitgangspunt voor dit bevel niet zo goed was. En ten derde zeg ik u dat ik tijdens maritieme oorlogvoering persoonlijk elke vorm van represaille afwijs – elke vorm, in elk geval en wat de aanleiding ook mag zijn.
SIR DAVID: Ik zal u morgen nog enkele vragen stellen omdat het nu tijd is om te schorsen.
(de zitting werd verdaagd tot 10 mei 1946, 10:00 uur.)

Definitielijst

dictatuur
Staatsvorm waarbij de macht in een land in de handen is van één persoon, de dictator. Oorspronkelijk een Romeinse staatsvorm voor tijden van nood, waarbij de totale macht 6 maanden in de handen lag van één persoon om de crisis het hoofd te bieden.
divisie
Bestond meestal uit tussen de een en vier Regimenten en maakte meestal deel uit van een Korps. In theorie bestond een Divisie uit 10.000 - 20.000 man.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Gauleiter
Leider en vertegenwoordiger van de NSDAP in een Gau.
Geallieerden
Verzamelnaam voor de landen / strijdkrachten die vochten tegen Nazi-Duitsland, Italië en Japan gedurende WO 2.
invasie
Gewapende inval.
Luftwaffe
Duitse luchtmacht.
Rijkscommissaris
Titel van onder andere Arthur Seyss-Inquart, de hoogste vertegenwoordiger van het Duitse gezag tijdens de bezetting in Nederland.
sectie
Een sectie is van oudsher een van de kleinste eenheden in het leger. In de Franse tijd vormden twee secties samen een peloton. In de periode voor de Tweede Wereldoorlog was binnen het Nederlandse leger een sectie het equivalent van wat men naoorlogs peloton is gaan noemen.
Totenkopf
Letterlijk: doodshoofd. Symbool dat door de SS werd gevoerd. Ook de naam van een SS divisie.

Afbeeldingen

Karl Dönitz, bevelhebber over de duikboten van de Kriegsmarine en Hitlers opvolger als rijkspresident. Bron: Imperial War Museums.

Ochtendzitting 1 10-05-1946

(Beklaagde Dönitz neemt weer plaats in de beklaagdenbank.)
De PRESIDENT: Sir David, ik begrijp dat er enkele aanvullende aanvragen liggen voor getuigen en documenten, waarover we vermoedelijk niet lang hoeven te praten. Is dat zo?
SIR DAVID: Edelachtbare, ik heb de uiteindelijke instructies nog niet ontvangen. Ik kan er op heel korte termijn uitsluitsel over geven. Ik zal Majoor Barrington laten roepen.
De PRESIDENT: Het Tribunaal stelt daarom voor morgen tot kwart voor twaalf in openbare zitting bijeen te komen om het Proces op de normale wijze te voeren en daarna, om kwart voor 12 de aanvullende aanvragen achter gesloten deuren te behandelen.
SIR DAVID: Edelachtbare, we zullen er morgen om kwart voor 12 klaar voor zijn.
De PRESIDENT: Heel goed.
SIR DAVID: Beklaagde, het eerste document met betrekking tot het Kommandobefehl van de Führer van 18 oktober 1942 waarnaar ik u wil laten kijken staat op pagina 65 van het Engelse documentenboek en op pagina 98 van het Duitse. Het is Document nummer C-178, Bewijsstuk USA-544. U zult zien dat het document is gedateerd op 11 februari 1943. Dat is ongeveer 12 dagen nadat u het stokje als opperbevelhebber overnam en u zult aan de referentie dat het naar “1 SKL Ii” ging. Dat is de afdeling internationaal recht en oorlogsbuit van uw Staf Operaties, niet waar - Admiraal Eckardt’s afdeling?
DÖNITZ: Nee, het is gericht aan de eerste sectie van de Staf Marineoperaties, dat wil zeggen de operationele sectie. Het document kwam van Eckardt en is aan de eerste sectie gezonden, het hoofd van de sectie.
SIR DAVID: Maar ik heb het wel goed wat betreft de referentie waarover ik u vroeg, 1 SKL Ii, dat is Admiraal Eckardt’s afdeling. Dat is de referentie naar Admiraal Eckardt’s afdeling voor internationaal recht?
DÖNITZ: Nee, nee, nee. Het is de afdeling waar Admiraal Eckardt ook werkte. Admiraal Eckardt was ambtenaar op die afdeling.
SIR DAVID: En de derde SKL op de volgende regel is de afdeling pers zoals u zei, niet waar?
DÖNITZ: Nee. De derde sectie van de SKL verzamelde informatie die aan de Marine was gezonden en bracht er verslag over uit.
SIR DAVID: Ik zie dat het pers en inlichtingen was. Is dat juist of niet?
DÖNITZ: Ja, het was pers en inlichtingen.
SIR DAVID: Nu, ik wil dat u het Tribunaal op drie punten uit dit document helpt. U herinnert zich dat ik u gisteren vroeg naar de mate van geheimhouding van het oorspronkelijke Führerbefehl van 18 oktober. Als u naar de tweede alinea kijkt ziet u daar staan
“ ...... kreeg de aanduiding streng geheim alleen omdat daarin wordt vermeld (1) dat .... sabotage organisatie .... kunnen onheilspellende gevolgen krijgen .... en (2) dat het fusilleren van gevangenen in uniform die op militair bevel handelen moet worden uitgevoerd, zelfs nadat zij zich vrijwillig hebben overgegeven en om genade gevraagd.”
Ziet u dat?
DÖNITZ: Ja, ik heb het gelezen.
SIR DAVID: Bent u het ermee eens dat dit een van de redenen was om dit bevel de classificatie streng geheim mee te geven?
DÖNITZ: Deze uitgewisselde notities tussen Eckardt en het hoofd van de afdeling zijn niet aan mij overlegd, zoals duidelijk blijkt uit de initialen die in het boek staan.
SIR DAVID: Is dat de reden waarom u mijn vraag niet beantwoord? Bent u het ermee dat dat de reden is om dit document als streng geheim aan te duiden?
DÖNITZ: Dat weet ik niet. Dat kan ik u niet zeggen omdat ik dit Kommandobefehl niet heb uitgevaardigd. Er staat in het Kommandobefehl aan de ene kant dat deze mensen gevangenen hebben vermoord. Zo heb ik het als commandant van de U-boot vloot gelezen, aan de andere kant ...
SIR DAVID: Ik geef u nog een keer de gelegenheid mijn vraag te beantwoorden. U was Opperbevelhebber van de Duitse Marine. Zegt u dat u niet in staat bent om deze vraag te beantwoorden: Is de reden die in alinea 2 van dit document wordt vermeld de juiste reden om de classificatie streng geheim aan dit Führerbefehl van 18 oktober te geven? Nu hebt u de laatste kans om die vraag te beantwoorden. Wilt u antwoord geven of niet?
DÖNITZ: Ja, dat zal ik. Ik acht het mogelijk, zeker omdat de juridische deskundige hier dat denkt. Of het de juiste is weet ik niet want ik heb het bevel niet uitgevaardigd. Aan de andere kant staat in dit bevel dat deze zaken niet zouden worden gepubliceerd in de bevelen voor het leger.
SIR DAVID: Dat was het volgende punt. In de volgende alinea staat dat gepubliceerd moet worden in de bevelen voor het leger het in gevecht uitroeien van sabotage eenheden, natuurlijk niet dat ze naderhand stilletjes door de SD worden neergeschoten – vermoord zou ik liever zeggen. Ik wil uw aandacht vestigen op de volgende alinea. Daar wordt het probleem aan de orde gesteld hoeveel saboteurs als een sabotage eenheid moeten worden gezien en er wordt voorgesteld dat een maximum van tien zeker als sabotage eenheid moet worden gezien.
Kijkt u nu naar de laatste alinea – die zal ik u langzaam voorlezen:
“Er moet worden aangenomen dat Amt III op de hoogte is van de bevelen van de Führer en dus passend zal reageren op de bezwaren van de Generale Staf van het Leger en de Operationele Staf van de Luftwaffe. Voor zover het de Marine betreft staat het nog te bezien of deze mogelijkheid moet worden benut om er zeker van te zijn” – let u op de volgende woorden – “dat na overleg met de Opperbevelhebber van de Marine alle betrokken afdelingen een volledig en duidelijk beeld hebben van de behandeling van leden van commando eenheden.”
Wilt u het Tribunaal doen geloven dat na die notitie van Eckardt’s afdeling, die aan de 1. SKL, het departement van uw Stafchef, moest worden getoond dat u nooit raad werd gevraagd hierover?
DÖNITZ: Ja dat zeg ik zeker en ik zal met behulp van een getuige bewijzen dat er hier geen initialen staan of een distributielijst is en deze getuige zal duidelijk bewijzen dat ik er geen rapport over heb ontvangen.
SIR DAVID: Admiraal Wagner was uw Stafchef?
DÖNITZ: Ja.
SIR DAVID: Goed, we zullen er verder geen tijd aan besteden.
DÖNITZ: Hij was niet mijn Stafchef, hij was het hoofd van die sectie. Hij was hoofd van Sectie 1. SKL waaraan dit bevel was gericht. Hij weet ongetwijfeld dat aan mij geen rapport werd uitgebracht. De omstandigheden zijn volkomen duidelijk.
SIR DAVID: Wel. Ik laat het hierbij als u zegt dat u het niet hebt gezien en ik verzoek u te kijken naar document 551-PS.
Edelachtbare, ik zal het Tribunaal een kopie overhandigen. Dit is Bewijsstuk USA-551 en is door Generaal Taylor op 7 januari ingediend.
(tot de getuige): Dat is een document gedateerd 26 juni 1944, het gaat over het Führerbefehl en er staat hoe het moet worden toegepast na de landingen van de Geallieerden in Frankrijk. Als u kijkt naar de uitdelingslijst ziet u dat nummer 4 aan het OKM is, 1. SKL. Dat is het departement waarover u me net terecht corrigeerde. Nu, hebt u – werd u dit document getoond waarin staat dat het Führerbefehl moet worden toegepast op commando eenheden die buiten het eigenlijke strijdtoneel in Normandië opereren? Werd dat document u getoond?
DÖNITZ: Nee, dat werd mij in geen geval getoond; volkomen terecht omdat de Marine hieraan part noch deel had.
SIR DAVID: U vertelde mij gisteren dat u zich met deze zaak bezig hield en dat u kleine boten had die operationeel waren tijdens de gevechten in Normandië. Dat vertelde u mij gisterenmiddag. Bent sinds gisterenmiddag van gedachten veranderd?
DÖNITZ: Nee, helemaal niet. Maar deze eenpersoonsduikboten opereerden op het water en hadden niets te maken met commando eenheden aan land. Dat blijkt ook duidelijk uit dit document – ik weet niet of het een origineel is van de 1. SKL want ik kan de paraaf niet zien. Ik ben er echter van overtuigd dat het niet aan mij is overhandigd omdat de Marine er niets mee te maken had.
SIR DAVID: Ik begrijp het. Wilt u naar Document Nummer 537-PS kijken, gedateerd 30 juli 1944.
Edelachtbare, dit is Bewijsstuk USA-553, ook ingediend door Generaal Taylor op 7 januari.
DÖNITZ: Waar is het?
SIR DAVID: De sergeant-majoor zal u de plaats aanwijzen. Dat is het document dat het Kommandobefehl van toepassing verklaart op “militaire missies” en u zult later weer zien dat op de verdelingslijst ook het OKM, afdeling SKL staat. Hebt u het gezien?
DÖNITZ: Ja, ik zie het.
SIR DAVID: Zag u het destijds ook toen het werd uitgevaardigd, eind juli 1944?
DÖNITZ: Het is heel zeker dat dit bevel niet aan mij is overlegd want het heeft alweer niets met de Marine te maken. De Marine had niets te maken met de bestrijding van partizanen.
SIR DAVID: Ik wil dat u nu snel even kijkt, ik wil er niet teveel tijd aan besteden, naar Document Nummer 512-PS.
Edelachtbare, dat is Bewijsstuk USA-546 dat ook op 7 januari door Generaal Taylor is ingediend.
(tot de getuige): Dat is een rapport waarin de vraag wordt behandeld of commando’s niet onmiddellijk moeten worden omgebracht zodat ze kunnen worden ondervraagd en de vraag is of dat gedekt wordt door de laatste zin van het Führerbefehl en ik vestig uw aandacht erop dat het verwijst, met betrekking tot ondervragingen, naar de tweede zin:
“Het belang van deze maatregelen werd bewezen bij de incidenten van Glomfjord, de tweepersoons torpedo bij Trondheim en het zweefvliegtuig bij Stavanger.”
DÖNITZ: Ik kan het nu niet vinden.
SIR DAVID: Het is 512-PS.
De PRESIDENT: Sir David, misschien kunt u beter de eerste zin voorlezen.
SIR DAVID: Zoals u wilt.
DÖNITZ: Dit document dateert uit 1942. Destijds was ik Commandant U-boten van de Atlantische kust tot de Golf van Biskaje. Ik ken dit document helemaal niet.
SIR DAVID: Dat is uw antwoord maar het is 14 december 1942; en de kwestie wordt aan de orde gesteld die in de eerste zin staat die de President mij heeft opgedragen voor te lezen:
“Streng geheim: Volgens de laatste regel van het Führerbefehl van 18 oktober kunnen individuele saboteurs tijdelijk worden gespaard teneinde hen vast te houden voor ondervraging.”
Dan volgt de zin die ik heb voorgelezen. Dat was de kwestie die aan de orde werd gesteld en wat ik u wilde vragen was, kwam dat punt onder uw aandacht toen u in 1943 het opperbevel over de Marine in januari 1943 overnam? Kijkt u naar de laatste zin: “Het Rode Kruis en de BdS protesteerden tegen de onmiddellijke uitvoering van dit Führerbefehl.” DÖNITZ: Neem me niet kwalijk maar ik kan het nog steeds niet vinden. Ik heb de laatste zin nog niet gevonden. Waar staat dat?
De PRESIDENT: Onze vertaling luidt: “na de onmiddellijke uitvoering ...”
SIR DAVID: “Na,” Edelachtbare, het spijt me. Het is mijn fout. Ik dank u. “Protesteerden na de onmiddellijke ....” Neemt u mij niet kwalijk, ik heb het verkeerd voorgelezen.
DÖNITZ: Dat dateert van december 1942.
SIR DAVID: Dat is maar zes weken voordat u het overnam.
DÖNITZ: Ja. Ik ken deze telex niet. In ieder geval is het waarschijnlijk niet het Rode Kruis maar waarschijnlijk Reiko See, Reichskommissar für Seefahrt, neem ik aan. BdS is waarschijnlijk de leider van de SS in Noorwegen.
SIR DAVID: Maar de kwestie waarvan ik dacht dat die voor u van belang kon zijn was die tweepersoons torpedo. Ik dacht dat dat aan u gemeld zou zijn als een kwestie die de Marine aangaat. Als dat echter niet zo was kom ik toe aan een ander document nadat u die post overnam. Wilt u beklaagde document nummer 526-PS geven, 10 mei 1943.
Edelachtbare, dat is USA-502 en dat is op 2 januari ingediend door mijn collega Kolonel Storey.
(tot de getuige): U ziet dat het een rapport is – het is afkomstig van de afdeling van Beklaagde Jodl en is voorzien van notities ten behoeve van Beklaagde Jodl’s afdeling – over een vijandelijke kotter die opereerde vanuit de Shetlands, een kotter van de Noorse Marine; het rapport vermeldt de bewapening en stelt dat het een eenheid was voor het saboteren van versterkingen, geschutsopstellingen, staf- en troepenonderkomens en bruggen en dat het Führerbefehl werd uitgevoerd door de SD. Dat was een kotter die door de Noorse Marine werd opgeblazen, waarschijnlijk nadat ze waren aangevallen en er werden tien gevangenen vermoord. Werd dat onder uw aandacht gebracht?
DÖNITZ: Dit werd mij tijdens een verhoor getoond en mij werd ook gevraagd of ik geen telefoongesprek met Veldmaarschalk Keitel had gevoerd. Later werd ontdekt dat het de commandant van de Wehrmacht in het gebied was geweest die contact met het OKW had opgenomen. Het was een zaak voor de Wehrmacht en de SD, niet voor de Marine.
SIR DAVID: Als u ontkent daar ooit iets over gehoord te hebben, wilt u pagina 100 van het documentenboek opslaan?
Edelachtbare, dat is pagina 67 van het Britse documentenboek.
(tot de getuige): dat is een samenvatting, een samenvatting van het proces van de SD ...
DÖNITZ: Waar staat dat? Ik kan het niet vinden.
SIR DAVID: Pagina 100, zei ik. Als u zoekt kunt u het denk ik vinden. Het is pagina 67 van de Engelse tekst, als u het in die taal wilt volgen.
Nu zal ik het u uitleggen; ik denk dat u het al eerder heeft gelezen want u verwees er naar. Dat is een samenvatting door de auditeur-militair van het ingediende bewijsmateriaal tijdens het proces tegen de SS en ik wil u dat alleen maar in gedachten heeft.
Als u kijkt naar alinea vier dan zult u zien dat ze uit Lerwick op de Shetlands vertrokken voor deze maritieme operatie met het doel torpedo aanvallen op Duitse schepen voor de Noorse kust te doen en met het doel om mijnen te leggen. Alinea vijf: “De verdediging bestreed niet dat ieder bemanningslid ten tijde van de gevangenname een uniform droeg en er was overvloedig bewijsmateriaal van diverse personen, verscheidene daarvan waren Duits, dat ze na hun gevangenname de hele tijd uniformen droegen.”
Nu noemde u dit gisteren. U ziet dat in alinea zes:
“Getuige verklaart dat de gehele bemanning gevangen genomen en aan boord van een Duits marineschip werd gebracht, onder commando van Admiraal Von Schrader, de Admiraal Westkust. De bemanning werd naar het Bergenhus gebracht; daar werden ze op bevel van Korvettenkapitän Egon Drascher ondervraagd door Luitenant H.P.K.W. Fanger, een luitenant van de Marine Reserve; beide van de Duitse contraspionagedienst; en dit verhoor werd afgenomen op bevel van de Admiraal Westkust. Luitenant Fanger rapporteerde aan de officier belast met de inlichtingendienst in Bergen dat naar zijn mening alle bemanningsleden ervoor in aanmerking kwamen te worden behandeld als krijgsgevangenen en die officier rapporteerde op zijn beurt zowel mondeling als schriftelijk weer aan de Zeecommandant te Bergen en schriftelijk aan de Admiraal Westkust.” En dat is Admiraal Von Schrader.
Ik wil u nu die ene zin laten lezen waarvan ik denk dat u vindt dat die niet uit het verband van het bewijsmateriaal is gehaald, dat door Luitenant Fanger bij dit proces is ingebracht. Hem werd gevraagd:
“Hebt u enig idee waarom deze mensen aan de SD werden overgedragen?”
Als antwoord op die vraag wil ik dat u mij vertelt wie er verantwoordelijk was voor die overdracht. Dit waren uw officieren, dit was uw dienstvak; dat was de generaal met het bevel over de Noorse kust. Admiraal Schrader als commandant van deze sectie wiens mensen de bemanning gevangen namen. Dat zijn uw eigen officieren. Is het waar wat u het Hof gisteren heeft verteld dat de bemanning door de SD gevangen werd genomen? Hebt u enige reden om aan te nemen dat Luitenant Fanger niet de waarheid spreekt?
De PRESIDENT: Waar citeert u eigenlijk uit?
SIR DAVID: Het zijn de stenografische notulen gemaakt tijdens het proces tegen de SS.
De PRESIDENT: Zijn die ingediend?
SIR DAVID: Nee Edelachtbare, dat zijn ze niet maar een en ander voldoet aan Artikel 19.
Dr. KRANZBÜHLER: Ik ken het document dat gebruikt wordt niet. Mag ik het alstublieft hebben? Hier worden stenografische notulen, die ik nog niet heb gezien, gebruikt en volgens het reglement van het Tribunaal betreffende kruisverhoren moeten die aan mij worden overhandigd wanneer de getuige wordt gehoord.
SIR DAVID: Edelachtbare, met verschuldigde eerbied maar dit punt kwam gisteren ter sprake toen de beklaagde bepaalde uitspraken deed over Admiraal Von Schrader. Ik ondervraag hem over deze verklaringen en de enige manier waarop ik dit kan doen is gebruik te maken van documenten waarvan ik niet van plan ben die op andere wijze te gebruiken. Ik zal ze natuurlijk te zijner tijd aan Dr. Kranzbühler laten zien.
De PRESIDENT: Hebt u er een kopie van in het Duits? Die moesten in het Duits zijn afgelegd, die verklaringen.
SIR DAVID: Ik heb alleen het Engelse afschrift en ik wil Dr. Kranzbühler het wel laten lezen maar het is alles wat ik heb.
De PRESIDENT: Hebt u een ander afschrift dat u hem kunt geven?
SIR DAVID: Nee, ik heb slechts een afschrift toegezonden gekregen.
De PRESIDENT: Als u er mee klaar bent, wilt u dat afschrift dan aan Dr. Kranzbühler overhandigen?
SIR DAVID: Jawel, Edelachtbare.
De PRESIDENT: Gaat u verder.
SIR DAVID: Nu dan Beklaagde, hebt u enige reden te veronderstellen dat uw officier, Luitenant Fanger de waarheid niet spreekt als hij zegt dat deze mannen gevangen werden genomen door Admiraal Von Schrader?
DÖNITZ: Ik heb geen reden om die verklaring in twijfel te trekken want het hele geval is mij volkomen onbekend. Ik heb al verklaard dat het incident niet aan mij is gemeld, noch – dat kan ik bewijzen – aan het opperbevel van de Marine en ik heb u gisteren verteld dat ik alleen maar kon aannemen dat deze mannen – hier staat het, alinea zes – op een eiland gevangen werden genomen, niet door de Marine maar door eenheden van de politie. Als gevolg daarvan zei Admiraal Von Schrader dat zij geen gevangenen van de Marine maar van de politie waren en dat ze weer moesten worden overgedragen aan de politie; en om deze reden rapporteerde hij het niet.
Ik neem aan dat het zo is gebeurd. Ikzelf kan geen bijzonderheden over dit verhaal geven of uitleggen hoe het kon gebeuren want het is destijds niet aan mij gerapporteerd.
SIR DAVID: Dat is het punt waar ik zo aan toe kom. Er staat nergens in dit document dat ze gevangen werden genomen door de politie en in feite werden ze gevangen genomen door troepen onder Admiraal Von Schrader, die het eiland aanvielen waar deze boot lag gemeerd.
DÖNITZ: Daar weet ik niets van. In het document staat dat de mannen het eiland bereikten – de reden is onduidelijk. Dat de mannen met een of andere boot van het eiland werden gehaald is overduidelijk; maar ze kunnen natuurlijk gevangenen van de politie gebleven zijn als ze daar door de politie of de kustwacht gevangen waren genomen. Dat is de enige verklaring die ik kan bedenken, gezien Admiraal Von Schrader’s persoon.
SIR DAVID: Ik vroeg u alleen: uw eigen officier, Luitenant Fanger zegt dat ze door Admiraal Von Schrader’s troepen gevangen werden genomen en u zegt, als Luitenant Fanger dat zegt heb ik geen reden om aan te nemen dat hij de waarheid niet spreekt, is dat juist?
DÖNITZ: Mijn inschatting van de persoon Von Schrader deed mij gisteren aannemen dat het zo gebeurde. Omdat ik vandaag over Luitenant Fanger’s verklaring ben ingelicht kunnen de zaken anders gelopen zijn want ik kan het mis hebben.
SIR DAVID: Wilt u naar het einde van alinea 8 kijken, de laatste zin:
“Er was een onderhoud tussen Blomberg van de SS en Admiraal von Schrader ..“ en dan de laatste zin:
“Admiraal Von Schrader vertelde Blomberg dat de bemanning van deze torpedoboot aan de SD moest worden overgedragen op grond van bevelen van de Führer” - en daarna werden ze overgedragen. En de beambte van de SD die het verhoor afnam verklaarde tijdens het proces:
“... dat hij na het verhoor van mening was dat de bemanningsleden ervoor in aanmerking kwamen, te worden behandeld als krijgsgevangenen en dat hij zijn meerdere dienovereenkomstig informeerde.” Ondanks dit rapport en de protesten van een hogere officier werden deze mannen behandeld volgens het bevel van de Führer en gefusilleerd, het beschrijft hoe zij werden omgebracht en hoe men hun lichamen heimelijk liet verdwijnen. Wilt u beweren dat u daar nooit iets over hebt gehoord?
DÖNITZ: Nee, dat zeg ik niet en ik heb getuigen die het kunnen bewijzen. Als de SD’er dacht dat deze mannen niet in die categorie vielen zou hij verplicht zijn geweest dat aan zijn meerderen te melden en zijn meerderen zouden dan verplicht zijn geweest de juiste stappen te ondernemen.
SIR DAVID: U zegt dat u er al van uit gaat dat de Marine hen had ondervraagd, de Marine inlichtingendienst zei dat ze moesten worden behandeld als krijgsgevangenen en Admiraal Von Schrader zei dat ze moesten worden overgedragen aan de SS (hier worden SS en SD door elkaar gehaald. Vert.) en dat de SS hen ondervroeg en zei dat ze moesten worden behandeld als krijgsgevangenen en ondanks dat worden deze mannen vermoord? En u zegt dat u daar niets van wist? Zei uw Kapitän-zur-See Wildemann hier iets over tegen u?
DÖNITZ: Ik ken hem niet.
SIR DAVID: Laat me proberen uw geheugen op te frissen. Destijds was hij officier bij de staf van Admiraal Von Schrader en hij behandelde deze zaak. Nu is Kapitän Wildemann, dat moeten we tenminste aannemen of u moet iets anders weten, een betrouwbaar officier en hij zegt: “Ik weet dat Von Schrader een schriftelijk rapport over deze actie opstelde en ik zie geen enkele reden waarom de overdracht van de gevangenen aan de SD niet moest worden gerapporteerd”. Zegt u nog steeds dat u nooit enig rapport van Von Schrader kreeg?
DÖNITZ: Ja, ik zeg nog steeds dat ik geen enkel rapport ontving en ik ben er net zozeer van overtuigd dat het opperbevel van de Marine het ook niet ontving. Ik heb een getuige die dat kan bewijzen. Ik weet niet waar dat rapport gebleven is. Admiraal Von Schrader was niet rechtstreeks verantwoording schuldig aan het opperbevel van de Marine en het rapport kan naar het OKW zijn gestuurd, als dat al zou zijn opgesteld. Hoe dan ook, het opperbevel van de Marine ontving geen rapport over dit bijzondere geval, vandaar dat ik aanneem dat deze mannen in de eerste plaats door de politie op het eiland gevangen werden genomen. Anders denk ik dat Von Schrader het wel had gemeld.
SIR DAVID: Voordat u verdere verklaringen aflegt zou ik u er nog aan willen herinneren dat Kapitän Wildemann heeft gezegd en wat u waarschijnlijk heel goed weet, “Na de capitulatie zei Admiraal Von Schrader vaak dat de Engelsen hem verantwoordelijk zouden houden voor het overdragen van de gevangenen aan de SD,” en Admiraal Von Schrader was bevolen als gevangene naar Engeland te gaan toen hij zelfmoord pleegde. Wist u dat Admiraal Von Schrader zelfmoord heeft gepleegd?
DÖNITZ: Dat hoorde ik hier.
SIR DAVID: Wist u dat hij zich zorgen maakte – verantwoordelijk te worden gehouden voor dit bevel?
DÖNITZ: Nee, ik had er niet het geringste vermoeden van. Ik hoorde hier pas over zijn zelfmoord.
SIR DAVID: Wilt u het Tribunaal nog steeds doen geloven dat Admiraal Von Schrader geen verslag aan u uitbracht? Weet u dat een paar dagen na de verovering van deze MTB Admiraal Von Schrader het Ridderkruis van het IJzeren Kruis ontving?
DÖNITZ: Ja maar dat houdt geen verband met deze kwestie. Hij bracht geen verslag uit over deze kwestie en hij ging ook niet naar Berlijn voor zijn Ridderkruis, voor zover ik mij herinner.
SIR DAVID: Twee andere officieren, Oberleutnant Nelle en Seeoberfahnrich Bohm werden onderscheiden en in de aanbevelingen en oorkondes werd de verovering van deze MTB als reden gegeven voor deze onderscheiding. U zegt dat u daar niets van wist?
DÖNITZ: Ik weet er niets van en kan er niets van weten want de verantwoordelijke hogere officieren zouden deze onderscheidingen hebben behandeld en niet ikzelf. Het opperbevel van de Marine ontving geen rapport over deze zaak, anders zou dat aan mij zijn doorgegeven. Ik heb groot vertrouwen in mijn opperbevel en mijn getuige zal verklaren dat hij het ook niet heeft ontvangen en dat hij het had moeten ontvangen als het naar de Marine was gestuurd.
SIR DAVID: Mijn laatste vraag en ik stap van dit onderwerp af: Admiraal Von Schrader was een jonge officier en volgens u een zeer moedig officier. Wilt u het Tribunaal doen geloven dat de verantwoordelijkheid die Admiraal Von Schrader opbrak en hem zelfmoord deed plegen zijn verantwoordelijkheid was, dat hij u nooit om raad vroeg en u geen verantwoordelijkheid voor zijn daden aanvaardde? Is dat wat u het Tribunaal wilt doen geloven?
DÖNITZ: Ja, dat zweer ik want als Admiraal Von Schrader echt vanwege dit incident zelfmoord pleegde dan maakte hij een vergissing want hij behandelde marinepersoneel dat betrokken was bij een maritieme operatie op een verkeerde manier. Als dat waar is, handelde hij in strijd met bevelen. Hoe dan ook, mij bereikte niet de minste aanwijzing over deze kwestie.
De PRESIDENT: Sir David, wilt u beklaagde vragen wat hij bedoelde toen hij zei dat Von Schrader niet direct verantwoording schuldig was aan de Marine? Hij stond onder Admiraal Ciliax, niet waar die in die periode met verlof was?
DÖNITZ: Ik zei dat hij niet direct onder het opperbevel van de Marine in Berlijn stond. Dus als Admiraal Von Schrader al rapport uitbracht over de zaak, kwam dat rapport niet direct naar mij toe maar naar zijn onmiddellijke superieur in Noorwegen.
SIR DAVID: En die onmiddellijke superieur was Admiraal Ciliax die met verlof was – laat het verlof voor het moment maar even; zijn onmiddellijke superieur was Admiraal Ciliax?
DÖNITZ: Ja.
SIR DAVID: Laat ik het heel eerlijk stellen: Bedoelt u dat voor operaties in Noorwegen, Admiraal Ciliax handelde onder de commandant – verbetert u mij als ik het mis heb – was het Generaal Von Falkenhorst? Ik kan het me niet herinneren, misschien kunt u mij helpen. Herinnert u zich dat deze Admiraal handelde onder de opperbevelhebber in Noorwegen zodat u het Tribunaal kunt vertellen ...
DÖNITZ: Ja, voor zover het om het vasteland ging stond Admiraal Ciliax niet onder het opperbevel van de Marine maar onder de bevelhebber van de Wehrmacht in Noorwegen, Generaal Von Falkenhorst; maar ik kan alleen maar zeggen dat wanneer deze zaak de aanleiding was voor Von Schrader’s zelfmoord, dan is het Kommandobefehl niet juist uitgevoerd toen deze mannen, die tot de Marine behoorden en op een maritieme missie waren gestuurd, niet als krijgsgevangenen werden behandeld. Als dat is wat er gebeurd is – dat weet ik niet – heeft iemand ter plaatse een fout gemaakt.
SIR DAVID: Maar in elk geval zegt u dat ondanks de onderscheidingen voor deze actie u als Opperbevelhebber van de Marine er helemaal niets van wist. Is dat wat u zegt?
DÖNITZ: Ik verleende het Ridderkruis aan Admiraal Von Schrader om geheel andere redenen. Ik verleende het. Ik weet niets van onderscheidingen die aan de andere mensen die u noemde, werden verleend. Dat heeft niets met mij te maken want hun onmiddellijke superieuren hielden zich daarmee bezig. Ik weet ook niet of deze onderscheidingen echt verband houden met dit verhaal of dat ze om andere redenen werden verleend. Ik kan me nog steeds niet voorstellen – en kan ook niet geloven – dat een man als Admiraal Von Schrader marinepersoneel op een dergelijke manier zou behandelen. Het document vermeldt niet dat ze werden gedood tijdens een marine actie maar dat ze op een eiland gevangen werden genomen. Het lijkt me vreemd dat het opperbevel van de Marine daar geen rapport over heeft ontvangen omdat daarvoor orders waren uitgegeven en dat het Wehrmachtbericht er geen melding van maakte in overeenstemming met het Kommandobefehl. Al deze factoren spreken dit tegen. Persoonlijk kan ik mij geen mening vormen over deze affaire.
SIR DAVID: Beklaagde, ik treed niet in details. U kunt van mij aannemen dat het bewijs bij het proces luidde dat de kotter was aangevallen door twee marine eenheden. Als Dr. Kranzbühler denkt dat ik het mis heb zal ik het graag toegeven. Maar laten we op een ander onderwerp overgaan. De tijd dringt. Wilt u pagina 105 van het documentenboek opslaan?
DÖNITZ: Dan kan ik alleen maar zeggen dat het een duidelijke schending van bevelen was en dat het opperbevel van de Marine niet was ingelicht.
SIR DAVID: Ik wil met u naar het volgende punt gaan, pagina 105 in het Duitse, 71 in het Engelse documentenboek. Nu hoeven we geen problemen te hebben met dit document want het is door u ondertekend. Het is een memorandum betreffende meer arbeiders voor de scheepsbouw en u bent er waarschijnlijk goed mee op de hoogte maar wilt u naar de eerste zin kijken?
DÖNITZ: Neemt u me niet kwalijk, welke pagina is het?
SIR DAVID: Pagina 105, Bewijsstuk GB-211 Document nummer C-195, pagina 71 in het Engelse documentenboek.
DÖNITZ: Ja.
SIR DAVID: Als u nu naar de eerste zin wilt kijken: “Verder stel ik voor de werfploegen te versterken met gevangenen uit de concentratiekampen.....”
Ik denk dat we ons niet hoeven te vermoeien met koperslagers maar als u naar het einde van het document wilt gaan, het allerlaatste, in punt twee van de samenvatting staat:
“12.000 gevangenen uit concentratiekampen zullen als aanvullend personeel worden ingezet op de scheepswerven. De veiligheidsdienst is het hier mee eens.” Dit is uw document, dus ...
DÖNITZ: Ja.
SIR DAVID: We mogen dus aannemen dat u op de hoogte was van het bestaan van concentratiekampen.
DÖNITZ: Dat heb ik nooit ontkend.
SIR DAVID: En ik denk dat u nog verder ging, niet waar toen u op 28 september hiernaar werd gevraagd. Toen zei u:
“Ik wist in het algemeen wel dat we concentratiekampen hadden. Dat is duidelijk.
Vraag: “Van wie kwam u dat te weten?”
Antwoord: “Het hele Duitse volk wist dat.” Herinnert u zich dat te hebben gezegd?
DÖNITZ: Ja. Het Duitse volk wist dat er concentratiekampen bestonden; maar ze wisten niets over de toestanden en methoden daar binnen.
SIR DAVID: Het moet voor u nogal een verrassing zijn geweest toen Beklaagde Von Ribbentrop zei dat hij maar van twee gehoord had, Oranienburg en Dachau. Dat was nogal een verrassing voor u, niet waar?
DÖNITZ: Nee, dat was helemaal geen verrassing want ik wist zelf ook alleen maar van Dachau en Oranienburg.
SIR DAVID: Maar u zegt hier dat u wist dat er concentratiekampen waren. Waar dacht u uw arbeiders vandaan te krijgen? Welke kampen?
DÖNITZ: Uit deze kampen.
SIR DAVID: Dacht u dat al uw arbeiders Duitsers zouden zijn of dat het gedeeltelijk buitenlandse arbeiders zouden zijn?
DÖNITZ: Daar dacht ik helemaal niet aan. Ik zou nu willen uitleggen hoe die eisen tot stand kwamen. Tegen het einde van de oorlog kreeg ik tot taak grote transporten in de Baltische Zee te organiseren. Langzaam aan rees de noodzaak de honderdduizenden door armoede getroffen vluchtelingen uit de kustgebieden van Oost- en West-Pruisen weg te halen waar ze bloot stonden aan honger, epidemieën en bombardementen en ze naar Duitsland te brengen. Om deze reden won ik inlichtingen in over de handelsvaart die niet echt onder mijn gezag viel en zodoende hoorde ik dat van de acht schepen die in Denemarken waren besteld, er zeven door saboteurs in de laatste fase van afbouw waren vernietigd. Ik riep een vergadering bijeen van alle diensten die met deze schepen te maken hadden en vroeg hen: “Hoe kan ik u helpen zodat we scheepsruimte krijgen en beschadigde schepen sneller kunnen repareren.” Ik kreeg voorstellen van diverse kringen buiten de Marine, waaronder een voorstel dat reparatiewerk en zo kon worden versneld door gevangenen uit concentratiekampen in te zetten. Ter rechtvaardiging werd benadrukt dat gezien de uitstekende voedselvoorziening, dit werk zeer gewild zou zijn. Omdat ik niets wist van methoden en toestanden in de concentratiekampen nam ik deze voorstellen als vanzelfsprekend mee, zeker omdat er geen sprake van was de omstandigheden voor hen slechter te maken omdat ze beter voedsel zouden krijgen als ze werkten. En ik weet dat wanneer ik het tegengestelde had gedaan, hier ervan beschuldigd zou kunnen worden deze mensen de gelegenheid te hebben onthouden om beter voedsel te krijgen. Ik had niet de minste reden om dit te doen omdat ik toen niets wist van concentratiekampmethoden.
SIR DAVID: We zijn u zeer dankbaar voor uw uitleg. Maar ik wil alleen dat u mij vertelt, nadat u had voorgesteld 12.000 mensen uit concentratiekampen te halen, of u die ook kreeg?
DÖNITZ: Dat weet ik niet. Ik deed daar verder niets meer mee. Na de bijeenkomst liet ik een memorandum opstellen en aan de Führer overhandigen.
SIR DAVID: Blijf bij uw antwoord. Het antwoord is dat u niet wist of u ze al of niet kreeg, aangenomen dat u ze kreeg.
DÖNITZ: Ik kreeg ze helemaal niet. Ik had niets te maken met scheepswerven en dus weet ik niet hoe degenen, verantwoordelijk voor het werk op de scheepswerven, hun aanvullende arbeiders kregen. Ik weet het echt niet.
SIR DAVID: Maar u had een functie met enige verantwoordelijkheid; als u 12.000 mensen uit concentratiekampen naar de scheepsbouw haalt moeten ze samenwerken met mensen die niet uit concentratiekampen kwamen, niet waar?
DÖNITZ: Ja, zeker.
SIR DAVID: Wilt u het Tribunaal vertellen dat wanneer u om 12.000 mensen uit concentratiekampen vraagt, die misschien krijgt en die samenwerken met mensen die niet uit concentratiekampen komen, dat de toestanden binnen de concentratiekampen lang geheim blijven voor andere mensen en de leiders van Duitsland?
DÖNITZ: Allereerst weet ik niet of ze wel kwamen. Ten tweede, als ze kwamen kan ik me goed voorstellen dat ze opdracht hadden te zwijgen en ten derde weet ik niet eens uit welke kampen ze kwamen en of het geen mensen waren die al in andere kampen waren geplaatst vanwege het werk dat ze gedaan hadden. In elk geval maakte ik mij niet druk om de manier van uitvoeren enz. want het was mijn zaak niet; ik handelde namens bevoegde diensten buiten de Marine die arbeiders nodig hadden om reparaties sneller te kunnen uitvoeren zodat er iets kon worden gedaan aan de reparaties van koopvaardijschepen. Dat was mijn plicht, gezien de maatregelen die ik moest nemen voor het vervoer van deze vluchtelingen. Ik zou vandaag precies hetzelfde gedaan hebben. Dat is de situatie.
SIR DAVID: Wel nu, kijkt u wat verder naar beneden in het document, naar de vierde alinea, achter “Noot van vertaler.” Als u naar de Engelse tekst wilt kijken, de alinea die begint met: “Omdat elders ...” Hebt u dat gevonden? Dit is wat u ons hebt verteld nadat u uw zorgen uitdrukt over sabotage op Deense en Noorse scheepswerven. Ik wil alleen dat u kijkt naar uw voorstel hoe met saboteurs om te gaan.
“Omdat elders strafmaatregelen tegen hele werkploegen waar sabotage voorkwam succesvol zijn gebleken en bijvoorbeeld in Frankrijk sabotage op scheepswerven geheel werd onderdrukt, kunnen mogelijk overeenkomstige maatregelen voor Scandinavische landen worden overwogen.” Dat stelde u voor, Beklaagde, collectieve straffen tegen de hele ploeg waar sabotage voorkwam, niet waar?
DÖNITZ: Mag ik in dat verband iets uitleggen?
SIR DAVID: Dat mag. Maar is dat zo?
DÖNITZ: Instanties buiten de Marine die betrokken waren bij scheepsbouw stelden op die bijeenkomst dat in Frankrijk sabotage was voorkomen door het invoeren van bepaalde strafmaatregelen. Uit een beëdigde verklaring door een officier die bij die bijeenkomst aanwezig was en die de notulen of dat memorandum heeft opgesteld, heb ik nu vastgesteld dat die maatregelen destijds inhielden het inhouden van de aanvullende rantsoenen die door de directie van de scheepswerf werden verstrekt. Dat is wat het betekende. En ten tweede, om op Noorwegen en Denemarken te komen, vertelde ik deze mensen:
“Het is voor ons onmogelijk om daar schepen te bouwen met onze buitenlandse geldmiddelen en onze materialen om ze vervolgens als ze bijna klaar zijn, te laten vernielen door sabotage – en zeker met medewerking van de werfarbeiders. Wat kunnen we daartegen doen?” Het antwoord dat ik daarop kreeg luidde dat de enige manier om ze bij saboteurs vandaan te houden was ze in kampen op te sluiten.
SIR DAVID: De hele uitleg die u ons gegeven hebt, staat in het document dat het Tribunaal voor zich heeft. Hebt u iets toe te voegen aan wat er in dat document staat?
DÖNITZ: Goed. Ik moet eraan toevoegen dat de arbeiders op dezelfde manier behandeld moesten worden als onze eigen arbeiders die ook in barakken waren gehuisvest. De Deense en Noorse arbeiders zouden geen enkel ongemak hebben gehad.
SIR DAVID: Ik wil dat u naar nog een zin kijkt:
“Door het inzetten van de betrokken werkploegen als arbeiders uit concentratiekampen zouden hun prestaties niet alleen verdubbelen maar het stopzetten van hun eerdere goede lonen zou vermoedelijk als resultaat kunnen hebben dat ze zich in aanzienlijke mate van sabotage zouden onthouden ....
Dat geeft een redelijk goed beeld van uw manier om Noorse en Deense arbeiders te behandelen, niet waar?
DÖNITZ: Dat was een veiligheidsmaatregel om ons in staat te stellen sabotage onder controle te krijgen.
SIR DAVID: Gaat u terug naar pagina 70 van het Engelse documentenboek, pagina 103 van het Duitse. Dit is een uittreksel uit de notulen van een vergadering tussen u en Hitler op 1 juli 1944, getekend door uzelf. Hebt u het?
DÖNITZ: Nog niet.
SIR DAVID: Pagina 70 van de Engelse, pagina 112 van de Duitse tekst. Bewijsstuk GB-210.
DÖNITZ: Ik heb het.
SIR DAVID: Met betrekking tot de algemene staking in Kopenhagen zegt de Führer:
“Het enige wapen om terreur te bestrijden is terreur. Processen voor een krijgsraad scheppen martelaren. De geschiedenis toont aan dat de namen van dergelijke mensen op ieders lip liggen terwijl er stilte heerst rond de vele duizenden die hun leven in overeenkomstige omstandigheden hebben verloren zonder processen voor een krijgsraad.” Stilte rond hen die zonder proces zijn veroordeeld! Bent u het eens met die uitspraak van Hitler?
DÖNITZ: Nee.
SIR DAVID: Waarom gaf u dat dan aan Operaties door ter verspreiding als u het er niet mee eens was?
DÖNITZ: Ik ben het niet eens met die procedure maar het drukt een idee van de Führer uit. Dit was geen discussie tussen de Führer en mij; het bevat notities over de militaire toestand in het algemeen, gemaakt door de officier die mij vergezelde en bevat totaal andere punten.
SIR DAVID: Wilt u proberen mijn vraag te beantwoorden? Het is een heel eenvoudige. Hij luidt: Waarom gaf u dat aan Operaties door ter verspreiding? Wat stond er in die paar regels dat voor uw officieren van belang was. Wat dacht u dat waardevol was voor uw officieren om te weten in dat vreselijke stukje wreedheid dat ik zojuist heb aangehaald?
DÖNITZ: Dat is erg makkelijk uit te leggen. De officier die de notulen maakte nam het op om de scheepswerven te informeren dat er een algemene staking in Kopenhagen was uitgebroken. Die ene alinea uit die lange Lagebesprechung was opgenomen zodat de scheepswerven zouden weten dat er een staking was uitgebroken in Kopenhagen. Dat was het hele punt.
SIR DAVID: Ik werp u voor de voeten, Beklaagde dat u dit aan uw officieren uitdeelde om hen aan te zetten tot wreedheid. Dat is mijn suggestie. Wat zegt u daarop?
DÖNITZ: Ik zeg dat dat volkomen verkeerd is. Ik mag u ook nog zeggen dat ik de Führer die uitspraak zelfs niet eens heb horen doen, maar het is mogelijk dat het door de begeleidende officier Wagner is opgenomen om de reden die ik u net heb gegeven, onze mensen te informeren over de algemene staking in Kopenhagen.
SIR DAVID: Nu Beklaagde, ik ga niet met u in discussie over uw kennis van documenten die u hebt ondertekend. Ik heb vragen die gaan over documenten die u niet hebt ondertekend, laten we dus verder gaan met het volgende.
DÖNITZ: Ik ken het document. Ik ken het want ik heb het getekend.
SIR DAVID: Pagina 69, dat is pagina vier van het Engelse documentenboek of pagina 102 van het Duitse, Bewijsstuk GB-109; notulen van de vergadering van 19 februari 1945 tussen u en Hitler.
DÖNITZ: Nee, dat is niet juist.
SIR DAVID: Nee, neem me niet kwalijk. Het is een uittreksel uit de notulen van een conferentie met Hitler op 19 februari 1945 en dan is er een notitie ...
DÖNITZ: Nee. Er staat hier: Deelname door de Opperbevelhebber van de Marine aan een bespreking van de situatie met de Führer. Het was geen speciale bijeenkomst over de algemene militaire situatie.
SIR DAVID: Ik bedoelde niet te zeggen “speciale”. Ik zei een vergadering met Hitler op 19 februari 1945.
DÖNITZ: Ja.
SIR DAVID: De eerste regel van de eerste alinea luidt:
“De Führer overweegt of Duitsland de Conventie van Genève al of niet moet opzeggen.” De laatste zin:
“De Führer beveelt de Opperbevelhebber van de Marine het voor en tegen van deze stap te overwegen en zijn mening zo snel mogelijk kenbaar te maken.”
En als u naar de volgende notulen kijkt van de vergadering van 20 februari, met als kop “Deelname van de Opperbevelhebber van de Marine aan een vergadering met de Führer om 16:00 uur” dan staat er het volgende: “De Opperbevelhebber van de Marine lichtte de Chef van de Staf Operaties, Generaloberst Jodl en de vertegenwoordiger van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op het Führerhoofdkwartier, Ambassadeur Hewel in over zijn visie met betrekking tot het mogelijk opzeggen door Duitsland van de Conventie van Genève. Uit militair oogpunt gezien zijn er geen redenen voor deze stap voor zover het de oorlog ter zee betreft. In tegendeel, de nadelen wegen niet op tegen de voordelen. Zelfs uit algemeen oogpunt lijkt het de Opperbevelhebber van de Marine dat deze maatregel geen voordeel zou opleveren.”
Kijkt u nu naar de laatste zin:
“Het zou beter zijn noodzakelijk geachte maatregelen te treffen, zonder waarschuwing en ten koste van alles om gezichtsverlies tegenover de wereld te voorkomen.” Dat betekent, in ronde en duidelijke taal: “Zeg de Conventie niet op maar schend hem wanneer het in je kraam te pas komt,” niet waar?
DÖNITZ: Nee, dat is niet waar.
SIR DAVID: Wat betekent het dan? Laten we het woord voor woord bekijken. “Het zou beter zijn noodzakelijk geachte maatregelen te treffen....” Zijn dit geen maatregelen die in strijd zijn met de Geneefse Conventie?
DÖNITZ: Dat moet ik uitleggen.
SIR DAVID: Beantwoordt u mijn vraag eerst en doet u dan een uitspraak. U hebt dat al eerder gedaan maar probeert u mijn vraag te beantwoorden: “Noodzakelijk geachte maatregelen.” Als het geen maatregelen zijn die strijdig zijn met de bepalingen van de Geneefse Conventie, wat zijn ze dan? Beantwoordt u die vraag eerst.
DÖNITZ: Het zijn maatregelen tegen onze eigen troepen. Ik had gehoord, of mij was verteld dat de Führer van plan was, of had gezegd dat vanwege het bezwijken van het front in het Westen en zijn vrees dat Amerikaanse en Britse propaganda onze mensen tot desertie zou aanzetten, hij van plan was de Geneefse Conventie op te zeggen, dus zei ik tegen mijn staf: “Hoe is het in dit verband mogelijk een systeem van internationaal recht dat bijna een eeuw oud is, geheel en al te verlaten?” Ik heb misschien iets gezegd als dit, “De noodzakelijke maatregelen moeten worden genomen”. Er was in dat verband geen sprake van concrete maatregelen en dergelijke maatregelen werden ook niet ingevoerd. Mijn eigen visie op de behandeling van krijgsgevangenen kan het best worden vernomen van de 8.000 Britse krijgsgevangenen die zich in mijn kampen bevonden. Zo is de situatie rond deze zaak. Alle bevelhebbers van de Wehrmacht onderdelen protesteerden tegen het idee van het verlaten van de Geneefse Conventie. Ze waren niet voor dit idee.
SIR DAVID: Is dat uw hele uitleg van het “nemen van noodzakelijk geachte maatregelen”? U hebt aan dat punt niets toe te voegen? Goed, ik ga naar een volgend punt.
Herinnert u zich gisteren tegen Dr. Kranzbühler gezegd te hebben dat toen u opperbevelhebber van de Marine werd de oorlog slechts een puur defensieve oorlog was? Herinnert u zich dat gisteren tegen uw raadsman gezegd te hebben?
DÖNITZ: Ja.
SIR DAVID: Dat was uw schuld niet, niet waar? Het was uw schuld niet dat de oorlog beperkt bleef tot de landen die er al aan deelnamen toen u het overnam? Herinnert u zich uw advies aan Hitler tijdens de vergadering van 14 mei 1943?
DÖNITZ: Nee.
SIR DAVID: Wel, laat me u eens iets influisteren, herinnert u zich de discussie over zeetransport voor Sicilië en Sardinië? Herinnert u zich daar een gesprek over te hebben gehad en herinnert u zich Hitler te hebben gewaarschuwd dat uw verliezen aan U-boten 15 tot 17 per maand bedroegen en dat de toekomst voor de U-bootoorlog er nogal somber uitzag? Herinnert u zich dat?
DÖNITZ: Ja.
SIR DAVID: En herinnert u zich dat Hitler zei: “Deze verliezen zijn te hoog. Dat kan zo niet doorgaan.” En zei u tegen Hitler: “De enige kleine uitweg voor operaties is nu de Golf van Biskaje en controle hiervan betekent grote moeilijkheden en duurt nu al tien dagen. Opperbevelhebber van de Marine ziet de beste strategische oplossing in de bezetting van Spanje, inclusief Gibraltar.” En merkte Hitler toen op:
“In 1940 zou dit met medewerking van Spanje nog mogelijk zijn geweest maar nu, tegen de wil van Spanje zijn onze middelen niet langer toereikend.” Herinnert u zich dat aan Hitler op 14 mei 1943 te hebben voorgesteld en dat Hitler zei dat zijn middelen niet langer toereikend waren?
DÖNITZ: Ik denk niet dat ik de Führer heb voorgesteld dat we Spanje zouden moeten bezetten. Ik schilderde de toestand zeer duidelijk: Ik zei dat we opgesloten zaten in die kleine hoek van de Golf van Biskaje en dat de toestand anders zou zijn als we veel meer ruimte hadden. Dat suggereert overigens niet dat we, gezien de defensieve situatie, Spanje zouden moeten bezetten.
SIR DAVID: Laten we het duidelijk krijgen, ik citeer nu uit Admiraal Assman’s dagboek, een letterlijke vertaling. Het origineel bevindt zich in Londen, Edelachtbare. Ik zal voor een kopie zorgen, die indienen en hem waarmerken. Dit punt kwam gisteren weer ter sprake en ik heb dat niet. Ik zal u het origineel laten geven en ik zal Dr. Kranzbühler deze notitie tonen.
(tot de getuige): Dit zijn de woorden die Admiraal Assmann noteert: “Opperbevelhebber gaat verder: De enige smalle uitweg voor operaties is nu de Golf van Biskaje en controle hiervan betekent grote moeilijkheden en duurt nu al tien dagen. Opperbevelhebber ziet de beste strategische oplossing in de bezetting van Spanje, inclusief Gibraltar.”
Zei u dat “de beste strategische oplossing is de bezetting van Spanje, inclusief Gibraltar?”
DÖNITZ: Dat is mogelijk. Als dat de tekst is die u daar hebt is het mogelijk dat ik het zo gezegd heb.
SIR DAVID: Edelachtbare, ik ga afstappen van deze algemene ...
De PRESIDENT: Sir David, bent u helemaal klaar met C-158 op pagina 69?
SIR DAVID: Dat was ik, Edelachtbare maar ik kan er eenvoudig op terug komen.
De PRESIDENT: Wel, de tweede zin van de eerste alinea schijnt van belang te zijn voor de antwoorden die de beklaagde heeft gegeven.
SIR DAVID: Edelachtbare, het spijt me maar ik probeerde het zo kort mogelijk te maken – tot op het bot – en het spijt me wanneer ik zaken oversla.
(tot de getuige): Beklaagde, wilt u terug gaan naar het laatste document, C-158. Dat gaat over de Geneefse Conventie, het staat op pagina 69 van het Engelse documentenboek, pagina 102 van het Duitse, wat u ook maar wilt. De sergeant-majoor zal u helpen het te vinden.
Nu, als u naar de eerste alinea kijkt, na de zin die ik heb voorgelezen, “De Führer overweegt of Duitsland al of niet de Geneefse Conventie moet opzeggen” en dat gaat het verder:
“Niet alleen de Russen, maar ook de Westerse machten schenden het internationaal recht met hun acties tegen de weerloze bevolking en de woonwijken van onze steden. Het lijkt daarom nuttig dezelfde koers te volgen teneinde de vijand te tonen dat we vastberaden zijn met alle middelen te vechten voor ons bestaan en ook met deze maatregel ons volk aan te sporen zich tot het uiterste te verzetten.” Waren deze maatregelen, waarnaar wordt verwezen met “dezelfde koers” niet de “noodzakelijk geachte maatregelen” waarnaar u in de tweede notulen verwijst?
DÖNITZ: De getuige die deze twee verslagen heeft geschreven zal in staat zijn precies uit te leggen waar en wanneer deze informatie werd gegeven. Mij werd alleen verteld, net als de Reichsmarschall heeft getuigd, dat de Führer ongerust was omdat ons westelijke front geen stand hield en de manschappen heel graag krijgsgevangen van de Amerikanen of Engelsen wilden worden. Dat was hoe het geheel begon en dat was de informatie die ik in eerste instantie kreeg. Ik kan geen oordeel geven over deze notulen die geschreven zijn door een officier. Ik kan onder ede niet meer dan dat zeggen. Ik was van mening dat het opzeggen van de Geneefse Conventie in principe een grote vergissing en verkeerd was. Ik heb in de praktijk het bewijs geleverd van mijn visie op de behandeling van krijgsgevangenen. Al het andere is verkeerd.
SIR DAVID: Ik wil het punt dat de Aanklager tegen u inbrengt als volgt heel duidelijk maken: dat u bereid was niet de Conventie op te zeggen maar dat u bereid was acties te ondernemen die strijdig zijn met de Conventie en erover te zwijgen; en dat is wat ik suggereerde dat het effect is van de laatste zin, zeker als die gelezen wordt met de woorden in de eerste alinea.
Edelachtbare, ik ga nu over op de oorlog ter zee.
DÖNITZ: Neemt u mij niet kwalijk maar mag ik nog iets zeggen? Als er maatregelen worden genomen tegen desertie, moeten die openbaar worden gemaakt. Ze moeten een afschrikwekkend effect hebben en het kwam dus nooit bij me op ze geheim te houden. In tegendeel, mijn enige gedacht was: “Hoe is het in vredesnaam mogelijk de Conventie van Genève op te zeggen?” En dat is wat ik ermee wilde zeggen.
SIR DAVID: Het document is duidelijk.
De PRESIDENT: Ik schors de zitting.

Definitielijst

capitulatie
Overeenkomst tussen strijdende partijen met betrekking tot de overgave van een land of leger.
Conventie van Genève
De verzamelnaam voor vier verdragen die in Geneve zijn geformuleerd en die, onderdeel uitmakend van het internationaal recht, de rechtsregels bepaalt voor oorlogstijd. Deze verdragen hielden zich onder andere bezig met de behandeling van oorlogsslachtoffers en gewonde soldaten, de erkenning van het Rode Kruis als beschermd orgaan in oorlogstijd, rechtsregels bij oorlogen op zee, bescherming van krijgsgevangenen en burgers in oorlogstijd.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Geallieerden
Verzamelnaam voor de landen / strijdkrachten die vochten tegen Nazi-Duitsland, Italië en Japan gedurende WO 2.
IJzeren Kruis
Duitse militaire onderscheiding, vertaling vanuit het Duits. Zie: Eisernes Kreuz.
Kommandobefehl
Op 18 oktober 1942 vaardigde Adolf Hitler het Kommandobefehl uit. Dit hield in dat leden van geallieerde commando's en luchtlandingstroepen direct gedood moesten worden of overgedragen moesten worden aan de Sicherheitsdienst (SD).
krijgsraad
Militair gerechtshof.
Luftwaffe
Duitse luchtmacht.
OKM
Ober Kommando der Kriegs Marine. Het Duitse opperbevel over de Kriegsmarine.
propaganda
Vaak misleidende informatie die gebruikt wordt om aanhangers / steun te winnen. Vaak gebruikt om ideele en politieke doelen te verwezenlijken.
sectie
Een sectie is van oudsher een van de kleinste eenheden in het leger. In de Franse tijd vormden twee secties samen een peloton. In de periode voor de Tweede Wereldoorlog was binnen het Nederlandse leger een sectie het equivalent van wat men naoorlogs peloton is gaan noemen.
torpedo
Oorlogswapen, met van een explosieve lading voorzien sigaarvormig lichaam met een voortstuwings- en besturingsmechanisme, bestemd om na lancering via het water zijn weg te zoeken naar vijandelijke schepen en deze door een onderwaterexplosie uit te schakelen.
U-boot
Duitse benaming voor onderzeeboot. Duitse U(ntersee)-boten hebben tot in mei 1943 een belangrijke rol gespeeld in de oorlogvoering. Ook veel vracht- en passagiersboten werden door deze sluipmoordenaars van de zee getorpedeerd en tot zinken gebracht.

Ochtendzitting 2

SIR DAVID: Beklaagde, wist u dat op de eerste dag van de oorlog de Marine het Ministerie van Buitenlandse Zaken meedeelde dat aan Engeland alleen maximale schade kon worden toegebracht, met de maritieme middelen die u ter beschikking had, als het de U-boten zou worden toegestaan in een groot gebied hun wapens onbeperkt en zonder waarschuwing te gebruiken tegen Geallieerde en neutrale scheepvaart? Vanaf de eerste dag van de oorlog, wist u dat de Marine dat aan Buitenlandse Zaken meedeeelde?
DÖNITZ: Ik geloof niet dat de Staf Marineoperaties mij destijds een dergelijk memorandum toestuurde, als het al was opgesteld, wat ik niet weet.
SIR DAVID: Ik wil dat u probeert het zich te herinnenren want het is erg belangrijk. U zegt dat het opperbevel van de Marine de Vlagofficier U-boten nooit heeft ingelicht dat dat hun visie op de oorlog was?
DÖNITZ: Ik weet het niet. Ik kan me niet herinneren dat de Marine Staf mij ooit over een dergelijke brief aan Buitenlandse Zaken heeft ingelicht. Ik geloof niet dat ze dat deden, ik weet het niet.
SIR DAVID: Nu dan, misschien wordt uw geheugen opgefrist als u naar deze brief kijkt. Edelachtbare, dit is Document D-851 en dat wordt Bewijsstuk GB-451.
DÖNITZ: Nee, ik ken deze brief niet.
SIR DAVID: Nu, ik ga er stap voor stap doorheen omdat u het eerste deel natuurlijk niet kent; maar ik zal hem u voorlezen en dan zullen we samen naar het memorandum kijken. “Met verschuldigde eerbied overhandigd aan de Minister” – dat zou Baron Von Weiszacker moeten zijn – “met ingesloten memorandum.”
“Het hoofd van de Afdeling Operaties van het Marine Oppercommando, Kapitein Fricke, informeerde mij telefonisch dat de Führer zich al met deze zaak bezig hield. De indruk was hier echter ontstaan dat de politieke wegen opnieuw moesten worden bewandeld en opnieuw onder de aandacht van de Führer moesten worden gebracht. Kapitein Fricke had daarom Korvettenkapitän Neubauer naar het Ministerie gestuurd om de zaak verder te bespreken.” Dat is getekend door Albrecht op 3 september 1939. Dan is er het memorandum:
“De kwestie van een onbeperkte duikbootoorlog tegen Engeland wordt besproken in het bijgevoegde memorandum dat is ingediend door het opperbevel van de Marine.”
“De Marine is tot de conclusie gekomen dat de maximale schade die met de beschikbare middelen aan Engeland kan worden toegebracht, alleen maar bereikt kan worden als het de U-boten wordt toegestaan onbeperkt en zonder waarschuwing hun wapens te gebruiken tegen vijandelijke en neutrale scheepvaart in de gesloten gebieden zoals die op bijgevoegde kaart zijn aangegeven.
“De Marine is zich ervan bewust dat (a) Duitsland daarmee publiekelijk de overeenkomst van 1939 schendt betreffende het voeren van een economische oorlog en (b) dat een militaire operatie van deze soort niet kan worden gerechtvaardigd op grond van de tot nu toe algemeen aanvaarde principes van internationaal recht;” en dan wordt het verder uitgewerkt.
Wilt u het Tribunaal vertellen dat Beklaagde Raeder u nooit inlichtte of om raad vroeg voordat deze brief aan het Ministerie werd gestuurd?
DÖNITZ: Nee, dat deed hij niet en dat blijkt uit het feit dat het een memorandum is van het hoofd van de Afdeling Operaties aan de Minister van Buitenlandse Zaken, dat wil zeggen, een overleg tussen Berlijn en Buitenlandse Zaken; en de commandant in de frontlinie, wiens post zich aan de kust bevond en die voor alle praktische zaken de leiding had over de U-boten had er niets mee te maken. Ik ken deze brief niet.
SIR DAVID: Zegt u dus dat aan het begin van de oorlog uw activiteiten voortzette zonder dat u wist dat dit het standpunt van het opperbevel was?
DÖNITZ: Ik ben over die brief niet ingelicht. Ik heb al gezegd dat wat ik ervan weet ...
De PRESIDENT: Dat is geen antwoord op de vraag. De vraag was of u destijds wist dat dit het standpunt van het opperbevel was. Geeft u antwoord op de vraag.
DÖNITZ: Nee, dat wist ik niet. Ik wist dat het standpunt van het opperbevel was de maatregelen van de vijand stuk voor stuk te beantwoorden. Dat wist ik.
SIR DAVID: Maar ziet u, dat is het hele verschil, Beklaagde. Dat vertelde u uitvoerig toen u eergisteren en gisteren uw getuigenis aflegde, dat u de maatregelen van de vijand stuk voor stuk beantwoordde. Dat getuigde u. Zegt u dat u niet wist dat dit het standpunt van Beklaagde Raeder was, ingenomen op de eerste dag van de oorlog? Zegt u dat u het helemaal niet wist, dat u geen idee had wat Raeder’s standpunt was?
SIR DAVID: Nee, dat wist ik niet want ik kende deze brief niet; en ik weeet niet of dat het standpunt van de heer Raeder is. Ik weet het niet.
SIR DAVID: Nogmaals, ik ga niet met u in discussie maar als de Commandant – het hoofd van de Marine – en ik denk dat hij zich destijds ook hoofd van de Marinestaf noemde – het hoofd van zijn afdeling Operaties toestaat dit standpunt aan Buitenlandse Zaken kenbaar te maken – is het binnen de Duitse Marine gebruikelijk om kapiteins standpunten naar buiten te laten brengen die niet door de opperbevelhebber worden gehuldigd? Dat is belachelijk, niet waar? Geen enkele opperbevelhebber zou een lagere officier toestaan een dergelijk standpunt aan Buitenlandse Zaken kenbaar te maken tenzij hij het zelf huldigde, niet waar?
DÖNITZ: Wilt u dat alstublieft aan de opperbevelhebber van de Marine, Raeder vragen? Ik kan u geen inlichtingen geven over hoe deze brief tot stand is gekomen.
SIR DAVID: Dat zal ik met het grootste plezier doen, Beklaagde maar op het moment moet ik u ondervragen over zaken die u aan de orde stelt en mijn volgende vraag is: Was het niet in overeenstemming met het standpunt en de wens, uitgedrukt in dat memorandum, dat het Commando U-boten vanaf het begin de Overeenkomst van Londen betreffende het waarschuwen van schepen negeerde?
DÖNITZ: Nee, in tegendeel, absoluut in tegendeel. In het westen wilden we verdere complicaties vermijden en we probeerden zo lang mogelijk volgens de Overeenkomst van Londen te vechten. Dat kunt u opmaken uit alle richtlijnen die de U-boten ontvingen.
De PRESIDENT: Sir David, moet u zijn andacht misschien niet vestigen op de voorlaatste alinea van dat memorandum?
SIR DAVID: Edelachtbare, dat zou ik waarschijnlijk moeten doen. Ik zal ze alle drie voorlezen want zoals u ziet gaat het verder met:
“Het opperbevel beweert niet dat Engeland verslagen kan worden door onbeperkte U-bootoorlog. Het beëindigen van het verkeer met het wereldhandelscentrum Engeland betekent een ernstige verstoring van de nationale economie van de neutralen waarvoor wij hen geen compensatie kunnen geven.
“Standpunten gebaseerd op buitenlandse politiek zouden slechts de voorkeur geven aan de militaire methode van onbeperkte U-bootoorlog als Engeland ons daartoe aanleiding geeft door haar wijze van oorlog voeren, als wraakneming bevel te geven tot deze wijze van oorlog voeren.
“Het lijkt noodzakelijk, gezien het grote belang op het gebied van buitenlandse politiek van de te nemen beslissing dat daartoe moet worden overgegaan niet alleen als gevolg van militaire overwegingen maar met volledig in acht nemen van de vereisten van de buitenlandse politiek.”
Ik dank u zeer, Edelachtbare.
(tot de getuige): Hoorde u van enige nadere aanduiding van dit standpunt dat bereikt was op overwegingen van buitenlandse politiek? Hoorde u daar iets over?
DÖNITZ: Nee, ik kan alleen maar zeggen dat ik dit document hier voor het eerst heb gezien.
SIR DAVID: Ik begrijp het. Welnu, voordat we op de kwestie zelf overgaan zou ik u willen vragen te kijken op pagina 19 van het Engelse documentenboek, pagina 49 van het Duitse.
Edelachtbare, de hele overeenkomst, die erg kort is, staat daar. Ik heb een legaal afschrift als u het zou willen zien, maar het staat ook in deze twee alinea’s.
(tot de getuige). U ziet staan:
“1. In acties tegen koopvaardijschepen moeten duikboten zich houden aan de regels van het internationaal recht die gelden voor oppervlakteschepen.
“2. In het bijzonder, uitgezonderd in het geval van hardnekkige weigering te stoppen na daartoe te zijn gesommeerd of actief verzet tegen enteren of onderzoek, mag een oorlogsschip, oppervlakteschip dan wel duikboot, een koopvaardijschip niet tot zinken brengen of het varen onmogelijk maken zonder eerst passagiers, bemanning en de scheepspapieren naar een veilige plaats te hebben overgebracht. Tot dit doel worden reddingssloepen niet beschouwd als een veilige plaats tenzij de veiligheid van passagiers en bemanning verzekerd is door de heersende zee- en weersomstandigheden, de nabijheid van land of de aanwezigheid van een ander vaartuig dat in een positie verkeert hen aan boord te nemen.”
Ik kan u daar beter aan herinneren want ik moet u daarover enkele vragen stellen. Wilt u de bladzijde omslaan en onderaan pagina 20 van het Engelse documentenboek kijken – dat is pagina 50 of 51 in het Duitse – waar enkele cijfers staan. Hebt u de pagina?
DÖNITZ: Ja, ik heb het gelezen.
SIR DAVID: U hebt het gelezen. U ziet in twee zinnen staan voor:
“In een aantal eerdere gevallen stond de Duitse commandant de bemanning van de koopvaarder toe zich in veiligheid te brengen; hij gaf ze zelfs enig voedsel mee voordat hij het schip vernietigde. Deze vernietiging was in overeenstemming met Artikel 72 van het Reglement Oorlogsbuit en daarom hebben de Duitsers in dit soort gevallen, vanwege deze Overeenkomst, het voordeel van de twijfel gekregen.”
Wat volgt zijn aantallen. Dit is voor het eerste jaar van de oorlog:
“Tot zinken gebrachte schepen: 241, gemelde aanvallen 221.” “Onwettige aanvallen: 112. Tenminste 79 van deze 112 schepen werden zonder waarschuwing getorpedeerd. Hieronder bevinden zich uiteraard geen schepen in konvooi.”
Ik wil u duidelijk maken, Beklaagde, dat hiervan zijn uitgesloten, ten eerste schepen waarbij maatregelen zijn genomen voor de veiligheid van de bemanning en ten tweede schepen varend in konvooi.
Nu, bestrijdt u deze getallen op een of andere manier, dat er 19 aanvallen zonder waarschuwing plaatsvonden in het eerste jaar van de oorlog?
DÖNITZ: Ja, dat doe ik. Deze getallen kunnen niet worden gecontroleerd. Ik verklaarde gisteren dat we als gevolg van het gebruik van wapens door schepen andere maatregelen moesten nemen. Ik kan dus niet nagaan of dit verslag, wat mij om andere redenen erg als propaganda voorkomt, het gedrag van de bemanningen, hun verzet e.d. in beschouwing neemt. Dat wil zeggen, het is voor mij onmogelijk deze getallen na te gaan of te zeggen waarop ze zijn gebaseerd. In ieder geval, het Duitse standpunt was dat het wettig was, gezien het feit dat de schepen bewapend waren en dat ze inlichtingen uitzonden – deel uitmaakten van een inlichtingendienst – en dat van af nu zonder waarschuwing actie tegen deze schepen zou worden ondernomen. Ik heb het feit al genoemd dat Engeland op precies dezelfde manier handelde en andere landen deden hetzelfde.
SIR DAVID: Daar ga ik u een paar vragen over stellen, maar laten we een voorbeeld nemen. Werd er enige vorm van waarschuwing gegeven voordat de Athenia werd getorpedeerd?
DÖNITZ: Nee, ik heb al verklaard dat dat een vergissing was; de Athenia werd voor een hulpkruiser aangezien. Het zonder waarschuwing tot zinken brengen van een hulpkruiser is volkomen legaal. Ik heb ook al gezegd dat ik na een grondig onderzoek van het geval ontdekte dat de commandant voorzichtiger had moeten zijn en daarom is hij ook bestraft.
SIR DAVID: Ik wilde alleen uw visie weten, Beklaagde. Kwam het ooit bij u op dat in het geval van een koopvaarder, als die zonder waarschuwing tot zinken wordt gebracht, dat voor de bemanning de dood of ernstig lijden meebrengt? Kwam dat ooit bij u op?
DÖNITZ: Als koopvaarders ...
SIR DAVID: Beantwoordt u de vraag alleen.
DÖNITZ: Als een koopvaarder zich gedraagt als een koopvaarder, wordt die als zodanig behandeld. Als dat niet zo is, moet de U-boot aanvallen. Dat is wettig en in overeenstemming met internationaal recht. Hetzelfde gebeurde met de bemanningen van Duitse koopvaarders.
SIR DAVID: Dat vroeg ik u niet. Ik wilde weten, omdat het voor sommige van deze punten van belang is: Kwam het ooit bij u op, realiseerde u zich ooit dat u de dood of ernstig lijden veroorzaakte aan bemanningen van koopvaardijschepen die zonder waarschuwing tot zinken werden gebracht? Zegt u ons alleen maar of dat ooit bij u op kwam of niet?
DÖNITZ: Natuurlijk, maar als een koopvaarder op legale wijze tot zinken wordt gebracht, dat brengt een oorlog nu eenmaal met zich mee en tijdens de oorlog wordt op andere plaatsen ook geleden.
SIR DAVID: Ziet u als een prestatie het feit dat gedurende de oorlog 35.000 Britse zeelieden het leven verloren? Ziet u dat als een trotse prestatie of ziet u het met leedwezen?
DÖNITZ: In oorlogen komen mensen om en niemand is daar trots op. Dat is slecht uitgedrukt. Het is een noodzaak, de harde noodzaak van een oorlog.
SIR DAVID: Welnu, kijkt u even op pagina 29 van het Brite documentenboek, of pagina 58 in het Duitse, wat u maar wilt. Het is document C-191, Bewijsstuk GB-193. Dit is 22 september, 19 dagen na het begin van de oorlog. “Vlagofficier U-boten overweegt U-boten toestemming te geven zonder waarschuwing schepen tot zinken te brengen die zonder lichten varen.
“Eerdere instructies, die aanvallen als defensieve maatregel toestaan op Franse of Anglo-Franse konvooien alleen ten noorden van de breedte van Brest en aanvallen op alle passagiersschepen verbieden, leveren grote moeilijkheden op voor U-boten, in het bijzonder ‘s nachts. In de praktijk is er geen mogelijkheid om ‘s nachts aan te vallen omdat de U-boot het doel, dat slechts een schaduw is, niet kan identificeren op een manier die vergissingen geheel uitsluit. Als de politieke situatie zodanig is dat zelfs mogelijke vergissingen moeten worden uitgesloten, dan moet het U-boten worden verboden nachtaanvallen te doen in wateren waar Franse en Engelse marine eenheden of koopvaarders mogelijk kunnen varen. Aan de andere kant, in wateren waar alleen Engelse eenheden kunnen worden verwacht kunnen de maatregelen, zoals gewenst door de Vlagofficier U-boten worden genomen. Toestemming voor deze maatregel mag niet schriftelijk worden gegeven maar moet slechts gebaseerd zijn op de stilzwijgende toestemming van de Staf Marineoperaties. U-bootcommandanten moeten mondeling worden ingelicht” en – let u op de laatste zin – “het tot zinken brengen van een koopvaarder moet in het oorlogslogboek worden gerechtvaardigd als een mogelijke verwisseling met een oorlogsschip of een hulpkruiser.”
Vertelt u mij eens - en kiest u zelf maar - vindt u dat het varen zonder lichten ofwel een hardnekkinge weigering tot stoppen na daartoe te zijn gesommeerd ofwel actief verzet tegen enteren of onderzoek in het kader van de Overeenkomst is? Welke van de twee vindt u?
DÖNITZ: Als een koopvaarder zich gedraagt als een oorlogsschip ...
SIR DAVID: Allereerst, u moet mijn vraag beantwoorden, als het Tribunaal niet anders beslist en daarna kunt u uw uitleg geven. Mijn vraag is deze: Vindt u dat het varen zonder lichten ofwel een hardnekkige weigering is om te stoppen ofwel actief verzet tegen enteren en onderzoek? Vindt u dat het een of het ander of beide?
DÖNITZ: De vraag is niet juist gesteld omdat we hier te maken hebben met een bepaald operatiegebied waarin Britse en Franse ...
De PRESIDENT: Beklaagde, u moet de vraag beantwoorden, alstublieft.
DÖNITZ: Wat zegt u?
SIR DAVID: Vindt u dat het varen zonder lichten ofwel een hardnekkige weigering om te stoppen na daartoe te zijn gesommeerd, een van de redenen in de Overeekomst, ofwel actief verzet tegen enteren en onderzoek, de andere reden die in de Overeenkomst is vermeld? Nu, vindt u dat het varen zonder lichten een van de twee of beide redenen is die in de Overeenkomst zijn vermeld?
DÖNITZ: Als een koopvaarder zonder lichten vaart moet die het risico nemen voor een oorlogsschip te worden aangezien, want ‘s nachts is het onmogelijk onderscheid te maken tussen een oorlogsschip en een koopvaarder. Toen deze order werd uitgevaardigd betrof het een operatiegebied waar verduisterde troepentransportschepen tussen Engeland en Frankrijk heen en weer voeren.
SIR DAVID: Uw antwoord luidt dat het niet gedekt wordt door de Overeenkomst maar door een van de bepalingen in de Overeenkomst; maar uw verklaring luidde dat u dacht zonder waarschuwing elk schip te kunnen torpederen dat aangezien kon worden voor een oorlogsschip. Dat is uw antwoord, niet waar?
DÖNITZ: Ja.
SIR DAVID: Waarom bedongen Beklaagde Von Ribbentrop en al die andere marine adviseurs dit niet toen Duitsland zich bij deze Overeenkomst aansloot, als u die op die manier ging uitleggen? Werd u er ooit naar gevraagd voordat Duitsland zich in 1936 bij deze Overeenkomnst aansloot?
DÖNITZ: Mij werd niets gevraagd voordat Duitsland zich bij deze Overeenkomst aansloot; Duitsland hield zich in de praktijk aan deze overeenkomst, zoals ik heel goed weet, totdat tegenmaatregelen werden ingevoerd en toen kreeg ik bevel dienovereenkomstig te handelen.
SIR DAVID: Laten we dit document doornemen en zien of u mij iets meer op verschillende punten kunt helpen. Waarom moest deze actie worden gebaseerd op de stilzwijgende toestemming van de Marine Staf. Waarom had de Marine Staf de moed niet om zijn toestemming openlijk in een normale dagorder uit te spreken als het allemaal correct was?
DÖNITZ: Ja; het document dat u mij toont is een notitie of een memo opgesteld door een jonge medewerker bij de Staf Marineoperaties. Het was in feite het idee van die medewerker van de Staf; en zoals ik hier al heb benadrukt wist ik niets van deze zaak - in feite gaf de Staf Marineoperaties mij nooit een dergelijk bevel. De inhoud van dat document is een verzinsel.
SIR DAVID: Nee, natuurlijk moesten ze helemaal geen bevel uitvaardigen. Ziet u, dit stelt heel openlijk dat u moest handelen op de stilzwijgende toestemming van de Marinestaf, zodat de staf kon zeggen, zoals u net hebt gezegd: “We hebben geen order gegegeven;” en de lagere officieren zouden op een onuitgesproken bevel hebben gehandeld en ik wil weten - u was Opperbevelhebber van de Marine - waarom werd dit op deze manier gedaan, waarom gebeurde het stilzwijgend, op mondelinge bevelen?
DÖNITZ: Nee, dat is niet juist. Dit was een idee van die jonge officier. De order die ik van de Staf Marineoperaties ontving stelde heel duidelijk dat in dit gebied, waar Engelse transportschepen van en naar Frankrijk voeren, verduisterde schepen konden worden getorpedeerd. U ziet dus, dit bevat niets van de zaken die in dit memo staan. Het lijdt geen twijfel dat het hoofd van de sectie en evenzo het hoofd van de Staf Marineoperaties dit volkomen onmogelijke idee verwierpen en mij dit korte en duidelijke bevel gaven.
SIR DAVID: Wilt u het Tribunaal doen geloven dat op deze belangrijke punten “stilzwijgende toestemming van de staf, U-bootcommandanten mondeling geïnformeerd” dat het een lagere stafofficier wordt toegestaan een onjuist memo te schrijven en er ongestraft mee weg komt? Is dat de manier, is dat de mate van doeltreffendheid van de staf van de Duitse Marine?
DÖNITZ: Nee, dat is een misverstand. Het werd wel degelijk gecorrigeerd. Dat is een notitie, ingediend door een medewerker van de Staf Marineoperaties, waar zijn meerderen in de Staf het niet mee eens waren. Het werd gecorrigeerd. Er was geen stilzwijgende toestemming maar een duidelijke en heldere order aan mij; dus het idee van die jonge officier was al verworpen door de Staf zelf.
SIR DAVID: U weet dat het origineel is geparafeerd door Admiraal Von Friedeburg?
DÖNITZ: Nee, dat is helemaal onjuist, dat is onmogelijk. Er staat daar “Fd”, dat betekent Fresdorf. Dat was Kapitänleutnant Fresdorf. Hij was medewerker bij de Staf Marineoperaties - niet Von Friedeburg. Het was een lagere officier op de eerste afdeling van de staf. Dit zijn allemaal zaken waar ik hier achter ben gekomen. Zijn chef, Admiraal Wagner, had het al verworpen. Het was niet Von Friedeburg, het was Fresdorf. Dat was de manier waarop deze jonge officier het zag, maar in feite werd het definitieve bevel gegeven zonder al deze zaken.
SIR DAVID: Neemt u het volgnde gedeelte. “Het tot zinken brengen van een koopvaarder moet in het oorlogslogboek worden gerechtvaardigd als een mogelijke verwisseling met een oorlogsschip of een hulpkruiser.” Keurt u het vervalsen van een verslag goed nadat u een schip tot zinken hebt gebracht?
DÖNITZ: Nee, en dat gebeurde ook niet. Dat valt in dezelfde categorie - het idee van die officier. Daarvoor is nooit bevel gegeven. Het bevel van de Staf Marineoperaties dat in dit verband aan mij is gegeven is ingediend en het is een duidelijke en beknopte order, zonder de zaken die hier genoemd zijn.
SIR DAVID: Natuurlijk begrijpt u dat dit soort dingen, volgens dit memo, zonder orders gedaan moeten worden. Er moet geen bevel zijn want een bevel kan uitlekken - als het gedaan wordt zonder een bevel komt het ook niet uit. Suggereert u - u schuift het deze luitenant in de schoenen - dat hij deze verzwarende factoren verzon: stilzwijgende toestemming, mondelinge instructies aan commandanten en vervalsing van orders? U zegt dat dit alleen maar bestond in het hoofd van een Kapitänleutnant? Is dat wat u het Tribunaal probeert te zeggen?
DÖNITZ: Ja, ja, natuurlijk want de duidelijke, beknopte order werd door de Staf Marineoperaties aan mij gegeven waarin deze zaken niet werden genoemd. En het is net zo duidelijk dat ik mijn orders doorgaf. Zo ging het. Dit memo, of de ideeën van die officier waren al afgewezen door zijn afdelingshoofd in Berlijn. Ik kreeg echter een duidelijk bevel en daar stond niets in over een oorlogslogboek en al die zaken die hier genoemd zijn. Dat bevel is ter inzage.
SIR DAVID: Wel, ik begrijp dat we Admiraal Wagner kunnen vragen waar deze Kapitän-leutnant zijn ideeën vandaan haalde, niet waar, of dat hij ze verzon. Is dat wat u ons vertelt, dat Wagner hierover iets kan zeggen?
DÖNITZ: Admiraal Wagner moet er alles vanaf weten want deze medewerker zat op zijn departement in Berlijn.
SIR DAVID: Ik begrijp het. Nu, als u dat de Kapitänleutnant in de schoenen schuift, laten we op een ander punt overgaan. Medio november ...
DÖNITZ: Ik maak niemand verwijten maar dit zijn ideeën van een jonge officier die al waren afgewezen door zijn afdelingshoofd. Ik verwijt niemand iets. Ik beschuldig niemand.
SIR DAVID: Ik zie het; ik dacht het namelijk van wel.
Laat ons op een ander punt overgaan. Medio november 1939 waarschuwde Duitsland dat koopvaardijschepen zonder waarschuwing zouden worden getorpedeerd, als zij bewapend waren. Weet u niet dat voor die waarschuwing - als u die wilt zien vindt u die op pagina 21 van het Britse documentenboek of pagina 51 of 52 van het Duitse. Het staat net voor het einde, ongeveer vijf regels ervoor:
“Tegen midden november zijn een al aantal” - dat zijn er 20 - “Britse koopvaarders door U-boten onwettig aangevallen met kanonvuur of getorpedeerd.”
De PRESIDENT: Welke pagina zei u?
SIR DAVID: Edelachtbare, pagina 21, ongeveer tien regels voor het einde.
(tot de getuige): U ziet wat ik suggereer, Beklaagde dat de verklaring, de waarschuwing dat u koopvaarders tot zinken zou brengen die gewapend waren, geen verschil maakte met de methode die u al toepaste, het zonder waarschuwing tot zinken brengen van onbewapende schepen.
DÖNITZ: Begin oktober, als ik me goed herinner, ontving ik het bevel, of de toestemming, de wettelijke toestemming om bewapende koopvaarders tot zinken te brengen. Vanaf dat moment handelde ik daar naar.
SIR DAVID: Vertelt u mij eens: Was het uw opvatting dat het simpele bezit van wapens, een kanon op een koopvaarder actief verzet tegen enteren of onderzoek volgens de Overeenkomst betekende; of was dit een nieuwe toevoeging aan het voeren van de Duitse U-bootoorlog die u geheel onafhankelijk van de Overeenkomst bezig was in te voeren?
DÖNITZ: Het spreekt voor zich dat wanneer een schip een kanon aan boord heeft, zij het ook zal gebruiken. Het zou een nogal eenzijdige verplichting zijn geweest wanneer de duikboot, op een manier die lijkt op zelfmoord, dan zou moeten wachten totdat het andere schip het eerste schot lost. Dit is een wederzijdse overeenkomst en men kan onder geen enkele omstandigheid van de duikboot verwachten dat die afwacht totdat die het eerst wordt geraakt. En zoals ik al zei, in de praktijk gebruikten de schepen hun kanonnen zogauw ze binnen bereik kwamen.
SIR DAVID: Maar u weet, Beklaagde dat het bewapenen van koopvaardijschepen tijdens de laatste oorlog al algemeen bekend was. Het was al 20 jaar voordat deze overeenkomst werd getekend algemeen bekend. En u zult het denk ik met mij eens zijn dat er in de Overeenkomst geen woord staat dat het bewapenen van koopvaarders verbiedt. Waarom gaf u deze schepen geen gelegenheid zich te onthouden van verzet of om te stoppen? Waarom schond u de Overeenkomst die u slechts drie jaar tevoren had ondertekend? Dat is alles wat ik wil weten. Als u het me niet kunt vertellen, als het ter discussie staat, zal ik het Admiraal Raeder vragen. Op dit moment, wilt u ons vertellen of kunt u ons vertellen waarom u zich niet aan de Overeenkomst hield?
DÖNITZ: Dat was geen schending van de Overeenkomst. Ik ben niet deskundig op het gebied van internationaal recht. Ik ben soldaat en ik handelde volgens mijn militaire bevelen. Het is natuurlijk zelfmoord voor een duikboot om te wachten totdat zij de eerste treffer krijgt. Het spreekt voor zich dat de koopvaarder zijn wapens niet voor de grap heeft maar om ze te gebruiken. En ik heb al verteld welk gebruik ervan werd gemaakt.
SIR DAVID: Welnu, een andere kwestie want ik moet deze punten behandelen gezien uw getuigenis.
Gaf u uw commandanten bevel, het gebruik van radio te beschouwen als actief verzet? Vond u dat het gebruik van radio door koopvaarders actief verzet in het kader van de Overeenkomst was?
DÖNITZ: Op 24 september was het bevel van de Staf Marineoperaties ....
SIR DAVID: Nee, nee, beantwoordt u de vraag eerst, Beklaagde en geeft u dan uw uitleg. Ik heb u dat gisteren en vandaag al wel 20 keer gezegd. Beschouwde u het gebruik van radio door koopvaarders als actief verzet?
DÖNITZ: Het is in het internationaal recht vastgelegd dat een koopvaarder mag worden beschoten als die gebruik maakt van de radio wanneer hij tot stoppen wordt gedwongen. Dat staat bijvoorbeeld ook in het Franse reglement. Om strengere maatregelen te voorkomen hadden we dat in het algemeen nog niet gedaan. Pas tegen eind september, toen ik een definitieve order, of toestemming kreeg zo te handelen werd die regel, die in overeenstemming is met het internationaal recht ingevoerd.
SIR DAVID: Zegt u eens, wist de Duitse Admiraliteit in 1936 niet dat de meeste koopvaarders radio aan boord hadden?
DÖNITZ: Natuurlijk, maar op grond van de Internationale Conferentie over Internationaal Recht - ik weet dit toevallig want het verscheen als een voetnoot in het Reglement Oorlogsbuit - volgens deze conferentie van 1923 was het ze verboden de radio te gebruiken wanneer ze gedwongen werden te stoppen. Dat is internationaal recht en dat staat in alle instructies. Ik weet zeker dat de Franse instructies net zo luiden.
SIR DAVID: Nogmaals, de Duitse Admiraliteit en het Ministerie van Buitenlandse Zaken vermeldden in deze Overeenkomst niets over het gebruik van radio. Wat ik wil zeggen - ik wel het u duidelijk voorleggen - is dat u zich van deze Overeenkomst niets aantrok in al die gevallen waar het u niet uitkwam tijdens operaties in deze oorlog.
DÖNITZ: Dat is niet waar.
SIR DAVID: Laten we het nu hebben over de neutralen. Ik heb u niet horen zeggen dat u zich bezig hield met neutralen omdat ze waren bewapend, maar laten we een concreet voorbeeld nemen.
“Op 12 november 1939 ....
DÖNITZ: Ik heb nooit gezegd dat neutralen waren bewapend.
SIR DAVID: Dat dacht ik al. Wel, dat kunnen we overslaan. Laten we het voorbeeld nemen. Edelachtbare, het staat op pagina 20 van het documentenboek en in het midden van de middelste alinea. Bewijsstuk GB-191.
(tot de getuige): “Op 12 november werd de Noorse Arne Kjode zonder enige waarschuwing op de Noordzee getorpedeerd. Dit was een tanker op weg van de ene neutrale haven naar de andere.”
Nu, Beklaagde, beschouwde u tankers op weg van de ene neutrale haven naar de andere als oorlogsschepen; of waarom werd dit schip zonder waarschuwing getorpedeerd? De gezagvoerder en vier bemanningsleden verloren het leven. De anderen werden opgepikt nadat ze vele uren in een open boot hadden gezeten. Waarom torpedeerde u zonder waarschuwing neutrale schepen? Dit is pas 12 november op de Noordzee, een tanker op weg van de ene neutrale haven naar de andere?
DÖNITZ: Nou, de U-bootcommandant kon in dit geval ten eerste niet zien of het schip op weg was van de ene neutrale haven naar de andere, maar dit schip ....
SIR DAVID: Daarom ....
DÖNITZ: Nee, nee, niet om die reden. Maar dat schip was op weg naar Engeland en hij verwarde het met een Engels schip. Daarom torpedeerde hij het. Ik ken dat geval.
SIR DAVID: U keurt de actie van die U-bootcommandant goed?
DÖNITZ: Nee, dat is een bewering die u zelf maakt en die wordt in de praktijk gelogenstraft door onze schone U-bootoorlog en door het feit dat het per vergissing gebeurde.
SIR DAVID: Bij twijfel, torpederen ...
DÖNITZ: Dat is een van die gevallen ....
SIR DAVID: Keurt u dat goed: bij twijfel, zonder waarschuwing torpederen? Is dat uw opvatting?
DÖNITZ: Nee, nee, dat is slechts uw bewering. Als er een of twee gevallen van vergissing worden gevonden in 5½ jaar schone duikbootoorlog bewijst dat niets; maar het spreekt uw bewering wel tegen.
SIR DAVID: Ja. Welnu, laten we eens kijken naar uw schone U-bootoorlog als u dat wilt. Wilt u pagina 30 opslaan van het Engelse boek of pagina 59 tot 60 van het Duitse. Nu, de eerste hiervan - dit is een notitie over de verheviging van de U-bootoorlog. U zegt dat volgens een richtlijn van het Opperbevel van de strijdkrachten op 30 december - dit is op 1 januari 1940:
“ ... de Führer heeft besloten, op grond van een rapport van de Opperbevelhebber van de Marine” - dat is Beklaagde Raeder - “dat a) Griekse koopvaarders in de zone rond Engeland die door de USA voor gesloten is verklaard, moeten worden beschouwd als vijandelijke schepen.
Er staat hier een fout in de vertaling, Edelachtbare. U ziet dat er staat “geblokkeerd door de USA en Groot-Brittannië.” De juiste vertaling moet zijn “in de zone rond Engeland die door de USA voor gesloten is verklaard.” Nu Beklaagde, ik wil niet vervelend doen, tenminste niet opzettelijk maar rekende u Griekse schepen daar ook toe omdat u meende dat het gros van de Griekse handelsvloot onder Britse vlag voer, gehuurd door Groot-Brittannië? Was dat de reden?
DÖNITZ: Ja. Dat was vermoedelijk waarom de Staf Marineoperaties dat bevel gaf, vanwege de Griekse vloot die in Engelse dienst voer. Ik neem aan dat dat de reden was voor de Staf Marineoperaties.
SIR DAVID: U nam aan dat dat de reden was. Ik wil geen tijd aan dat punt besteden. Wat ik wil weten is dit: Betekende het dat elk Grieks schip in deze wateren zonder waarschuwing getorpedeerd kon worden?
DÖNITZ: Ja. Er staat hier dat ze als vijandelijke schepen behandeld moesten worden.
SIR DAVID: Samengevat betekent dat dus vanaf dat moment een Griekse koopvaarder zonder waarschuwing kon worden getorpedeerd als die de zone rond de Britse kust binnenvoer.
Nu noemde u het Kanaal van Bristol en u hebt uw uitleg gegeven over de volgende zin. U zegt dat ieder schip zonder waarschuwing kan worden aangevallen. Voor de buitenwacht moeten deze aanvallen worden beschreven als getroffen door mijnen. Ik wil het duidelijk van u horen. U suggereert toch niet dat het Opperbevel van de Marine de operaties van de U-boten geheim moest houden; de reden was moeilijkheden met neutralen te voorkomen met wie u op goede voet wenste te blijven, niet waar?
DÖNITZ: Ik heb gisteren mijn standpunt daarover al duidelijk gemaakt. Dit zijn zaken die verband houden met de politieke leiding en daar weet ik niets van. Als Commandant U-boten bekeek ik die alleen maar vanuit het standpunt van militair gewin of militaire noodzaak, net als Engeland in overeenkomstige gevallen deed. Wat de politieke redenen geweest kunnen zijn kan ik niet zeggen.
SIR DAVID: Dat is net mijn suggestie, weet u, Beklaagde dat u handelde volgens de militaire noodzaak die in dat memo van het Oppercommando van de Marine wordt vermeld, dat aan Engeland alleen maar maximale schade kon worden toegebracht door het zonder waarschuwing onbeperkt gebruik van wapens. Maar laten we nu naar het volgende kijken.
DÖNITZ: Er waren gebieden waar de neutralen voor waren gewaarschuwd niet binnen te gaan. Ik verklaarde gisteren dat dezelfde procedure werd gevolgd in Britse operationele gebieden. Als een neutraal schip ondanks deze waarschuwingen deze gebieden binnenvoer, waar voortdurend door beide kampen oorlogshandelingen werden gepleegd, moest dit het risico nemen beschadigd te raken. Dat zijn de redenen die de Staf Marineoperaties ertoe brachten deze orders uit te geven.
SIR DAVID: Nu u dat noemde zal ik het eerst over uw gebied hebben. Uw zone, zoals die bekend is gemaakt, strekte zich uit van de Faroer tot Bordeaux en 500 mijl ten westen van Ierland. Dat is een gebied van 750.000 vierkante mijl, niet waar? Uw zone rond Engeland liep van de Faroer tot Bordeaux en 500 mijl west van Ierland?
DÖNITZ: Ja, dat is de operationele zone van augustus 1940.
SIR DAVID: Ja, van augustus 1940.
DÖNITZ: En dat stemt in omvang overeen met het zogenaamde oorlogsgebied dat Amerika voor haar koopvaardijschepen voor gesloten had verklaard.
SIR DAVID: U zegt dat het overeenkomt. Laten we het eens bekijken en zien wat het is. De Verenigde Staten zeiden destijds dat haar schepen niet in die zone mochten komen. U zei dat wanneer elke willekeurige koopvaarder dat gebied binnenging, in omvang 750.000 vierkante mijl, geen enkele van de wetten en gebruiken van oorlog van toepassing was en dat schepen konden worden vernietigd met alle middelen die u maar wenste. Dat was uw standpunt, niet waar?
DÖNITZ: Ja, dat is het Duitse standpunt over internationaal recht, dat werd ook ingenomen door andere landen, dat operatiegebieden rond de vijand toelaatbaar zijn. Ik mag herhalen dat ik geen deskundige op het gebied van internationaal recht ben maar soldaat en ik oordeel volgens gezond verstand. Het leek me vanzelfsprekend dat een oceaanzone rond Engeland niet in het ongestoorde bezit van de vijand kon blijven.
SIR DAVID: Ik denk niet dat u dat bestrijdt maar ik wil het duidelijk krijgen. Het was uw opvatting dat het correct was wanneer u een operatiegebied van die omvang uitriep, elk neutraal schip - en u geeft toe dat het een neutraal schip is - dat onbewapend die zone binnenvaart kon worden vernietigd met alle middelen die wilt gebruiken. Dat was uw opvatting over de manier van oorlogvoeren op zee, niet waar?
DÖNITZ: Ja, en er zijn genoeg Britse verklaringen die stellen dat in oorlogstijd - en we waren in oorlog met Engeland - men neutralen niet kan toestaan tussenbeide te komen en de strijdenden te helpen, zeker wanneer ze tevoren waren gewaarschuwd dit niet te doen. Dat is geheel in overeenstemming met internationaal recht.
SIR DAVID: We zullen de kwestie van internationaal recht met het Tribunaal bespreken. Ik wil me bezig houden met feiten.
Dat is het standpunt dat u inneemt? En ook, als u een neutraal schip buiten de zone tegenkomt dat haar radio gebruikt, zou u dat behandelen als een oorlogsschip van een strijdende partij, niet waar? Als een neutraal schip haar radio gebruikte na het waarnemen van de U-boot, zou u het behandelen als een oorlogsschip van een strijdende partij, niet waar?
DÖNITZ: Ja, volgens de regels van internationaal recht.
SIR DAVID: Ik zie het. Zoals ik al zei, de kwestie van internationaal recht ligt bij het Tribunaal. Daarover ga ik niet met u in discussie. Maar geheel afgezien van internationaal recht, kwam het ooit bij u op dat die manier van behandelen van neutrale schepen volledig voorbijging aan het leven en de veiligheid van de mensen aan boord. Kwam dat ooit bij u op?
DÖNITZ: Ik heb al gezegd dat de neutralen waren gewaarschuwd, de operatiegebieden niet binnen te varen. Als ze die gebieden binnenvoeren moesten ze het risico lopen beschadigd te worden of anders wegblijven. Zo gaat dat in oorlog. Bijvoorbeeld aan land zou ook geen medeleven worden getoond voor een colonne neutrale vrachtwagen die munitie of voorraden naar de vijand brengt. Die zou op precies dezelfde manier worden beschoten als een vijandelijk transport. Het is daarom volkomen toelaatbaar de wateren rond het land van de vijand tot operatiegebied te verklaren. Zo is de opvatting die ik uit internationaal recht ken, hoewel ik slechts soldaat ben.
SIR DAVID: Ik begrijp het.
DÖNITZ: Strikte neutraliteit zou het vermijden van strijdgebieden vereisen. Wie een strijdtoneel betreedt moet de gevolgen aanvaarden.
SIR DAVID: Ik begrijp het. Dat is uw opvatting? Ik denk niet dat het nog duidelijker gezegd kan worden.
DÖNITZ: En om die reden verboden de Verenigde Staten uitdrukkelijk het binnengaan in deze gebieden in november want zij weigerden zich in de strijd te mengen.
SIR DAVID: In uw opvatting pleegde ieder neutraal schip dat een zone van 750.000 vierkante mijl rond Engeland binnenvoer een partijdige daad en liep het risico zonder waarschuwing tot zinken te worden gebracht. Dat is uw opvatting hoe oorlog op zee moet worden gevoerd, niet waar?
DÖNITZ: Ja. Er waren aparte routes gereserveerd voor neutralen. Ze hoefden het operatiegebied niet binnen te gaan, tenzij ze naar Engeland gingen. Dan liepen ze oorlogsrisico.
SIR DAVID: Ik wil dat u me zegt, als u terug wilt gaan naar Document C-21, dat is op pagina 30 van het Engelse en pagina 59 tot 60 van het Duitse boek, u ziet dat in al deze gevallen - neem het geval in alinea 2, pagina 5:
“Bespreking met de Chef van de Staf Marineoperaties” - op 2 januari; dat waren de “versterkte maatregelen” in verband met Fall Gelb, de invasie van Hollands en België - “het tot zinken brengen door U-boten .... zonder enige waarschuwing, van alle schepen in wateren bij vijandelijke kusten waar mijnen kunnen worden gebruikt.”
Waarom, zoals u het Tribunaal al meerdere malen hebt verteld, handelde u in overeenstemming met wat u dacht internationaal recht te zijn, waarom handelde u alleen zo in gebieden waar mijnen konden worden gelegd?
DÖNITZ: Ik heb al uitgelegd dat dat geen kwestie van wettigheid maar van militaire geschiktheid was. Om militaire redenen kan ik de vijand geen volledige informatie verstrekken over de strijdmethode die ik ga gebruiken in een gebied waar mijnen kunnen liggen. U opereerde op dezelfde manier. Ik herinner u aan de Franse gevarenzone die was uitgeroepen, overeenkomend met de mijnenvelden rond Italië. U meldde ook niet welke wapens u zou gebruiken. Dat heeft niets te maken met wettigheid. Dat is zuiver een kwestie van militaire geschiktheid.
SIR DAVID: Ziet u, ik denk dat u begrijpt dat het punt dat ik wil maken dit is: U deed het de neutralen voorkomen alsof u handelde in overeenstemming met de Overeenkomst van Londen terwijl u in feite niet handelde in overeenstemming met de Overeenkomst maar in overeenstemming met regels die u voor uzelf had opgesteld, gebaseerd op militaire noodzaak. Wat ik suggereer is dat wat het Opperbevel van de Marine deed was het doen voorkomen alsof het zich aan de Overeenkomst hield en tegelijk daar onterecht zijn voordeel uit haalde. En dat, suggereer ik, is het doel van die orders, dat u dat alleen maar zou doen waar mijnen konden worden gelegd. Was dat niet wat u in gedachten had?
DÖNITZ: Het is niet waar dat we probeerden de neutralen te misleiden. We waarschuwden de neutralen uitdrukkelijk dat er in deze operatiegebieden gevechtshandelingen plaatsvonden en dat wanneer zij die gebieden binnenvoeren schade zouden lijden. We deden niet alsof; We zeiden hen duidelijk “ga die gebieden niet binnen.” Engeland deed hetzelfde.
De PRESIDENT: Sir David, is de volgende zin daarvoor niet van belang?
SIR DAVID: Ja, Edelachtbare, ik ben u zeer verplicht.
(tot de getuige). Wilt u naar de volgende zin kijken in II-1 waar staat:
“Volgens het huidige bevel zal het de Marine worden toegestaan, in overeenstemming met de algehele verheviging van de oorlog, zonder waarschuwing alle schepen in die wateren voor de vijandelijke kust waar mijnen kunnen worden gelegd, door U-boten tot zinken te brengen. In dit geval moet voor de buitenwereld het voorwendsel worden gemaakt dat gebruik wordt gemaakt van mijnen. Het gedrag van de U-boten en het gebruik van wapens moet hierbij in ogenschouw worden genomen.”
Zegt u, in het licht van deze zin dat u niet probeerde de neutralen te misleiden - om uw eigen uitdrukking te gebruiken. Zegt u nog steeds dat u niet probeerde de neutralen te misleiden?
DÖNITZ: Nee, we misleidden hen niet want we waarschuwden ze van tevoren. In oorlogstijd hoef ik niet te vertellen wat voor wapen ik ga gebruiken, ik mag mijn wapen net zo goed camoufleren. Maar de neutralen werden niet misleid. In tegendeel, hen werd gezegd ”ga deze zones niet binnen.” Daarna is de kwestie welke wapens ik gebruik voor de neutralen niet meer van belang.
SIR DAVID: Ik wil dat u nu het Tribunaal vertelt wat uw opvatting was betreffende uw verantwoordelijkheid voor de zeelieden van tot zinken gebrachte schepen. Zou u de bepalingen van de Overeenkomst van Londen in gedachten hebben en bent u het ermee eens dat het uw verantwoordelijkheid was, zeelieden van tot zinken gebrachte schepen te redden waar dat mogelijk was zonder uw schip in gevaar te brengen? Is dat ongeveer juist?
DÖNITZ: Natuurlijk, als het schip zich gedroeg volgens de Overeenkomst van Londen of tenzij het binnen de genoemde operatiegebieden gebeurde.
SIR DAVID: Oh, meent u dat echt? Met andere woorden, als u een neutraal schip dat de zone was binnengevaren, tot zinken had gebracht, achtte u zich dan ontslagen van al uw verplichtingen onder de Overeenkomst van Londen, te zorgen voor de veiligheid van de bemanningen?
DÖNITZ: In operatiegebieden ben ik verplicht om na het treffen voor de overlevenden te zorgen als de militaire situatie dat toelaat. Hetzelfde gold voor de Baltische Zee en andere operatiegebieden.
SIR DAVID: Dat is wat ik u voorleg, Beklaagde. Gelooft u mij, ik wil niet vervelend doen. Ik leg aan u voor: als ze dat konden doen zonder hun schepen in gevaar te brengen, met andere woorden het risico lopen hun schip te verliezen. Laten we het duidelijk stellen: zegt u dat in de zone die u vastlegde er geen verplichting bestond voor de veiligheid van de bemanning te zorgen, dat u geen verplichting aanvaardde om voor de veiligheid van de bemanning te zorgen?
DÖNITZ: Ik heb verklaard dat ik verplicht was om na het gevecht voor de overlevenden te zorgen, als de militaire situatie dat toelaat. Dat is een onderdeel van de Conventie van Genève of de overeenkomnst voor de toepassing ervan.
SIR DAVID: Dan maakt het dus niet uit of de torpedering binnen of buiten de zone was. Volgens wat u zegt vervulde u precies dezelfde plicht tegenover de overlevenden of het nu binnen of buiten de zone was. Is dat juist?
DÖNITZ: Nee, dat is niet juist want buiten de zone werden neutralen behandeld volgens het Reglement Oorlogsbuit, alleen binnen de zone niet.
SIR DAVID: Wat ik niet kan begrijpen is dit - en ik hoop echt dat ik niet dom doe - wat was het verschil? Welk verschil bestond er volgens u in verantwoordelijkheid tegenover overlevenden als het schip binnen of buiten de zone tot zinken werd gebracht? Dat is wat ik helder wil krijgen.
DÖNITZ: Het verschil was dat neutralen buiten de zone werden behandeld volgens het Reglement Oorlogsbuit. Volgens de Overeenkomst van Londen waren we verplicht, voordat we het schip tot zinken brachten, ervoor te zorgen dat de bemanning in veiligheid was en binnen bereik van land. Er was geen verplichting dat binnen de zone te doen. In dat geval handelden we op grond van de Overeenkomst van ‘s Gravenhage voor de toepassing van de Conventie van Genève die bepaalt dat er na het gevecht voor de overlevenden moet worden gezorgd als de militaire situatie het toelaat.
SIR DAVID: Bent u het ermee eens dat een bevel in duidelijke termen tot het uitroeien, tot het doden van overlevenden nadat een schip is getorpedeerd een afschuwelijke order zou zijn om te geven?
DÖNITZ: Ik heb al verklaard dat aanvallen op overlevenden strijdig waren met het idee over sportief vechten van een soldaat en dat ik nooit mijn naam heb gezet onder een bevel dat in het minst tot iets dergelijks kon leiden - zelfs niet toen het me werd voorgesteld als vergeldingsmaatregel.
SIR DAVID: Bent u met me eens dat zelfs met de mate van discipline binnen uw eigen dienstvak er een mogelijkheid bestond dat sommige U-bootcommandanten zouden weigeren een bevel om overlevenden te vermoorden op te volgen?
DÖNITZ: Een dergelijke order is nooit gegeven.
SIR DAVID: Ik denk dat het een redelijke vraag is. Wat als er in ronde taal zou staan, “Vermoordt de overlevenden nadat u een schip tot zinken hebt gebracht?” U kent uw officieren. Zou er, hoe dan ook, gevaar hebben bestaan dat sommige van hen zouden hebben geweigerd dat bevel op te volgen?
DÖNITZ: Ja. Zo ver ik mijn U-bootmensen ken zou er een storm van verontwaardiging tegen een dergelijke order zijn opgestoken. Hun zuivere en eerlijke idealisme zou het hen nooit hebben toegestaan dat te doen; en ik zou nooit een dergelijke order hebben gegeven of toe hebben gestaan die te laten geven.
SIR DAVID: Ja, dat is wat ik aan u voorleg.
Kijkt u nu op pagina 33 van het Engelse documentenboek. Dat bevat uw eigen Staande Order nummer 154. Bewijsstuk GB-196. Laat me het aan u voorlezen, langzaam, als het Tribunaal geen bezwaar heeft. Er staat: “Pik geen overlevenden op en neem ze niet aan boord; maakt u zich geen zorgen om de sloepen van de koopvaarder; weersomstandigheden en afstand tot land spelen geen rol. Zorg alleen voor uw eigen schip en streef er alleen naar uw volgende succes zo snel mogelijk te behalen. We moeten hard zijn in deze oorlog.”
Allereerst, vertelt u mij, wat bedoelt u “uw volgende succes”? Betekent dat de volgende aanval op een schip?
DÖNITZ: Ja.
SIR DAVID: Kijkt u nu naar dat bevel van u en vergelijkt u het met de tekst van de Overeenkomst van Londen. De Overeenkomst zegt, dat herinnert u zich, dat een oorlogsschip, ook een duikboot, een koopvaardijschip niet tot zinken mag brengen of het verder varen onmogelijk maken zonder eerst passagiers, bemanning en scheepspapieren naar een veilige plaats te hebben gebracht. Tot dit doel worden de reddingssloepen niet beschouwd als een veilige plaats, tenzij de veiligheid van passagiers en bemanning is verzekerd door de heersende omstandigheden van zee en weer, door de nabijheid van land of de aanwezigheid van een ander vaartuig.
Beklaagde, u had dat artikel uit de Overeenkomst van Londen voor u, niet waar, toen u dit bevel opstelde? En u liet bewust uit uw order weg die zaken die genoemd worden in de Overeenkomst? Luistert u naar uw bevel: “Maakt u zich geen zorgen over de sloepen; weersomstandigheden” - een ding dat genoemd wordt in de Overeenkomst “en afstand tot land” - iets anders dat in de Overeenkomst wordt genoemd “spelen geen rol.” Uw order kon met andere woorden net zo duidelijk worden opgesteld: “Negeer alle bepalingen die zijn opgenomen in alinea twee van de Overeenkomst van Londen.”
Vertelt u eens, had u die Overeenkomst voor u toen u die order opstelde?
DÖNITZ: Natuurlijk had ik die Overeenkomst in gedachten en voor me. Ik heb gisteren echter tot in bijzonderheden verklaard dat we dachten in termen van een gevecht, een schip onder escorte, zoals blijkt uit de order als geheel. U hebt er maar een alinea uitgehaald. Er was daarom geen sprake van toepassing van de Overeenkomst die niet geldt voor schepen onder escorte.
Ten tweede dachten we aan een gebied in de onmiddellijke nabijhheid van permanente posities, vijandelijke defensies voor de havens aan de Britse kust. De Overeenkomst van Londen is niet van toepassing op vechtende schepen onder escorte. Dat zijn twee verschillende dingen en dat bevel gold voor dat gebied en strijdende schepen onder escorte. Ik heb dat gisteren tot in bijzonderheden uitgelegd.
SIR DAVID: Maar als u zegt dat het alleen maar gold wanneer het ging om het aanvallen van schepen in konvooi, wilt u dan kijken op pagina 26 van het Engelse documentenboek of pagina 57 van het Duitse? Daar vindt u het verslag van het tot zinken brengen van de Sheaf Mead op 27 mei 1940. En als u kijkt naar het logboek van de U-boot, tegenover de tijdgroep 1648 uur - dat staat op pagina 27 van het Engelse en pagina 57 van het Duitse documentenboek -Bewijsstuk GB-192 - dit staat er in het logboek:
“Een hele grote hoop wrakhout komt boven drijven. We naderen het om de naam te lezen. De bemanning heeft zich in veiligheid gebracht op wrakhout en omgeslagen sloepen. We vissen een boei op, er staat geen naam op. Ik vraag een man op een vlot. Hij zegt, nauwelijks omkijkend “Niks name” Een jonge man in het water roept “help, help, alstublieft.” De anderen zijn erg rustig; ze zien er nat en moe uit, een blik van koude haat op hun gezichten. Dan verder op de oude koers.” Als u pagina 57 van het Duitse documentenboek opslaat of pagina 28 van het Engelse dan vindt u de laatste zin van het verslag van de overlevenden die het gedrag van de U-boot als volgt beschrijft:
“Ze voeren een half uur rond en namen foto’s van ons in het water. Anders bekeken ze ons alleen maar maar zeiden niets. Toen dook ze onder en voer weg zonder ons ook maar enige hulp te bieden.”
Daar ziet u het punt, Beklaagde, dat uw eigen commandant zegt dat er een jongenman in het water lag die “help, help, alstublieft” riep en uw duikboot neemt een paar foto’s, duikt onder en verdwijnt dan.
De PRESIDENT: Sir David, moet u niet verwijzen naar de passage net na de naam van het schip, onder 1648, “Het is niet duidelijk ..
SIR DAVID: “Het is niet duidelijk of ze als een gewone koopvaarder voer. Het volgende leek op het tegendeel te wijzen.” En dan, Edelachtbare, staan er een paar redenen. Natuurlijk, Edelachtbare, ik ben bij het onderwerp overlevenden op het moment. Ik neem dit voorbeeld niet als een geval van onwettige torpedering; ik neem het als voorbeeld voor het opvolgen van dit bevel. Ik ben u zeer verplicht, Edelachtbare maar daarom deed ik het niet.
De PRESIDENT: Ik schors nu de zitting.
Het Tribunaal werd verdaagd tot 1400 uur.

Definitielijst

Conventie van Genève
De verzamelnaam voor vier verdragen die in Geneve zijn geformuleerd en die, onderdeel uitmakend van het internationaal recht, de rechtsregels bepaalt voor oorlogstijd. Deze verdragen hielden zich onder andere bezig met de behandeling van oorlogsslachtoffers en gewonde soldaten, de erkenning van het Rode Kruis als beschermd orgaan in oorlogstijd, rechtsregels bij oorlogen op zee, bescherming van krijgsgevangenen en burgers in oorlogstijd.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
invasie
Gewapende inval.
kanon
ook bekend als Kanone (Du) en Gun (En). Wordt vaak gebruikt om allerlei geschut aan te duiden. Eigenlijk slaat de term op vlakbaan geschut. Wordt gekenmerkt door een langere loop en grotere dracht.
neutraliteit
Onpartijdigheid, onzijdigheid, tussen de partijen instaand, geen partij kiezen.
propaganda
Vaak misleidende informatie die gebruikt wordt om aanhangers / steun te winnen. Vaak gebruikt om ideele en politieke doelen te verwezenlijken.
sectie
Een sectie is van oudsher een van de kleinste eenheden in het leger. In de Franse tijd vormden twee secties samen een peloton. In de periode voor de Tweede Wereldoorlog was binnen het Nederlandse leger een sectie het equivalent van wat men naoorlogs peloton is gaan noemen.
U-boot
Duitse benaming voor onderzeeboot. Duitse U(ntersee)-boten hebben tot in mei 1943 een belangrijke rol gespeeld in de oorlogvoering. Ook veel vracht- en passagiersboten werden door deze sluipmoordenaars van de zee getorpedeerd en tot zinken gebracht.

Middagzitting 1

SIR DAVID: Beklaagde heeft nu de gelegenheid gehad het logboek van de U-37 te bekijken. Was het in mei 1940 niet uw gewoonte om persoonlijk alle logboeken in te zien van de U-boten die binnenliepen?
DÖNITZ: Ik liet de U-bootcommandanten elke keer mondeling verslag uitbrengen. De logboeken die binnenkwamen of enkele weken later voltooid werden of enige tijd nadat de aantekeningen waren gemaakt omdat ze in de haven moesten worden geschreven, werden alleen door mijn Stafchef aan mij overhandigd als ze iets bijzonders bevatten als aanvulling op het mondelinge verslag.
SIR DAVID: Herinnert u zich het logboek van de U-37 te hebben gezien die bij dit incident betrokken was?
DÖNITZ: Nee.
SIR DAVID: Ziet u nu dat de Sheaf Mead niet in konvooi voer?
DÖNITZ: Ja, dat weet ik. En ik weet dat het een bewapend schip was en dat op grond van de orders die de commandant had, hij gerechtigd was haar te torpederen als een bewapend schip. Het blijkt ook uit dit logboek dat hij niet kon besluiten de torpedo te lanceren totdat hij zich ervan verzekerd had dat het schip bewapend was. Dat staat hier duidelijk.
SIR DAVID: Mag ik Uedele uitleggen dat ik het niet heb over de kwestie van het tot zinken brengen. Ik heb het over de kwestie van de overlevenden. Ondernam u actie tegen de U-bootcommandant, Kapitänleutnant Ernst wegens het niet hebben geassisteerd bij de redding van de overlevenden?
DÖNITZ: Nee. Maar ik heb hem wel gezegd dat als hij op de plek was geweest waar deze redding plaatsvond, hij ook had moeten helpen.
SIR DAVID: Voerde hij niet gewoon uw Bevel 154 uit van november of december 1939?
DÖNITZ: Nee, dat deed hij niet.
SIR DAVID: Welnu, ....
DÖNITZ: Ik heb al verklaard voor welke wateren dat gold en dat het alleen gold voor schepen met een escorte.
SIR DAVID: Welnu, wilt u naar pagina 34 van het Engelse documentenboek gaan, pagina 69 van het Duitse. Dat is het verslag van een gesprek tussen Hitler en Oshima en u zegt dat u daar niets over werd verteld. Ik wil dat u halverwege de pagina kijkt, op de helft van het uittreksel waar staat:
“Na verdere uitleg op de kaart te hebben gegeven, merkte de Führer op dat hoeveel schepen de Verenigde Staten ook bouwden, een van haar grootste problemen zou het gebrek aan personeel zijn. Om die reden zouden koopvaarders zonder waarschuwing tot zinken worden gebracht met de bedoeling zoveel van de bemanning te doden als mogelijk was. Als het eenmaal bekend wordt dat de meeste zeelieden bij de torpedering omkomen, zouden de Amerikanen al snel moeilijkheden krijgen bij het werven van nieuw personeel. De opleiding van varend personeel duurt lang.” Nu, bent u het eens met dat argument van Hitler dat wanneer eenmaal bekend wordt dat de meeste zeelieden bij de torpedering omkomen dat de Amerikanen dan snel moeilijkheden zouden krijgen bij het werven van nieuw personeel. Vond u dat een goed argument voor een zeeoorlog tegen de Verenigde Staten?
DÖNITZ: Ik heb het antwoord op die vraag al schriftelijk aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken gegeven en ik heb duidelijk mijn mening gegeven die luidde dat ik niet geloofde dat het lang zou duren om zeelieden op te leiden en dat Amerika er gaan gebrek aan had. Dus zou ik ook niet van mening zijn dat dit afschrikwekkend zou werken als ze genoeg mensen hadden.
SIR DAVID: U bent het dus niet eens met de redenering van de Führer op dat punt?
DÖNITZ: Nee, ik ben het niet eens met het laatste gedeelte, namelijk dat er een tekort aan zeelieden zou zijn.
SIR DAVID: Nee, het is op het eerste punt dat ik uw mening wil: “Als het eenmaal bekend wordt dat de meeste zeelieden bij de torpedering omkomen, zouden de Amerikanen snel moeilijkheden krijgen bij het werven van nieuw personeel.” Dat wil zeggen, ik suggereer dat de nieuwe mensen zouden worden afgeschrikt door het nieuws van de torpederingen en het omkomen van de eerste mensen. Bent u het ermee eens dat dat een goed argument is? Daarop wil ik uw visie weten.
DÖNITZ: Dat is zijn persoonlijke mening. Of ze erdoor zouden worden afgeschrikt of niet is een zaak van de Amerikanen die ik niet kan beoordelen.
SIR DAVID: Wilt u naar uw eigen documentenboek kijken, Deel 1, pagina 29 in de Engelse versie; dat is uw verslag aan de Führer van 14 mei 1942. Ziet u de laatste zin waar u een “range pistol” (bepaald ontstekingsmechanisme van een torpedo, Vert.) aanbeveelt. U zegt:
“Een “range pistol” heeft ook het grote voordeel dat de bemanning zich niet in veiligheid kan brengen vanwege het snelle zinken van het getorpedeerde schip. Dit grotere verlies aan bemanningen zal ongetwijfeld moeilijkheden veroorzaken bij de toewijzing van bemanningen aan het grote Amerikaanse scheepsbouwprogramma.”
DÖNITZ: Dat is volkomen duidelijk, het is correct. Als ik de oude bemanningen niet meer heb, moet ik nieuwe hebben. Het maakt het moeilijker. Het zegt niets ovet het afschrikken maar het positieve feit wordt vermeld dat er nieuwe bemanningen moeten worden opgeleid.
SIR DAVID: We moeten dus aannemen dat u niet dacht dat het enig afschrikwekkend effect zou hebben op het verkrijgen van nieuwe bemanningen, als de oude bemanningen werden getorpedeerd onder omstandigheden waaronder ze vermoedelijk zouden omkomen.
DÖNITZ: Dat staat te bezien, dat hangt af van de moed en dapperheid van de mensen. De Amerikaanse Minster Knox heeft gezegd dat wanneer in vredestijd - 1941 - het tot zinken brengen van Duitse U-boten niet zou worden gepubliceerd, hij verwachtte dat dat een afschrikwekkend effect op mijn U-boten zou hebbben. Dat was zijn mening. Ik kan alleen maar zeggen dat de stille verdwijning van mijn U-boten in vredestijd door toedoen van de Amerikanen ze niet afschrikte. Dat is een kwestie van smaak.
SIR DAVID: Wel, op 14 mei oefende de Führer druk op u uit om actie te ondernemen tegen bemanningen nadat hun schip was getorpedeerd. Dat is toch zo?
DÖNITZ: Ja. Hij vroeg of wij geen actie konden ondernemen tegen de bemanning en ik heb al gezegd, nadat ik hier van het gesprek met Oshima had gehoord, dat ik denk dat deze vraag aan Grossadmiral Raeder en mij een gevolg was van dat gesprek. Mijn antwoord daarop is natuurlijk bekend; het luidde “nee.”
SIR DAVID: U antwoord was nee want het zou veel beter zijn over het “range pistol” te beschikken en ze om te brengen terwijl ze nog aan boord waren. Dat was uw antwoord niet waar?
DÖNITZ: Nee. Mijn antwoord luidde: er is geen sprake van het ondernemen van actie tegen schipbreukelingen, maar het wordt als vanzelfsprekend aangenomen dat men in een gevecht het best mogelijke wapen gebruikt. Ieder land doet dat.
SIR DAVID: Ja, maar het doel van het wapen, zoals duidelijk wordt gesteld, was dat de bemanning zich niet in veiligheid kon brengen vanwege het snelle zinken van het schip. Daarom wilde u dat pistool gebruiken.
DÖNITZ: Ja; en natuurlijk ook omdat we de bemanningen van de schepen als strijdenden beschouwden omdat ze wapens gebruikten.
SIR DAVID: Wel, ik ga niet terug naar dat punt om het nog eens te behandelen maar u had het in gedachten. Nu, de Führer bracht dit punt opnieuw ter sprake op 5 september 1942, zoals uw documentenboek aantoont in deel II op pagina 81.
DÖNITZ: Ik heb het niet. Waar staat het?
SIR DAVID: Het begint met een bespreking op het OKW op 5 september 1942. Het is Bewijsstuk Dönitz-39, pagina 81 en het staat in deel II van het Engelse documentenboek.
DÖNITZ: Ja, ik heb het nu.
SIR DAVID: Het punt kwam ter sprake na een incident rond het tot zinken brengen van de mijnenlegger Ulm en de vraag is of Britse destroyers met mitrailleurs hadden gevuurd op matrozen in sloepen; en de Führer had het Oppercommando van de Marine bevolen een bevel uit te geven op grond waarvan “onze oorlogsschepen vergeldingsmaatregelen zullen nemen,” en als u wat verder naar beneden kijkt ziet u dat de zaak al onderzocht was door uw Staf Operaties en er wordt gesteld:
“Het kon niet onomstotelijk worden bewezen dat het vuur gericht was op de bemanning in de sloepen. Het vijandelijke vuur was blijkbaar op het schip zelf gericht.”* Dan bespreekt u de kwestie rond het toepassen van vergeldingsmaatregelen, onderaan de pagina en u zegt:
“Het is de mening van de Staf Marineoperaties dat voor het uitvaardigen van bevelen tot represaille, men moet overwegen of zulke maatregelen, als die door de vijand tegen ons worden genomen, ons uiteindelijk meer kwaad zouden doen dan de vijand. Zelfs nu zijn onze boten slechts in een paar gevallen in staat getorpedeerde vijandelijke bemanningen te redden door het slepen van hun sloepen enzovoorts, terwijl de bemanningen van gezonken Duitse U-boten en koopvaarders in de regel zijn opgepikt door de vijand. De situatie kan alleen in ons voordeel veranderen als we bevel zouden krijgen dat bij wijze van represaille, getorpedeerde vijandelijke bemanningen niet alleen zouden moeten worden gered maar ze te bedwingen met kanonvuur. Het is in dit opzicht belangrijk dat tot dusverre niet kon worden bewezen dat in gerapporteerde gevallen, waar de vijand wapens gebruikte tegen getorpedeerde Duitsers, een dergelijke actie het gevolg was, of werd gedekt door een bevel van een officiële Britse instantie. We moeten daarom het feit in gedachten houden dat het bekend zijn van een dergelijke Duitse order door vijandelijke propaganda gebruikt kan worden op een manier waarvan de gevolgen niet te voorzien zijn.
Dr. KRANZBÜHLER: Meneer de President, ik protesteer tegen deze procedure. Het document dat het onderwerp van dit kruisverhoor is, is een document van mij en ik heb het nog niet ingediend. Ik weet niet of het tijdens dit proces gebruikelijk is dat bewijsstukken van de Verdediging door de Aanklager worden ingediend. Om deze reden had ik destijds voorgesteld te beginnen met het gedocumenteerde bewijsmateriaal zodat Aanklager ook de gelegenheid heeft mijn bewijsstukken bij zijn verhoor te gebruiken.
De PRESIDENT: Hebt u er enig bezwaar tegen dat het document dat zich in uw documentenboek bevindt, wordt ingediend als bewijsmateriaal?
Dr. KRANZBÜHLER: Ik wil alleen voorkomen dat mijn documenten door de Aanklager bij zijn verhoor worden ingediend want dit verstoort mijn hele gedocumenteerde bewijsvoering. Dit bijzondere geval speelt geen belangrijke rol voor mij maar als de Aanklager van plan is andere documenten van mij te gebruiken die nog niet zijn ingediend, zou ik willen verzoeken dat het verhoor wordt onderbroken en ik eerst de gelegenheid krijg mijn documenten in te dienen.
De PRESIDENT: Dat zou alleen maar tijd verspillen, niet waar? Het zou niets goeds doen, alleen maar tijd verspillen.
Dr. KRANZBÜHLER: Meneer de President, ik denk niet dat het tijdverspilling is als ik, als verdedigend raadsman, verzoek dat het mij wordt toegestaan mijn eigen documenten bij het Tribunaal in te dienen en dat ze door de Aanklager niet worden aangehaald uit mijn documentenboek want de manier van presentatie en de vragen, gesteld door de Aanklager geven deze documenten natuurlijk een bepaalde betekenis.
De PRESIDENT: Dr. Kranzbühler, het Tribunaal meent dat er geen bezwaar bestaat tegen de methode die nu wordt gevolgd. U hebt al de gelegenheid gehad, deze documenten aan Beklaagde voor te leggen. U krijgt in tweede termijn nog een gelegenheid om ze nogmaals aan hem voor te leggen.
SIR DAVID: Er werd dus nieuwe druk op u uitgeoefend om deze weg in te slaan, namelijk het vuur te openen op bemanningen van gezonken schepen en dat in september, niet waar?
DÖNITZ: Nee, dat is niet juist. Ik hoorde hier pas over dat document betreffende de oorlog ter zee; ik stond daarom niet onder druk; maar het is waar dat op grond van dit document de Staf Marineoperaties blijkbaar opdracht van het OKW had gekregen een lijst samen te stellen van al deze gevallen en dat de Staf terecht het standpunt innam dat men heel voorzichtig moest zijn bij de beoordeling van deze gevallen en dat hij represaillemaatregelen afraadde. Het lijkt me toe dat het opstellen van dit document ertoe diende om ons ervan te overtuigen ons te onthouden van deze maatregelen.
SIR DAVID: Wist u dat op instructie van Hitler het OKW in september op dit punt inlichtingen had ingewonnen bij het opperbevel van de Marine?
DÖNITZ: Nee, dat wist ik niet. Ik zei net dat ik niets weet van deze aantekening in het Oorlogsdagboek van de Staf Marineoperaties en het aanhangsel dat eraan is toegevoegd. Ik hoorde er hier pas van.
SIR DAVID: U hoorde er hier voor het eerst over?
DÖNITZ: Ik wist niets van deze aantekening in het Oorlogsdagboek van de Staf Marineoperaties. Dat gebeurde in Berlijn en ik was destijds commandant van de U-bootvloot in Frankrijk.
SIR DAVID: Wel, als u het Tribunaal vertelt dat u er in september niets van wist, dan gaan we over op een ander document. Dat zegt u toch, dat u er in september 1942 niets van wist?
DÖNITZ: Nee.
SIR DAVID: Nu wil ik dat u - ik wil de Laconia niet in bijzonderheden met u doornemen - maar ik wil dat u me iets vertelt over een of twee notities. Ik denk dat die op pagina 40 van uw eigen documentenboek staan.
De PRESIDENT: Staan die niet op pagina 41?
SIR DAVID: Ik ben u zeer verplicht, Edelachtbare.
(tot de getuige) Het staat op pagina 41, onderaan. Datum 20 september, 13:20 uur. Dat is uw sein aan de U-boot van Schacht. Ziet u het?
DÖNITZ: Ja en ik heb dit gisteren tot in bijzonderheden uitgelegd.
SIR DAVID: Ik wil alleen weten: is het waar wat u in uw sein zei dat de boot was uitgestuurd om Italiaanse bondgenoten te redden, niet voor de redding en verzorging van de Engelsen en Polen? Is dat waar?
DÖNITZ: Dat is waar, want de boot had me gemeld dat ze vier sloepen op sleeptouw had en er staat op pagina 40 “ ... met Britten op sleeptouw.” Het was duidelijk, gezien de hele situatie, dat een U-boot met sloepen op sleeptouw niet zonder het grootste gevaar voor zichzelf aan de oppervlakte kan blijven. Vandaar op pagina 40 onder punt 2 het bevel en de instructie “sloepen met Britten en Polen moeten worden losgegooid.” Ik wilde van die sloepen af. Dat was de enige reden. En het was pas daarna - pagina 41 - toen er een lang bericht van hem kwam, dat op zich een herhaling was, maar zo werd uitgelegd dat nadat de twee luchtaanvallen voorbij waren, hij zijn boot nogmaals in gevaar had gebracht door te stoppen en mannen op te pikken, pas toen kreeg hij dat sein nadat het me gedurende de eerste drie, vier dagen langzaam duidelijk was geworden - ik had niets tegen het redden van Britten - dat de Italianen die tenslotte onze bondgenoten waren, er het slechtst vanaf kwamen, wat inderdaad het geval bleek te zijn.
SIR DAVID: U hebt een uitvoerige uitleg gegeven. Klopt dat sein, dat de boot werd uitgestuurd om Italiaanse bondgenoten te redden, niet voor het redden en verzorgen van Engelsen en Polen? Is dat waar of niet waar?
DÖNITZ: Natuurlijk, dit sein bevatte beide instructies en het werd ondubbelzinnig duidelijk uit deze instructies als ook uit de indruk die ik had dat de geredde Britten in aantal de Italianen, die achtergelaten werden om te verdrinken, verre overtroffen.
SIR DAVID: Nu is er een punt dat ik u wil laten verduidelijken; toen u over deze kwestie werd ondervraagd zei u dat u destijds onder grote druk stond en ik denk dat die druk alleen via Kapitän Fricke van Hitler afkomstig was. Is dat juist?
DÖNITZ: Nee, “alleen” is niet juist. Het was “ook.” De druk, zoals ik hier duidelijk heb uitgelegd kwam door de zorgen en de vrees voor het lot van mijn U-boten want ik wist dat ze toen in groot gevaar verkeerden. We hadden daar al het bewijs van door de bombardementen; ten tweede natuurlijk door de bevelen van de Führer die Fricke gaf. Maar ik heb hier ook gezegd dat hoewel het militair gezien niet juist was zo te handelen, ik de redding voortzette. De druk, mijn zorgen en mijn vrees werden echter in hoofdzaak veroorzaakt door het lot van de U-boten zelf.
SIR DAVID: Op die tijd hebt u dus dat verslag aan de Führer gehad op 14 mei; dan was er het Laconia incident en tijdens dat incident stond u onder druk van de Führer. Was het nu niet hierom .....
DÖNITZ: Neem me niet kwalijk, maar ...
SIR DAVID: Laat me mijn vraag afmaken.
DÖNITZ: Ik geloof dat er hier een fout ingeslopen is.
SIR DAVID: Prima, ik zal dat herstellen. U hebt het verslag aan de Führer gehad op 14 mei. Dat hebt u mij verteld. Dan was er de Laconia ....
DÖNITZ: Dat heeft in het geval van de Laconia niets te maken met het bevel van de Führer. In het geval van de Laconia had de Führer order gegeven, en terecht, dat boten tijdens de redding geen gevaar mochten lopen. Dat is heel wat anders dan het onderwerp van 14 mei.
SIR DAVID: Ik probeer op het ogenblik na te gaan met welke zaken u zich bezig hield. U had de 14de mei, het Laconia incident en dan dat bevel tot stoppen, afkomstig van de Führer.
DÖNITZ: Nee, tijdens het Laconia incident dacht ik helemaal niet aan dat bevel of de bespreking met de Führer op 14 mei, en dat kan ik niet want dat ging over een heel ander onderwerp. Dit is een heel andere kwestie, het gaat hier alleen om een redding. Er is absoluut geen verband tussen die twee.
SIR DAVID: Dat zullen we zien. Slaat u pagina 36 van het Britse documentenboek, 71 tot 75 in het Duitse op. U hebt ons verteld dat u hoofdzakelijk bezorgd was over de veiligheid van uw eigen boten en uw eigen personeel.
DÖNITZ: Ja.
SIR DAVID: Waarom zette u dan in dat bevel: “De elementaire eisen van oorlogvoering voor de vernietiging van schepen en bemanning zijn in strijd met een redding.” Wat was het nut om deze woorden te vermelden, tenzij u bedoelde mensen aan te zetten om schepen en bemanningen te vernietigen?
DÖNITZ: Ik heb dat gisteren zeer uitvoerig uitgelegd. Ik heb gedurende al die jaren verkondigd: Onderneem geen redding wanneer de eigen veiligheid in gevaar komt. In het geval van de Laconia heb ik dat vanwege mijn zorgen en vrees vele malen aan de boten geseind. Afgezien daarvan merkte ik steeds weer dat U-bootcommandanten het gevaar vanuit de lucht te licht opvatten. Ik heb ook aangetoond hoe dat psychologisch te verklaren is. Ik beschreef gisteren de enorme toename van de luchtstrijdkrachten en daarom zou ik onder geen enkele omstandigheid mijn mensen weer als reden gegeven hebben dat ze, als er geen gevaar vanuit de lucht dreigt of omdat u vanuit de lucht gevaar loopt enzovoorts, u geen redding moet ondernemen of redding zou in tegenstrijd zijn met de elementaire eisen van oorlogvoering. Ik wilde het namelijk niet aan mijn commandanten overlaten te bepalen of er gevaar dreigde vanuit de lucht of niet. Na al mijn ervaringen met de geleden verliezen en gezien de alom tegenwoordige luchtmacht, die zoals de geschiedenis heeft aangetoond, alsmaar sterker en sterker werd, moest ik een duidelijke order geven aan de commandanten, gebaseerd op die ervaringen: “U kunt zo niet doorgaan, of we worden terwijl we de vijand redden, aangevallen en gedood door de vijand.” Daarom moet die redenering hier niet worden gevoerd. Ik wilde mijn commandanten niet nog een gelegenheid voor overweging of discussie geven. Ik heb u gisteren al verteld dat ik eraan had kunnen toevoegen: “Als we, gezien het gevaar vanuit de lucht, worden gedood door diezelfde vijand die we proberen te redden, dan is redding in strijd met de elementaire eisen van oorlogvoering.” Dat wilde ik niet want ik wenste geen verdere discussie. We hadden allemaal de indruk dat dit liedje: “Onderneem geen redding als er gevaar vanuit de lucht dreigt,” nogal afgezaagd was want dit zou hebben betekent dat de commandanten niettemin hun vrijheid van handelen verloren.
SIR DAVID: Maar als u gewoon had gezegd: “Redden is verboden,” en als u een reden had willen geven, “Redden is verboden want gezien het Geallieerde luchtoverwicht is het te gevaarlijk voor de veiligheid van uzelf en uw boot om ooit een redding uit te voeren,” dan zou dat heel duidelijk zijn geweest. Waarom zei u het niet op die manier?
DÖNITZ: Nee, dat is nu juist wat ik niet kon doen. Ik heb het net gezegd, omdat een commandant ergens in een operatiegebied het idee zou kunnen krijgen dat er geen gevaar uit de lucht dreigde, het volgende ogenblik verschijnt er een vliegtuig en hij wordt tot zinken gebracht. Dat heb ik allemaal al gezegd in reactie op uw suggestie.
SIR DAVID: Nu had u twee ervaren stafofficieren bij u toen u dit bevel uitgaf, de Kapiteins Godt en Hessler, niet waar?
DÖNITZ: Ja, dat klopt.
SIR DAVID: En zowel Kapitein Godt als Kapitein Hessler raadden u het uitgeven van deze order sterk af, niet waar?
DÖNITZ: Voor zover ik me kan herinneren zeiden ze iets als: Het gros van de U-boten” - dat heb ik hier gezegd - “het gros van de U-boten, dat is meer dan 90% strijdt al tegen de konvooien, zodat een van dergelijke order voor hen geen sprake kan zijn.”
Dat was de vraag: Moesten we een dergelijke algemene order wel uitgeven en zouden de verdere ontwikkelingen, die ons telkens weer noodzaakten nieuwe orders uit te geven, namelijk, “blijf zo min mogelijk aan de oppervlakte,” een dergelijke order overbodig maken. Omdat ik echter verantwoordelijk was voor het voorkomen van alle mogelijke gevaren voor een U-boot moest ik deze order geven en mijn staf was het geheel met mij eens voor zover het deze maatregel betrof.
SIR DAVID: Zei u niet toen u op 22 oktober en bij andere gelegenheden werd ondervraagd: “Godt en Hessler zeiden me, verzendt dit sein niet want ziet u, op een dag kan dat een verkeerde indruk wekken, het verkeerd worden uitgelegd.” Zei u dat niet?
DÖNITZ: Ja, ik heb dat gezegd en het is ook waar dat een dergelijke opmerking kan zijn gemaakt. Maar het werd door de U-boten niet verkeerd opgevat; dat kwam bij niemand op, anders hadden we het bevel niet uitgevaardigd. Maar we dachten aan de effecten op de buitenwereld.
SIR DAVID: En was dat niet het effect dat u wilde bereiken: dat er een order zou liggen die discutabel was, slechts een verbod op redden en de U-bootcommandanten die er zo over dachten aan zou zetten tot het vermoorden van overlevenden van de bemanning?
DÖNITZ: Nee, dat is volkomen onjuist en dat wordt ook bewezen door de documenten die we hebben ingediend.
Afgezien van het geval Mohle, legde niemand dit bevel verkeerd uit en we waren ons hiervan bewust toen we het bevel opstelden. Dat wordt duidelijk uit de seinen die we met de U-bootcommandanten uitwisselden en het wordt duidelijk uit mijn grondige onderzoek toen ik vroeg of ze daar op een of andere manier aan hadden gedacht. De order toont dat helemaal niet, noch de reden die er aanleiding toe gaf. Het feit is dat we redden wat we konden. De vraag was “redden of niet redden,” en niets anders. Dat is de sleutel tot het Laconia incident.
SIR DAVID: U zei: “we vaardigden het bevel uit.” Herinnert u zich tijdens een verhoor op 6 oktober gezegd te hebben: “Ik ben er volledig en persoonlijk verantwoordelijk voor want de Kapiteins Godt en Hessler hebben beiden duidelijk gesteld dat ze dat telegram dubbelzinnig vonden of vatbaar voor misverstanden.
Herinnert u zich te hebben gezegd dat “ik er volledig en persoonlijk verantwoordelijk voor ben,” omdat uw beide stafofficieren er op hadden gewezen dat het dubbelzinnig was? Hebt u dat gezegd?
DÖNITZ: Ik denk het niet. Ik denk niet dat ik het zo gezegd heb. Ik weet het niet zeker maar ik wil wel dit zeggen:
Tijdens de ondervraging werd mij gezegd dat de kapiteins Godt en Hessler dit bevel hadden opgesteld en als antwoord daarop zei ik: “Het is volkomen onbelangrijk, ik ben er verantwoordelijk voor.” Bovendien, het belangrijkste punt van discussie was of we een dergelijk bevel wel moesten uitgeven. Dat het bij beide kapiteins nooit was opgekomen dat een dergelijke order verkeerd door ons - door de U-boten - kon worden uitgelegd is volledig onjuist. Ik heb dat tijdens het verhoor ook benadrukt. Ik heb duidelijk gesteld dat deze overweging en de discussie of het bevel al dan niet moest worden uitgegeven er niets mee te maken had waar het deze twee heren betrof. Dat is helemaal duidelijk; en dat stond ook in het verhoor.
SIR DAVID: U hebt duidelijk gemaakt dat dat de eerste gelegenheid was. Ik heb duidelijk gemaakt dat u uw ondergeschikte officier die het u had afgeraden niets hebt verweten en u nam bij deze gelegenheid de verantwoordelijkheid op u. Dat is toch waar, dat deze lagere officieren het u afraadden? In uw eigen woorden: ze benadrukten beiden dat ze het telegram dubbelzinnig vonden en vatbaar voor een verkeerde uitleg; dat is toch juist, ze zeiden dat toch?
DÖNITZ: Ik heb de discussie niet gelezen nadat die is vastgelegd ik heb die niet ondertekend. Ik kan u heel duidelijk zeggen - en dat wordt duidelijk uit een ander gesprek - dat ik zei dat ik zelf de volledige verantwoording op me neem. Voor mij was dat het belangrijkste. De enige reden waarom deze vraag ter sprake kwam was dat de ondervragende officier mij vertelde dat deze officieren het bevel hadden opgesteld en daarna, zoals ik het me herinner, was het idee dat deze officieren onder geen enkele voorwaarde verantwoordelijk zouden woren gehouden voor mijn bevel. Dat was het hele punt.
SIR DAVID: Wel, in ieder geval komt u niet terug op wat u enkele minuten geleden zei dat beide kapiteins u afraadden, een dergelijke order uit te geven, niet waar?
DÖNITZ: Volgens mijn herinnering waren beiden er allereerst tegen. Ik heb nu gehoord dat beiden zeggen dat ze het niet hebben afgeraden maar dat misschien ik of iemand anders het had afgeraden. Ik weet het niet zeker. Ik herinner me dat beiden mij in eerste instantie afraadden een dergelijk bevel uit te geven op een moment waarop 90% van onze U-boten al verwikkeld waren in de strijd tegen de konvooien en we toch al onder water werden gedrukt was het absoluut onmogelijk om verder nog reddingen uit te voeren omdat we onder water waren; en ik zei: “Nee, er zullen zich zeker gevallen voordoen waar zoiets mogelijk is en de commandant zich voor een moeilijke situatie ziet geplaatst en in dat geval wil ik hem van een dergelijke beslissing ontheffen.” Dat was de reden en de betekenis van die discussie, niets meer dan dat.
SIR DAVID: We gaan verder. Dit is het eerste gedeelte van het bevel. Neem nu punt 2 “Bevelen voor het aan boord nemen van kapiteins en hoofdmachinisten zijn nog steeds van toepassing.” Nu, Beklaagde, u weet heel goed dat om de kapitein of de hoofdmachinist te vinden, de U-boot bij de sloepen of het wrakhout langs moet om te vragen, “waar is de kapitein?”. En u weet ook heel goed dat het bij de Britse koopvaardij gebruikelijk was te proberen de kapitein te verbergen, te voorkomen dat de U-boot erachter kwam wie hij was. Was dat niet de voorwaarde waaraan in de praktijk voldaan moest worden, dat u langs de sloepen moest om te vragen wie of waar de kapitein was als u hem aan boord wilde nemen? Dat is toch zo?
DÖNITZ: Niet precies nee. Ik heb gisteren heel duidelijk gesteld dat ten eerste het risico om een man aan boord te nemen veel kleiner was waar het de tijd betrof en daardoor de mogelijkheid tot snelduiken van de U-boot niet zou worden gehinderd, terwijl reddingsactiviteiten de mogelijkheid tot snelduiken ernstig zouden belemmeren. Ten tweede, dat was een militaire opgave, bevolen door de Staf Marineoperaties waarvoor, zoals altijd het geval is in een oorlog, bepaalde risico’s moeten worden genomen; en ten derde dat de betekenis van die alinea voor ons altijd onbelangrijk leek omdat de resultaten altijd mager waren. Dit bevel, als u dit zo wilt opvatten en uit het verband halen, druist in tegen uw bewering dat ik deze mensen wilde vermoorden; omdat ik gevangenen wilde maken en als ik van plan geweest zou zijn iemand eerst te doden kan ik hem zeker niet gevangen hebben genomen.
SIR DAVID: Ik leg dit aan u voor dat het tweede deel van het bevel luidt dat u kapiteins en hoofdmachinisten aan boord moest nemen om van hen alles te weten te komen wat u maar kunt. Leest u de derde alinea: “Redt alleen bemanningen wanneer hun verklaringen van belang zijn voor U-boten,” met andere woorden, voor u van belang om achter de positie van Geallieerde schepen te komen of de maatregelen die de Geallieerden tegen duikboten nemen. Dat is het punt tegen twee en drie, niet waar. U moet alleen mensen gevangen nemen als u iets belangrijks van hen te weten kunt komen?
DÖNITZ: Ik denk dat het vanzelf spreekt dat we moeten proberen zoveel mogelijk inlichtingen zien te verzamelen en omdat ik in een U-boot niet de hele bemanning gevangen kan nemen, moet ik mij beperken tot de belangrijkste personen. Daarom haal ik die personen uit het gevecht terwijl de anderen ermee door kunnen gaan. Natuurlijk neem ik, gezien de beperkte ruimte aan boord van de U-boot, niet de onbelangrijke mensen maar de belangrijke aan boord.
SIR DAVID: Ik wil er niet teveel tijd aan besteden, maar vertelt u mij dit: begreep ik uw uitleg over het woord “weer” in het Oorlogslogboek zo dat u de aandacht van bepaalde U-bootcommandanten had gevestigd op uw seinen gedurende het Laconia incident, is dat uw uitleg?
DÖNITZ: Nee, het sloeg niet op U-bootcommandanten en ik geloof dat het woord “weer”, zoals mijn staf zegt, betrekking had op die vier seinen met deze betekenis gedurende die laatste paar dagen en die gisteren bij het Tribunaal zijn ingediend.
SIR DAVID: Ik legde u net een vraag voor en u zei dat het woord “weer” sloeg op de seinen die u tijdens het Laconia incident verzond. Ik denk dat u het daarmee eens bent. U kunt het gerust eens zijn met wat ik zeg. Wanneer was dat?
DÖNITZ: Gisteren werd mij uitgelegd dat er vier seinen waren en ik neem aan dat die persoon de hele gebeurtenis samenvatte en dat het waarschijnlijk zijn manier van zeggen was. Het was een onderofficier en ik weet niet wat hij bedoelde toen hij het woord “weer“ gebruikte.
SIR DAVID: Nu zegt u dat u nooit had gehoord over de gesprekken tussen Hitler en Oshima die ik u een paar minuten geleden aan u heb voorgelegd?
DÖNITZ: Nee.
SIR DAVID: Daarom mag men aannemen, niet waar, dat Luitenant Heisig, die hier een getuigenis heeft afgelegd, ook niet over de gesprekken tussen Hitler en Oshima heeft gehoord?; denkt u niet dat hij ervan kan hebben gehoord?
DÖNITZ: Ik neem aan dat daar geen sprake van was.
SIR DAVID: Hebt u gemerkt dat Heisig in zijn getuigenis zei dat hij tijdens een toespraak u hetzelfde argument hoorde opvoeren als Hitler in zijn gesprekken met Oshima ter sprake bracht?
DÖNITZ: Allereerst wil ik verklaren dat Heisig hier in deze getuigenbank iets anders zei dan tijdens zijn ondervraging. Tijdens het kruisverhoor heeft hij hier toegegeven dat ik niets heb gezegd over het bevechten van schipbreukelingen; ten tweede is al het andere wat hij zei zo vaag dat ik niet veel waarde heb gehecht aan zijn geloofwaardigheid; ten derde verklaarde hij duidelijk dat ik dit niet heb gezegd in een toespraak maar tijdens een gesprek, dat op zich van geen belang is; en ten vierde kan het heel goed zo zijn dat het onderwerp over het nieuwe Amerikaanse scheepsbouwprogramma en het bemannen van de nieuwe schepen met geoefend personeel ter sprake is gekomen; mogelijk tijdens dat gesprek.
SIR DAVID: Zegt u nu dat u toegeeft nooit een discussie te hebben geopend over het Amerikaanse scheepsbouwprogramma en het probleem van het vinden van bemanningen? Bent u het op dat punt eens met Heisig?
DÖNITZ: De Duitse pers stond er vol mee. Iedereen las en wist over het scheepsbouwprogramma. Er werden foto’s gemaakt ...
SIR DAVID: Maar het argument dat ik u voorleg was dat het bouwprogramma nutteloos zou zijn als u voldoende bemanningen kon uitschakelen of afschrikken. Dat is het punt in Hitler’s gesprek en waarvan Heisig zei dat u het zei. Zei u dat?
DÖNITZ: Ik ben altijd van mening geweest dat het verlies van bemanningen vervanging moeilijk zou maken, dit staat in mijn oorlogsdagboek samen met vergelijkbare ideeën en misschien heb ik iets dergelijks tegen mijn onderofficieren gezegd.
SIR DAVID: Wilt u pagina 37 van het documentenboek van de Aanklager opslaan, pagina 76 van de Duitse vertaling. Het is een bevel van 7 oktober 1943, Document nummer D-663, Bewijsstuk GB-200. Ik wil dat u alleen naar de laatste zin kijkt: “Gezien de gewenste uitschakeling van scheepsbemanningen, is het tot zinken brengen van hun schepen van groot belang.”
DÖNITZ: Ik heb het gelezen.
SIR DAVID: “Gezien de gewenste uitschakeling van scheepsbemanningen, is het tot zinken brengen van hun schepen van groot belang.” en het accent ligt voortdurend op scheepsbemanningen.
DÖNITZ: Ja natuurlijk, maar in de loop van de gevechten. Het is duidelijk dat deze reddingsschepen zwaar bewapend waren. Ze beschikten over vliegtuigen en konden net als andere schepen in het konvooi tot zinken worden gebracht. Als er bemanningen van koopvaarders in de buurt waren, was het natuurlijk onze wens ze uit te schakelen omdat we het recht hadden dergelijke schepen tot zinken te brengen. Bovendien werden ze bij de koopvaarders vaak gebruikt als lokschip voor U-boten.
SIR DAVID: Op de kwestie van het rechtmatig of onrechtmatig tot zinken brengen van reddingsschepen wil ik u enkele vragen stellen over Mohle. Hij voerde vanaf 1942 tot het einde van de oorlog het commando over de U-bootvloot. Dat is bijna drie jaar en, zoals hij ons heeft verteld, draagt hij een aantal onderscheidingen wegens moedig gedrag. Wilt u het Tribunaal vertellen dat Commandant Mohle drie jaar de U-bootcommandanten op volkomen verkeerde basis bleef voorlichten zonder dat uw staf of uzelf dat ontdekte? U zag iedere U-bootcommandant nadat die binnen was gelopen.
DÖNITZ: Ik betreur het dat Korvettenkapitän Mohle - die als enige hier verklaarde dat hij in verband met dit bevel zijn twijfels had - dit niet onmiddellijk heeft gerapporteerd. Ik kon niet weten dat hij deze twijfels had. Hij had iedere gelegenheid deze twijfels weg te nemen en ik wist niet en niemand van mijn staf had enig idee dat hij deze gedachten koesterde.
SIR DAVID: Nu, ik heb hier een brief, een brief van de weduwe van een van uw U-bootcommandanten. Ik kan de commandant niet meer spreken en dit is een brief van zijn weduwe. Ik wil dat u uw mening geeft over een passage erin. Ze schrijft - in de tweede alinea - “Kapitein Mohle zegt dat hij geen enkele U-bootcommandant heeft gevonden die bezwaar maakte tegen het bevel het vuur te openen op hulpeloze zeelieden die in het water in nood verkeerden.”
Dr. KRANZBÜHLER: Ik protesteer tegen het gebruik van deze brief. Ik meen dat dit het soort brief is dat niet als bewijsmateriaal kan worden gebruikt. Hij is niet beëdigd en het is een typisch voorbeeld van het soort brief dat Mr. Justice Jackson al herhaaldelijk gekarakteriseerd heeft.
SIR DAVID: De enige opmerking die ik wil maken is deze: De man zelf is niet teruggekomen. Zijn weduwe kan informatie verschaffen over hoe hij dit bevel opvatte voordat hij uitvoer. Ik zou hem hebben moeten indienen als zijnde vermoedelijk van waarde. Ik denk dat Artikel 19 zoiets vermeldt. Ik zal hem niet gebruiken als er bij het Tribunaal ook maar de minste twijfel over bestaat.
DÖNITZ: Hij staat ook vol met onjuistheden. Er staat hier dat hij, Mohle, in een concentratiekamp stierf wat niet waar is.
De PRESIDENT: Wacht een ogenblijk.
DÖNITZ: Het is niet waar.
Dr. KRANZBÜHLER: Meneer de President, ik heb net de hele brief gelezen.
De PRESIDENT: Het Tribunaal buigt zich momenteel over deze kwestie.
Dr. KRANZBÜHLER: Mag ik in dit verband eerst een verklaring afleggen?
De PRESIDENT: We hebben uw bezwaar aangehoord en we overwegen deze kwestie.
Het Tribunaal is van mening dat het ongewenst is en dat dit document niet mag worden gebruikt.
SIR DAVID: Zo u wilt, Edelachtbare.
(tot de getuige) Ik wil nu een passage uit uw eigen documentenboek behandelen die Dr. Kranzbühler gisteren aan u heeft voorgelegd. Die staat in deel 2, pagina 92, bewijsstuk 42. Voordat ik er u een vraag over stel is er een punt waarop ik uw hulp nodig heb. In uw verhoor op 22 oktober zei u dat ongeveer twee maanden na dat bevel van 17 september, u orders uitgaf volgens welke U-boten helemaal niet meer aan de oppervlakte mochten komen. Klopt dat? U gaf bevel dat U-boten niet meer boven mochten komen, is dat juist?
DÖNITZ: Voor zover het voor een U-boot al mogelijk is dat te doen. We waren voortdurend dingen aan het veranderen, dag en nacht, en het hing af van de mate van gevaar, de weersomstandigheden of we de U-boten bevel gaven aan de oppervlakte te komen en onderweg (hun accu’s, hun lanceerbuizen, Vert.) te laden.
SIR DAVID: Ze mochten na een aanval niet boven water komen, mochten voor of na een aanval helemaal niet boven water komen; is dat niet het gevolg van uw bevel?
DÖNITZ: Natuurlijk moeten U-boten, bijvoorbeeld ‘s nachts, boven water zijn voor een aanval maar het belangrijkste was ieder risico te vermijden wanneer ze onderweg waren.
SIR DAVID: Dan was er twee maanden later een bevel dat ze zo min mogelijk boven water moesten komen, en u zegt dat het uw bevel was?
DÖNITZ: Ze moesten zover mogelijk met alle middelen proberen gevaar vanuit de lucht te voorkomen.
SIR DAVID: Gaf u orders met betrekking tot boven water komen?
DÖNITZ: Ik gaf hen een aanzienlijk aantal bevelen, zoals ik al heb gezegd, afhankelijk van het weer, afhankelijk van het zeegebied waarin ze zich bevonden en of het dag of nacht was. De orders verschilden naar gelang van deze factoren want het gevaar hing af van deze elementen en veranderden al naar gelang.
Er waren ook wijzigingen; als we slechte ervaringen hadden, als we ervoeren dat het ‘s nachts gevaarlijker was dan overdag, dan kwamen we gedurende de dag boven water. We kregen de indruk dat het tegen het einde beter was, overdag boven water te komen omdat we dan tenminste van tevoren een vliegtuig konen waarnemen, dus veranderden we dat.
SIR DAVID: Maar is het waar dat vrij snel na deze order de Geallieerde luchtdekking zo sterk werd dat - ik citeer uw eigen woorden - u zei: “Twee maanden later verkeerden de U-boten niet langer meer in een positie om boven water te komen.” Met andere woorden, ik begrijp dat het erg moeilijk werd gezien de felheid van de Geallieerde luchtaanvallen, is dat juist?
DÖNITZ: Ja, ze hadden in bepaalde gebieden geen enkele kans om boven water te komen zonder onmiddellijk te worden aangevallen. Dat is juist het punt. De U-boten waren echter paraat, in de hoogste staat van paraatheid en daar ligt het grote verschil want tijdens reddingswerk wordt die paraatheid verstoort en toch kwamen deze zware verliezen en moeilijkheden voor tijdens die hoogste paraatheid.
SIR DAVID: Nu wil ik dat u kijkt naar pagina 39. Het is de pagina na degene waarnaar ik u verwees in deel II van uw documentenboek; ziet u alinea 1?
DÖNITZ: Ja.
SIR DAVID: “Het percentage tot zinken gebrachte koopvaarders in konvooi in 1941 bedroeg 40%; in heel 1942 nauwelijks 30%; in het laatste kwartaal van 1942 57%; in januari 1943 ongeveer 65%; in februari ongeveer 70% en in maart 80%.”
Uw slechtse periode lag in de eerste drie kwartalen van 1943, niet waar? Dat blijkt uit uw eigen cijfers.
DÖNITZ: Welke “slechtste periode” bedoelt u? Ik begrijp u niet.
SIR DAVID: Wel, dat staat op pagina 93, alinea 1.
DÖNITZ: Ja, maar wat bedoelt u met “slechtste periode?”
SIR DAVID: Nou, het percentage tot zinken gebrachte koopvaarders in konvooi in 1941 bedroeg 40%.
DÖNITZ: Bedoelt u koopvaardijschepen?
SIR DAVID: Ja, ik lees voor uit uw eigen oorlogsdagboek, of liever het Oorlogsdagboek van de Marinestaf. “In het hele jaar 1942 nauwelijks 30% ...
DÖNITZ: In konvooien?
SIR DAVID: Konvooien ja. De slechtste periode die u had lag dus in de eerste drie kwartalen van 1942?
DÖNITZ: Nee. Zoals ik al in mijn beschrijving van de hele situatie heb gezegd, lag een groot aantal U-boten net buiten de havens, ze lagen voor New York, Trinidad enzovoorts zodat die hier niet worden genoemd. In deze lijst worden alleen de torpederingen door de roedels genoemd die op de noord-Atlantische Oceaan de konvooien aanvielen.
SIR DAVID: Maar is het niet juist dat deze cijfers aangeven dat uw slechtste periode in de eerste drie kwartalen van 1942 lag? Dat moet ongeveer 30% geweest zijn.
DÖNITZ: Nee, mijn meest succesvolle periode was het jaar 1942.
SIR DAVID: Hoe kunt u het dan de meest succesvolle periode noemen wanneer voor het hele jaar 1942 het percentage in konvooi tot zinken gebrachte koopvaarders slechts 30% bedraagt, waar dat in januari, februari en maart 1943 steeg naar 65, 70 en 80%?
DÖNITZ: Helemaal juist, dat is zo. Van de in 1942 tot zinken gebrachte koopvaarders werd 30% op de Atlantische Oceaan tot zinken gebracht maar het totale aantal was veel hoger dan in bijvoorbeeld 1943 toen er 65 en 70% tot zinken werd gebracht en dat komt gewoon omdat we toen in 1943 niet langer buiten een haven als New York konden blijven. Dit geeft alleen de percentages aan gezonken schepen in konvooi op de Atlantic aan.
SIR DAVID: U ziet wat ik u voorleg is dit: in 1942, toen het percentage uit konvooien lag was, toen u onder die druk stond waarover ik het eerder met u heb gehad, had u alle reden een ondubbelzinnige order uit te geven die als gevolg zou hebben U-bootcommandanten ertoe te brengen, bemanningen van schepen om te brengen. In 1943 kwamen uw U-boten niet boven water, het aandeel in de konvooien was gestegen en er was geen enkele reden om uw bevel duidelijker te stellen. Dat suggereer ik, Beklaagde.
DÖNITZ: Ik vind dat totaal verkeerd.
SIR DAVID: Nu wil ik ...
DÖNITZ: Het was als volgt: Zoals ik al heb gezegd, ontdekten we dat vanaf de zomer van 1942 het gevaar vanuit de lucht opeens toenam. Dit gevaar vanuit de lucht deed zich in alle wateren gelden, ook daar waar U-boten niet op konvooien joegen of niet net buiten de havens vochten.
SIR DAVID: Nu wil ik dat u me met nog een punt helpt. Dr. Kranzbühler heeft u gisteren voorgelegd dat Kapitänleutnant Eck had gezegd dat als hij zou zijn teruggekomen hij niet van u had verwacht dat u bezwaar had gemaakt of boos op hem geweest zou zijn vanwege het beschieten van de bemanning van de Peleus. U zei dat u wist dat Eck dat bevel van u in zijn kluis had toen hij de bemanning van de Peleus onder vuur nam?
DÖNITZ: Ja, maar ik weet ook dat dit bevel van geen enkele invloed was op zijn beslissing maar dat, zoals Eck nadrukkelijk zei, het zijn bedoeling was de wrakstukken kapot te schieten; en hij had een heel ander doel, namelijk het laten verdwijnen van de wrakstukken want hij was bezorgd om zijn boot die net als andere boten in die wateren aan stukken geschoten zou worden. Hij verklaarde duidelijk dat hij geen enkel verband in gedachten had tussen dat bevel met betrekking tot de Laconia, dat hij volkomen per ongeluk aan boord had en zijn eigen beslissing.
SIR DAVID: Nu weet u dat er twee andere gevallen bij het Tribunaal liggen, de Noreen Mary en de Antonico die op pagina 47 en 52 van het documentenboek van de Aanklager staan, waarin getuigen het duidelijk bewijs leveren dat de U-boot ze aanvalt terwijl ze in het ene geval op wrakstukken drijven en in het andere geval in een sloep zitten. Wilt u naar de Noreen Mary kijken, op pagina 47 van het documentenboek? De verklaring van de overlevenden staat op pagina 49 en 50. Hij heeft het hierover; hij zegt in de vierde alinea - pagina 85 van het Duitse documentenboek ...
DÖNITZ: ik heb het Engelse boek.
SIR DAVID: Het staat op pagina 50 van het Engelse boek; ik heb het Engelse document:
“Ik zwom rond totdat ik bij de gebroken boeg van onze sloep kwam, die omgeslagen was en slaagde erin erop te klimmen. Zelfs nu ging de U-boot niet onder water maar voer opzettelijk in mijn richting en toen hij ongeveer 60 of 70 meter van mij vandaan was opende hij met de mitrailleur gericht vuur op mij. Omdat hun bedoeling heel duidelijk was liet ik mij in het water vallen en bleef daar totdat de U-boot zijn vuur staakte en dook waarna ik weer op de sloep klom.”
De verklaring van de Braziliaanse meneer vindt u op pagina 52. Hebt u het?
DÖNITZ: Ja, ik heb het.
SIR DAVID: Vijftien regels voor het einde zegt hij “ ... de vijand vuurde meedogenloos op de weerloze zeelieden in sloep 2 .... “ Aangenomen - natuurlijk moet men dat aannemen - dat Mr. McAllister en Senhor de Oliviera Silva de waarheid spreken, zegt u dat deze U-bootofficieren op eigen initiatief handelden?
DÖNITZ: Het is goed mogelijk dat de mannen zich deze gebeurtenissen hebben ingebeeld. Ik wil echter benadrukken dat tijdens een nachtelijk gevecht - laten we het geval van de Antonico eerst nemen - dat 20 minuten duurde, men zich makkelijk had kunnen voorstellen dat dit schoten waren, of schoten die op het schip waren gericht, die een sloep troffen. Hoe dan ook, als iemand verslag doet van een nachtelijke aanval die 20 minuten duurt, dan is dat een subjectief verslag en iedereen weet hoe deze verslagen verschillen, weet hoe makkelijk een zeeman een fout kan maken. Als de U-boot tijdens zo’n nachtelijk gevecht deze mensen had willen ombrengen zou die niet na 20 minuten zijn vertrokken, zeker daar de persoon zegt dat hij in het donker de U-boot niet kon zien. Dit zijn allemaal erg vage uitspraken.
Het geval van de Noreen Mary is goed vergelijkbaar. Er staan in deze verklaring een groot aantal uitspraken die niet waar zijn; bijvoorbeeld dat de U-boot een swastika voerde. Er is geen enkele U-boot ooit naar zee gegaan die zo beschilderd was. Als iemand zich op wrakhout of in een sloep bevindt en er vallen van dichtbij schoten dan denkt hij al gauw dat hij beschoten wordt. Het is juist om deze reden dat wij een aanzienlijk aantal gevallen aan Anglo-Amerikaanse kant hebben genoemd; niet omdat we beschuldigingen wilden uiten maar omdat we wilden aantonen hoe kritisch men moet zijn bij de beoordeling van deze op zich staande rapporten. En de enige gevallen in 5½ jaar oorlog, uit duizenden aanvallen, zijn degenen die hier juist worden genoemd.
SIR DAVID: Ja, en natuurlijk in de 2½ jaar dat U-bootcommandanten overlevenden overhoop schoten, komt u natuurlijk niet aan veel gevallen, niet waar? Ik wil u naar nog een punt vragen ...
DÖNITZ: U-bootcommandanten, met uitzondering van Eck, hebben nooit schipbreukelingen overhoop geschoten. Er bestaat geen enkel geval. Dat is niet waar.
SIR DAVID: Dat zegt u.
DÖNITZ: Het is in geen enkel geval bewezen. In tegendeel, ze deden het uiterste om ze te redden. Geen enkel bevel om op te treden tegen schipbreukelingen is ooit aan het U-bootwapen gegeven, met uitzondering van het geval Eck en daar was een duidelijke reden voor. Dat is het feit.
SIR DAVID: Wel, vertelt u mij eens: Wist u dat het logboek van de Athenia vervalst werd nadat die binnenliep?
DÖNITZ: Nee, dat werd niet vervalst maar er lag een duidelijk bevel dat het incident rond de Athenia om politieke redenen geheim moest worden gehouden. Daarom moest het logboek worden gewijzigd.
SIR DAVID: Ik snap het. U houdt niet van het woord “vervalst.” Goed, ik zal het woord “gewijzigd” gebruiken. Wist u dat er een pagina uit het logboek was gescheurd en een valse pagine ingevoegd? Wist u daarvan?
DÖNITZ: Dat kan ik u nu niet vertellen. Het is mogelijk. Waarschijnlijk heeft Kapitein Lemp ofwel van mij of van mijn staf de order gekregen: “Het incident moet geheim worden gehouden.” En vervolgens nam hij of het commando van de vloot het logboek en dat ging naar tien verschillende afdelingen van de Marine en wijzigde hij het. Wat kon hij anders doen? Hij kon niet anders.
SIR DAVID: Ik wil weten of het uw bevel was en of met uw medeweten de waarheid in het logboek werd gewijzigd in, neem ik aan, de onwaarheid zoals die vandaag de dag bestaat. Dat is een simpele vraag. Kunt u die beantwoorden?
DÖNITZ: Ja. Het werd gedaan op een bevel van mij, of als het niet was gedaan zou ik het hebben bevolen want er bestond een politieke instructie dat “het geheim moest worden gehouden.” De strijdende mannen hadden daarom geen andere keus dan het logboek te veranderen. De U-bootcommandanten hebben nooit bevel kregen een onjuiste notitie te maken maar in het bijzondere geval van de Athenia, waarin naderhand werd bevolen dat het geheim moest worden gehouden, werd dat niet in het logboek genoteerd.
SIR DAVID: Goed, ik heb nog maar een punt met u te behandelen en dat kan ik kort behandelen. U was een warm voorstander van ideologische opvoeding van militair personeel, niet waar?
DÖNITZ: Ik heb mijn redenen daarvoor uitgelegd.
SIR DAVID: Goed, ik wil dit alleen weten en u kunt uw redenen daarna uitleggen. U vond het onzin dat een soldaat geen politieke mening had, niet waar? Als u wilt dat ....
DÖNITZ: Natuurlijk. De soldaat had niets met politiek te maken. Aan de andere kant moest hij natuurlijk ten tijde van oorlog achter zijn land staan.
SIR DAVID: En u wilde dat uw commandanten de Marine indoctrineerden met de Nazi ideologie, niet waar?
DÖNITZ: Ik wilde de commandanten van de eenheden hen laten vertellen dat de eenheid van het Duitse volk zoals die toen bestond, een bron van kracht was voor het voeren van de oorlog en dat we dus, omdat we de voordelen van die eenheid genoten, er ook voor moesten zorgen dat die eenheid behouden bleef want gedurende de Eerste Wereldoorlog hadden we juist daarom slechte ervaringen opgedaan. Elk gebrek aan eenheid onder het volk zou noodzakelijkerwijs het voeren van de oorlog hebben beïnvloed.
SIR DAVID: Kijkt u op pagina 7 van het Engelse documentenboek, document nummer D-640, bewijsstuk GB-186. Ik denk dat het er net zo staat als in mijn vraag. De laatste zin:
“Vanaf het prille begin moet het hele officierskorps zo geïndoctrineerd zijn dat het zich medeverantwoordelijk voelt voor de Nationaalsocialistische staat als geheel. De officier is de exponent van de Staat. Het loze gepraat dat de officier apolitiek is, is volkomen onzin.
Dat is uw opvatting, niet waar?
DÖNITZ: Ik heb dat gezegd. Maar u moet ook beginnen te lezen vanaf het begin, waar staat dat onze discipline en onze gevechtskracht huizenhoog uitrijst boven die van 1918 en de reden is dat het volk als geheel achter ons staat; als dat niet het geval zou zijn geweest zouden onze troepen al lang geleden uiteen gevallen zijn; dat is de reden waarom ik dat gezegd heb.
SIR DAVID: Vertelt u mij, op hoeveel mensen probeerde u dit toe te passen, of hoeveeel mensen had u binnen de Marine op 15 februari 1944? Ik wil weten wat voor groep u probeerde te beïnvloeden. Hoeveel? Een kwart miljoen?
DÖNITZ: 600.000 tot 700.000.
SIR DAVID: Wilt u nu de volgende pagina opslaan, pagina 8 van het Britse documentenboek, waar uw toespraak op de “Heldentag” staat, 12 maart 1944. U zegt dit:
“Wat zou er vandaag van ons vaderland geworden zijn als de Führer ons niet had verenigd onder het Nationaalsocialisme? Verdeelde partijen, belaagd door het zich uitbreidende gif van het Jodendom, en kwetsbaar omdat we de tegenstand van onze huidige onbuigzame ideologie misten, daarom zouden we allang zijn bezweken onder de last van deze oorlog en hadden we onszelf overgeleverd aan een vijand die ons meedogenloos zou hebben vernietigd.” Document 2878-PS.
Wat bedoelde u met het “zich uitbreidende gif van het Jodendom?”
DÖNITZ: Ik bedoelde dat we in een toestand van eenheid leefden en dat deze eenheid kracht vertegenwoordigde en dat alle elementen en alle krachten ...
SIR DAVID: Nee, dat vroeg ik niet. Ik vraag u, wat bedoelde u met het “zich uitbreidende gif van het Jodendom?” Het is uw uitspraak en u gaat ons vertellen wat u ermee bedoelde.
DÖNITZ: Ik kan me voorstellen dat het voor de bevolking in de steden erg moeilijk zou zijn, zich staande te houden onder de zware bombardementen als een dergelijke invloed zijn werk zou kunnen doen, dat is wat ik bedoelde.
SIR DAVID: Wel, u kunt me nogmaals vertellen wat u bedoelde met het “zich uitbreidende gif van het Jodendom?”
DÖNITZ: Het betekent dat het een verscheurend effect zou kunnen hebben op het uithoudingsvermogen van het volk en gedurende deze strijd van ons land op leven en dood was ik daar als soldaat bijzonder bezorgd over.
SIR DAVID: Welnu, dat is wat ik wil weten. U was de opperbevelhebber en indoctrineerde 600.000 tot 700.000 mensen. Waarom gaf u hen mee dat Joden een zich verspreidend gif waren in partijpolitiek? Waarom was dat? Wat was het dat u in Joden tegenstond dat u deed denken dat ze een slechte invloed op Duitsland hadden?
DÖNITZ: Die uitspraak werd gedaan tijdens mijn herdenkingstoespraak op Heldentag. Die toont aan dat ik van mening was dat de volharding, het vermogen tot volhouden door het volk, zoals dat was samengesteld, beter behouden kon blijven dan wanneer er zich Joodse elementen in de natie bevonden.
SIR DAVID: Dit soort gepraat, het “zich uitbreidende gif van het Jodendom” kweekte een opvatting in de hoofden die uitmondde in de dood van vijf of zes miljoen Joden gedurende deze laatste jaren. Zegt u dat u niets wist van de acties en de intentie om zich te ontdoen van de Joden en hen uit te roeien?
DÖNITZ: Ja natuurlijk zeg ik dat. Ik wist er helemaal niets van en als een dergelijke uitspraak is gedaan is dat nog geen bewijs dat ik een vermoeden had van het vermoorden van Joden. Dat was in het jaar 1943.
SIR DAVID: Wel, wat ik aan u voorleg is dat u zich voegt bij de jacht op dit ongelukkige deel van de gemeenschap en dat u 600.000 of 700.000 man van de Marine aanvoert op dezelfde jacht.
Slaat u nu pagina 76 van het documentenboek op in een laatste verwijzing aan u ....
DÖNITZ: Niemand van mijn mensen dacht ooit aan gebruik van geweld tegen Joden, niet een van hen en niemand kan die conclusie uit die zin trekken.
SIR DAVID: Kijkt u nu eens op pagina 76. Hier heeft u het over de bevordering van onderofficieren en manschappen die persoonlijkheid hebben getoond tijdens de oorlog. U zegt allereerst:
“Ik wil dat de leiders van eenheden die verantwoordelijk zijn voor manschappen, flotieljecommandanten en andere commandanten die hun meerderen zijn meer interesse tonen voor de bevordering van onderofficieren en manschappen die onder bijzondere omstandigheden tijdens de oorlog hebben getoond dat zij, dankzij hun innerlijke houding en standvastigheid, hun energieke streven, kortom, dankzij hun persoonlijke kwaliteiten dat zij in staat zijn op eigen initiatief de juiste beslissingen te nemen en die uit te voeren zonder van hun doel af te wijken en met de bereidheid, verantwoording te aanvaarden.”
Een voorbeeld: “Op de hulpkruiser Cormoran, die in Australië fungeerde als detentiekamp, liet een onderofficier die optrad als kampoudste alle communisten die zich tussen de kampbewoners opvallend gedroegen stelselmatig en onopvallend verdwijnen. Deze onderofficier kan rekenen op mijn volledige goedkeuring van zijn beslissing en de uitvoering daarvan; na zijn terugkeer zal ik alles doen om hem te bevorderen omdat hij heeft getoond geschikt te zijn als leider.”
Was dat uw opvatting van leiderschap in deze Nationaalsocialistisch geïndoctrineerde Marine; dat hij politieke tegenstanders moest vermoorden op een manier die door de bewakers niet zou worden opgemerkt?
DÖNITZ: Nee, zo was het niet. Er is aan mij gerapporteerd dat er een informant was die wanneer er nieuwe bemanningen aankwamen, het kamp binnen werd gesmokkeld en na overal goed te hebben geluisterd, inlichtingen doorgaf aan de vijand. Het gevolg was dat op grond van die informatie U-boten verloren gingen. En toen was het dat de hoogste man in het kamp, een onderofficier, besloot die man als verrader te laten verdwijnen. Dat is wat mij werd gerapporteerd en dat ik door een getuige zal laten bewijzen. Naar mijn mening, en elk land zal dat beamen, heeft de man gehandeld als ieder ander die zich in een uiterst moeilijke situatie bevindt en hij moest ....
SIR DAVID: Waarom zei u dat dan niet, Beklaagde? Als u had gezegd dat deze man een spion had gedood die vanwege het doorgeven van informatie gevaarlijk was, had ik dit niet aan u voorgelegd. Maar u zei dat het communisten waren die zich opvallend gedroegen en deze man had hen gedood zonder medeweten van de bewakers. Waarom vermeldt u communisten in uw bevel als u een spion bedoelt?
DÖNITZ: Ik denk dat dit een bevel is van een Baltische basis. Mij was verteld dat het om een spion ging en dat is iets dat een getuige zal bewijzen. Als er redenen zijn; misschien redenen van informatieve aard om dit niet te onthullen ...
SIR DAVID: Schuift u de verantwoordelijkheid voor dit bevel in de schoenen van een van uw onderofficieren? Zegt u dat het een van uw lagere officieren was die een dergelijk bevel uitgaf? Dat bedoelde u helemaal niet. Is dat wat u zegt?
DÖNITZ: Ik heb alleen maar gezegd hoe het bevel ontstond; tot nu toe heb ik nog geen enkele keer de verantwoordelijheid afgewezen.
SIR DAVID: Goed.
De PRESIDENT: De zitting wordt geschorst.

Definitielijst

Eerste Wereldoorlog
Ook wel Grote Oorlog genoemd, conflict dat ontstond na een groei van het nationalisme, militarisme en neo-kolonialisme in Europa en waarbij twee allianties elkaar bestreden gedurende een vier jaar durende strijd, die zich na een turbulent begin, geheel afspeelde in de loopgraven. De strijdende partijen waren Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland aan de ene kant (de Triple Entente), op den duur versterkt door o.a. Italië en de Verenigde Staten, en Duitsland, Bulgarije, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk aan de andere kant (de Centrale Mogendheden of Centralen). De strijd werd gekenmerkt door enorme aantallen slachtoffers en de inzet van vele nieuwe wapens (vlammenwerpers, vliegtuigen, gifgas, tanks). De oorlog eindigde met de onvoorwaardelijke overgave van Duitsland en zijn bondgenoten in 1918.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Geallieerden
Verzamelnaam voor de landen / strijdkrachten die vochten tegen Nazi-Duitsland, Italië en Japan gedurende WO 2.
ideologie
Het geheel van beginselen en ideeën van een bepaald stelsel.
mitrailleur
Machinegeweer, een automatisch, zwaar snelvuurwapen.
Nazi
Afkorting voor een nationaal socialist.
propaganda
Vaak misleidende informatie die gebruikt wordt om aanhangers / steun te winnen. Vaak gebruikt om ideele en politieke doelen te verwezenlijken.
swastika
Ander woord voor hakenkruis.
torpedo
Oorlogswapen, met van een explosieve lading voorzien sigaarvormig lichaam met een voortstuwings- en besturingsmechanisme, bestemd om na lancering via het water zijn weg te zoeken naar vijandelijke schepen en deze door een onderwaterexplosie uit te schakelen.
U-boot
Duitse benaming voor onderzeeboot. Duitse U(ntersee)-boten hebben tot in mei 1943 een belangrijke rol gespeeld in de oorlogvoering. Ook veel vracht- en passagiersboten werden door deze sluipmoordenaars van de zee getorpedeerd en tot zinken gebracht.

Middagzitting 2

De PRESIDENT: Zijn er verder nog verhoren af te nemen?
KOL. POKROVSKI: Edelachtbare, de Sovjet Aanklager heeft Beklaagde Dönitz enkele vragen te stellen.
(tot de getuige) Beklaagde Dönitz, uw toespraak tot het Duitse volk en uw bevel aan de strijdkrachten in verband met Hitler’s dood werd door u op 30 april 1945 opgesteld, niet waar?
DÖNITZ: Ja.
KOL. POKROVSKI: In deze documenten informeerde u het volk dat u Hitler’s opvolger was, aangewezen door Hitler zelf. Dat is toch juist?
DÖNITZ: Ja.
KOL. POKROVSKI: Hebt u zich toen afgevraagd om welke bijzondere reden Hitler u uitkoos?
DÖNITZ: Ja. Ik heb mijzelf die vraag gesteld toen ik het telegram ontving en kwam tot de slotsom dat nadat de Reichsmarschall was ontslagen, ik de hoogste officier van een onafhankelijk onderdeel van de strijdkrachten was en dat dat de reden was.
KOL. POKROVSKI: In uw toespraak tot de strijdkrachten en het volk eiste u het voortzetten van militaire operaties en al diegenen die tegenstand boden werden verraders en lafaards genoemd, niet waar?
DÖNITZ: Ja.
KOL. POKROVSKI: Een paar dagen daarna gaf u Keitel bevel tot onvoorwaardelijke capitulatie, dat is toch juist?
DÖNITZ: Ja, ik stelde in het eerste bevel duidelijk dat ik in het Oosten door zou vechten totdat de troepen en vluchtelingen uit het Oosten naar het Westen waren overgebracht en dat ik daarna geen minuut langer door zou vechten. Dat was mijn bedoeling en dat wordt ook duidelijk in die order uitgedrukt.
KOL. POKROVSKI: Tussen haakjes, in deze order stond daar geen woord over maar dat is niet zo belangrijk. Bent u het met me eens dat op 30 april ...
DÖNITZ: Ik ...
KOL. POKROVSKI: Luistert u eerst naar mijn vraag en geeft u dan antwoord. Bent u het eens met het feit dat ook op 30 april, op dezelfde dag waarop u de twee documenten publiceerde waarover we het nu hebben, het volkomen duidelijk was dat elke tegenstand van Hitler Duitsland volkomen doelloos en zinloos was? Begrijpt u mijn vraag? Bent u het daarmee eens?
DÖNITZ: Ja, ik begrijp de vraag. Mag ik het volgende zeggen: Ik moest in het Oosten doorvechten om de vluchtelingen te redden die naar het Westen trokken. Dat is zeker duidelijk uitgedrukt. Ik zei dat we in het Oosten alleen door zouden vechten totdat de honderden en duizenden gezinnen uit de Duitse gebieden in het Oosten veilig naar het Westen konden worden overgebracht.
KOL. POKROVSKI: U hebt mijn vraag nog niet beantwoord, Dönitz hoewel u het duidelijk stelde. Daarom herhaal ik de vraag zodat u kunt proberen hem te begrijpen. Bent u het eens met het feit dat het al op 30 april volkomen duidelijk was dat verdere tegenstand van Hitler Duitsland volslagen doelloos en zinloos was? Antwoordt u met ja of nee.
DÖNITZ: Nee, dat was niet duidelijk. Vanuit militair oogpunt bezien was de oorlog absoluut verloren en er was alleen nog het probleem zoveel mogelijk mensen te redden en daarom moesten in het Oosten tegenstand blijven bieden. Daarom had die tegenstand in het Oosten een doel.
KOL. POKROVSKI: Goed, ik begrijp het maar ontkent u dat uw bevel tot voortzetting van de oorlog tot verder bloedvergieten leidde?
DÖNITZ: Dat is maar zeer gering, vergeleken met de een of twee miljoen die anders zouden zijn omgekomen.
KOL. POKROVSKI: Een moment graag, wacht u even. Probeert u geen vergelijkingen te trekken. Eerst antwoorden en dan uitleggen. Dat is de procedure die we hier de hele tijd moeten volgen. Eerst ja of nee en dan een uitleg graag.
DÖNITZ: Natuurlijk zouden we gedurende die paar dagen tijdens de gevechten in het Oosten misschien verdere verliezen lijden, maar die waren noodzakelijk om honderdduizenden vluchtelingen te redden.
KOL. POKROVSKI: U hebt mijn vraag nog niet beantwoord. Ik zal hem voor de derde keer herhalen.
De PRESIDENT: Hij heeft wel geantwoord, hij zei ja, dat er bloed vergoten zou worden. Dat is een antwoord op uw vraag.
KOL. POKROVSKI: Dank u.
(tot de getuige) Ik wil dat u precies uitlegt hoe u uzelf ziet, eerst en bovenal als politicus of ziet u uzelf als een soldaat die bevelen van zijn directe superieuren opvolgt zonder enige navraag naar de politieke betekenis en inhoud van dergelijke orders?
DÖNITZ: Ik begrijp de vraag niet helemaal. Als staatshoofd vanaf 1 mei was ik politicus.
KOL. POKROVSKI: En voor die tijd?
DÖNITZ: Alleen maar soldaat.
KOL. POKROVSKI: Op 8 mei 1946 om 16:35 uur zei u in deze zaal: "Als soldaat dacht ik niet aan dergelijke politieke overwegingen die mogelijk konden bestaan." Op 10 mei, om 12:35 uur zei u hier, toen de kwestie van de U-bootoorlog ter sprake kwam: "Dit gaat allemaal om politieke doelen maar ik, als soldaat hield me bezig met militaire vraagstukken." Is dat juist?
DÖNITZ: Ja, dat is helemaal juist. Ik zei dat ik voor 1 mei 1945 alleen soldaat was. Direct nadat ik staatshoofd werd legde ik het opperbevel van de Marine neer omdat ik staatshoofd werd en daarom een politieke persoon.
KOL. POKROVSKI: Sir David Maxwell-Fyfe sprak u ongeveer 15 minuten geleden ook hierop aan en verwees naar twee documenten, in het bijzonder naar document GB-186, D-240 en hij citeerde een zin hieruit, een zin die volledig tegenspreekt wat u net zei. U herinnert zich de zin "loos gepraat?"
DÖNITZ: Ja, ik weet precies wat u bedoelt.
KOL. POKROVSKI: Ik wil u vragen: Hoe kunt u deze twee totaal tegenstrijdige uitspraken met elkaar verenigen, de uitspraak over het "loos gepraat" over het feit dat de officier geen politicus is. Deze uitspraak werd gedaan op 15 februari 1944, op een moment waarop u geen staatshoofd was. Is dat juist?
DÖNITZ: Als tijdens de oorlog een soldaat pal achter zijn land en achter zijn regering staat maakt hem dat nog niet tot politicus; dat staat in die zin en dat wordt ermee bedoeld.
KOL. POKROVSKI: Goed. We zullen wat preciezer zijn of dit werkelijk het feit is. U hebt hier herhaaldelijk voor het Tribunaal, op een zeer duidelijke manier getuigd dat u gedurende vele jaren voor de oorlog en tijdens de oorlog de Marine hebt geïndoctrineerd in een geest van zuiver idealisme en een heilig ontzag voor de gebruiken en regels van oorlog. Is dat juist?
DÖNITZ: Ja, helemaal juist.
KOL. POKROVSKI: In het bijzonder, op 9 mei, gisteren om 12:54 uur zei u: "Ik leidde de U-bootvloot op in het puur idealisme en ik zette die opleiding gedurende de hele oorlog voort. Dat vond ik nodig om een hoog gevechtsmoreel te bereiken." Vijf minuten later op dezelfde dag zei u, sprekend over de Marine, "Ik zou het nooit hebben toegestaan dat er orders aan deze mensen werden gegeven die strijdig waren met dat moreel en er is geen sprake van dat ik een dergelijke order zou hebben gegeven." U erkent dat dat uw eigen woorden waren, of bijna uw eigen woorden, rekening houdend met een mogelijke onnauwkeurigheid in de vertaling; is dat zo?
DÖNITZ: Natuurlijk, dat heb ik gezegd.
KOL. POKROVSKI: Ik zou graag willen dat u nu naar het document kijkt dat in uw bezit is, het document dat door uw verdediger is ingediend als Dönitz-91. Met dit document presenteert uw verdediger een uittreksel uit de getuigenis, de beëdigde verklaring van Dr. Joachim Rudolphi. Om de tijd van het Tribunaal niet te verspillen zou ik willen dat u ons in het kort vertelt, in een woord ja of nee, of Rudolphi gelijk heeft met zijn getuigenis, dat u altijd sterk gekant was tegen de invoering in de Duitse strijdkrachten van het Hitleriaanse zogenaamde "Volksgerichtshof". Begrijpt u mij?
DÖNITZ: Ik was tegen het overdragen van legale kwesties van de Marine aan andere rechtbanken. Ik heb gezegd dat wanneer iemand de verantwoordelijkheid draagt voor een onderdeel van de strijdkrachten, dan moet men ook de rechtsspraak door een krijgsraad aanvaarden. Dat staat er.
KOL. POKROVSKI: Bent u op de hoogte van Rudolphi’s verklaring?
DÖNITZ: Ja, die ken ik.
KOL. POKROVSKI: U herinnert zich dat op de eerste pagina van dat uittreksel staat: "Vroeg in de zomer van 1943 werd de eerste dreigende poging ondernomen, de apolitieke rechtspraak van de strijdkrachten te ondermijnen."
Heeft Rudolphi gelijk met zijn uitleg van deze vraag en is het waar dat u tegen deze poging was, speciale politieke rechtbanken bij de Marine en de strijdkrachten in te voeren? Is dat juist?
DÖNITZ: Volgens mijn herinnering begon mijn tegenstand in de zomer van 1943. Het kan zijn dat al in het voorjaar de rechtspraak van Wehrmacht werd bedreigd. Dat kan zijn maar ik kwam het niet te weten.
KOL. POKROVSKI: Erkent u, Dönitz, al of niet dat dit zogenaamde Volksgerichtshof, zoals Rudolphi het stelt, zich bezig moesten houden met alles wat maar ook in de verste verte met politiek te maken had? Dat is zijn zin die u op de eerste pagina van document D-91 kunt vinden.
DÖNITZ: Zoals ik al heb gezegd, mijn standpunt was het volgende: Ik wilde mijn soldaten onder mijn eigen rechtsbevoegdheid houden. Ik kon de procesgang buiten de Marine niet beoordelen omdat ik de wettelijke procedure niet kende. Mijn punt was dat mijn soldaten bij mij zouden blijven en door mij veroordeeld worden.
KOL. POKROVSKI: Voor alle soorten misdaden, waaronder politieke misdaden, is dat zo? Heb ik u goed begrepen?
DÖNITZ: Ja, dat bedoelde ik; ik heb verklaard dat ik van mening was dat ze onder de rechtsbevoegdheid van de Marine zouden blijven.
KOL. POKROVSKI: Ontkent u, Dönitz, dat u de moord om zuiver politieke redenen op weerloze mensen onder de leden van de Duitse strijdkrachten altijd hebt verkondigd en op alle mogelijke manieren aangemoedigd en dat u die moorden altijd zag als een daad van militaire moed en heldendom?
DÖNITZ: Ik begrijp u niet. Ik weet niet wat u bedoelt.
KOL. POKROVSKI: U hebt mijn vraag niet begrepen?
DÖNITZ: Nee, ik heb de bedoeling van uw vraag niet begrepen.
KOL. POKROVSKI: Ik kan hem herhalen. Misschien wordt het u duidelijker. Ik vraag u: Ontkent u het feit dat u verkondigde voorstander te zijn van moord op leden van de Duitse strijdkrachten door andere leden van de Duitse strijdkrachten en dat om zuiver politieke redenen. Is de vraag u nu duidelijk?
DÖNITZ: Hoe kunt u een dergelijke vraag stellen?
De PRESIDENT: Het Tribunaal vindt uw vraag niet echt duidelijk.
KOL. POKROVSKI: Wat ik in gedachten heb, Edelachtbare, is Bevel nummer 19 voor de Baltische Vloot, dat al gedeeltelijk is behandeld door Sir David Maxwell-Fyfe. Er staat een passage in dit bevel dat met grote nauwkeurigheid de motieven voor het publiceren en uitvaardigen van dit bevel duidelijk maakt. Er wordt daar op een heel duidelijke manier een idee gepresenteerd - en met uw toestemming zal ik een alinea uit dit document voorlezen. "Een voorbeeld," - zo staat in Bevel nummer 19, voorlaatste alinea - "Op de hulpkruiser Cormoran, die in Australië fungeerde als detentiekamp, heeft een onderofficier ... "
De PRESIDENT: Welke alinea?
KOL. POKROVSKI: De voorlaatste alinea van document D-650, pagina 4 van de Engelse tekst. Neem me niet kwalijk, pagina 4 van de Duits tekst en de laatste alinea op de derde pagina van het Engelse afschrift.
De PRESIDENT: Dat is al tijdens het verhoor voorgelezen.
KOL. POKROVSKI: Dit bijzondere deel is niet tijdens het verhoor voorgelezen en het is van groot belang voor het proces.
De PRESIDENT: We hebben deze zelfde vraag, dit zelfde voorbeeld, nog geen half uur geleden door Sir David Macwell-Fyfe horen voorlezen.
KOL. POKROVSKI: Maar Sir David heeft bij het voorlezen van dit voorbeeld een bepaalde zin niet voorgelezen die voor mij van groot belang is en die de positie van Dönitz duidelijk maakt; en dat is de reden waarom ik terugkom op deze bijzondere passage. Het is slechts een zin die mij interesseert.
De PRESIDENT: Naar welke zin verwijst u?
KOL. POKROVSKI: De eerste zin van de tweede alinea vanaf het einde. Het is de alinea die begint met, "Een voorbeeld: In een gevangenenkamp .... "
De PRESIDENT: U hebt het helemaal mis. Hij heeft de hele alinea gelezen. Sir David Maxwell-Fyfe heeft de hele alinea gelezen.
KOL. POKROVSKI: Als ik met uw permissie deze paar woorden voorlees dan kunt u zichzelf ervan overtuigen dat deze bepaalde woorden niet zijn voorgelezen.
De PRESIDENT: Kolonel Pokrovski, ik heb net een notitie in mijn notitieboek gemaakt die aantoont dat het geheel is voorgelezen; dat beklaagde is verhoord over het woord "communist" en dat hij het heeft uitgelegd door te zeggen dat hij doelde op een spion onder de bemanningen die mogelijk U-boot geheimen doorspeelde. De hele kwestie is uitvoerig door Sir David Maxwell-Fyfe behandeld en het Tribunaal wenst er niets meer over te horen.
KOL. POKROVSKI: Ik moet absoluut twee uitdrukkingen uit deze zin voorlezen die niet voor het verslag zijn gelezen en ik vraag uw permissie om deze twee woorden te mogen voorlezen.
De PRESIDENT: Welke twee woorden zegt u dat die niet zijn voorgelezen? Noemt u de twee woorden.
KOL. POKROVSKI: "Stelselmatig" en "onopvallend," met andere woorde, volgens plan. Men praat hier niet over een bepaald geval, men heeft het over het hele uiteindelijke plan, over het systeem.
De PRESIDENT: Ja, maar dat is allemaal al voorgelzen, Kolonel Pokrovski. U moet het hebben gemist.
KOL. POKROVSKI: Ik zeg niet dat Sir David het heeft overgeslagen.
De PRESIDENT: Dat is door Sir David Maxwell-Fyfe voorgelezen en aan de getuige, beklaagde voorgelegd.
KOL. POKROVSKI: Misschien heeft Sir David dit per ongeluk weggelaten maar het is voor mij echt erg belangrijk, want Dönitz getuigt hier over het doden van slechts een spion; maar wat hier eigenlijk wordt bedoeld is dat er een plan bestond om alle communisten uit te roeien, of liever die mensen waarvan gedacht werd dat ze communist waren, volgens het idee van een of andere onderofficier.
De PRESIDENT: Dat is precies wat Sir David Maxwell-Fyfe aan de getuige heeft voorgelegd. Hij zei: "Hoe kunt u zeggen dat dit slaat op een paar spionnen of op een spion terwijl het op alle communisten slaat?" Precies die vraag heeft hij hem gesteld.
KOL. POKROVSKI: Misschien heb ik niet goed begrepen wat onze tolk heeft vertaald, maar in onze vertaling werd dit niet genoemd. Dan zal ik, met uw toestemming, overgaan op de volgende vraag.
(tot de beklaagde) Ontkent u, Dönitz, dat u als voorbeeld in dit bevel gebruikte, als voorbeeld van grote militaire moed - die militaire moed die dient als basis voor de uitzonderlijke bevordering van onderofficieren en officieren - de verraderlijke en stelselmatige moord op mensen om politieke redenen? Ontkent u dat dit bevel correct werd uitgelegd?
DÖNITZ: Nee, dat is helemaal onjuist. Deze order slaat op een incident in een krijgsgevangenenkamp en er moet rekening worden gehouden met het ernstige dilemma waarin de kampoudste zich bevond en dat hij op verantwoordelijke en correcte wijze handelde in het belang van onze oorlogsinspanning door als een verrader die communist, die ook een spion was, uit te schakelen. Het zou eenvoudiger zijn geweest als hij de zaak op zijn beloop had gelaten, wat schadelijk zou zijn geweest voor de U-boten en verliezen hebben veroorzaakt. Hij wist dat hij zich na zijn terugkeer hiervoor zou moeten verantwoorden. Dat is de reden waarom ik dit bevel gaf.
KOL. POKROVSKI: Misschien bent u het ermee eems dat de incidenten zoals u die nu beschrijft geheel verschillen van wat er in uw bevel staat.
De PRESIDENT: Ik heb u al gezegd dat het Tribunaal geen verder verhoor over dit onderwerp wenst aan te horen. U gaat er nu mee verder en ik vestig uw aandacht nogmaals duidelijk op de bepaling van het Tribunaal dat het Tribunaal geen verder verhoor over dit onderwerp wenst aan te horen.
KOL. POKROVSKI: In het licht van dit document vraag ik u hoe u uw uitspraken over uw vermeende principiële bezwaren tegen het invoeren van bijzondere rechtbanken binnen de Marine verklaart, met andere woorden, de principiële overwegingen waarover Dr. Rudolphi getuigde? Hoe verklaart u die tegenstelling?
DÖNITZ: Ik heb niet verstaan wat u zei.
KOL. POKROVSKI: U zegt hier dat het document niet slaat op politieke daden, terwijl het bevel zeer duidelijk is geformuleerd en Dr. Rudolphi getuigde over het feit dat u tegen de invoer vasn politieke rechtbanken in Leger en Marine was. Er is hier duidelijk sprake van een tegenstrijdigheid en ik wilde die graag verklaard hebben.
DÖNITZ: Ik zie geen tegenstrijdigheid omdat Dr. Rudolphi zei dat ik tegen het overdragen van juridische kwesties aan rechtbanken buiten de Marine was en omdat het incident op de Cormoran een actie betreft van een kampoudste, ver weg in een krijgsgevangenenkamp in een vreemd land. Hij besloot pas na ernstige overwegingen tot deze actie, wetend dat hij zich thuis voor een krijgsraad hiervoor zou moeten verantwoorden. Hij deed dit omdat hij het noodzakelijk vond, in het belang van de oorlogvoering, om het verlies aan U-boten door verraad te beëindigen. Dat zijn twee volkomen verschillende zaken. We hebben het hier over een individueel geval in het Cormorankamp.
KOL. POKROVSKI: Wat u nu getuigt is een herhaling van wat u eerder heeft gezegd en zoals u hebt gehoord, het Tribunaal wenst het niet meer aan te horen. Dit is echt geen antwoord op mijn vraag.
DÖNITZ: In antwoord op uw vraag kan ik niets anders zeggen dan de waarheid en dat heb ik gedaan.
KOL. POKROVSKI: Natuurlijk kunnen onze opvattingen over waarheid geheel verschillend zijn. Ik bijvoorbeeld, zie deze vraag in een heel ander licht. Dit feit ...
DÖNITZ: Neemt u mij niet kwalijk, ik sta hier onder ede en u gaat me toch niet beschuldigen van het vertellen van onwaarheden?
KOL. POKROVSKI: We praten hier niet over meineed maar we hebben het over een verschillende opvattingh over waarheid. Ik vind bijvoorbeeld dat u zich door dit bevel ontpopte als een echte ....
DÖNITZ: Nee, daar kan ik het niet mee eens zijn.
De PRESIDENT: Wilt u alstublieft de vraag stellen, als u er een wilt stellen?
KOL. POKROVSKI: Ik wil hem een vraag stellen, Edelachtbare en ik moet hem uitleggen waarom ik hem deze vraag stel.
(tot de beklaagde) Ik beschouw deze order als een uiting van uw trouw, uw fanatieke trouw aan het fascisme en in dit verband wil ik u vragen of u vindt dat vanwege het feit dat u zich een fanatiek volgeling toonde van het fascisme en van fascistische ideeën, dat Hitler u uitkoos als zijn opvolger omdat u bij Hitler bekend stond als een fanatiek volgeling die in staat was het Leger tot elke misdaad aan te zetten in de geest van de Hitleriaanse samenzweerders en dat u deze misdaden nog steeds als zuiver idealisme bestempelt? Begrijpt u mijn vraag?
DÖNITZ: Wel ik kan daar alleen maar op antwoorden dat ik het niet weet. Ik heb u al uitgelegd dat de Reichsmarschall de wettige opvolger zou zijn geweest; maar dat hij door een betreurenswaardig misverstand enkele dagen voor zijn benoeming niet meer mee deed en ik de volgende hoogste officier was met het commando over een onafhankelijk onderdeel van de Wehrmacht. Ik meen dat dat de bepalende factor was. Het feit dat de Führer vertrouwen in mij stelde kan er ook iets mee te maken hebben gehad.
KOL. POKROVSKI: Edelachtbare, de Sovjet Aanklager heeft geen verdere vragen meer voor deze beklaagde.

De PRESIDENT: Dr. Kranzbühler, wilt u nogmaals een verhoor afnemen?
Dr. KRANZBUHLER: Ik zou nog graag een paar vragen willen stellen, Meneer de President.
(tot de beklaagde.) Admiraal, tijdens het verhoor door Sir David werd u gevraagd naar uw kennis van toestanden in concentratiekampen en u wilde nog een aanvullende verklaring afleggen, wat u toen niet kon doen. Welke persoonlijke relaties had u met bewoners van concentratiekampen of had u er eigenlijk relaties mee?
DÖNITZ: Ik had relaties met niemand die naar een concentratiekamp was gestuurd, met uitzondering van Pastoor Niemöller, Pastoor Niemöller was een vroegere kennis van mij uit de Marine. Toen mijn laatste zoon sneuvelde drukte hij zijn medeleven uit en bij die gelegenheid vroeg ik hoe het met hem ging.
Dr. KRANZBÜHLER: Wanneer was dat?
DÖNITZ: Dat was in de zomer van 1944 en ik kreeg het antwoord dat het goed met hem ging.
Dr. KRANZBÜHLER: Hebt u hem rechtstreeks geschreven of hoe gebeurde dat?
DÖNITZ: Nee. Ik kreeg deze informatie via een derde persoon.
Dr. KRANZBÜHLER: Was dat het enige bericht dat u uit een concentratiekamp ontving?
DÖNITZ: Het enige dat ik kreeg.
Dr. KRANZBÜHLER: Tijdens het verhoor werd een rapport van Kapitein Assman ingediend, over een bespreking met de Führer in 1943. U herinnert zich de inhoud. U schijnt te hebben gezegd dat gezien de maritieme situatie het wenselijk was dat Duitsland in het bezit van Spanje en Gibraltar zou moeten komen. Deed u een positieve suggestie in die richting? Uit het document blijkt dat niet.
DÖNITZ: Natuurlijk, toen ik de situatie besprak noemde ik het gevaar van die smalle strip langs de Golf van Biskaje en ik zei dat het gunstiger voor ons zou zijn als we onze U-boten vanuit een groter gebied konden laten vertrekken. Maar destijds overwoog niemand zelfs maar een operatie tegen Spanje, hetzij met toestemming van Spanje, hetzij in de vorm van een aanval. Het was overduidelijk dat onze middelen op geen enkele wijze daarvoor toereikend waren. Aan de andere kant is het heel begrijpelijk dat ik, toen ik mijn zorgen uitte over die smalle strip, gezegd zou hebben dat het beter voor ons zou zijn als het gebied groter geweest was. Dat bedoelde ik met die uitspraak. Ik bedoelde de U-bootoorlog en niet een operatie aan land tegen Spanje te beginnen. Het zou zeker voor mij als marineofficier onmogelijk zijn geweest een suggestie te doen Spanje aan te vallen.
Dr. KRANZBÜHLER: In verband met het zinken van de Athenia is de suggestie gedaan dat uw verklaring als een verontschuldiging werd beschouwd, met andere woorden, de commandant van de U-boot verwarde de Athenia met een hulpkruiser. Daarom zou ik u een uittreksel willen voorleggen uit het logboek van de bevelvoerende officier tijdens die actie en ik zou willen dat u vaststelt of het inderdaad van dezelfde officier is. Ik zal het document van de Aanklager voorlezen, Bewijsstuk GB-222, op pagina 142 van mijn documentenboek, deel III. Het is het logboek van de U 30. Het uittreksel is gedateerd 11 september 1939, pagina 142 in deel III van het documentenboek:
"Verduisterd schip in zicht gekregen. Gaan er achter aan. Op zigzag koers, herkend als koopvaarder. Met de morselamp verzocht te stoppen. Schip seint ‘niet begrepen’, probeert in de dichte mist te vluchten, zendt een SOS uit: ‘opgejaagd door U-boot’ en geeft de positie door. "Stopsignaal gegeven per radio en morselamp. "Snel naar voren gekomen. Eerste vijf schoten met mitrailleur C/30 voor de boeg. Schip reageert niet. Keert gedeeltelijk, 90 graden, direct op de boot af. Seint: ‘word nog steeds opgejaagd’. Daarom het vuur vanaf het achterdek geopend met de 8.8 cm. Engels schip de Blairlogie, 4.425 ton. Schip stopt na 18 schoten en drie treffers. Bemanning gaat in de boten. Laatste sein: ‘Beschoten, gaan in de boten". Vuur onmiddellijk gestaakt toen noodlamp werd getoond en schip stopte. "Naar de sloepen gevaren, bevel gegeven naar het zuiden weg te varen. Schip met torpedo tot zinken gebracht. Naderhand beide sloepen voorzien van Steinhäger en sigaretten. 32 man in twee sloepen. Tot de morgen rode seinkogels afgevuurd. Omdat een Amerikaans schip, de American Skipper in de buurt was zijn we weggegaan. Bemanning werd gered."
Kunt u bevestigen, Admiraal dat dit een notitie was door dezelfde bevelvoerende officier die negen dagen eerder de Athenia had getorpedeerd?
DÖNITZ: Ja, dat is dezelfde commandant tijdens dezelfde actie die kort daarvoor die vergissing had begaan.
Dr. KRANZBÜHLER: Tijdens het verhoor is zeer duidelijk gesteld dat u bevel had gegeven om kapiteins te vermoorden. Ik zou een brief aan u willen voorleggen die getekend is door verschillende U-bootcommandanten. U kent de brief en u kent de handtekeningen en ik zou u willen vragen te vertellen of de U-bootcommandanten die hem ondertekenden voor september 1942 gevangen zijn genomen, ik bedoel voor uw vermeende order tot moord of dat ze daarna gevangen werden genomen. Ik lees uit het documentenboek, deel II, pagina 99, Dönitz-53 dat ik indien bij het Tribunaal. Hij is geadresseerd aan de commandant van het krijgsgevangenenkamp, Kamp 18, in Featherstone Park in Engeland. Ik ontving dit via het Britse Ministerie van Oorlog en de secretaris-generaal van het Hof. Ik lees vanaf de datum 18 januari 1946 en de tekst luidt als volgt:
"Ondergetekenden, commandanten die zich nu in dit kamp bevinden en wiens U-boten actief waren aan het front, wensen ten overstaan van u de volgende verklaring af te leggen met het verzoek dat deze verklaring wordt doorgestuurd aan het Internationaal Militair Tribunaal te Neurenberg."
"Uit pers en radio hebben wij vernomen dat Grossadmiral Dönitz ervan wordt beschuldigd, bevel te hebben gegeven tot het vermoorden van overlevenden van getorpedeerde schepen en geen enkele gevangene te maken.
Ondergetekenden verklaren onder ede dat Grossadmiral Dönitz schriftelijk noch mondeling ooit een dergelijke order heeft gegeven. Er lag een bevel op grond waarvan wij, om redenen van veiligheid voor de boot, om redenen van toegenomen gevaar vanwege defensieve maatregelen van allerlei aard, na een torpedering niet aan de oppervlakte mochten komen. De reden hiervoor was dat de ervaring ons had geleerd dat wanneer de boot boven water kwam voor een reddingsactie, zoals in de eerste jaren van de oorlog werd gedaan, wij erop konden rekenen zelf vernietigd te worden. Dit bevel kon niet verkeerd worden uitgelegd. Het is nooit beschouwd als een bevel tot het vermoorden van schipbreukelingen."
"Ondergetekenden verklaren dat de Duitse Marine door zijn leiders altijd is opgeleid met eerbied voor de geschreven en ongeschreven wetten en regels van de zee. Wij hebben het altijd als onze eer beschouwd, deze wetten te hebben geëerbiedigd en op zee ridderlijk te hebben gestreden."
Dan volgen de handtekeningen van 67 Duitse U-bootcommandanten die momenteel als krijgsgevangene in Britse handen zijn. Ik vraag u, Admiraal - u kent deze handtekeningen - zijn deze commandanten voor of na september 1942 gevangen genomen?
DÖNITZ: De meeste van hen zijn ongetwijfeld na september 1942 gevangen genomen. Om dat precies van beide kanten uit te zoeken zou ik de lijst nogmaals willen zien. Maar de meeste van hen zijn ongetwijfeld na september 1942 gevangen genomen.
Dr. KRANZBÜHLER: Dat is genoeg. Ik heb verder geen vragen.

Dr. LATERNSER: Meneer de President, ik zou een punt willen verduidelijken dat tijdens het verhoor ter sprake kwam.
Admiraal, tijdens het verhoor hebt u gezegd dat u aanwezig was tijdens de Lagebesprechung op 19 en op 20 februari 1945, en u zei ...
DÖNITZ: Nee, dat deze datum ...
Dr. LATERNSER: Ik heb er een notitie van gemaakt en u zult die bespreking direct herkennen. Tijdens de Lagebesprechung van 19 februari wordt Hitler verondersteld de suggestie te hebben gedaan dat Duitsland de Conventie van Genève zou moeten verlaten. Ik vraag u nu mij te vertellen welke hoge militaire leiders tijdens die bespreking aanwezig waren?
DÖNITZ: Ik meen dat er hier een vergissing in het spel is. Ik hoorde deze vraag of suggestie van de Führer niet uit zijn eigen mond maar werd erover verteld door een marineofficier die regelmatig aan deze besprekingen deelnam. Daarom weet ik niet zeker of de datum juist is en ik weet ook niet wie er aanwezig was toen de Führer die uitspraak voor het eerst deed. Hoe dan ook, ik herinner me dat de kwestie een dag of twee later nogmaals werd besproken en toen waren meen ik de Reichsmarschall, en natuurlijk Jodl en Veldmaarschalk Keitel daarbij aanwezig. In ieder geval was de hele Wehrmacht er unaniem tegen en volgens mijn herinnering kwam de Führer, omdat hij onze bezwaren inzag, niet op deze kwestie terug.
Dr. LATERNSER: Dank u. Ik heb verder geen vragen.
De PRESIDENT: Beklaagde kan weer plaats nemen op de tribune.

Dr. KRANZBÜHLER: Meneer de President, na de ervaring met het verhoor van vandaag acht ik het gepast mijn documenten nu bij het Tribunaal in te dienen voordat ik andere getuigen oproep. Ik geloof dat ik hiermee de ondervraging van de getuigen kan bekorten en dat het allemaal beter begrepen wordt.
De PRESIDENT: Gaat uw gang, Dr. Kranzbühler.
Dr. KRANZBÜHLER: Mag ik het Tribunaal er eerst aan herinneren dat de bewijsstukken van de Aanklager, GB-224 en GB-191 dezelfde algemene beschuldigingen tegen de U-bootoorlog bevatten als waarnaar in veel van mijn documenten wordt verwezen. De documenten die deze algemene beschuldigingen betreffen staan in de documentenboeken 3 en 4. Ik dien in document Dönitz-54 dat de Duitse verklaring van toetreding tot het Protocol van Londen betreffende duikboten bevat. Ik hoef dit niet voor te lezen want het is al herhaaldelijk genoemd.
Dan vraag ik het Tribunaal nota te nemen van het Duitse Reglement Oorlogsbuit, een uittreksel daarvan kan worden gevonden op pagina 137. Ik zou erop willen wijzen dat Artikel 74 woord voor woord overeenkomt met de bepalingen van het Protocol van Londen.
Mag ik er tegelijkertijd op wijzen dat, zoals getoond op pagina 138, dit Reglement Oorlogsbuit niet is ondertekend door de Opperbevelhebber van de Marine. Dat is een aanvulling op de vraag of de Opperbevelhebber van de Marine tevens lid was van de Reichsregierung. Hij had niet de bevoegdheid dit besluit te ondertekenen.
Het volgende document dat ik indien is Dönitz-55. Dat is het bevel van 3 september 1939 waarmee de U-boten de oorlog begonnen. Ik weet niet of deze documenten bij het Tribunaal zo goed bekend zijn dat ik ze alleen maar hoef te noemen of dat het beter is, er delen uit voor te lezen.
De PRESIDENT: Ik meen dat u ze beter allemaal kunt noemen en in het kort aangeven waarop ze betrekking hebben.
Dr. KRANZBÜHLER: Ja. In het bevel van 3 september wordt de boten opgedragen zich strikt te houden aan alle regels betreffende maritieme oorlogvoering. Het geeft bevel de oorlog te voeren volgens de regels van het Reglement Oorlogsbuit. Verder voorziet het in een voorbereidend bevel voor de verheviging van economische oorlogvoering vanwege het bewapenen van vijandelijke koopvaardijschepen. Dit bevel staat op pagina 140. Omdat ik er later, als ik een getuige verhoor, op terugkom hoef ik het nu niet voor te lezen. Ik zou het Tribunaal willen voorlezen uit een Engels document om aan te tonen dat de boten werkelijk handelden volgens deze bevelen. Het is Bewijsstuk GB-191; het origineel staat op pagima 5.
Meneer de President. Deze zin staat niet in het Engelse uittreksel en daarom zal ik hem in het Engels van het origineel lezen:
"De Duitsers begonnen dus met dat Reglement, dat in elk geval een duidelijk, redelijk en niet onmenselijk document was. Duitse U-bootcommandanten, enkelen uitgezonderd, handelden gedurende de eerste maanden van de oorlog volgens deze bepalingen. In een geval had een U-boot de bemanning van een trawler bevolen in de boten te gaan omdat hun schip tot zinken gebracht zou worden. Maar toen de commandant de staat zag waarin de sloep verkeerde, zei hij: "Dertien man in die boot? Jullie Engelsen zijn niet goed wijs, een schip naar zee te sturen met zo’n sloep." En de schipper werd gezegd zijn bemanning weer aan boord van de trawler te nemen en op volle kracht huiswaarts te gaan met een fles Schnapps en de complimenten van de commandant." Dat is een Engels verslag, genomen uit een document van de Aanklager. Mijn volgende document is Dönitz-56, een uittreksel uit het Oorlogsdagboek van de Staf Marineoperaties van 9 september 1939 op pagina 141:
"De Engelse inlichtingendienst verspreidt via Reuter het bericht dat Duitsland tot de totale U-bootoorlog is overgegaan."
Vervolgens, als Dönitz-57 op pagina 143, zou ik bij het Tribunaal willen indienen een opsomming van de ervaringen die de Staf Marineoperaties tot die datum met de U-bootoorlog had opgedaan. Het is een notitie van 21 september 1939 in het Oorlogsdagboek van de Staf Marineoperaties. Ik lees onder figuur 2:
"De commandanten van teruggekeerde U-boten rapporteren de volgende waardevolle ervaringen: " ...(b)Engelse, deels ook neutrale schepen, scherp zigzaggend, gedeeltelijk verduisterd. Engelse schepen die tot stoppen worden gedwongen zenden onmiddellijk een SOS uit met een nauwkeurige positie. Daarop arriveren Britse vliegtuigen om de U-boten aan te vallen. "(c) Engelse schepen proberen regelmatig te ontsnappen. Sommige schepen zijn bewapend, een schip beantwoordde het vuur. "(d) Tot nu toe geen gevallen van misbruik door neutrale schepen."
Het document op pagina 144 van het documenteboek is al ingediend. Het is een uittreksel uit Bewijsstuk GB-222, het logboek van de U 30 van 14 september. Ik zal slechts een paar zinnen vanaf het begin voorlezen:
"Rookgordijn. Schip vaart scherpe zigzag koers. Oostelijke koers. Naar haar toe gevaren. Na herkenning, gaat op tegenkoers en zendt SOS uit.
"Engels schip, Fanad Head. 5200 ton met bestemming Belfast. Op volle kracht achtervolgd. Omdat schip niet reageert op bevel tot stoppen, een schot voor de boeg vanaf 2.000 meter afgevuurd. Schip stopt. Bemanning gaat in de boten. Boten uit de gevarenzone gesleept."
Ik vat het volgende samen: Het toont hoe de U-boot, als gevolg van het sein van het schip, door vliegtuigen wordt aangevallen, welke moeilijkheden hij ondervond bij het opnieuw aan boord nemen van de prijsbemanning en hoe hij, ondanks het bombarderen door de vliegtuigen, het schip pas tot zinken bracht nadat twee Engelse officieren die zich nog aan dek bevonden over boord waren gesprongen en gered door de U-boot. De aanval met dieptebommen duurde tien uur. Het volgende document, Dönitz-58 toont aan dat koopvaarders agressief optraden tegen U-boten; en dat is ook een uittreksel uit het Oorlogsdagboek van de Staf Marineoperaties. Ik lees de notitie van 24 september:
"Commandant U-bootvloot rapporteert dat op 6 september het Engelse schip de Manaar, na met een waarschuwingsschot van U 38 gesommeerd te zijn te stoppen, probeerde te vluchten. Schip verzond sein en opende het vuur vanaf het achterdek. Schip werd pas na vier of vijf treffers verlaten, daarna werd het tot zinken gebracht."
Dan een ander bericht van 22 september:
"Engelse rapporten melden dat toen de Engelse stomer Akenside tot zinken werd gebracht, een Duitse U-boot door een trawler werd geramd." Van het document van de Aanklager, Bewijsstuk GB-193, waarvan een afschrift op pagina 147 staat, wil ik alleen wijzen op het standpunt van de Staf Marineoperaties aangaande radioseinen. Ik lees van figuur 2 twee zinnen, beginnend bij de tweede:
"In bijna alle gevallen zonden Engelse schepen, bij het in zicht krijgen van een U-boot SOS seinen uit en gaven hun positie door. Na deze SOS berichten van een schip verschenen er na zekere tijd altijd Britse vliegtuigen hetgeen duidelijk maakt dat het bij de Engelsen een militaire maatregel en een vastgestelde procedure was. Het SOS signaal samen met het vermelden van de positie kan daarom worden beschouwd als het verstrekken van militaire inlichtingen, zelfs als tegenstand."
Het volgende document, Dönitz-59 toont de instemming van de Commandant U-bootvloot dat schepen die hun radio gebruiken na gesommeerd te zijn te stoppen tot zinken gebracht moeten worden. Ik lees de notitie voor van 24 november 1939. Die staat helemaal aan het einde, figuur 4:
"Op basis van de toestemming door de Führer wordt het volgende bevel gegeven aan groepen en de Commandant U-bootvloot: "Wapengeweld moet worden gebruikt tegen alle koopvaardijschepen die hun radio gebruiken na tot stoppen te zijn gesommeerd. Ze staan zonder uitzondering bloot aan entering of aan torpedering. Pogingen moeten worden ondernomen om de bemanning te redden."
De PRESIDENT: De zitting wordt geschorst.
(het Tribunaal werd verdaagd tot 11 mei 1946, 10:00 uur.

Zie ook: Verhoor Dönitz 1 en Verhoor Dönitz 2

Definitielijst

capitulatie
Overeenkomst tussen strijdende partijen met betrekking tot de overgave van een land of leger.
Conventie van Genève
De verzamelnaam voor vier verdragen die in Geneve zijn geformuleerd en die, onderdeel uitmakend van het internationaal recht, de rechtsregels bepaalt voor oorlogstijd. Deze verdragen hielden zich onder andere bezig met de behandeling van oorlogsslachtoffers en gewonde soldaten, de erkenning van het Rode Kruis als beschermd orgaan in oorlogstijd, rechtsregels bij oorlogen op zee, bescherming van krijgsgevangenen en burgers in oorlogstijd.
fascisme
De oorspronkelijke naam van de antidemocratische politieke beweging in Italië onder leiding van de dictator Benito Mussolini. Mussolini was leider van Italië van 1922 tot 1943. Tegenwoordig is fascisme een veelgebruikte term voor antidemocratische politieke stromingen. Ook het Duitse nationaalsocialisme wordt in de geschiedenis wel eens fascisme genoemd.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
krijgsraad
Militair gerechtshof.
mitrailleur
Machinegeweer, een automatisch, zwaar snelvuurwapen.
torpedo
Oorlogswapen, met van een explosieve lading voorzien sigaarvormig lichaam met een voortstuwings- en besturingsmechanisme, bestemd om na lancering via het water zijn weg te zoeken naar vijandelijke schepen en deze door een onderwaterexplosie uit te schakelen.
U-boot
Duitse benaming voor onderzeeboot. Duitse U(ntersee)-boten hebben tot in mei 1943 een belangrijke rol gespeeld in de oorlogvoering. Ook veel vracht- en passagiersboten werden door deze sluipmoordenaars van de zee getorpedeerd en tot zinken gebracht.

Informatie

Vertaald door:
Arnold Palthe
Geplaatst op:
10-11-2007
Laatst gewijzigd:
22-03-2014
Feedback?
Stuur het in!

Gerelateerde thema's

Gerelateerde personen

Bronnen

International Military Tribunal, Nuremberg 1947