SIR DAVID: Beklaagde heeft nu de gelegenheid gehad het logboek van de U-37 te bekijken. Was het in mei 1940 niet uw gewoonte om persoonlijk alle logboeken in te zien van de U-boten die binnenliepen?
DÖNITZ: Ik liet de U-bootcommandanten elke keer mondeling verslag uitbrengen. De logboeken die binnenkwamen of enkele weken later voltooid werden of enige tijd nadat de aantekeningen waren gemaakt omdat ze in de haven moesten worden geschreven, werden alleen door mijn Stafchef aan mij overhandigd als ze iets bijzonders bevatten als aanvulling op het mondelinge verslag.
SIR DAVID: Herinnert u zich het logboek van de U-37 te hebben gezien die bij dit incident betrokken was?
DÖNITZ: Nee.
SIR DAVID: Ziet u nu dat de Sheaf Mead niet in konvooi voer?
DÖNITZ: Ja, dat weet ik. En ik weet dat het een bewapend schip was en dat op grond van de orders die de commandant had, hij gerechtigd was haar te torpederen als een bewapend schip. Het blijkt ook uit dit logboek dat hij niet kon besluiten de torpedo te lanceren totdat hij zich ervan verzekerd had dat het schip bewapend was. Dat staat hier duidelijk.
SIR DAVID: Mag ik Uedele uitleggen dat ik het niet heb over de kwestie van het tot zinken brengen. Ik heb het over de kwestie van de overlevenden. Ondernam u actie tegen de U-bootcommandant, Kapitänleutnant Ernst wegens het niet hebben geassisteerd bij de redding van de overlevenden?
DÖNITZ: Nee. Maar ik heb hem wel gezegd dat als hij op de plek was geweest waar deze redding plaatsvond, hij ook had moeten helpen.
SIR DAVID: Voerde hij niet gewoon uw Bevel 154 uit van november of december 1939?
DÖNITZ: Nee, dat deed hij niet.
SIR DAVID: Welnu, ....
DÖNITZ: Ik heb al verklaard voor welke wateren dat gold en dat het alleen gold voor schepen met een escorte.
SIR DAVID: Welnu, wilt u naar pagina 34 van het Engelse documentenboek gaan, pagina 69 van het Duitse. Dat is het verslag van een gesprek tussen Hitler en Oshima en u zegt dat u daar niets over werd verteld. Ik wil dat u halverwege de pagina kijkt, op de helft van het uittreksel waar staat:
“Na verdere uitleg op de kaart te hebben gegeven, merkte de Führer op dat hoeveel schepen de Verenigde Staten ook bouwden, een van haar grootste problemen zou het gebrek aan personeel zijn. Om die reden zouden koopvaarders zonder waarschuwing tot zinken worden gebracht met de bedoeling zoveel van de bemanning te doden als mogelijk was. Als het eenmaal bekend wordt dat de meeste zeelieden bij de torpedering omkomen, zouden de Amerikanen al snel moeilijkheden krijgen bij het werven van nieuw personeel. De opleiding van varend personeel duurt lang.”
Nu, bent u het eens met dat argument van Hitler dat wanneer eenmaal bekend wordt dat de meeste zeelieden bij de torpedering omkomen dat de Amerikanen dan snel moeilijkheden zouden krijgen bij het werven van nieuw personeel. Vond u dat een goed argument voor een zeeoorlog tegen de Verenigde Staten?
DÖNITZ: Ik heb het antwoord op die vraag al schriftelijk aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken gegeven en ik heb duidelijk mijn mening gegeven die luidde dat ik niet geloofde dat het lang zou duren om zeelieden op te leiden en dat Amerika er gaan gebrek aan had. Dus zou ik ook niet van mening zijn dat dit afschrikwekkend zou werken als ze genoeg mensen hadden.
SIR DAVID: U bent het dus niet eens met de redenering van de Führer op dat punt?
DÖNITZ: Nee, ik ben het niet eens met het laatste gedeelte, namelijk dat er een tekort aan zeelieden zou zijn.
SIR DAVID: Nee, het is op het eerste punt dat ik uw mening wil: “Als het eenmaal bekend wordt dat de meeste zeelieden bij de torpedering omkomen, zouden de Amerikanen snel moeilijkheden krijgen bij het werven van nieuw personeel.” Dat wil zeggen, ik suggereer dat de nieuwe mensen zouden worden afgeschrikt door het nieuws van de torpederingen en het omkomen van de eerste mensen. Bent u het ermee eens dat dat een goed argument is? Daarop wil ik uw visie weten.
DÖNITZ: Dat is zijn persoonlijke mening. Of ze erdoor zouden worden afgeschrikt of niet is een zaak van de Amerikanen die ik niet kan beoordelen.
SIR DAVID: Wilt u naar uw eigen documentenboek kijken, Deel 1, pagina 29 in de Engelse versie; dat is uw verslag aan de Führer van 14 mei 1942. Ziet u de laatste zin waar u een “range pistol” (bepaald ontstekingsmechanisme van een torpedo, Vert.) aanbeveelt. U zegt:
“Een “range pistol” heeft ook het grote voordeel dat de bemanning zich niet in veiligheid kan brengen vanwege het snelle zinken van het getorpedeerde schip. Dit grotere verlies aan bemanningen zal ongetwijfeld moeilijkheden veroorzaken bij de toewijzing van bemanningen aan het grote Amerikaanse scheepsbouwprogramma.”
DÖNITZ: Dat is volkomen duidelijk, het is correct. Als ik de oude bemanningen niet meer heb, moet ik nieuwe hebben. Het maakt het moeilijker. Het zegt niets ovet het afschrikken maar het positieve feit wordt vermeld dat er nieuwe bemanningen moeten worden opgeleid.
SIR DAVID: We moeten dus aannemen dat u niet dacht dat het enig afschrikwekkend effect zou hebben op het verkrijgen van nieuwe bemanningen, als de oude bemanningen werden getorpedeerd onder omstandigheden waaronder ze vermoedelijk zouden omkomen.
DÖNITZ: Dat staat te bezien, dat hangt af van de moed en dapperheid van de mensen. De Amerikaanse Minster Knox heeft gezegd dat wanneer in vredestijd - 1941 - het tot zinken brengen van Duitse U-boten niet zou worden gepubliceerd, hij verwachtte dat dat een afschrikwekkend effect op mijn U-boten zou hebbben. Dat was zijn mening. Ik kan alleen maar zeggen dat de stille verdwijning van mijn U-boten in vredestijd door toedoen van de Amerikanen ze niet afschrikte. Dat is een kwestie van smaak.
SIR DAVID: Wel, op 14 mei oefende de Führer druk op u uit om actie te ondernemen tegen bemanningen nadat hun schip was getorpedeerd. Dat is toch zo?
DÖNITZ: Ja. Hij vroeg of wij geen actie konden ondernemen tegen de bemanning en ik heb al gezegd, nadat ik hier van het gesprek met Oshima had gehoord, dat ik denk dat deze vraag aan Grossadmiral Raeder en mij een gevolg was van dat gesprek. Mijn antwoord daarop is natuurlijk bekend; het luidde “nee.”
SIR DAVID: U antwoord was nee want het zou veel beter zijn over het “range pistol” te beschikken en ze om te brengen terwijl ze nog aan boord waren. Dat was uw antwoord niet waar?
DÖNITZ: Nee. Mijn antwoord luidde: er is geen sprake van het ondernemen van actie tegen schipbreukelingen, maar het wordt als vanzelfsprekend aangenomen dat men in een gevecht het best mogelijke wapen gebruikt. Ieder land doet dat.
SIR DAVID: Ja, maar het doel van het wapen, zoals duidelijk wordt gesteld, was dat de bemanning zich niet in veiligheid kon brengen vanwege het snelle zinken van het schip. Daarom wilde u dat pistool gebruiken.
DÖNITZ: Ja; en natuurlijk ook omdat we de bemanningen van de schepen als strijdenden beschouwden omdat ze wapens gebruikten.
SIR DAVID: Wel, ik ga niet terug naar dat punt om het nog eens te behandelen maar u had het in gedachten. Nu, de Führer bracht dit punt opnieuw ter sprake op 5 september 1942, zoals uw documentenboek aantoont in deel II op pagina 81.
DÖNITZ: Ik heb het niet. Waar staat het?
SIR DAVID: Het begint met een bespreking op het
OKW op 5 september 1942. Het is Bewijsstuk Dönitz-39, pagina 81 en het staat in deel II van het Engelse documentenboek.
DÖNITZ: Ja, ik heb het nu.
SIR DAVID: Het punt kwam ter sprake na een incident rond het tot zinken brengen van de mijnenlegger Ulm en de vraag is of Britse destroyers met mitrailleurs hadden gevuurd op matrozen in sloepen; en de Führer had het Oppercommando van de Marine bevolen een bevel uit te geven op grond waarvan “onze oorlogsschepen vergeldingsmaatregelen zullen nemen,” en als u wat verder naar beneden kijkt ziet u dat de zaak al onderzocht was door uw Staf Operaties en er wordt gesteld:
“Het kon niet onomstotelijk worden bewezen dat het vuur gericht was op de bemanning in de sloepen. Het vijandelijke vuur was blijkbaar op het schip zelf gericht.”*
Dan bespreekt u de kwestie rond het toepassen van vergeldingsmaatregelen, onderaan de pagina en u zegt:
“Het is de mening van de Staf Marineoperaties dat voor het uitvaardigen van bevelen tot represaille, men moet overwegen of zulke maatregelen, als die door de vijand tegen ons worden genomen, ons uiteindelijk meer kwaad zouden doen dan de vijand. Zelfs nu zijn onze boten slechts in een paar gevallen in staat getorpedeerde vijandelijke bemanningen te redden door het slepen van hun sloepen enzovoorts, terwijl de bemanningen van gezonken Duitse U-boten en koopvaarders in de regel zijn opgepikt door de vijand. De situatie kan alleen in ons voordeel veranderen als we bevel zouden krijgen dat bij wijze van represaille, getorpedeerde vijandelijke bemanningen niet alleen zouden moeten worden gered maar ze te bedwingen met kanonvuur. Het is in dit opzicht belangrijk dat tot dusverre niet kon worden bewezen dat in gerapporteerde gevallen, waar de vijand wapens gebruikte tegen getorpedeerde Duitsers, een dergelijke actie het gevolg was, of werd gedekt door een bevel van een officiële Britse instantie. We moeten daarom het feit in gedachten houden dat het bekend zijn van een dergelijke Duitse order door vijandelijke propaganda gebruikt kan worden op een manier waarvan de gevolgen niet te voorzien zijn.
Dr. KRANZBÜHLER: Meneer de President, ik protesteer tegen deze procedure. Het document dat het onderwerp van dit kruisverhoor is, is een document van mij en ik heb het nog niet ingediend. Ik weet niet of het tijdens dit proces gebruikelijk is dat bewijsstukken van de Verdediging door de Aanklager worden ingediend. Om deze reden had ik destijds voorgesteld te beginnen met het gedocumenteerde bewijsmateriaal zodat Aanklager ook de gelegenheid heeft mijn bewijsstukken bij zijn verhoor te gebruiken.
De PRESIDENT: Hebt u er enig bezwaar tegen dat het document dat zich in uw documentenboek bevindt, wordt ingediend als bewijsmateriaal?
Dr. KRANZBÜHLER: Ik wil alleen voorkomen dat mijn documenten door de Aanklager bij zijn verhoor worden ingediend want dit verstoort mijn hele gedocumenteerde bewijsvoering. Dit bijzondere geval speelt geen belangrijke rol voor mij maar als de Aanklager van plan is andere documenten van mij te gebruiken die nog niet zijn ingediend, zou ik willen verzoeken dat het verhoor wordt onderbroken en ik eerst de gelegenheid krijg mijn documenten in te dienen.
De PRESIDENT: Dat zou alleen maar tijd verspillen, niet waar? Het zou niets goeds doen, alleen maar tijd verspillen.
Dr. KRANZBÜHLER: Meneer de President, ik denk niet dat het tijdverspilling is als ik, als verdedigend raadsman, verzoek dat het mij wordt toegestaan mijn eigen documenten bij het Tribunaal in te dienen en dat ze door de Aanklager niet worden aangehaald uit mijn documentenboek want de manier van presentatie en de vragen, gesteld door de Aanklager geven deze documenten natuurlijk een bepaalde betekenis.
De PRESIDENT: Dr. Kranzbühler, het Tribunaal meent dat er geen bezwaar bestaat tegen de methode die nu wordt gevolgd. U hebt al de gelegenheid gehad, deze documenten aan Beklaagde voor te leggen. U krijgt in tweede termijn nog een gelegenheid om ze nogmaals aan hem voor te leggen.
SIR DAVID: Er werd dus nieuwe druk op u uitgeoefend om deze weg in te slaan, namelijk het vuur te openen op bemanningen van gezonken schepen en dat in september, niet waar?
DÖNITZ: Nee, dat is niet juist. Ik hoorde hier pas over dat document betreffende de oorlog ter zee; ik stond daarom niet onder druk; maar het is waar dat op grond van dit document de Staf Marineoperaties blijkbaar opdracht van het
OKW had gekregen een lijst samen te stellen van al deze gevallen en dat de Staf terecht het standpunt innam dat men heel voorzichtig moest zijn bij de beoordeling van deze gevallen en dat hij represaillemaatregelen afraadde. Het lijkt me toe dat het opstellen van dit document ertoe diende om ons ervan te overtuigen ons te onthouden van deze maatregelen.
SIR DAVID: Wist u dat op instructie van Hitler het OKW in september op dit punt inlichtingen had ingewonnen bij het opperbevel van de Marine?
DÖNITZ: Nee, dat wist ik niet. Ik zei net dat ik niets weet van deze aantekening in het Oorlogsdagboek van de Staf Marineoperaties en het aanhangsel dat eraan is toegevoegd. Ik hoorde er hier pas van.
SIR DAVID: U hoorde er hier voor het eerst over?
DÖNITZ: Ik wist niets van deze aantekening in het Oorlogsdagboek van de Staf Marineoperaties. Dat gebeurde in Berlijn en ik was destijds commandant van de U-bootvloot in Frankrijk.
SIR DAVID: Wel, als u het Tribunaal vertelt dat u er in september niets van wist, dan gaan we over op een ander document. Dat zegt u toch, dat u er in september 1942 niets van wist?
DÖNITZ: Nee.
SIR DAVID: Nu wil ik dat u - ik wil de Laconia niet in bijzonderheden met u doornemen - maar ik wil dat u me iets vertelt over een of twee notities. Ik denk dat die op pagina 40 van uw eigen documentenboek staan.
De PRESIDENT: Staan die niet op pagina 41?
SIR DAVID: Ik ben u zeer verplicht, Edelachtbare.
(tot de getuige) Het staat op pagina 41, onderaan. Datum 20 september, 13:20 uur. Dat is uw sein aan de U-boot van Schacht. Ziet u het?
DÖNITZ: Ja en ik heb dit gisteren tot in bijzonderheden uitgelegd.
SIR DAVID: Ik wil alleen weten: is het waar wat u in uw sein zei dat de boot was uitgestuurd om Italiaanse bondgenoten te redden, niet voor de redding en verzorging van de Engelsen en Polen? Is dat waar?
DÖNITZ: Dat is waar, want de boot had me gemeld dat ze vier sloepen op sleeptouw had en er staat op pagina 40 “ ... met Britten op sleeptouw.” Het was duidelijk, gezien de hele situatie, dat een U-boot met sloepen op sleeptouw niet zonder het grootste gevaar voor zichzelf aan de oppervlakte kan blijven. Vandaar op pagina 40 onder punt 2 het bevel en de instructie “sloepen met Britten en Polen moeten worden losgegooid.” Ik wilde van die sloepen af. Dat was de enige reden. En het was pas daarna - pagina 41 - toen er een lang bericht van hem kwam, dat op zich een herhaling was, maar zo werd uitgelegd dat nadat de twee luchtaanvallen voorbij waren, hij zijn boot nogmaals in gevaar had gebracht door te stoppen en mannen op te pikken, pas toen kreeg hij dat sein nadat het me gedurende de eerste drie, vier dagen langzaam duidelijk was geworden - ik had niets tegen het redden van Britten - dat de Italianen die tenslotte onze bondgenoten waren, er het slechtst vanaf kwamen, wat inderdaad het geval bleek te zijn.
SIR DAVID: U hebt een uitvoerige uitleg gegeven. Klopt dat sein, dat de boot werd uitgestuurd om Italiaanse bondgenoten te redden, niet voor het redden en verzorgen van Engelsen en Polen? Is dat waar of niet waar?
DÖNITZ: Natuurlijk, dit sein bevatte beide instructies en het werd ondubbelzinnig duidelijk uit deze instructies als ook uit de indruk die ik had dat de geredde Britten in aantal de Italianen, die achtergelaten werden om te verdrinken, verre overtroffen.
SIR DAVID: Nu is er een punt dat ik u wil laten verduidelijken; toen u over deze kwestie werd ondervraagd zei u dat u destijds onder grote druk stond en ik denk dat die druk alleen via Kapitän Fricke van Hitler afkomstig was. Is dat juist?
DÖNITZ: Nee, “alleen” is niet juist. Het was “ook.” De druk, zoals ik hier duidelijk heb uitgelegd kwam door de zorgen en de vrees voor het lot van mijn U-boten want ik wist dat ze toen in groot gevaar verkeerden. We hadden daar al het bewijs van door de bombardementen; ten tweede natuurlijk door de bevelen van de Führer die Fricke gaf. Maar ik heb hier ook gezegd dat hoewel het militair gezien niet juist was zo te handelen, ik de redding voortzette. De druk, mijn zorgen en mijn vrees werden echter in hoofdzaak veroorzaakt door het lot van de U-boten zelf.
SIR DAVID: Op die tijd hebt u dus dat verslag aan de Führer gehad op 14 mei; dan was er het Laconia incident en tijdens dat incident stond u onder druk van de Führer. Was het nu niet hierom .....
DÖNITZ: Neem me niet kwalijk, maar ...
SIR DAVID: Laat me mijn vraag afmaken.
DÖNITZ: Ik geloof dat er hier een fout ingeslopen is.
SIR DAVID: Prima, ik zal dat herstellen. U hebt het verslag aan de Führer gehad op 14 mei. Dat hebt u mij verteld. Dan was er de Laconia ....
DÖNITZ: Dat heeft in het geval van de Laconia niets te maken met het bevel van de Führer. In het geval van de Laconia had de Führer order gegeven, en terecht, dat boten tijdens de redding geen gevaar mochten lopen. Dat is heel wat anders dan het onderwerp van 14 mei.
SIR DAVID: Ik probeer op het ogenblik na te gaan met welke zaken u zich bezig hield. U had de 14de mei, het Laconia incident en dan dat bevel tot stoppen, afkomstig van de Führer.
DÖNITZ: Nee, tijdens het Laconia incident dacht ik helemaal niet aan dat bevel of de bespreking met de Führer op 14 mei, en dat kan ik niet want dat ging over een heel ander onderwerp. Dit is een heel andere kwestie, het gaat hier alleen om een redding. Er is absoluut geen verband tussen die twee.
SIR DAVID: Dat zullen we zien. Slaat u pagina 36 van het Britse documentenboek, 71 tot 75 in het Duitse op. U hebt ons verteld dat u hoofdzakelijk bezorgd was over de veiligheid van uw eigen boten en uw eigen personeel.
DÖNITZ: Ja.
SIR DAVID: Waarom zette u dan in dat bevel: “De elementaire eisen van oorlogvoering voor de vernietiging van schepen en bemanning zijn in strijd met een redding.” Wat was het nut om deze woorden te vermelden, tenzij u bedoelde mensen aan te zetten om schepen en bemanningen te vernietigen?
DÖNITZ: Ik heb dat gisteren zeer uitvoerig uitgelegd. Ik heb gedurende al die jaren verkondigd: Onderneem geen redding wanneer de eigen veiligheid in gevaar komt. In het geval van de Laconia heb ik dat vanwege mijn zorgen en vrees vele malen aan de boten geseind. Afgezien daarvan merkte ik steeds weer dat U-bootcommandanten het gevaar vanuit de lucht te licht opvatten. Ik heb ook aangetoond hoe dat psychologisch te verklaren is. Ik beschreef gisteren de enorme toename van de luchtstrijdkrachten en daarom zou ik onder geen enkele omstandigheid mijn mensen weer als reden gegeven hebben dat ze, als er geen gevaar vanuit de lucht dreigt of omdat u vanuit de lucht gevaar loopt enzovoorts, u geen redding moet ondernemen of redding zou in tegenstrijd zijn met de elementaire eisen van oorlogvoering. Ik wilde het namelijk niet aan mijn commandanten overlaten te bepalen of er gevaar dreigde vanuit de lucht of niet. Na al mijn ervaringen met de geleden verliezen en gezien de alom tegenwoordige luchtmacht, die zoals de geschiedenis heeft aangetoond, alsmaar sterker en sterker werd, moest ik een duidelijke order geven aan de commandanten, gebaseerd op die ervaringen: “U kunt zo niet doorgaan, of we worden terwijl we de vijand redden, aangevallen en gedood door de vijand.” Daarom moet die redenering hier niet worden gevoerd. Ik wilde mijn commandanten niet nog een gelegenheid voor overweging of discussie geven. Ik heb u gisteren al verteld dat ik eraan had kunnen toevoegen: “Als we, gezien het gevaar vanuit de lucht, worden gedood door diezelfde vijand die we proberen te redden, dan is redding in strijd met de elementaire eisen van oorlogvoering.” Dat wilde ik niet want ik wenste geen verdere discussie. We hadden allemaal de indruk dat dit liedje: “Onderneem geen redding als er gevaar vanuit de lucht dreigt,” nogal afgezaagd was want dit zou hebben betekent dat de commandanten niettemin hun vrijheid van handelen verloren.
SIR DAVID: Maar als u gewoon had gezegd: “Redden is verboden,” en als u een reden had willen geven, “Redden is verboden want gezien het Geallieerde luchtoverwicht is het te gevaarlijk voor de veiligheid van uzelf en uw boot om ooit een redding uit te voeren,” dan zou dat heel duidelijk zijn geweest. Waarom zei u het niet op die manier?
DÖNITZ: Nee, dat is nu juist wat ik niet kon doen. Ik heb het net gezegd, omdat een commandant ergens in een operatiegebied het idee zou kunnen krijgen dat er geen gevaar uit de lucht dreigde, het volgende ogenblik verschijnt er een vliegtuig en hij wordt tot zinken gebracht. Dat heb ik allemaal al gezegd in reactie op uw suggestie.
SIR DAVID: Nu had u twee ervaren stafofficieren bij u toen u dit bevel uitgaf, de Kapiteins Godt en Hessler, niet waar?
DÖNITZ: Ja, dat klopt.
SIR DAVID: En zowel Kapitein Godt als Kapitein Hessler raadden u het uitgeven van deze order sterk af, niet waar?
DÖNITZ: Voor zover ik me kan herinneren zeiden ze iets als: Het gros van de U-boten” - dat heb ik hier gezegd - “het gros van de U-boten, dat is meer dan 90% strijdt al tegen de konvooien, zodat een van dergelijke order voor hen geen sprake kan zijn.”
Dat was de vraag: Moesten we een dergelijke algemene order wel uitgeven en zouden de verdere ontwikkelingen, die ons telkens weer noodzaakten nieuwe orders uit te geven, namelijk, “blijf zo min mogelijk aan de oppervlakte,” een dergelijke order overbodig maken. Omdat ik echter verantwoordelijk was voor het voorkomen van alle mogelijke gevaren voor een U-boot moest ik deze order geven en mijn staf was het geheel met mij eens voor zover het deze maatregel betrof.
SIR DAVID: Zei u niet toen u op 22 oktober en bij andere gelegenheden werd ondervraagd: “Godt en Hessler zeiden me, verzendt dit sein niet want ziet u, op een dag kan dat een verkeerde indruk wekken, het verkeerd worden uitgelegd.” Zei u dat niet?
DÖNITZ: Ja, ik heb dat gezegd en het is ook waar dat een dergelijke opmerking kan zijn gemaakt. Maar het werd door de U-boten niet verkeerd opgevat; dat kwam bij niemand op, anders hadden we het bevel niet uitgevaardigd. Maar we dachten aan de effecten op de buitenwereld.
SIR DAVID: En was dat niet het effect dat u wilde bereiken: dat er een order zou liggen die discutabel was, slechts een verbod op redden en de U-bootcommandanten die er zo over dachten aan zou zetten tot het vermoorden van overlevenden van de bemanning?
DÖNITZ: Nee, dat is volkomen onjuist en dat wordt ook bewezen door de documenten die we hebben ingediend.
Afgezien van het geval Mohle, legde niemand dit bevel verkeerd uit en we waren ons hiervan bewust toen we het bevel opstelden. Dat wordt duidelijk uit de seinen die we met de U-bootcommandanten uitwisselden en het wordt duidelijk uit mijn grondige onderzoek toen ik vroeg of ze daar op een of andere manier aan hadden gedacht. De order toont dat helemaal niet, noch de reden die er aanleiding toe gaf. Het feit is dat we redden wat we konden. De vraag was “redden of niet redden,” en niets anders. Dat is de sleutel tot het Laconia incident.
SIR DAVID: U zei: “we vaardigden het bevel uit.” Herinnert u zich tijdens een verhoor op 6 oktober gezegd te hebben: “Ik ben er volledig en persoonlijk verantwoordelijk voor want de Kapiteins Godt en Hessler hebben beiden duidelijk gesteld dat ze dat telegram dubbelzinnig vonden of vatbaar voor misverstanden.
Herinnert u zich te hebben gezegd dat “ik er volledig en persoonlijk verantwoordelijk voor ben,” omdat uw beide stafofficieren er op hadden gewezen dat het dubbelzinnig was? Hebt u dat gezegd?
DÖNITZ: Ik denk het niet. Ik denk niet dat ik het zo gezegd heb. Ik weet het niet zeker maar ik wil wel dit zeggen:
Tijdens de ondervraging werd mij gezegd dat de kapiteins Godt en Hessler dit bevel hadden opgesteld en als antwoord daarop zei ik: “Het is volkomen onbelangrijk, ik ben er verantwoordelijk voor.” Bovendien, het belangrijkste punt van discussie was of we een dergelijk bevel wel moesten uitgeven. Dat het bij beide kapiteins nooit was opgekomen dat een dergelijke order verkeerd door ons - door de U-boten - kon worden uitgelegd is volledig onjuist. Ik heb dat tijdens het verhoor ook benadrukt. Ik heb duidelijk gesteld dat deze overweging en de discussie of het bevel al dan niet moest worden uitgegeven er niets mee te maken had waar het deze twee heren betrof. Dat is helemaal duidelijk; en dat stond ook in het verhoor.
SIR DAVID: U hebt duidelijk gemaakt dat dat de eerste gelegenheid was. Ik heb duidelijk gemaakt dat u uw ondergeschikte officier die het u had afgeraden niets hebt verweten en u nam bij deze gelegenheid de verantwoordelijkheid op u. Dat is toch waar, dat deze lagere officieren het u afraadden? In uw eigen woorden: ze benadrukten beiden dat ze het telegram dubbelzinnig vonden en vatbaar voor een verkeerde uitleg; dat is toch juist, ze zeiden dat toch?
DÖNITZ: Ik heb de discussie niet gelezen nadat die is vastgelegd ik heb die niet ondertekend. Ik kan u heel duidelijk zeggen - en dat wordt duidelijk uit een ander gesprek - dat ik zei dat ik zelf de volledige verantwoording op me neem. Voor mij was dat het belangrijkste. De enige reden waarom deze vraag ter sprake kwam was dat de ondervragende officier mij vertelde dat deze officieren het bevel hadden opgesteld en daarna, zoals ik het me herinner, was het idee dat deze officieren onder geen enkele voorwaarde verantwoordelijk zouden woren gehouden voor mijn bevel. Dat was het hele punt.
SIR DAVID: Wel, in ieder geval komt u niet terug op wat u enkele minuten geleden zei dat beide kapiteins u afraadden, een dergelijke order uit te geven, niet waar?
DÖNITZ: Volgens mijn herinnering waren beiden er allereerst tegen. Ik heb nu gehoord dat beiden zeggen dat ze het niet hebben afgeraden maar dat misschien ik of iemand anders het had afgeraden. Ik weet het niet zeker. Ik herinner me dat beiden mij in eerste instantie afraadden een dergelijk bevel uit te geven op een moment waarop 90% van onze U-boten al verwikkeld waren in de strijd tegen de konvooien en we toch al onder water werden gedrukt was het absoluut onmogelijk om verder nog reddingen uit te voeren omdat we onder water waren; en ik zei: “Nee, er zullen zich zeker gevallen voordoen waar zoiets mogelijk is en de commandant zich voor een moeilijke situatie ziet geplaatst en in dat geval wil ik hem van een dergelijke beslissing ontheffen.” Dat was de reden en de betekenis van die discussie, niets meer dan dat.
SIR DAVID: We gaan verder. Dit is het eerste gedeelte van het bevel. Neem nu punt 2 “Bevelen voor het aan boord nemen van kapiteins en hoofdmachinisten zijn nog steeds van toepassing.” Nu, Beklaagde, u weet heel goed dat om de kapitein of de hoofdmachinist te vinden, de U-boot bij de sloepen of het wrakhout langs moet om te vragen, “waar is de kapitein?”. En u weet ook heel goed dat het bij de Britse koopvaardij gebruikelijk was te proberen de kapitein te verbergen, te voorkomen dat de U-boot erachter kwam wie hij was. Was dat niet de voorwaarde waaraan in de praktijk voldaan moest worden, dat u langs de sloepen moest om te vragen wie of waar de kapitein was als u hem aan boord wilde nemen? Dat is toch zo?
DÖNITZ: Niet precies nee. Ik heb gisteren heel duidelijk gesteld dat ten eerste het risico om een man aan boord te nemen veel kleiner was waar het de tijd betrof en daardoor de mogelijkheid tot snelduiken van de U-boot niet zou worden gehinderd, terwijl reddingsactiviteiten de mogelijkheid tot snelduiken ernstig zouden belemmeren. Ten tweede, dat was een militaire opgave, bevolen door de Staf Marineoperaties waarvoor, zoals altijd het geval is in een oorlog, bepaalde risico’s moeten worden genomen; en ten derde dat de betekenis van die alinea voor ons altijd onbelangrijk leek omdat de resultaten altijd mager waren. Dit bevel, als u dit zo wilt opvatten en uit het verband halen, druist in tegen uw bewering dat ik deze mensen wilde vermoorden; omdat ik gevangenen wilde maken en als ik van plan geweest zou zijn iemand eerst te doden kan ik hem zeker niet gevangen hebben genomen.
SIR DAVID: Ik leg dit aan u voor dat het tweede deel van het bevel luidt dat u kapiteins en hoofdmachinisten aan boord moest nemen om van hen alles te weten te komen wat u maar kunt. Leest u de derde alinea: “Redt alleen bemanningen wanneer hun verklaringen van belang zijn voor U-boten,” met andere woorden, voor u van belang om achter de positie van Geallieerde schepen te komen of de maatregelen die de Geallieerden tegen duikboten nemen. Dat is het punt tegen twee en drie, niet waar. U moet alleen mensen gevangen nemen als u iets belangrijks van hen te weten kunt komen?
DÖNITZ: Ik denk dat het vanzelf spreekt dat we moeten proberen zoveel mogelijk inlichtingen zien te verzamelen en omdat ik in een U-boot niet de hele bemanning gevangen kan nemen, moet ik mij beperken tot de belangrijkste personen. Daarom haal ik die personen uit het gevecht terwijl de anderen ermee door kunnen gaan. Natuurlijk neem ik, gezien de beperkte ruimte aan boord van de U-boot, niet de onbelangrijke mensen maar de belangrijke aan boord.
SIR DAVID: Ik wil er niet teveel tijd aan besteden, maar vertelt u mij dit: begreep ik uw uitleg over het woord “weer” in het Oorlogslogboek zo dat u de aandacht van bepaalde U-bootcommandanten had gevestigd op uw seinen gedurende het Laconia incident, is dat uw uitleg?
DÖNITZ: Nee, het sloeg niet op U-bootcommandanten en ik geloof dat het woord “weer”, zoals mijn staf zegt, betrekking had op die vier seinen met deze betekenis gedurende die laatste paar dagen en die gisteren bij het Tribunaal zijn ingediend.
SIR DAVID: Ik legde u net een vraag voor en u zei dat het woord “weer” sloeg op de seinen die u tijdens het Laconia incident verzond. Ik denk dat u het daarmee eens bent. U kunt het gerust eens zijn met wat ik zeg. Wanneer was dat?
DÖNITZ: Gisteren werd mij uitgelegd dat er vier seinen waren en ik neem aan dat die persoon de hele gebeurtenis samenvatte en dat het waarschijnlijk zijn manier van zeggen was. Het was een onderofficier en ik weet niet wat hij bedoelde toen hij het woord “weer“ gebruikte.
SIR DAVID: Nu zegt u dat u nooit had gehoord over de gesprekken tussen Hitler en Oshima die ik u een paar minuten geleden aan u heb voorgelegd?
DÖNITZ: Nee.
SIR DAVID: Daarom mag men aannemen, niet waar, dat Luitenant Heisig, die hier een getuigenis heeft afgelegd, ook niet over de gesprekken tussen Hitler en Oshima heeft gehoord?; denkt u niet dat hij ervan kan hebben gehoord?
DÖNITZ: Ik neem aan dat daar geen sprake van was.
SIR DAVID: Hebt u gemerkt dat Heisig in zijn getuigenis zei dat hij tijdens een toespraak u hetzelfde argument hoorde opvoeren als Hitler in zijn gesprekken met Oshima ter sprake bracht?
DÖNITZ: Allereerst wil ik verklaren dat Heisig hier in deze getuigenbank iets anders zei dan tijdens zijn ondervraging. Tijdens het kruisverhoor heeft hij hier toegegeven dat ik niets heb gezegd over het bevechten van schipbreukelingen; ten tweede is al het andere wat hij zei zo vaag dat ik niet veel waarde heb gehecht aan zijn geloofwaardigheid; ten derde verklaarde hij duidelijk dat ik dit niet heb gezegd in een toespraak maar tijdens een gesprek, dat op zich van geen belang is; en ten vierde kan het heel goed zo zijn dat het onderwerp over het nieuwe Amerikaanse scheepsbouwprogramma en het bemannen van de nieuwe schepen met geoefend personeel ter sprake is gekomen; mogelijk tijdens dat gesprek.
SIR DAVID: Zegt u nu dat u toegeeft nooit een discussie te hebben geopend over het Amerikaanse scheepsbouwprogramma en het probleem van het vinden van bemanningen? Bent u het op dat punt eens met Heisig?
DÖNITZ: De Duitse pers stond er vol mee. Iedereen las en wist over het scheepsbouwprogramma. Er werden foto’s gemaakt ...
SIR DAVID: Maar het argument dat ik u voorleg was dat het bouwprogramma nutteloos zou zijn als u voldoende bemanningen kon uitschakelen of afschrikken. Dat is het punt in Hitler’s gesprek en waarvan Heisig zei dat u het zei. Zei u dat?
DÖNITZ: Ik ben altijd van mening geweest dat het verlies van bemanningen vervanging moeilijk zou maken, dit staat in mijn oorlogsdagboek samen met vergelijkbare ideeën en misschien heb ik iets dergelijks tegen mijn onderofficieren gezegd.
SIR DAVID: Wilt u pagina 37 van het documentenboek van de Aanklager opslaan, pagina 76 van de Duitse vertaling. Het is een bevel van 7 oktober 1943, Document nummer D-663, Bewijsstuk GB-200. Ik wil dat u alleen naar de laatste zin kijkt: “Gezien de gewenste uitschakeling van scheepsbemanningen, is het tot zinken brengen van hun schepen van groot belang.”
DÖNITZ: Ik heb het gelezen.
SIR DAVID: “Gezien de gewenste uitschakeling van scheepsbemanningen, is het tot zinken brengen van hun schepen van groot belang.” en het accent ligt voortdurend op scheepsbemanningen.
DÖNITZ: Ja natuurlijk, maar in de loop van de gevechten. Het is duidelijk dat deze reddingsschepen zwaar bewapend waren. Ze beschikten over vliegtuigen en konden net als andere schepen in het konvooi tot zinken worden gebracht. Als er bemanningen van koopvaarders in de buurt waren, was het natuurlijk onze wens ze uit te schakelen omdat we het recht hadden dergelijke schepen tot zinken te brengen. Bovendien werden ze bij de koopvaarders vaak gebruikt als lokschip voor U-boten.
SIR DAVID: Op de kwestie van het rechtmatig of onrechtmatig tot zinken brengen van reddingsschepen wil ik u enkele vragen stellen over Mohle. Hij voerde vanaf 1942 tot het einde van de oorlog het commando over de U-bootvloot. Dat is bijna drie jaar en, zoals hij ons heeft verteld, draagt hij een aantal onderscheidingen wegens moedig gedrag. Wilt u het Tribunaal vertellen dat Commandant Mohle drie jaar de U-bootcommandanten op volkomen verkeerde basis bleef voorlichten zonder dat uw staf of uzelf dat ontdekte? U zag iedere U-bootcommandant nadat die binnen was gelopen.
DÖNITZ: Ik betreur het dat Korvettenkapitän Mohle - die als enige hier verklaarde dat hij in verband met dit bevel zijn twijfels had - dit niet onmiddellijk heeft gerapporteerd. Ik kon niet weten dat hij deze twijfels had. Hij had iedere gelegenheid deze twijfels weg te nemen en ik wist niet en niemand van mijn staf had enig idee dat hij deze gedachten koesterde.
SIR DAVID: Nu, ik heb hier een brief, een brief van de weduwe van een van uw U-bootcommandanten. Ik kan de commandant niet meer spreken en dit is een brief van zijn weduwe. Ik wil dat u uw mening geeft over een passage erin. Ze schrijft - in de tweede alinea - “Kapitein Mohle zegt dat hij geen enkele U-bootcommandant heeft gevonden die bezwaar maakte tegen het bevel het vuur te openen op hulpeloze zeelieden die in het water in nood verkeerden.”
Dr. KRANZBÜHLER: Ik protesteer tegen het gebruik van deze brief. Ik meen dat dit het soort brief is dat niet als bewijsmateriaal kan worden gebruikt. Hij is niet beëdigd en het is een typisch voorbeeld van het soort brief dat Mr. Justice Jackson al herhaaldelijk gekarakteriseerd heeft.
SIR DAVID: De enige opmerking die ik wil maken is deze: De man zelf is niet teruggekomen. Zijn weduwe kan informatie verschaffen over hoe hij dit bevel opvatte voordat hij uitvoer. Ik zou hem hebben moeten indienen als zijnde vermoedelijk van waarde. Ik denk dat Artikel 19 zoiets vermeldt. Ik zal hem niet gebruiken als er bij het Tribunaal ook maar de minste twijfel over bestaat.
DÖNITZ: Hij staat ook vol met onjuistheden. Er staat hier dat hij, Mohle, in een concentratiekamp stierf wat niet waar is.
De PRESIDENT: Wacht een ogenblijk.
DÖNITZ: Het is niet waar.
Dr. KRANZBÜHLER: Meneer de President, ik heb net de hele brief gelezen.
De PRESIDENT: Het Tribunaal buigt zich momenteel over deze kwestie.
Dr. KRANZBÜHLER: Mag ik in dit verband eerst een verklaring afleggen?
De PRESIDENT: We hebben uw bezwaar aangehoord en we overwegen deze kwestie.
Het Tribunaal is van mening dat het ongewenst is en dat dit document niet mag worden gebruikt.
SIR DAVID: Zo u wilt, Edelachtbare.
(tot de getuige) Ik wil nu een passage uit uw eigen documentenboek behandelen die Dr. Kranzbühler gisteren aan u heeft voorgelegd. Die staat in deel 2, pagina 92, bewijsstuk 42. Voordat ik er u een vraag over stel is er een punt waarop ik uw hulp nodig heb. In uw verhoor op 22 oktober zei u dat ongeveer twee maanden na dat bevel van 17 september, u orders uitgaf volgens welke U-boten helemaal niet meer aan de oppervlakte mochten komen. Klopt dat? U gaf bevel dat U-boten niet meer boven mochten komen, is dat juist?
DÖNITZ: Voor zover het voor een U-boot al mogelijk is dat te doen. We waren voortdurend dingen aan het veranderen, dag en nacht, en het hing af van de mate van gevaar, de weersomstandigheden of we de U-boten bevel gaven aan de oppervlakte te komen en onderweg (hun accu’s, hun lanceerbuizen, Vert.) te laden.
SIR DAVID: Ze mochten na een aanval niet boven water komen, mochten voor of na een aanval helemaal niet boven water komen; is dat niet het gevolg van uw bevel?
DÖNITZ: Natuurlijk moeten U-boten, bijvoorbeeld ‘s nachts, boven water zijn voor een aanval maar het belangrijkste was ieder risico te vermijden wanneer ze onderweg waren.
SIR DAVID: Dan was er twee maanden later een bevel dat ze zo min mogelijk boven water moesten komen, en u zegt dat het uw bevel was?
DÖNITZ: Ze moesten zover mogelijk met alle middelen proberen gevaar vanuit de lucht te voorkomen.
SIR DAVID: Gaf u orders met betrekking tot boven water komen?
DÖNITZ: Ik gaf hen een aanzienlijk aantal bevelen, zoals ik al heb gezegd, afhankelijk van het weer, afhankelijk van het zeegebied waarin ze zich bevonden en of het dag of nacht was. De orders verschilden naar gelang van deze factoren want het gevaar hing af van deze elementen en veranderden al naar gelang.
Er waren ook wijzigingen; als we slechte ervaringen hadden, als we ervoeren dat het ‘s nachts gevaarlijker was dan overdag, dan kwamen we gedurende de dag boven water. We kregen de indruk dat het tegen het einde beter was, overdag boven water te komen omdat we dan tenminste van tevoren een vliegtuig konen waarnemen, dus veranderden we dat.
SIR DAVID: Maar is het waar dat vrij snel na deze order de Geallieerde luchtdekking zo sterk werd dat - ik citeer uw eigen woorden - u zei: “Twee maanden later verkeerden de U-boten niet langer meer in een positie om boven water te komen.” Met andere woorden, ik begrijp dat het erg moeilijk werd gezien de felheid van de Geallieerde luchtaanvallen, is dat juist?
DÖNITZ: Ja, ze hadden in bepaalde gebieden geen enkele kans om boven water te komen zonder onmiddellijk te worden aangevallen. Dat is juist het punt. De U-boten waren echter paraat, in de hoogste staat van paraatheid en daar ligt het grote verschil want tijdens reddingswerk wordt die paraatheid verstoort en toch kwamen deze zware verliezen en moeilijkheden voor tijdens die hoogste paraatheid.
SIR DAVID: Nu wil ik dat u kijkt naar pagina 39. Het is de pagina na degene waarnaar ik u verwees in deel II van uw documentenboek; ziet u alinea 1?
DÖNITZ: Ja.
SIR DAVID: “Het percentage tot zinken gebrachte koopvaarders in konvooi in 1941 bedroeg 40%; in heel 1942 nauwelijks 30%; in het laatste kwartaal van 1942 57%; in januari 1943 ongeveer 65%; in februari ongeveer 70% en in maart 80%.”
Uw slechtse periode lag in de eerste drie kwartalen van 1943, niet waar? Dat blijkt uit uw eigen cijfers.
DÖNITZ: Welke “slechtste periode” bedoelt u? Ik begrijp u niet.
SIR DAVID: Wel, dat staat op pagina 93, alinea 1.
DÖNITZ: Ja, maar wat bedoelt u met “slechtste periode?”
SIR DAVID: Nou, het percentage tot zinken gebrachte koopvaarders in konvooi in 1941 bedroeg 40%.
DÖNITZ: Bedoelt u koopvaardijschepen?
SIR DAVID: Ja, ik lees voor uit uw eigen oorlogsdagboek, of liever het Oorlogsdagboek van de Marinestaf. “In het hele jaar 1942 nauwelijks 30% ...
DÖNITZ: In konvooien?
SIR DAVID: Konvooien ja. De slechtste periode die u had lag dus in de eerste drie kwartalen van 1942?
DÖNITZ: Nee. Zoals ik al in mijn beschrijving van de hele situatie heb gezegd, lag een groot aantal U-boten net buiten de havens, ze lagen voor New York, Trinidad enzovoorts zodat die hier niet worden genoemd. In deze lijst worden alleen de torpederingen door de roedels genoemd die op de noord-Atlantische Oceaan de konvooien aanvielen.
SIR DAVID: Maar is het niet juist dat deze cijfers aangeven dat uw slechtste periode in de eerste drie kwartalen van 1942 lag? Dat moet ongeveer 30% geweest zijn.
DÖNITZ: Nee, mijn meest succesvolle periode was het jaar 1942.
SIR DAVID: Hoe kunt u het dan de meest succesvolle periode noemen wanneer voor het hele jaar 1942 het percentage in konvooi tot zinken gebrachte koopvaarders slechts 30% bedraagt, waar dat in januari, februari en maart 1943 steeg naar 65, 70 en 80%?
DÖNITZ: Helemaal juist, dat is zo. Van de in 1942 tot zinken gebrachte koopvaarders werd 30% op de Atlantische Oceaan tot zinken gebracht maar het totale aantal was veel hoger dan in bijvoorbeeld 1943 toen er 65 en 70% tot zinken werd gebracht en dat komt gewoon omdat we toen in 1943 niet langer buiten een haven als New York konden blijven. Dit geeft alleen de percentages aan gezonken schepen in konvooi op de Atlantic aan.
SIR DAVID: U ziet wat ik u voorleg is dit: in 1942, toen het percentage uit konvooien lag was, toen u onder die druk stond waarover ik het eerder met u heb gehad, had u alle reden een ondubbelzinnige order uit te geven die als gevolg zou hebben U-bootcommandanten ertoe te brengen, bemanningen van schepen om te brengen. In 1943 kwamen uw U-boten niet boven water, het aandeel in de konvooien was gestegen en er was geen enkele reden om uw bevel duidelijker te stellen. Dat suggereer ik, Beklaagde.
DÖNITZ: Ik vind dat totaal verkeerd.
SIR DAVID: Nu wil ik ...
DÖNITZ: Het was als volgt: Zoals ik al heb gezegd, ontdekten we dat vanaf de zomer van 1942 het gevaar vanuit de lucht opeens toenam. Dit gevaar vanuit de lucht deed zich in alle wateren gelden, ook daar waar U-boten niet op konvooien joegen of niet net buiten de havens vochten.
SIR DAVID: Nu wil ik dat u me met nog een punt helpt. Dr. Kranzbühler heeft u gisteren voorgelegd dat Kapitänleutnant Eck had gezegd dat als hij zou zijn teruggekomen hij niet van u had verwacht dat u bezwaar had gemaakt of boos op hem geweest zou zijn vanwege het beschieten van de bemanning van de Peleus. U zei dat u wist dat Eck dat bevel van u in zijn kluis had toen hij de bemanning van de Peleus onder vuur nam?
DÖNITZ: Ja, maar ik weet ook dat dit bevel van geen enkele invloed was op zijn beslissing maar dat, zoals Eck nadrukkelijk zei, het zijn bedoeling was de wrakstukken kapot te schieten; en hij had een heel ander doel, namelijk het laten verdwijnen van de wrakstukken want hij was bezorgd om zijn boot die net als andere boten in die wateren aan stukken geschoten zou worden. Hij verklaarde duidelijk dat hij geen enkel verband in gedachten had tussen dat bevel met betrekking tot de Laconia, dat hij volkomen per ongeluk aan boord had en zijn eigen beslissing.
SIR DAVID: Nu weet u dat er twee andere gevallen bij het Tribunaal liggen, de Noreen Mary en de Antonico die op pagina 47 en 52 van het documentenboek van de Aanklager staan, waarin getuigen het duidelijk bewijs leveren dat de U-boot ze aanvalt terwijl ze in het ene geval op wrakstukken drijven en in het andere geval in een sloep zitten. Wilt u naar de Noreen Mary kijken, op pagina 47 van het documentenboek? De verklaring van de overlevenden staat op pagina 49 en 50. Hij heeft het hierover; hij zegt in de vierde alinea - pagina 85 van het Duitse documentenboek ...
DÖNITZ: ik heb het Engelse boek.
SIR DAVID: Het staat op pagina 50 van het Engelse boek; ik heb het Engelse document:
“Ik zwom rond totdat ik bij de gebroken boeg van onze sloep kwam, die omgeslagen was en slaagde erin erop te klimmen. Zelfs nu ging de U-boot niet onder water maar voer opzettelijk in mijn richting en toen hij ongeveer 60 of 70 meter van mij vandaan was opende hij met de mitrailleur gericht vuur op mij. Omdat hun bedoeling heel duidelijk was liet ik mij in het water vallen en bleef daar totdat de U-boot zijn vuur staakte en dook waarna ik weer op de sloep klom.”
De verklaring van de Braziliaanse meneer vindt u op pagina 52. Hebt u het?
DÖNITZ: Ja, ik heb het.
SIR DAVID: Vijftien regels voor het einde zegt hij “ ... de vijand vuurde meedogenloos op de weerloze zeelieden in sloep 2 .... “ Aangenomen - natuurlijk moet men dat aannemen - dat Mr. McAllister en Senhor de Oliviera Silva de waarheid spreken, zegt u dat deze U-bootofficieren op eigen initiatief handelden?
DÖNITZ: Het is goed mogelijk dat de mannen zich deze gebeurtenissen hebben ingebeeld. Ik wil echter benadrukken dat tijdens een nachtelijk gevecht - laten we het geval van de Antonico eerst nemen - dat 20 minuten duurde, men zich makkelijk had kunnen voorstellen dat dit schoten waren, of schoten die op het schip waren gericht, die een sloep troffen. Hoe dan ook, als iemand verslag doet van een nachtelijke aanval die 20 minuten duurt, dan is dat een subjectief verslag en iedereen weet hoe deze verslagen verschillen, weet hoe makkelijk een zeeman een fout kan maken. Als de U-boot tijdens zo’n nachtelijk gevecht deze mensen had willen ombrengen zou die niet na 20 minuten zijn vertrokken, zeker daar de persoon zegt dat hij in het donker de U-boot niet kon zien. Dit zijn allemaal erg vage uitspraken.
Het geval van de Noreen Mary is goed vergelijkbaar. Er staan in deze verklaring een groot aantal uitspraken die niet waar zijn; bijvoorbeeld dat de U-boot een swastika voerde. Er is geen enkele U-boot ooit naar zee gegaan die zo beschilderd was. Als iemand zich op wrakhout of in een sloep bevindt en er vallen van dichtbij schoten dan denkt hij al gauw dat hij beschoten wordt. Het is juist om deze reden dat wij een aanzienlijk aantal gevallen aan Anglo-Amerikaanse kant hebben genoemd; niet omdat we beschuldigingen wilden uiten maar omdat we wilden aantonen hoe kritisch men moet zijn bij de beoordeling van deze op zich staande rapporten. En de enige gevallen in 5½ jaar oorlog, uit duizenden aanvallen, zijn degenen die hier juist worden genoemd.
SIR DAVID: Ja, en natuurlijk in de 2½ jaar dat U-bootcommandanten overlevenden overhoop schoten, komt u natuurlijk niet aan veel gevallen, niet waar? Ik wil u naar nog een punt vragen ...
DÖNITZ: U-bootcommandanten, met uitzondering van Eck, hebben nooit schipbreukelingen overhoop geschoten. Er bestaat geen enkel geval. Dat is niet waar.
SIR DAVID: Dat zegt u.
DÖNITZ: Het is in geen enkel geval bewezen. In tegendeel, ze deden het uiterste om ze te redden. Geen enkel bevel om op te treden tegen schipbreukelingen is ooit aan het U-bootwapen gegeven, met uitzondering van het geval Eck en daar was een duidelijke reden voor. Dat is het feit.
SIR DAVID: Wel, vertelt u mij eens: Wist u dat het logboek van de
Athenia vervalst werd nadat die binnenliep?
DÖNITZ: Nee, dat werd niet vervalst maar er lag een duidelijk bevel dat het incident rond de
Athenia om politieke redenen geheim moest worden gehouden. Daarom moest het logboek worden gewijzigd.
SIR DAVID: Ik snap het. U houdt niet van het woord “vervalst.” Goed, ik zal het woord “gewijzigd” gebruiken. Wist u dat er een pagina uit het logboek was gescheurd en een valse pagine ingevoegd? Wist u daarvan?
DÖNITZ: Dat kan ik u nu niet vertellen. Het is mogelijk. Waarschijnlijk heeft Kapitein Lemp ofwel van mij of van mijn staf de order gekregen: “Het incident moet geheim worden gehouden.” En vervolgens nam hij of het commando van de vloot het logboek en dat ging naar tien verschillende afdelingen van de Marine en wijzigde hij het. Wat kon hij anders doen? Hij kon niet anders.
SIR DAVID: Ik wil weten of het uw bevel was en of met uw medeweten de waarheid in het logboek werd gewijzigd in, neem ik aan, de onwaarheid zoals die vandaag de dag bestaat. Dat is een simpele vraag. Kunt u die beantwoorden?
DÖNITZ: Ja. Het werd gedaan op een bevel van mij, of als het niet was gedaan zou ik het hebben bevolen want er bestond een politieke instructie dat “het geheim moest worden gehouden.” De strijdende mannen hadden daarom geen andere keus dan het logboek te veranderen. De U-bootcommandanten hebben nooit bevel kregen een onjuiste notitie te maken maar in het bijzondere geval van de Athenia, waarin naderhand werd bevolen dat het geheim moest worden gehouden, werd dat niet in het logboek genoteerd.
SIR DAVID: Goed, ik heb nog maar een punt met u te behandelen en dat kan ik kort behandelen. U was een warm voorstander van ideologische opvoeding van militair personeel, niet waar?
DÖNITZ: Ik heb mijn redenen daarvoor uitgelegd.
SIR DAVID: Goed, ik wil dit alleen weten en u kunt uw redenen daarna uitleggen. U vond het onzin dat een soldaat geen politieke mening had, niet waar? Als u wilt dat ....
DÖNITZ: Natuurlijk. De soldaat had niets met politiek te maken. Aan de andere kant moest hij natuurlijk ten tijde van oorlog achter zijn land staan.
SIR DAVID: En u wilde dat uw commandanten de Marine indoctrineerden met de Nazi ideologie, niet waar?
DÖNITZ: Ik wilde de commandanten van de eenheden hen laten vertellen dat de eenheid van het Duitse volk zoals die toen bestond, een bron van kracht was voor het voeren van de oorlog en dat we dus, omdat we de voordelen van die eenheid genoten, er ook voor moesten zorgen dat die eenheid behouden bleef want gedurende de Eerste Wereldoorlog hadden we juist daarom slechte ervaringen opgedaan. Elk gebrek aan eenheid onder het volk zou noodzakelijkerwijs het voeren van de oorlog hebben beïnvloed.
SIR DAVID: Kijkt u op pagina 7 van het Engelse documentenboek, document nummer D-640, bewijsstuk GB-186. Ik denk dat het er net zo staat als in mijn vraag. De laatste zin:
“Vanaf het prille begin moet het hele officierskorps zo geïndoctrineerd zijn dat het zich medeverantwoordelijk voelt voor de Nationaalsocialistische staat als geheel. De officier is de exponent van de Staat. Het loze gepraat dat de officier apolitiek is, is volkomen onzin.
Dat is uw opvatting, niet waar?
DÖNITZ: Ik heb dat gezegd. Maar u moet ook beginnen te lezen vanaf het begin, waar staat dat onze discipline en onze gevechtskracht huizenhoog uitrijst boven die van 1918 en de reden is dat het volk als geheel achter ons staat; als dat niet het geval zou zijn geweest zouden onze troepen al lang geleden uiteen gevallen zijn; dat is de reden waarom ik dat gezegd heb.
SIR DAVID: Vertelt u mij, op hoeveel mensen probeerde u dit toe te passen, of hoeveeel mensen had u binnen de Marine op 15 februari 1944? Ik wil weten wat voor groep u probeerde te beïnvloeden. Hoeveel? Een kwart miljoen?
DÖNITZ: 600.000 tot 700.000.
SIR DAVID: Wilt u nu de volgende pagina opslaan, pagina 8 van het Britse documentenboek, waar uw toespraak op de “Heldentag” staat, 12 maart 1944. U zegt dit:
“Wat zou er vandaag van ons vaderland geworden zijn als de Führer ons niet had verenigd onder het Nationaalsocialisme? Verdeelde partijen, belaagd door het zich uitbreidende gif van het
Jodendom, en kwetsbaar omdat we de tegenstand van onze huidige onbuigzame ideologie misten, daarom zouden we allang zijn bezweken onder de last van deze oorlog en hadden we onszelf overgeleverd aan een vijand die ons meedogenloos zou hebben vernietigd.” Document 2878-PS.
Wat bedoelde u met het “zich uitbreidende gif van het
Jodendom?”
DÖNITZ: Ik bedoelde dat we in een toestand van eenheid leefden en dat deze eenheid kracht vertegenwoordigde en dat alle elementen en alle krachten ...
SIR DAVID: Nee, dat vroeg ik niet. Ik vraag u, wat bedoelde u met het “zich uitbreidende gif van het Jodendom?” Het is uw uitspraak en u gaat ons vertellen wat u ermee bedoelde.
DÖNITZ: Ik kan me voorstellen dat het voor de bevolking in de steden erg moeilijk zou zijn, zich staande te houden onder de zware bombardementen als een dergelijke invloed zijn werk zou kunnen doen, dat is wat ik bedoelde.
SIR DAVID: Wel, u kunt me nogmaals vertellen wat u bedoelde met het “zich uitbreidende gif van het Jodendom?”
DÖNITZ: Het betekent dat het een verscheurend effect zou kunnen hebben op het uithoudingsvermogen van het volk en gedurende deze strijd van ons land op leven en dood was ik daar als soldaat bijzonder bezorgd over.
SIR DAVID: Welnu, dat is wat ik wil weten. U was de opperbevelhebber en indoctrineerde 600.000 tot 700.000 mensen. Waarom gaf u hen mee dat Joden een zich verspreidend gif waren in partijpolitiek? Waarom was dat? Wat was het dat u in Joden tegenstond dat u deed denken dat ze een slechte invloed op Duitsland hadden?
DÖNITZ: Die uitspraak werd gedaan tijdens mijn herdenkingstoespraak op Heldentag. Die toont aan dat ik van mening was dat de volharding, het vermogen tot volhouden door het volk, zoals dat was samengesteld, beter behouden kon blijven dan wanneer er zich Joodse elementen in de natie bevonden.
SIR DAVID: Dit soort gepraat, het “zich uitbreidende gif van het Jodendom” kweekte een opvatting in de hoofden die uitmondde in de dood van vijf of zes miljoen Joden gedurende deze laatste jaren. Zegt u dat u niets wist van de acties en de intentie om zich te ontdoen van de Joden en hen uit te roeien?
DÖNITZ: Ja natuurlijk zeg ik dat. Ik wist er helemaal niets van en als een dergelijke uitspraak is gedaan is dat nog geen bewijs dat ik een vermoeden had van het vermoorden van Joden. Dat was in het jaar 1943.
SIR DAVID: Wel, wat ik aan u voorleg is dat u zich voegt bij de jacht op dit ongelukkige deel van de gemeenschap en dat u 600.000 of 700.000 man van de Marine aanvoert op dezelfde jacht.
Slaat u nu pagina 76 van het documentenboek op in een laatste verwijzing aan u ....
DÖNITZ: Niemand van mijn mensen dacht ooit aan gebruik van geweld tegen Joden, niet een van hen en niemand kan die conclusie uit die zin trekken.
SIR DAVID: Kijkt u nu eens op pagina 76. Hier heeft u het over de bevordering van onderofficieren en manschappen die persoonlijkheid hebben getoond tijdens de oorlog. U zegt allereerst:
“Ik wil dat de leiders van eenheden die verantwoordelijk zijn voor manschappen, flotieljecommandanten en andere commandanten die hun meerderen zijn meer interesse tonen voor de bevordering van onderofficieren en manschappen die onder bijzondere omstandigheden tijdens de oorlog hebben getoond dat zij, dankzij hun innerlijke houding en standvastigheid, hun energieke streven, kortom, dankzij hun persoonlijke kwaliteiten dat zij in staat zijn op eigen initiatief de juiste beslissingen te nemen en die uit te voeren zonder van hun doel af te wijken en met de bereidheid, verantwoording te aanvaarden.”
Een voorbeeld: “Op de hulpkruiser Cormoran, die in Australië fungeerde als detentiekamp, liet een onderofficier die optrad als kampoudste alle communisten die zich tussen de kampbewoners opvallend gedroegen stelselmatig en onopvallend verdwijnen. Deze onderofficier kan rekenen op mijn volledige goedkeuring van zijn beslissing en de uitvoering daarvan; na zijn terugkeer zal ik alles doen om hem te bevorderen omdat hij heeft getoond geschikt te zijn als leider.”
Was dat uw opvatting van leiderschap in deze Nationaalsocialistisch geïndoctrineerde Marine; dat hij politieke tegenstanders moest vermoorden op een manier die door de bewakers niet zou worden opgemerkt?
DÖNITZ: Nee, zo was het niet. Er is aan mij gerapporteerd dat er een informant was die wanneer er nieuwe bemanningen aankwamen, het kamp binnen werd gesmokkeld en na overal goed te hebben geluisterd, inlichtingen doorgaf aan de vijand. Het gevolg was dat op grond van die informatie U-boten verloren gingen. En toen was het dat de hoogste man in het kamp, een onderofficier, besloot die man als verrader te laten verdwijnen. Dat is wat mij werd gerapporteerd en dat ik door een getuige zal laten bewijzen. Naar mijn mening, en elk land zal dat beamen, heeft de man gehandeld als ieder ander die zich in een uiterst moeilijke situatie bevindt en hij moest ....
SIR DAVID: Waarom zei u dat dan niet, Beklaagde? Als u had gezegd dat deze man een spion had gedood die vanwege het doorgeven van informatie gevaarlijk was, had ik dit niet aan u voorgelegd. Maar u zei dat het communisten waren die zich opvallend gedroegen en deze man had hen gedood zonder medeweten van de bewakers. Waarom vermeldt u communisten in uw bevel als u een spion bedoelt?
DÖNITZ: Ik denk dat dit een bevel is van een Baltische basis. Mij was verteld dat het om een spion ging en dat is iets dat een getuige zal bewijzen. Als er redenen zijn; misschien redenen van informatieve aard om dit niet te onthullen ...
SIR DAVID: Schuift u de verantwoordelijkheid voor dit bevel in de schoenen van een van uw onderofficieren? Zegt u dat het een van uw lagere officieren was die een dergelijk bevel uitgaf? Dat bedoelde u helemaal niet. Is dat wat u zegt?
DÖNITZ: Ik heb alleen maar gezegd hoe het bevel ontstond; tot nu toe heb ik nog geen enkele keer de verantwoordelijheid afgewezen.
SIR DAVID: Goed.
De PRESIDENT: De zitting wordt geschorst.