TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Ochtendzitting I 09-05-1946

(Beklaagde Dönitz neemt weer plaats in de getuigenbank.)
Dr. KRANZBÜHLER: Met toestemming van het Tribunaal zal ik het verhoor van deze getuige voortzetten.
(hij wendt zich tot de getuige.) Admiraal, hoeveel koopvaarders zijn er tijdens de oorlog door Duitse U-boten tot zinken gebracht?
DÖNITZ: Volgens cijfers van de Geallieerden, 2.472.
Dr. KRANZBÜHLER: Hoeveel gevechtsacties waren volgens uw schatting hiervoor nodig?
DÖNITZ: Ik meen dat getorpedeerde schepen niet meegeteld zijn in dit aantal van 2.472 gezonken schepen; en natuurlijk leidt niet iedere aanval tot een succes. Ik schat dat er in 5½ jaar ongeveer 5.000 of 6.000 acties werkelijk hebben plaatsgevonden.
Dr. KRANZBÜHLER: Heeft een van de aan u ondergeschikte U-bootcommandanten in de loop van al deze acties ooit bezwaar gemaakt tegen de manier waarop de U-boten opereerden?
DÖNITZ: Nee, nooit.
Dr. KRANZBÜHLER: Wat zou u hebben gedaan met een commandant die de instructies voor de U-boot oorlog weigerde op te volgen?
DÖNITZ: Eerst zou ik hem laten onderzoeken; als dan bleek dat hij normaal was zou ik hem voor een krijgsraad laten brengen.
Dr. KRANZBÜHLER: U zou dat alleen maar met een zuiver geweten hebben kunnen doen wanneer u zelf de volledige verantwoordelijkheid op u nam voor alle bevelen die u uitgaf of doorgaf?
DÖNITZ: Natuurlijk.
Dr. KRANZBÜHLER: Tijdens gevechten met U-boten verloren bemanningen van koopvaardijschepen ongetwijfeld het leven. Beschouwde u bemanningen van vijandelijke koopvaarders als soldaten of als burgers en waarom?
DÖNITZ: Duitsland beschouwde de bemanningen van koopvaarders als strijdende partij want ze vochten met de wapens die in grote getale aan boord van de koopvaarders waren geplaatst. Volgens onze informatie waren er een of twee leden van de Royal Navy aan boord voor het onderhoud van deze wapens maar waar het de wapens zelf betrof, de rest van de schutters maakte deel uit van de bemanning van het schip.
Dr. KRANZBÜHLER: Hoeveel waren er per wapen?
DÖNITZ: Dat hing af van het formaat van het wapen, misschien tussen de vijf en tien. Bovendien waren er mannen voor de munitie. Hetzelfde gold voor het onderhoud van lanceerinstallaties voor dieptebommen.
In feite vochten de bemanningsleden met de wapens net als die paar militairen die aan boord waren. Het sprak ook vanzelf dat de bemanning als een geheel werd beschouwd, want in een oorlogsschip kunnen we geen onderscheid maken tussen de man in de machinekamer en de man die aan dek het wapen bedient.
Dr. KRANZBÜHLER: Was dit standpunt, dat bemanningsleden van vijandelijke koopvaarders als combattanten werden beschouwd, van enige invloed op de vraag of zij wel of niet gered konden of moesten worden? Of had dat helemaal geen invloed?
DÖNITZ: Nee, op geen enkele manier. Natuurlijk heeft iedere soldaat het recht gered te worden als de situatie van zijn tegenstander dat toelaat. Maar dit feit moet ook van invloed zijn op het recht om de bemanning aan te vallen.
Dr. KRANZBÜHLER: Bedoelt u dat zij bestreden konden worden zolang zij zich aan boord van het schip bevonden?
DÖNITZ: Ja, er kan nergens anders sprake van zijn -dat betekent bevochten met de wapens die gebruikt worden voor een aanval op een schip als onderdeel van oorlog op zee.
Dr. KRANZBÜHLER: U weet dat de Aanklager een document heeft ingediend betreffende een gesprek tussen Adolf Hitler en de Japanse Ambassadeur Oshima. Dit gesprek vond plaats op 3 januari 1942. Het is Bewijsstuk GB-197 op pagina 34 van het Documentenboek van de Aanklager. In dit document belooft Hitler de Japanse Ambassadeur dat hij een bevel zal uitvaardigen dat schipbreukelingen moeten worden gedood en de Aanklager concludeert uit dit document dat Hitler werkelijk een dergelijke order heeft gegeven en dat die order door u werd uitgevoerd?
Heeft u, direct of via de Staf Marineoperaties een schriftelijke order van deze aard ontvangen?
DÖNITZ: Ik hoorde het eerst over dit gesprek en de inhoud ervan toen het verslag hier werd ingediend.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, mag ik u verzoeken mijn vraag te beantwoorden? Ik vroeg, hebt u een schriftelijke order ontvangen?
DÖNITZ: Nee, ik heb noch een schriftelijke, noch een mondelinge order ontvangen. Ik wist helemaal niets van dit gesprek; ik heb er van gehoord uit het document dat ik hier heb gezien.
Dr. KRANZBÜHLER: Wanneer ontmoette u Hitler voor het eerst na het tijdstip van dit gesprek, dat wil zeggen, januari 1942?
DÖNITZ: Samen met Grossadmiral Raeder was ik op 14 mei 1942 op het hoofdkwartier en heb hem ingelicht over de situatie van de U-boot campagne.
Dr. KRANZBÜHLER: Er bestaat een notitie, door u geschreven, over dit gesprek met de Führer en ik wil die onder uw aandacht brengen. Het is Dönitz-16, te vinden op pagina 29 van Documentenboek nr 1. Ik dien Document Dönitz-16 in. Ik zal het u voorlezen. De aanhef luidt:
"Verslag van de Commandant U-boten aan de Führer op 14 mei 1942 in aanwezigheid van de Oberbefehlshaber der Kriegsmarine" –dat is Grossadmiral Raeder-:
"Het is daarom noodzakelijk de bewapening van de U-boten op alle mogelijke manieren te verbeteren zodat de U-boten gelijke tred kunnen houden met de defensieve maatregelen. De belangrijkste ontwikkeling is de magnetische torpedo die de nauwkeurigheid kan verbeteren wanneer ze worden gelanceerd tegen destroyers en daarmee de U-boot in een betere positie brengen met betrekking tot haar verdediging; dat zou bovendien het zinken van getorpedeerde schepen aanzienlijk versnellen waardoor we zuiniger om kunnen gaan met torpedo's en de U-boot ook beschermen tegen tegenmaatregelen, in zoverre dat die dan in staat zou zijn het strijdtoneel sneller te verlaten."
En nu de beslissende zin:
"Een magnetische ontsteking zal ook het grote voordeel hebben dat de bemanning niet in staat zal zijn zich in veiligheid te brengen vanwege het snelle zinken van het getorpedeerde schip. Dit grotere verlies aan mensenlevens zal ongetwijfeld problemen veroorzaken bij de toewijzing van bemanningen aan het grote bouwprogramma van de Amerikanen."
Impliceert deze laatste zin, die ik u voorlas, datgene waarnaar u net verwees als het met wapens bestrijden van de bemanning?
De PRESIDENT: U schijnt belang te hechten aan dit document. Daarom moet u beklaagde niet verleiden tot het doen van bepaalde uitspraken. U moet beklaagde vragen wat dit document betekent en er niet uw eigen mening over geven.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, wat betekenden deze uitlatingen?
DÖNITZ: Ze betekenen dat het belangrijk voor ons was, als gevolg van het gesprek met de Führer op het hoofdkwartier, een goede magnetische ontsteker te vinden die zou leiden tot een sneller zinken van schepen en daardoor de resultaten te behalen die in dit verslag in het oorlogsdagboek staan.
Dr. KRANZBÜHLER: Kunt u mij vertellen welke successen u hiermee bedoelt, voor zover het de bemanningen betreft?
DÖNITZ: Ik bedoel dat we niet zoals voorheen meerdere torpedo's nodig hadden om eem schip tijdens een lange en moeilijke aanval tot zinken te brengen maar slechts een torpedo, of maar erg weinig zouden voldoende zijn voor een snel ten onder gaan van schip en bemanning.
Dr. KRANZBÜHLER: Hebt u tijdens dit gesprek met de Führer de vraag aangeroerd ....
DÖNITZ: Ja.
Dr. KRANZBÜHLER: Een moment –de vraag of er in andere methoden was voorzien om verlies van mensenlevens onder de bemanning te veroozaken?
DÖNITZ: Ja.
Dr. KRANZBÜHLER: Op welke manier en door wie?
DÖNITZ: De Führer bracht het feit ter sprake dat op grond van de ervaringen, een groot percentage van de bemanningen, dankzij de uitstekende reddingsmiddelen naar huis terugkeerden en steeds opnieuw weer werden ingezet om nieuwe schepen te bemannen en hij vroeg of er niet een of andere actie kon worden ondernomen tegen deze reddingsschepen.
Dr. KRANZBÜHLER: Wat bedoelt u met actie ondernemen?
DÖNITZ: Bij dit gesprek, waaraan Grossadmiral Raeder deelnam, heb ik dit resoluut van de hand gewezen en hem verteld dat de enige mogelijkheid verliezen onder de bemanning te veroorzaken in de aanval zelf moest liggen, in het streven een schip sneller te laten zinken door het grotere effect van wapens. Vandaar die opmerking in mijn dagboek. Omdat ik via de Aanklager kennis heb genomen van dit gesprek tussen de Führer en Oshima geloof ik dat deze vraag van de Führer aan Grossadmiral Raeder en mij uit dit gesprek ontstond.
Dr. KRANZBÜHLER: Er bestaat een beëdigde verklaring van Grossadmirral Raeder over dit gespek. U kent de inhoud. Komt die inhoud overeen met uw herinnering aan dit gesprek?
DÖNITZ: Ja, volkomen.
Dr. KRANZBÜHLER: Dan wil ik bij het Tribunaal indienen, als Dönitz-17, de beëdigde verklaring van Grossadmiral Raeder; omdat die dezelfde inhoud heeft kan ik er van afzien hem voor te lezen.
SIR DAVID MAXWELL-FYFE: Ik stond op het punt te zeggen, in het geval dat dit het Tribunaal kan helpen. Ik begrijp dat Beklaagde Raeder straks in de getuigenbank plaats neemt; daarom maak ik geen formeel bezwaar tegen het indienen van deze verklaring.
De PRESIDENT: Prima.
Dr. KRANZBÜHLER: Hij heeft nummer Dönitz-17 en is te vinden op pagina 33 van Documentenboek 1.
(hij wendt zich tot de getuige) U zei net dat u het voorgenomen doden van overlevenden in reddingsboten afwees en dit tegenover de Führer hebt verklaard. De Aanklager heeft echter twee documenten voorgelegd, een bevel uit de winter van 1939-40 en een tweede order uit de herfst van 1942 waarin u reddingspogingen beperkte of verbood. Is er geen tegenstrijdigheid tussen die orders en uw houding ten opzichte van het voorstel van de Führer?
DÖNITZ: Nee. Deze twee zaken hebben niets met elkaar te maken. Men moet hier een heel duidelijk onderscheid maken tussen de vraag: redden of niet redden, en dat is een kwestie van militaire mogelijkheden. In oorlog kan de noodzaak van het afzien van redding heel goed ontstaan. Bijvoorbeeld, wanneer het eigen schip daardoor gevaar loopt zou het vanuit militair standpunt bezien verkeerd zijn en daarnaast niet van enig nut voor degene die gered wordt; en van geen enkele commandant van welke natie dan ook kan worden verwacht een reddingsactie te ondernemen waarbij zijn eigen schip gevaar loopt. De Britse Marine neemt in dit verband een heel duidelijk, ondubbelzinnig standpunt in: in dergelijke gevallen moet van redding worden afgezien; en dat volgt ook uit hun acties en bevelen. Dat is één punt.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, u had het alleen over de veiligheid van de boot als reden om geen redding te ondernemen.
DÖNITZ: Er kunnen natuurlijk andere redenen zijn. Het is bijvoorbeeld duidelijk dat in oorlogstijd het volbrengen van de missie het allerbelangrijkste is. Niemand zal bijvoorbeeld aan een redding beginnen wanneer er na het verslaan van één tegenstander nog een andere in de buurt is. Dan is natuurlijk het bestrijden van de tweede tegenstander belangrijker dan de redding van diegenen die hun schip al verloren hebben. De andere kwestie betreft het aanvallen van schipbreukelingen en dat is ....
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, wie noemt u schipbreukelingen?
DÖNITZ: Schipbreukelingen zijn bemanningsleden die na het zinken van hun schip niet langer tot vechten in staat zijn en die zich in sloepen of op andere reddingsmiddelen in het water bevinden.
Dr. KRANZBÜHLER: Ja.
DÖNITZ: Het onder vuur nemen van deze mensen is een zaak die te maken heeft met de ethiek van oorlog voeren en moet onder alle omstandigheden worden afgewezen. Bij de Duitse Marine en het U-boot wapen is, volgens mijn stellige overtuiging, nooit tegen dit principe gezondigd, met die ene uitzondering: het geval Eck. Er is over dit onderwerp nooit enig bevel in welke vorm dan ook gegeven.
Dr. KRANZBÜHLER: Ik wil uw aandacht vestigen op een van de orders die door de Aanklager is ingediend. Het is uw Staande Oorlogsorder nummer 174; bewijsstuk GB-196 en die staat in mijn documentenboek op pagina 13 tot 15. Ik zal u dit bevel laten geven en ik vraag u naar de laatste alinea te gaan, die door de Aanklager is voorgelezen. Er staat daar, en ik lees het nogmaals voor:
"Redt niemand; neem niemand mee en zorg voor geen enkele sloep van het schip. Weersomstandigheden en de nabijheid van land zijn niet van belang. Houdt u zich alleen bezig met de veiligheid van uw eigen boot en uw pogingen zo snel mogelijk meerdere successen te behalen. We moeten in deze oorlog hard zijn. De vijand is deze oorlog begonnen om ons te vernietigen en dus is niets anders van belang."
De Aanklager heeft beweerd dat deze order, volgens hun gegevens, is uitgevaardigd voor mei 1940. Kunt u voor zover u weet de datum iets nauwkeuriger aangeven?
DÖNITZ: Volgens mijn herinnnering heb ik deze order eind november of begin december 1939 uitgevaardigd om de volgende reden: ik had elke maand slechts een handjevol U-boten ter beschikking. Om dit kleine aantal doeltreffend te kunnen inzetten moest ik de boten dicht onder de Engelse kust sturen, voor de havens. Bovendien bleek de magnetische mijn een zeer waardevol oorlogswapen te zijn. Daarom rustte ik deze boten zowel met mijnen als met torpedo's uit en dirigeerde ze, nadat de mijnen waren gelegd, naar wateren vlak onder de kust, direct buiten de havens. Daar vochten ze constant en werden voortdurend bewaakt door marine eenheden en luchtpatrouilles. Elke keer dat daar een U-boot werd gezien of gesignaleerd werd die opgejaagd door anti-duikbooteenheden of luchtpatrouilles die naar het gebied waren gestuurd.
De U-boten zelf hadden vrijwel zonder uitzondering of uitsluitend schepen als doel die werden begeleid of die onder een of andere vorm van bescherming voeren. Daarom zou het voor een U-boot zelfmoord geweest zijn in een dergelijke situatie boven water te komen en een reddingsactie te ondernemen. De commandanten waren allemaal erg jong; ik was de enige met ervaring uit de Eerste Wereldoorlog. En ik moest ze dit duidelijk en helder vertellen want het was voor een jonge commandant moeilijk, een situatie net zo goed in te schatten als ik.
Dr. KRANZBÜHLER: Speelden ervaringen met reddingsmaatregelen hier al een rol bij?
DÖNITZ: Ja, in de eerste maanden van de oorlog had ik erg slechte ervaringen. Ik leed zeer grote verliezen in wateren ver van iedere kust en omdat ik al vrij snel berichten van het Rode Kruis in Genève kreeg dat veel bemanningsleden waren gered was het duidelijk dat deze U-boten aan de oppervlakte verloren waren gegaan. Als die onder water verloren waren gegaan zouden zoveel bemanningsleden het onmogelijk kunnen hebben overleefd. Ik kreeg ook berichten dat er zeer onbaatzuchtige reddingsacties waren ondernomen; vanuit menselijk oogpunt volkomen gerechtvaardigd maar militair gezien zeer gevaarlijk voor de U-boten. Ik moest dus natuurlijk, omdat ik niet op open zee wilde vechten maar dicht bij de havens of de vaarroutes die naar die havens leidden, de U-boten waarschuwen voor de grote gevaren, in feite voor zelfmoord.
En om een paralel te trekken: Engelse duikboten in de wateren rond Jutland die wij beheersten, toonden vanzelfsprekend en volkomen gerechtvaardigd geen enkel medeleven voor al die schipbreukelingen, zelfs hoewel onze defensie slechts een fractie was van de Britse.
Dr. KRANZBÜHLER: U zegt dat deze order gold voor U-boten die opereerden in de onmiddellijke nabijheid van de verdediging van de vijand. Kunt u, op grond van de order zelf, dat bewijzen?
DÖNITZ: Ja, de hele order betreft, of veronderstelt, de aanwezigheid van de vijandelijke defensie; hij betreft de strijd tegen de konvooien. Er staat bijvoorbeeld: "Nabijheid is ook de beste garantie voor de boot ...
Dr. KRANZBÜHLER: Welk nummer leest u nu voor?
DÖNITZ: Nou, de order is zodanig geformuleerd dat nummer 1 allereerst het varen zelf betreft, niet de strijd. Maar de waarschuwing voor vijandelijke luchtverdediging wordt daar ook gegeven en in de waarschuwing voor tegenmaatregelen wordt duidelijk gemaakt dat het hier uitsluitend om uitgaand scheepvaartverkeer gaat. Anders zou ik zeker geen order hebben gegeven die het varen betreft. Nummer 2 betreft de tijd voorafgaande aan de aanval. Hier wordt melding gemaakt van morele remmingen die iedere soldaat voor een aanval moet overwinnen.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, u hoeft alleen maar te verwijzen naar de nummers die aangeven dat de order het bestrijden van de vijandelijke verdediging betreft.
DÖNITZ: Goed. Dan citeer ik uit 2(d). Er staat hier: "Nabijheid is ook de beste garantie voor de boot ..."
"Als u in de buurt van de schepen bent" –bedoeld zijn de koopvaarders- "dan zullen de begeleidende schepen" –bedoeld zijn de destroyers- "in eerste instantie helemaal geen dieptebommen lanceren. Als men van korte afstand op een konvooi lanceert" -merk op dat het hier om konvooien gaat- "en dan gedwongen wordt onder water te gaan, kan men het snelst onder andere schepen in het konvooi duiken om zo van aanvallen met dieptebommen verschoond te blijven."
Dan staat in de volgende alinea, die de nachtelijke omstandigheden betreft: "Blijf boven water. Trek u boven water terug. Vaar er omheen naar de achterzijde."
Iedere zeeman weet dat men in een cirkel vaart of achter de beschermende vijandelijke schepen langs gaat. Verderop, in de derde alinea, waarschuw ik voor te vroeg duiken, want het beneemt de U-boot het zicht en ik zeg:
"Alleen dan doet de gelegenheid voor een nieuwe aanval zich voor, of voor het ontdekken van een opening waardoor men de achtervolgende vijand kan afschudden." Dan nummer "c", dat is "3(c)" en daar staat:
"Tijdens een aanval op een konvooi moet men misschien tot 20 meter duiken om aan patrouilleschepen of vliegtuigen te ontsnappen en om het gevaar van gezien of geramd worden te voorkomen." We hebben het hier over een konvooi. Nu komen we aan punt "d" toe en daar staat:
"Het kan noodzakelijk zijn dieper te duiken wanneer bijvoorbeeld de destroyer direct in de richting van de periscoop vaart ....."
En dan volgen er instructies hoe te handelen in geval van een dieptebomaanval. De hele order betreft duidelijk ...
De PRESIDENT: Ik denk dat het niet nodig is om op al deze militaire tactieken in te gaan, Hij heeft zijn punt gemaakt bij alinea "e". Hij heeft zijn uitleg van die alinea gegeven en ik denk niet dat het nodig is om op al deze andere tactieken in te gaan.
DÖNITZ: Ik wil alleen maar zeggen dat de laatste alinea over het niet redden niet als op zichzelf staand beschouwd moet worden maar in dit verband: Allereerst, de U-boten moesten vechten in de nabijheid van de vijandelijke verdediging, bij de Engelse havens en zeearmen; ten tweede, de doelen waren schepen in konvooi, of beschermde schepen zoals duidelijk uit het totale document blijkt.
Dr. KRANZBÜHLER: U zei dat deze order rond december 1939 werd uitgevaardigd. Hebben de Duitse U-boten nadat deze order was uitgevaardigd echt hun reddingsacties voortgezet? Welke ervaringen had u?
DÖNITZ: Ik zei dat dit bevel tot dit speciale doel werd uitgevaardigd tijdens de wintermaanden. Want voor de U-boten die, voor zover ik mij herinner, pas na de campagne tegen Noorwegen weer naar de Atlantische Oceaan gingen, voor die U-boten gold dat algemene bevel tot redding; en dit bevel was maar op een manier te rechtvaardigen namelijk dat er geen reddingsactie mocht worden ondernomen als de veiligheid van de U-boot het niet toeliet. De feiten bewijzen dat de U-boten op die manier handelden.
Dr. KRANZBÜHLER: U bedoelt dat u rapporten van U-bootcommandanten kreeg over reddingsacties?
DÖNITZ: Ik kreeg die rapporten zo gauw een U-boot binnenliep en vervolgens uit de logboeken.
Dr. KRANZBÜHLER: Wanneer werd het bevel waarover we het net gehad hebben formeel ingetrokken?
DÖNITZ: Voor zover ik weet werd dit bevel door de Engelsen buitgemaakt of geborgen uit de U-13 die in erg ondiep water in de Downs bij de monding van de Thames door dieptebommen tot zinken was gebracht. Voor deze boot had de order in mei 1940 nog kunnen gelden. Daarna, in 1940, na de campagne tegen Noorwegen, maakte ik de open wateren van de Atlantische Oceaan weer tot het centrale operatiegebied en voor die boten gold het bevel niet, zoals wordt bewezen door het feit dat er reddingsacties plaats vonden, zoals ik net heb uitgelegd.
Ik trok daarna het bevel helemaal in want het bevatte de eerste praktische instructies hoe de U-boten moesten handelen tegen konvooien en later was dat niet meer nodig, want tegen die tijd was het voor de U-bootcommandanten routine geworden. Volgens mijn herinnering werd het bevel in november 1940 op zijn laatst geheel ingetrokken.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, ik heb hier de inhoudsopgave van de “Staande Oorlogsorders van 1942” en dat kan worden gevonden op pagina 16 van Documentenboek nummer 1. Ik dien het in onder nummer Dönitz-11. In deze inhoudsopgave is nummer 154, dat handelt over het bevel dat we zojuist hebben besproken, leeg. Betekent dit dat dit bevel niet langer meer bestond toen de “Staande Oorlogsorders van 1942” werden uitgegeven?
DÖNITZ: Ja, tegen die tijd had dat allang opgehouden te bestaan.
Dr. KRANZBÜHLER: Wanneer werden de Staande Orders voor het jaar 1942 opgesteld? DÖNITZ: In de loop van 1941.
Dr. KRANZBÜHLER: Wanneer u van commandanten rapporten kreeg over reddingsacties, maakte u bezwaar tegen deze acties, bekritiseerde u die of verbood u die?
DÖNITZ: Nee, in het algemeen niet; alleen als ik me er teveel zorgen over maakte. Zo kreeg ik bijvoorbeeld een rapport van een commandant waarin hij meldde dat zijn boot zwaar was aangevallen met dieptebommen en ernstig beschadigd was door de escorteurs omdat hij te lang bij de reddingssloepen was gebleven en daarom was achtervolgd door de escorteurs die waarschijnlijk –of blijkbaar- per radio waren opgeroepen. Dit alles zou niet zijn gebeurd wanneer hij het gebied op tijd had verlaten en natuurlijk maakte ik hem dan duidelijk dat zijn actie vanuit militair oogpunt bezien verkeerd was. Ik ben er ook van overtuigd dat ik juist door reddingsacties boten heb verloren. Dat kan ik natuurlijk niet bewijzen want de boten zijn verloren gegaan. Maar dat is helemaal de mentaliteit van de commandant en dat is volkomen natuurlijk want iedere zeeman heeft uit de dagen van vrede het standpunt overgehouden dat redding de meest eervolle en edele actie is die hij kan ondernemen. En ik meen dat er geen enkele officier bij de Kriegsmarine is, en dat geldt ongetwijfeld voor alle andere landen, die bijvoorbeeld een medaille voor een redding, een redding met gevaar voor eigen persoon, als de hoogste onderscheiding in vredestijd beschouwt. Gezien deze elementaire opvatting is het altijd erg gevaarlijk om niet over te schakelen naar een oorlogsvisie en naar het principe dat de veiligheid van het eigen schip bovenaan staat en dat oorlog per slot van rekening een ernstige zaak is.
Dr. KRANZBÜHLER: In welke jaren werd hetgeen wat u net hebt beschreven in praktijk gebracht, dat U-boten geen reddingsacties ondernamen wanneer zij daardoor zichzelf in gevaar zouden brengen?
DÖNITZ: In 1940, dat wil zeggen, tegen eind 1939 was de econmische oorlogvoering onderhevig aan het Reglement Oorlogsbuit voor zover U-boten nog individueel opereerden. Toen kwamen de operaties van 1939-40, dicht onder de vijandelijke kust zoals ik heb beschreven; order nummer 154 gold voor die operaties. Daarna kwam de campagne tegen Noorwegen en daarna, toen de U-bootoorlog in het voorjaar van 1940 werd hervat, gold het bevel: redden of niet-redden als de U-boot zelf in gevaar kwam voor de jaren 1940, 1941 en 1942 tot aan de herfst.
Dr. KRANZBÜHLER: Was die order schriftelijk?
DÖNITZ: Nee, dat was niet nodig want het algemene bevel tot redding was vanzelfsprekend en daarnaast stond het aan het begin van de oorlog in bepaalde orders van de Staf Marineoperaties. De bepaling betreffende het niet-redden wanneer de veiligheid van de boot in het geding is, is voor iedere marine vanzelfsprekend en ik heb daar speciaal op gewezen in mijn rapporten over de gevallen die ik net heb besproken.
Dr. KRANZBÜHLER: In juni 1942 was er een bevel voor het redden van kapiteins. Dit heeft nummer Dönitz-22; neem me niet kwalijk, het is Dönitz-23 en staat op pagina 45 van Documentenboek 1 en dat dien ik bij deze in. Het is een uittreksel uit het oorlogsdagboek van de Staf Marineoperaties van 5 juni 1942. Ik citeer:
“Volgens instructies van de Staf Marineoperaties geeft de Commandant U-boten aan duikboten het bevel kapiteins van tot zinken gebrachte schepen met hun papieren als gevangenen aan boord te nemen, als dit mogelijk is zonder de boot in gevaar te brengen en zonder de gevechtscapaciteit te verzwakken.”
Hoe ontstond dit bevedl?
DÖNITZ: Het gaat hier om een bevel van de Staf Marineoperaties dat kapiteins gevangen moeten worden genomen, dat is, mee terug naar de basis genomen en alweer is dat iets anders dan redden. De Staf Marineoperaties was van mening –en terecht- dat waar we geen erg groot percentage van de bemanningen van getorpedeerde schepen, zeg 80 of 90 procent, mee terug konden nemen –we hielpen ze zelfs bij hun redding, dat was logisch- dat we er dan tenminste voor moesten zorgen dat de vijand beroofd werd van de meest belangrijke bemanningsleden, de kapiteins dus; vandaar het bevel hen uit hun sloepen te halen en als gevangene aan boord van de U-boot over te brengen.
Dr. KRANZBÜHLER: Bestond dit bevel in een of andere vorm tot aan het einde van de oorlog?
DÖNITZ: Ja, dat werd later zelfs toegevoegd aan de Staande Orders omdat het een bevel was van de Staf Marineoperaties.
Dr. KRANZBÜHLER: Werden die tot het einde van de oorlog opgevolgd en met welke resultaten?
DÖNITZ: Ja, volgens mijn herinnering werden die zelfs in de laatste paar jaar van de oorlog nu en dan opgevolgd. Maar in het algemeen was het resultaat van dit bevel erg mager. Ik kan me maar een paar gevallen herinneren. Maar uit brieven die ik nu van mijn commandanten heb ontvangen en die ik heb gelezen ontdekte ik dat er een aantal gevallen meer waren dan ik meende, al met al ten hoogste 10 of 12.
Dr. KRANZBÜHLER: Waaraan schrijft u het feit toe dat er ondanks dit uitdrukkelijke bevel zo weinig kapiteins gevangen werden genomen?
DÖNITZ: De belangrijkste reden was ongetwijfeld dat hoe meer U-boten de vijandelijke konvooien aanvielen, hoe verder het konvooistelsel van de vijand werd verbeterd. Het merendeel van de U-boten was verwikkeld in de strijd tegen de konvooien. In enkele andere gevallen was het om veiligheidsredenen voor de boot niet altijd mogelijk de sloepen te naderen en er een kapitein uit te halen. En ten derde meen ik dat U-bootcommandanten niet graag, vanuit hun standpunt volkomen terecht, zo lang een kapitein aan boord wilden hebben tijdens een patrouille. In ieder geval weet ik dat de commandanten helemaal niet blij waren met dit bevel.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, ik kom nu toe aan een document dat eigenlijk de kern vormt van de beschuldiging tegen u. Het is document GB-199, pagina 36 van het Britse documentenboek. Dit is uw radiobericht van 17 september en de Aanklager beweert dat het een bevel is voor het uitroeien van schipbreukelingen. Het is van dusdanig groot belang dat ik het nogmaals aan u voorlees:
"Aan alle bevelvoerende officieren:
"1 Er mag geen enkele poging in welke vorm dan ook worden ondernomen om bemanningsleden van gezonken schepen te redden en dit houdt ook in het uit het water halen van personen en deze in sloepen zetten, het keren van omgeslagen sloepen en het overhandigen van voedsel en water. Redding is in tegenspraak met de meest elementaire eisen van oorlogvoering voor het vernietigen van vijandelijke schepen en bemanningen."
"2 Bevelen voor het terugbrengen van kapiteins en hoofdmachinisten zijn nog steeds van kracht."
"3 Redt alleen schipbeukelingen als hun verklaringen van belang zijn voor uw boot."
"4 Weest hard. Houdt in gedachten dat de vijand geen rekening houdt met vrouwen en kinderen bij het bombarderen van Duitse steden."
Wilt u het voor het Tribunaal alstublieft de oorsprong van dit bevel beschrijven dat van belang is voor de bedoeling ervan. Beschrijft u eerst de algemene militaire situatie waaruit deze order ontstond.
DÖNITZ: In september 1942 bestreed het merendeel van de Duitse U-boten de konvooien. Het zwaartepunt voor de inzet van U-boten lag in de noordelijke Atlantische Oceaan waar de beschermde konvooien tussen Engeland en Amerika voeren. De U-boten in het noorden streden op dezelfde manier, zij vielen alleen de konvooien naar Moermansk aan. Er was geen ander verkeer in dat gebied. Dezelfde situatie heerste in de Middellandse Zee, daar vormden de konvooien ook de aanvalsdoelen. Daar bovenop was een deel van de boten direct toegewezen aan Amerikaanse havens, Trinidad, New York, Boston en andere centra van druk scheepvaartverkeer. Een klein aantal U-boten streed in de open wateren in het midden en zuiden van de Atlantische Oceaan. Het criterium destijds was dat de krachtige Anglo-Amerikaanse luchtmacht overal patrouilleerde en in steeds grotere aantallen. Dat was een punt waar ik me het meest zorgen over maakte want het vliegtuig vormt, dat is overduidelijk, vanwege zijn snelheid de grootste dreiging voor de U-boot. En dat is geen fantasie van mijn kant want vanaf de zomer van 1942, dat wil zeggen, een paar maanden voor september toen deze order werd uitgevaardigd, steeg het verlies aan U-boten door luchtaanvallen opeens met meer dan 300 procent meen ik.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, ter verduidelijking van dit punt geef ik u een grafiek die ik bij het Tribunaal wil indienen als Dönitz-99. Kunt u, met behulp van deze grafiek, de verliezen toelichten?
DÖNITZ: Het is overduidelijk dat deze grafiek die de verliezen aan U-boten aantoont overeenkomt met de verklaringen die ik zojuist heb gedaan. Men ziet dat tot juni 1942 het verlies aan U-boten binnen redelijke grenzen bleef en daarna –in juli 1942- gebeurde plotseling wat ik zojuist heb beschreven. Waar de maandelijkse verliezen tot dan toe schommelden, zoals de grafiek aantoont, tussen 4, 2, 5, 3, 4, of 2 U-boten, vanaf juli steeg het aantal verliezen per maand tot 10, 11, 8, 13, 14. Dan volgen de twee wintermaanden december en januari die werden gebruikt voor een grondig onderhoud van de boten en dat verklaart de afname wat echter geen invloed heeft op de tendens van de verliezen.
Deze ontwikkelingen baarden mij de grootste zorgen en resulteerden in een groot aantal bevelen aan U-bootcommandanten hoe te handelen wanneer ze boven water voeren want de verliezen werden veroorzaakt terwijl de boten aan de oppervlakte voeren omdat de vliegtuigen ze dan konden waarnemen of opsporen; dus moesten de boten hun activiteiten aan de oppervlakte zoveel mogelijk beperken. Deze verliezen noopten mij ook memoranda aan de Staf Marineoperaties te sturen.
Dr. KRANZBÜHLER: Wanneer?
DÖNITZ: De memoranda werden geschreven in de zomer, in juni.
Dr. KRANZBÜHLER: In juni 1942?
DÖNITZ: In juni of juli 1942. Op het toppunt van mijn succes werd het me duidelijk dat het luchtoverwicht ons op een of andere dag de das om zou doen en onder water dwingen. Dus, ondanks de grote successen die ik toen nog boekte was mijn vrees voor de toekomst groot en dat het geen fantasie was blijkt uit de trend van de verliezen nadat de boten in februari 1943 de werven hadden verlaten; in die maand gingen 18 boten verloren, in maart 15, in april 14. En daarna sprongen de verliezen naar 38.
Het vliegtuig, de verrassing door het vliegtuig en de uitrusting van de vliegtuigen met radar –naar mijn mening, naast de atoombom, de beslissende uitvinding van de Anglo-Amerikanen- veroorzaakte de ineenstorting van de U-bootoorlog. De U-boten werden onder water gedwongen omdat ze hun positie aan de oppervlakte helemaal niet meer konden behouden. Niet alleen werden ze ontdekt wanneer het vliegtuig ze waarnam maar dat radarapparaat ontdekte ze zelfs al op 60 zeemijl afstand, ver buiten het zicht, gedurende de dag en nacht. De noodzaak om onder water te blijven was natuurlijk onmogelijk voor de oudere U-boten want die moesten in ieder geval boven water komen om hun batterijen weer op te laden. Deze ontwikkeling dwong mij daarom, de oudere boten uit te rusten met de zogenaamde snorkel en een hele nieuwe serie U-boten te bouwen die onder water konden blijven en die bijvoorbeeld van Duitsland naar Japan konden varen zonder boven water te komen. Het is daarom duidelijk dat ik me in een steeds gevaarlijker wordende situatie bevond.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, om deze situatie te beschrijven wil ik uw aandacht vestigen op uw oorlogsdagboek van destijds. Dit krijgt nummer Dönitz-18, opgenomen op pagina 32, deel 1. Ik zal alleen de koppen van de notities voorlezen van 2 tot 14 september; pagina 32:
“Op 2 september: U-256 overvallen en gebombardeerd door vliegtuigen, ongeschikt om te varen of te duiken”;
“Op 4 september: U-756 heeft zich niet gemeld toen die in de buurt van een konvooi was; ondanks een verzoek op 1 september, waarschijnlijk verloren gegaan;”
“Op 5 september: vliegtuig neemt U-boot waar;”
“Op 6 september: U-705 vermoedelijk verloren gegaan bij een luchtaanval;”
“Op 7 september: U-130 gebombardeerd door Boeing bommenwerper;”
“Op 8 september: U-202 in de Golf van Biskaje aangevallen door vliegtuig;”
“Op 9 september ....;”
De PRESIDENT: Dr. Kranzbühler, de beklaagde heeft ons al verteld over de verliezen en de redenen daarvoor. Wat heeft het voor zin, bijzonderheden te geven over het feit dat U-boten vliegtuigen bestreden?
Dr. KRANZBÜHLER: Ik wil aantonen, Meneer de President, dat de getuigenis van Admiraal Dönitz bevestigd wordt door de aantekeningen in zijn dagboek uit die tijd. Maar als het Tribunaal ....
De PRESIDENT: Dat is algemeen bekend. We kunnen het zelf lezen. In ieder geval, als u het document onder onze aandacht brengt zullen we het lezen. Het is niet nodig dat u ons de details voorleest.
Dr. KRANZBÜHLER: Ja, Meneer de President, zo zal ik het doen.
DÖNITZ: Dat is een typerende notitie in mijn oorlogsdagboek in die weken en dagen net voor het uitvaardigen van mijn bevel; maar ik wilde er het volgende aan toevoegen: Vliegtuigen zijn in het bijzonder zeer gevaarlijk om psychologische redenen: als er nergens een vliegtuig in zicht is, ziet de commandant zijn situatie als volkomen veilig, maar op het momnet dat er een vliegtuig in zicht komt, wordt zijn situatie volkomen hopeloos. En dat overkwam niet alleen jonge commandanten maar ook oudere, ervaren commandanten die zich de goede oude tijd herinnerden. Misschien mag ik in het kort een duidelijk voorbeeld geven. De bemanning van een U-boot heeft een minuut nodig om door het luik naar beneden te gaan voordat de boot kan duiken. Een vliegtuig legt in die minuut gemiddeld 6.000 meter af. De U-boot moet dus, om onder water te kunnen gaan –en niet te worden gebombardeerd terwijl die nog aan de oppervlakte is- het vliegtuig op een afstand van tenminste 6.000 meter waarnemen. Maar dat is ook nog niet genoeg want zelfs als de U-boot is gedoken heeft die nog geen veilige diepte bereikt. De U-boot moet daarom het vliegtuig nog eerder waarnemen, namelijk aan de uiterste grens van het gezichtsveld. Het is daarom een absolute voorwaarde voor succes dat de U-boot voortdurend waakzaam is, dat die boven alles maximum vaart loopt want hoe hoger de vaart, hoe sneller de U-boot kan duiken en ten tweede dat er zo min mogelijk mensen op de brug zijn zodat zij zo snel mogelijk naar beneden kunnen gaan en dat betekent weer dat er helemaal niemand aan dek mag zijn enzovoort. Nu, een reddingsactie waarbij het noodzakelijk is aan dek te zijn om te helpen en mensen te verzorgen en dat ook kan betekenen een aantal sloepen op sleeptouw te moeten nemen, onderbreekt natuurlijk de staat van waakzaamheid van een U-boot volledig en ten gevolge daarvan staat de U-boot hopeloss bloot aan luchtaanvallen.
Dr. KRANZBÜHLER: Meneer de President, ik wil nu de kwestie rond de Laconia behandelen en zou die niet graag willen laten onderbreken. Als het het Tribunaal schikt, zou ik willen voorstellen nu een pauze in te lassen.
(de zitting wordt geschorst.)

Definitielijst

Eerste Wereldoorlog
Ook wel Grote Oorlog genoemd, conflict dat ontstond na een groei van het nationalisme, militarisme en neo-kolonialisme in Europa en waarbij twee allianties elkaar bestreden gedurende een vier jaar durende strijd, die zich na een turbulent begin, geheel afspeelde in de loopgraven. De strijdende partijen waren Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland aan de ene kant (de Triple Entente), op den duur versterkt door o.a. Italië en de Verenigde Staten, en Duitsland, Bulgarije, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk aan de andere kant (de Centrale Mogendheden of Centralen). De strijd werd gekenmerkt door enorme aantallen slachtoffers en de inzet van vele nieuwe wapens (vlammenwerpers, vliegtuigen, gifgas, tanks). De oorlog eindigde met de onvoorwaardelijke overgave van Duitsland en zijn bondgenoten in 1918.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Geallieerden
Verzamelnaam voor de landen / strijdkrachten die vochten tegen Nazi-Duitsland, Italië en Japan gedurende WO 2.
Kriegsmarine
Duitse marine, naast de Heer en de Luftwaffe onderdeel van de Duitse Wehrmacht.
krijgsraad
Militair gerechtshof.
radar
Engelse afkorting met als betekenis: Radio Detection And Ranging. Systeem voor het met elektromagnetische golven vaststellen van de aanwezigheid, afstand, snelheid en richting van voorwerpen als schepen, vliegtuigen, enz.
torpedo
Oorlogswapen, met van een explosieve lading voorzien sigaarvormig lichaam met een voortstuwings- en besturingsmechanisme, bestemd om na lancering via het water zijn weg te zoeken naar vijandelijke schepen en deze door een onderwaterexplosie uit te schakelen.
U-boot
Duitse benaming voor onderzeeboot. Duitse U(ntersee)-boten hebben tot in mei 1943 een belangrijke rol gespeeld in de oorlogvoering. Ook veel vracht- en passagiersboten werden door deze sluipmoordenaars van de zee getorpedeerd en tot zinken gebracht.

Afbeeldingen

Karl Dönitz, bevelhebber over de duikboten van de Kriegsmarine en Hitlers opvolger als rijkspresident. Bron: Imperial War Museums.

Ochtendzitting 2, het Laconia incident

Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, u had het net over het luchtoverwicht van de vijand in september 1942. In die dagen kreeg u het rapport over het tot zinken brengen van het Britse transportschip de Laconia. Ik dien de oorlogsdagboeken die dat incident behandelen bij het Tribunaal in onder nummers Dönitz-18, 20, 21 en 22. Dit zijn de oorlogsdagboeken van de Commandant U-boten en de commandanten van de U-boten die aan deze actie deelnamen; Kapitänleutnant Hartenstein, Schacht en Würdemann. Ze zijn opgenomen in het documentenboek op pagina 34 en volgende. Ik zal het rapport dat u ontving aan u voorlezen. Dat staat op pagina 35 van het documentenboek, 13 september, 01:25 uur. Ik lees voor:
"Radiobericht verzonden via Amerika circuit: "Door Hartenstein Brits schip de Laconia tot zinken gebracht."
Dan wordt de positie opgegeven en het bericht vervolgt met: "helaas met 1.500 Italiaanse krijgsgevangenen. Tot nu toe 90 man opgepikt ...", dan de details en het eindigt met: "Verzoek instructies." Ik heb het document aan u laten overhandigen ...
De PRESIDENT: Waar bent u nu?
Dr. KRANZBÜHLER: Op pagina 35, Meneer de President, de notitie van 13 september om 01:25 uur, het getal aan het begin van de zin, onderaan de pagina.
(hij wendt zich tot de beklaagde) Ik heb u de documenten laten geven om uw geheugen op te frissen. Vertelt u mij alstublieft eerst welke indruk u had, of wat u wist van dit schip de Laconia dat tot zinken was gebracht, en van haar bemanning?
DÖNITZ: Ik wist uit het handboek over bewapende Britse schepen dat we tot onze beschikking hadden dat de Laconia bewapend was met 14 kanonnen. Ik trok daaruit de conclusie dat zij een Britse bemanning van ongeveer 500 koppen moest hebben. Toen ik hoorde dat er ook Italiaanse gevangenen aan boord waren was het me duidelijk dat dit aantal nog zou toenemen met de bewakers van deze gevangenen.
Dr. KRANZBÜHLER: Wilt u nu alstublieft, op basis van de documenten de belangrijkste gebeurtenissen beschrijven rond uw bevel van 17 september en wilt u alstublieft eerst uitwijden over het redden of niet redden van Britten en Italianen en daarna over uw zorgen met betrekking tot de veiligheid van de U-boten in kwestie?
DÖNITZ: Toen ik dit rapport ontving seinde ik alle U-boten in het gebied. Ik verzond dit bevel:
“Schacht, groep Eisbar, Würdemann en Wilamowitz, vaar onmiddellijk naar Hartenstein toe.”
Hartenstein was commandant van de U-boot die het schip had getorpedeerd. Later moest ik verscheidene boten laten terugkeren omdat voor hen de afstand tot het gebied te groot was. De boot die het verst van het gebied verwijderd was en opdracht kreeg om aan de redding deel te nemen bevond zich op 710 zeemijl afstand en kon dus pas na twee dagen aankomen. Voor alles vroeg ik Hartenstein, de commandant die het schip tot zinken had gebracht, of de Laconia radioberichten had uitgezonden want ik hoopte dat als gevolg daarvan Britse en Amerikaanse schepen te hulp zouden komen. Hartenstein bevestigde dat en bovendien had hij zelf het volgende radiobericht in het Engels uitgezonden ....”
Dr. KRANZBÜHLER: Dat staat op pagina 36, Meneer de President, onder de tijdsaanduiding 06.00 uur.
DÖNITZ: “Als enig schip de schipbreukelingen van de Laconia te hulp komt, zal ik niet aanvallen, vooropgesteld dat ik zelf niet word aangevallen door schepen of vliegtuigen.”
Kort samengevat kreeg ik uit de rapporten van de U-boten de indruk dat ze het reddingswerk met hart en ziel ter hand namen.
Dr. KRANZBÜHLER: Hoeveel U-boten waren er ter plaatse?
DÖNITZ: Er waren drie of vier U-boten ter plaatse. Ik ontving berichten dat het aantal door iedere U-boot aan boord genomen personen tussen de 100 en 200 schommelde. Ik meen dat Hartenstein er 156 had en een ander 131. Ik ontving berichten waarin werd gemeld dat er voor de schipbreukelingen gezorgd werd en dat ze uit de sloepen werden overgebracht; een rapport maakte melding van 35 Italianen, 25 Engelsen en 4 Polen, een ander van 30 Italianen en 24 Engelsen, een derde van 26 Italianen, 39 Engelsen en 3 Polen. Ik ontving rapporten over het slepen van sloepen naar de U-boten. Al deze berichten baarden mij de grootste zorgen want ik wist heel goed dat dit niet goed zou aflopen.
Mijn zorgen destijds werden uitgedrukt in een bericht aan de U-boten dat vier keer werd verzonden: “Aanwezige boten slechts zoveel aan boord nemen dat u volledig in staat blijft te duiken.” Het is duidelijk dat wanneer de beperkte ruimte in een U-boot –onze boten waren de helft kleiner dan die van de vijand- volgepropt wordt met 100 of 200 extra mensen de U-boot al in groot gevaar verkeert, om maar niet te spreken van de mogelijkheid om te vechten.
Verder stuurde ik het bericht: “Alle boten moeten slechts zoveel mensen ...
De PRESIDENT: Staan deze berichten in het document?
Dr. KRANZBÜHLER: Ja.
De PRESIDENT: Wel, waar staan ze? Waarom heeft hij niet verwezen naar de tijdsaanduiding?
Dr. KRANZBÜHLER: Het zijn allemaal berichten, opgenomen in de logboeken van de drie U-boten. Het eerste bericht staat op pagina 36, Meneer de President, onder 07:20 uur. Ik zal het u voorlezen.
“Radiosein ontvangen: -een bericht van Admiraal Dönitz- “Hartenstein, blijf bij de plaats van ten onder gaan. Behoud mogelijkheid tot duiken. Andere boten nemen slechts zoveel personen aan boord dat ze volledig in staat blijven te duiken.”
DÖNITZ: Toen verzond ik nog een sein:
“De veiligheid van de U-boot mag onder geen enkele voorwaarde in gevaar komen.”
Dr. KRANZBÜHLER: Dit bericht staat op pagina 40, Meneer de President, onder de datum 17 september 01:40 uur.
DÖNITZ: “Neem alle maatregelen met passende hardheid, inclusief het stopzetten van alle reddingsactiviteiten.”
Verder verzond ik het bericht:
“De boten moeten onder alle omstandigheden klaar zijn voor snelduiken en voor operaties onder water.”
Dr. KRANZBÜHLER: Dat staat op pagina 37, onder 07:40 uur, alinea 3.
DÖNITZ: “Pas op voor tussenkomst door vijandelijke vliegtuigen en duikboten.”
Dr. KRANZBÜHLER: “Alle boten, ook Hartenstein, neem slechts zoveel mensen aan boord dat u volledig paraat blijft voor operaties onder water.”
DÖNITZ: Dat mijn zorgen gerechtvaardigd waren bleek duidelijk uit het bericht dat Hartenstein verzond en waarin hij meldde dat hij was aangevallen door een Amerikaanse bommenwerper.
Dr. KRANZBÜHLER: Dit bericht, Meneer de President, staat op pagina 39, onder 13:11 uur. Het is een noodsein en de hele tekst van het bericht staat onder 23:04 uur, dat ik graag aan u wil voorlezen.
DÖNITZ: Bij deze gelegenheid..
Dr. KRANZBÜHLER: Een moment, Admiraal. Het bericht luidt:
“Verzonden radiogram: Van Hartenstein aan Admiraal Dönitz. “Vijf maal van lage hoogte gebombardeerd door Amerikaanse Liberator ondanks vier volle sloepen op sleeptouw, een Rode Kruisvlag van 4 vierkante meter op de brug en goed zicht. Beide periscopen momenteel onbruikbaar. Breek reddingsactie af, allen van boord. Zet koers naar westen. Ga reparatie uitvoeren.”
DÖNITZ: Hartenstein had, zoals kan worden opgemaakt uit een later rapport, toen ook nog eens 55 Engelsen en 55 Italianen aan boord. Gedurende de eerste aanval werd een van de sloepen door een bom geraakt en sloeg om, volgens een rapport na zijn terugkeer ontstonden er daardoor grote verliezen onder degenen die gered waren. Bij de tweede aanval ontplofte een bom midden in de U-boot en veroorzaakte ernstige schade; hij rapporteerde dat het een wonder van Duitse scheepsbouwkunst was dat zijn U-boot niet in stukken uiteen viel.
De PRESIDENT: Waar is hij nou heen? Op welke pagina is hij nu?
Dr. KRANZBÜHLER: Hij bespreekt de gebeurtenissen zoals die beschreven zijn op pagina 38 en 39, Meneer de President.
De PRESIDENT: Het zou voor het Tribunaal eenvoudiger zijn, weet u, als u enige volgorde aan zou houden in plaats van naar een pagina te gaan, dan naar 40 en dan terug naar 38.
Dr. KRANZBÜHLER: De reden is dat we twee verschillende logboeken gebruiken, Meneer de President.
Admiraal, wilt u ons nu vertellen welke maatregelen u nam na de melding van Hartenstein dat hij herhaaldelijk was aangevallen tijdens zijn reddingsoperatie?
DÖNITZ: Ik beraadslaagde langdurig of ik, na deze ervaring, niet alle reddingspogingen zou moeten staken en ongetwijfeld zou dat vanuit militair oogpunt juist geweest zijn want die aanval toonde duidelijk aan op welke manier de U-boten gevaar liepen.
Die beslissing werd nog moeilijker voor mij want ik kreeg een telefoontje van de Staf Marine Operaties dat de Führer niet wenste dat ik nog langer U-boten riskeerde bij reddingsacties of ze uit veraf gelegen gebieden haalde. Er ontstond een zeer verhitte discussie met mijn staf en ik herinner me dat ik die sloot met de uitspraak: “Ik kan deze mensen nu niet in het water gooien. Ik ga ermee door.” Het was me natuurlijk duidelijk dat ik de volle verantwoordelijkheid voor verdere verliezen op me moest nemen en vanuit militair oogpunt gezien was voortzetten van het reddingswerk niet goed. Het bewijs daarvoor kreeg ik van de U-506 van Würdemann die ook meldde, ik meen de volgende morgen, dat hij gebombardeerd was door een vliegtuig.
Dr. KRANZBÜHLER: Dat bericht, Meneer de President staat op pagina 42 in het logboek van Würdemann, notitie van 17 september om 23:43 uur. Hij meldde:
“Overbrengen van overlevenden naar de Annamite voltooid.” – dan volgen details- “Om 12:00 uur aangevallen door groot watervliegtuig. Geheel gereed voor actie.”
DÖNITZ: De derde U-boot, die van Schacht, de U-507, had een radiobericht verzonden dat hij zo en zoveel man aan boord had en vier sloepen met Engelsen en Polen op sleeptouw had.
Dr. KRANZBÜHLER: Dat is het bericht op pagina 40, het eerste bericht.
DÖNITZ: Daarop gaf ik hem natuurlijk bevel, deze boten los te gooien want deze last verhinderde hem te duiken.
Dr. KRANZBÜHLER: Dat is het tweede bericht op pagina 40.
DÖNITZ: Later verzond hij weer een lang bericht waarin hij de bevoorrading van de Italianen en Engelsen in de sloepen beschreef.
Dr. KRANZBÜHLER: Dat staat op pagina 41, om 23:10 uur. Ik zal dat bericht voorlezen:
“163 Italianen overgebracht naar de Annamite.” – De Annamite was een Franse kruiser die bij de redding te hulp geroepen was - “Navigatieofficier van de Laconia en een andere Engelse officier aan boord genomen. Zeven sloepen met ongeveer 330 Engelsen en Polen, waaronder 15 vrouwen en 16 kinderen, afgezet op Qu FE 9612, vrouwen en kinderen voor één nacht aan boord genomen. Schipbreukelingen voorzien van warme maaltijden en dranken, gekleed en verbonden waar nodig. Nog vier sloepen aan een zeeanker ontdekt Qu FE 9619.”
Dan volgen er nog wat bijzonderheden die niet van belang zijn.
DÖNITZ: Omdat ik hem bevolen had de sloepen los te gooien en we dit algemene bericht als een aanvullend rapport beschouwden werd hij in een ander bericht terecht gewezen en daaruit trok de Aanklager de onjuiste conclusie dat ik het redden van Engelsen verboden had. Dat ik het niet verbood kan worden geconcludeerd uit het feit dat ik geen bezwaar maakte tegen de vele rapporten die melding maakten van het redden van Engelsen. Op het eind had ik de indruk dat het de Italianen niet goed verging bij hun redding. Dat die indruk juist was kan men zien aan het aantal geredden. Van de 811 Engelsen werden er ongeveer 800 gered, van de 1.800 Italianen 450.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, ik wil nogmaals de data van de hele actie verduidelijken. De Laconia werd op 12 september getorpedeerd. Wanneer vond de luchtaanval op de sloepen plaats?
DÖNITZ: Op de 16de.
Dr. KRANZBÜHLER: Op de avond van de 16de? Op de 17de?
DÖNITZ: Op de 16de.
Dr. KRANZBÜHLER: Op 16 september. De hele redding duurde dus hoeveel dagen in totaal?
DÖNITZ: Vier dagen.
Dr. KRANZBÜHLER: En werd daarna voortgezet tot wanneer?
DÖNITZ: Totdat we ze overdroegen aan de Franse oorlogsschepen die door ons gewaarschuwd waren.
Dr. KRANZBÜHLER: Nu, wat is het verband tussen dit Laconia incident, dat u net hebt beschreven en het bevel waarvan de Aanklager beweert dat het een bevel tot moord is?
DÖNITZ: Afgezien van mijn grote en voortdurende bezorgdheid om de U-boten en het sterke gevoel dat de Britten en de Amerikanen niet hadden geholpen, ondanks de nabijheid van Freetown, heb ik van deze actie duidelijk geleerd dat de tijd blijkbaar voorbij was dat U-boten dergelijke operaties zonder gevaar aan de oppervlakte konden uitvoeren. De beide bomaanvallen toonden duidelijk aan dat ondanks goed weer, ondanks het grote aantal personen dat gered moest worden die voor vliegers duidelijker zichtbaar waren dan in normale condities op volle zee als er maar weinig mensen moeten worden gered, het gevaar voor de U-boten zo groot was dat ik, als verantwoordelijke voor de U-boten en de levens van de bemanningen, reddingsoperaties wel moest verbieden tegenover de alomtegenwoordige –ik kan het niet anders zeggen- de altijd aanwezige enorme Anglo-Amerikaanse luchtmacht. Ik wil als voorbeeld nog opmerken dat alle boten die deelnamen aan die reddingsoperatie bij hun volgende actie of kort daarna verloren gingen door bomaanvallen. De situatie waarin de vijand de redders doodt terwijl die zich blootstellen aan groot persoonlijk gevaar is werkelijk en nadrukkelijk in tegenstrijd met het gezond verstand en de elementaire wetten van oorlogvoering.
Dr. KRANZBÜHLER: Naar de mening van de Aanklager, Admiraal gebruikte u dat incident om eem idee in praktijk te brengen dat u al lang koesterde, namelijk om in het vervolg schipbreukelingen om te brengen. Wilt u hierover uw mening geven?
DÖNITZ: Ik kan eigenlijk niets zeggen op een dergelijke beschuldiging. De hele kwestie gaat om redden of niet redden; de hele ontwikkeling die tot dat bevel geleid heeft spreekt duidelijk tegen zo’n beschuldiging. Het was een feit dat we met hart en ziel reddingsacties uitvoerden en gebombardeerd werden terwijl we dat deden; het was ook een feit dat het Opperbevel U-boten en ik ons geplaatst zagen voor een ernstige beslissing en we handelden op een humane wijze die vanuit militair oogpunt onjuist was. Ik meen daarom dat ik verder geen woorden hoef te verspillen aan het weerleggen van deze beschuldiging.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal. Ik moet u nu de tekst voorleggen van dat bevel waaruit de Aanklager zijn conclusie trekt. Ik heb het al eerder voorgelezen; in de tweede alinea staat: “redding is in tegenstrijd met de meest primitieve wetten van oorlogvoering voor het vernietigen van vijandelijke schepen en bemanningen.”
Wat betekent die zin?
DÖNITZ: Die zin is natuurlijk op een bepaalde manier bedoeld als rechtvaardiging. Nu zegt de Aanklager dat ik eenvoudig had kunnen bevelen dat de veiligheid dat niet toestond, dat het overwicht van de vijandelijke luchtmacht het niet toestond –zoals we in het geval van de Laconia hebben gezien, Ik heb dat bevel vier keer gegeven. Maar de redenering was achterhaald. Het was als een vaak gedraaide plaat, als ik die uitdrukking mag gebruiken en ik was er nu op gebrand om de U-bootcommandanten een reden te geven die alle discretie en alle individuele beslissingen van de commandanten uitsloot. Want ik ondervond keer op keer dat, om redenen die ik al eerder heb genoemd, een heldere hemel werd door de U-boten als te gunstig beschouwd en dan ging de boot verloren; of dat een commandant in zijn rol als redder, na verloop van tijd geen meester meer was over zijn eigen beslissingen, zoals het Laconia incident aantoonde; daarom wilde ik onder geen beding –onder geen enkele voorwaarde- die oude reden herhalen die een U-boot commandant weer de gelegenheid zou geven te zeggen: “wel, op het moment is er geen gevaar voor een luchtaanval”; dat wil zeggen, ik wilde hem de kans niet geven zelfstandig te handelen, zijn eigen beslissingen te nemen, om bijvoorbeeld te zeggen: “Het gevaar van een luchtaanval staat het niet toe.” Dat is net wat ik niet wilde. Ik wilde geen argument laten ontstaan in het hoofd van één van de 200 U-bootcommandanten. Maar ook wilde ik niet zeggen: “Als er iemand met grote zelf-opoffering een vijand redt en daarbij zelf door die vijand wordt gedood, is dat in tegenstrijd met de meest elememtaire wetten van oorlogvoering.” Dat zou ik ook kunnen hebben gezegd. Maar zo wilde ik het niet stellen en daarom formuleerde ik die zin zoals die er nu staat.
De PRESIDENT: U hebt ons niet terug verwezen naar dat bevel maar verwijst u naar pagina 36 van het pleidooi van de Aanklager of liever het Britse Documentenboek?
Dr. KRANZBÜHLER: Ja, Meneer de President, pagina 36 van het Bitse Documentenboek.
De PRESIDENT: Er zijn twee bevelen, niet waar?
Dr. KRANZBÜHLER: Nee, het is een bevel in vier genummerde delen.
De PRESIDENT: Wel, er zijn twee alinea’s niet waar? Er is alinea 1 en er is alinea 2 van 17 september 1942.
Dr. KRANZBÜHLER: Ik denk dat u het uittreksel bedoelt uit het oorlogsdagboek van de Commandant U-boten, dat ook op pagina 36 van het documentenboek staat.
De PRESIDENT: Had u de zin waarnaar u verwijst niet beter kunnen voorlezen?
Dr. KRANZBÜHLER: Ja. Ik heb het nu over de tweede zin, gedateerd 17 september, onder Punt 1 op pagina 36 van het documentenboek van de Aanklager.
De PRESIDENT: Ja.
Dr. KRANZBÜHLER: De tweede zin luidt: “redding is in tegenstrijd met de meest primitieve wetten van oorlogvoering voor het vernietigen van vijandelijke schepen en bemanningen.” Dat is de zin waarover Admiraal Dönitz het zojuist had.
De PRESIDENT: Op pagina 36 is het eerste bevel een bevel aan “Alle commandanten” en de eerste alinea begint met: Er mag geen enkele poging worden ondernomen, bemanningsleden van schepen te redden ...” Is dat de alinea waarnaar u verwijst?
Dr. KRANZBÜHLER: Ja, en daarvan bedoel ik de tweede zin: “redding is in tegenstrijd met de meest primitieve wetten van oorlogvoering voor het vernietigen van vijandelijke schepen en bemanningen.”
De PRESIDENT: Hoe zit het met de tweede alinea, 17 september 1942, alinea 2?
Dr. KRANZBÜHLER: Dat wilde ik hem juist vragen. Dat is een notitie in het oorlogsdagboek waarover ik hem nu wil ondervragen.
Admiraal, ik wil u nu een notitie uit uw dagboek van 17 september voorleggen; daar staat:
“Alle commandanten wordt nogmaals geadviseerd dat pogingen tot het redden van bemanningen van gezonken schepen in tegenstrijd is met de meest elementaire wetten van oorlogvoeren nadat vijandelijke schepen en hun bemanningen zijn vernietigd. Bevelen met betrekking tot het oppikken van kapiteins en hoofdmachinisten blijven van kracht.”
De PRESIDENT: Dat is in ons documentenboek anders vertaald. U zei: “nadat vijandelijke schepen zijn vernietigd ....”; in onze vertaling staat “ ...door het vernietigen van vijandelijke schepen en hun bemanningen.”
Dr. KRANZBÜHLER: Ik denk dat het “door” moet zijn, Meneer de President, niet “nadat.”
DÖNITZ: Deze notitie in het dagboek verwijst naar het radiobericht, de vier reguliere radioberichten die ik heb verzonden tijdens het Laconia incident en die ook bevestigd werden.
Dr. KRANZBÜHLER: Een moment, Admiraal. Legt u het Tribunaal alstublieft uit hoe dergelijke notities in het dagboek werden gemaakt. Wie hield het dagboek bij? Deed u dat zelf of wie deed dat?
DÖNITZ: Omdat ik hier niets mag verzwijgen moet ik zeggen dat het bijhouden van het dagboek moeilijk voor mij was want er waren geen betrouwbare officieren beschikbaar voor deze taak. Die notitie, zoals ik vermoedde en zoals dat hier bevestigd is, werd gemaakt door een voormalig onderofficier die gedurende het hele geval mijn orders probeerde in te korten tot een notitie zoals deze. Natuurlijk was ik verantwoordelijk voor elke notitie maar deze notitie had in werkelijkheid geen gevolgen, mijn radiobericht was het belangrijkste.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, naar mijn mening is het beslissende vraag hier of die notitie een weergave is van uw werkelijke gedachten of slechts een uittreksel van het radiografisch gegeven bevel, een uittreksel dat door een ondergeschikte naar beste weten en kunnen opgeschreven is.
DÖNITZ: Het laatste is juist. Mijn eigen langdurige overwegingen betroffen het bevel van de Staf Marine Operaties, het bevel van de Führer en mijn eigen serieuze beslissing of ik al of niet die wijze van oorlogvoeren moest stop zetten; maar die staan niet in het dagboek.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, kunt u uitleggen wat er in het dagboek wordt bedoeld met de notitie: “Alle commandanten wordt nogmaals geadviseerd ....” enz.
DÖNITZ: Ik weet niet precies wat dat betekent. Mijn staf, die hier aanwezig is, heeft me verteld dat het betrekking had op de vier radioberichten die ik had verzonden; want voor het incident met de Laconia was er op dit punt geen uitspraak gedaan. ‘Nogmaals’ betekent dus dat dit het vijfde bericht was.
Dr. KRANZBÜHLER: Het bevel van 17 september 1942 was dus wat u betreft, het einde van het incident met de Laconia?
DÖNITZ: Ja.
Dr. KRANZBÜHLER: Aan wie werd dat verzonden?
DÖNITZ: Volgens mijn herinnering werd het alleen aan U-boten in de Noordzee verzonden. Voor de diverse operatiegebieden –noordelijke Atlantic, centrale Atlantic, zuid Atlantic- hadden we verschillende radiokanalen. Omdat de andere U-boten in contact waren met konvooien en dus niet in staat reddingsacties uit te voeren, konden ze het bevel gewoon voor kennisgeving aannemen. Maar ik ben er nu achtergekomen dat dit bevel aan alle U-boten is verzonden, dat wil zeggen, op alle kanalen; het was een technische kwestie van verbindingen die natuurlijk geen kwaad kon.
Dr. KRANZBÜHLER: U zei dat de fundamentele overweging die aan de hele order ten grondslag lag het overweldigende gevaar van luchtaanvallen was. Als dat juist is, hoe kon u dan in het zelfde bevel de aanwijzing handhaven voor het redden van kapiteins en hoofdmachinisten? Dat staat in alinea 2.
DÖNITZ: Er is natuurlijk een groot verschil in risico tussen reddingsacties waarvoor de U-boot moet stoppen, kort boven water moet komen, mannen aan dek moeten komen om een kapitein op te pikken want terwijl hij even boven water komt, blijft de U-boot in staat van paraatheid waar anders die paraatheid volledig wordt verstoord. Een ding is echter duidelijk. Er bestond een militaire noodzaak voor het oppikken van deze kapiteins waarvoor ik bevel had gekregen van de Staf Marine Operaties. Uit principe en in het algemeen zou ik willen zeggen dat voor het bereiken van een militair doel, dat wil zeggen geen reddingsactie maar het gevangen nemen van belangrijke vijanden, men een zeker risico kan en moet nemen. Daarnaast was die toevoeging volgens mij niet belangrijk want ik wist dat die in de praktijk maar magere resultaten opleverde, ik zou bijna zeggen helemaal geen resultaten. Ik herinner me heel goed dat ik me afvroeg: “waarom pikken we ze nog op?” Het was echter niet onze bedoeling een zo belangrijke algemene order in te trekken. Maar de belangrijkste punten zijn ten eerste, het kleinere risico dat de paraatheid tijdens een reddingsactie niet gehandhaafd zou kunnen worden en ten tweede het bereiken van een belangrijk militair doel.
Dr. KRANZBÜHLER: Wat bedoelt u met de laatste zin van het bevel: “Wees hard”?
DÖNITZ: Ik heb 5½ jaar lang mijn U-bootcommandanten ingeprent dat ze hard voor zichzelf moesten zijn. En toen ik dit bevel gaf meende ik weer dat ik mijn commandanten op een zeer drastische manier mijn bezorgdheid en mijn zware verantwoordelijkheid voor de U-boten te verstaan moest geven en dus de noodzaak reddingsacties moest verbieden gezien de overweldigende kracht van de vijandelijke luchtmacht Het is per slot van rekening duidelijk dat waar er aan de ene kant de hardheid van de oorlog is, de noodzaak de eigen U-boot te beschermen, aan de andere kant het traditionele gevoel van de zeeman heerst.
Dr. KRANZBÜHLER: U hebt de getuige Korvettenkapitän Mohle voor dit Hof horen verklaren dat hij het bevel verkeerd begrepen heeft in die zin dat overlevenden moesten worden gedood en in een aantal gevallen heeft hij U-bootcommandanten in die zin geïnstrueerd.
DÖNITZ: Mohle is ....
Dr. KRANZBÜHLER: Een moment, Admiraal, ik wil eerst een vraag stellen. Als bevelhebber, moet u niet de verantwoordelijkheid op u nemen voor het verkeerd begrijpen van uw bevel?
DÖNITZ: Natuurlijk ben ik verantwoordelijk voor alle bevelen, voor de vorm en voor de inhoud. Mohle is echter de enige persoon die twijfelde aan de betekenis van het bevel. Ik betreur het dat Mohle geen gelegenheid kon vinden die twijfels direct te uiten, hetzij via mij, tot wie iedereen altijd toegang had of via de diverse stafofficieren die als mijn stafleden ofwel gedeeltelijk verantwoordelijk waren voor ofwel deel hadden aan het opstellen van die bevelen; ofwel als alternatief via zijn directe meerdere in Kiel. Ik ben ervan overtuigd dat de weinige U-bootcommandanten met wie hij zijn twijfels deelde, daar nauwelijks door beïnvloed werden. Als dat gevolgen had zou ik natuurlijk de verantwoordelijkheid ervoor op mij moeten nemen.
Dr. KRANZBÜHLER: U bent op de hoogte van de kwestie rond Kapitänleutant Eck die na het tot zinken brengen van de Griekse stomer Peleus in het voorjaar van 1944 werkelijk op sloepen heeft gevuurd. Wat is uw visie op dat incident?
DÖNITZ: Zoals Kapitänleutnant Eck aan het einde van zijn verhoor onder ede verklaarde wist hij niets van Mohle’s opvattingen of Mohle’s twijfels, noch van het volledig verdraaide bericht en mijn beslissing in het geval van de U-386. Dat was het incident dat Mohle noemde toen de U-boot opblaasbare boten met vliegers erin ontmoette en ik mijn afkeuring kenbaar maakte omdat hij ze niet aan boord genomen had. Een schriftelijke kritiek op zijn actie werd hem ook overhandigd. Aan de andere kant merkte iemand op dat hij deze overlevenden niet gedood had. Eck wist niets van de interpretatie van of de twijfels rond het bevel voor Mohle, noch van deze hele kwestie. Hij handelde volgens zijn eigen beslissing en zijn doel was niet het doden van overlevenden maar het laten verdwijnen van de wrakstukken want hij was er zeker van dat deze wrakstukken de volgende dag Anglo-Amerikaanse vliegtuigen een aanwijzing zouden geven zodat ze hem zouden ontdekken en vernietigen. Zijn opzet was daarom heel iets anders dan de interpretatie van Mohle.
Dr. KRANZBÜHLER: Eck zei tijdens zijn verhoor dat hij had gerekend op uw goedkeuring van zijn acties. Heeft u tijdens de oorlog ooit iets over het geval Eck gehoord?
DÖNITZ: Nee. Ik heb er hier tijdens mijn verhoor over gehoord want Eck werd tijdens diezelfde operatie gevangen genomen.
Dr. KRANZBÜHLER: Keurt u zijn acties goed, nu u ervan op de hoogte bent?
DÖNITZ: Ik keur zijn acties niet goed want, zoal ik al eerder heb gezegd, in dit geval mag men onder geen enkele voorwaarde afwijken van de militaire ethiek. Ik moet echter wel zeggen dat Kapitänleutnant Eck voor een uiterst moeilijke beslissing stond. Hij droeg de verantwoordelijkheid voor zijn boot en zijn bemanning en dat is in oorlogstijd een zwaar wegende verantwoordelijkheid. Daarom, om reden dat hij meende anders ontdekt en vernietigd te worden, en dat was wel degelijk een gegronde reden want in het zelfde operatiegebied en in dezelfde periode waren er meen ik vier U-boten met bommen aangevallen, als hij om die reden tot zijn beslissing was gekomen zou een Duitse krijgsraad dat zeker in overweging hebben genomen.
Ik geloof dat men na de oorlog zaken anders ziet en men is zich niet bewust van de zware verantwoordelijkheid die een ongelukkige commandant draagt.
Dr. KRANZBÜHLER: Afgezien van het geval Eck, hebt u tijdens of na de oorlog gehoord over een incident waarbij een U-bootcommandant schipbreukelingen of reddingsvlotten heeft beschoten?
DÖNITZ: Niet één keer.
Dr. KRANZBÜHLER: U kent de documenten van de Aanklager, niet waar, waarin het tot zinken brengen van de Noreen Mary en de Antonico wordt beschreven. Erkent u, op grond van uw ervaringen in deze kwesties, al of niet de bruikbaarheid van deze documenten als bewijsmateriaal?
DÖNITZ: Nee. Ik denk niet dat die een onpartijdig onderzoek kunnen doorstaan. We bezitten een groot aantal overeenkomstige rapporten van de andere partij en wij waren altijd van mening, en hebben die mening ook schriftelijk aan de Führer en het OKW medegedeeld dat men deze gevallen met een zekere scepsis moet beschouwen want een schipbreukeling gelooft al snel dat hij wordt beschoten terwijl die schoten niet eens op hem gericht hoeven te zijn, maar op het schip, missers of zo.
Het feit dat de Aanklager alleen deze twee voobeelden noemt vormt voor mij het bewijs dat mijn overtuiging juist is, dat er zich, afgezien van het geval Eck, binnen de gelederen van het U-bootwapen gedurende die lange jaren geen verdere voorvallen van dit soort hebben voorgedaan.
Dr. KRANZBÜHLER: U hebt de discussie met de Führer in mei 1942, waarin werd bekeken of het toegestaan was overlevenden te doden, al eerder genoemd; of de Führer bracht het in ieder geval ter sprake. Werd die kwestie ooit nogmaals bekeken door de Opperbevelhebber U-boten of de Staf Marine Operaties?
DÖNITZ: Toen ik opperbevelhebber van de Kriegsmarine werd ....
Dr. KRANZBÜHLER: Dat was in 1943?
DÖNITZ: Ik meen dat ik in de zomer van 1943 een brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken kreeg waarin mij werd medegedeeld dat ongeveer 87 % van de bemanningen van tot zinken gebrachte schepen weer naar huis terugkeerden. Mij werd gezegd dat dat een nadeel was en mij werd gevraagd of het mogelijk was daar iets tegen te doen.
Daarop liet ik een brief naar het Ministerie sturen waarin ik schreef dat ik al gedwongen was reddingsacties te verbieden omdat daardoor de U-boten in gevaar kwamen maar dat van andere maatregelen wat mij betrof geen sprake kon zijn.
Dr. KRANZBÜHLER: Er is een notitie in het oorlogsdagboek van de Staf Marine operaties die over dit geval gaat. Ik dien deze notitie in als Dönitz-42 op pagina 92 tot 94 in deel II van het documentenboek.
Ik zal ter inleiding de eerste en tweede zin op pagina 92 voorlezen. De notitie is gedateerd 4 april 1943:
“Het Reichsaussenministerium legde de nadruk op een verklaring van de Britse Minister van Transport volgens welke, na het ondergaan van koopvaarders gemiddeld 87% van de bemanningen wordt gered. De Staf Marine Operaties gaf het Ministerie een uitvoerige reactie op dit onderwerp.”
Dan staat op de volgende pagina’s het antwoord en ik wil eerst uw aandacht vestigen op een gedeelte ervan, onder Punt 1 over het aantal tot zinken gebrachte schepen in konvooi. Wat is in dit verband het belang daarvan?
DÖNITZ: Dat er zeker heel veel mensen weer thuiskwamen.
Dr. KRANZBÜHLER: Verder, onder Punt 2 wordt gemeld dat zeelui geen langdurige periode van opleiding nodig hebben, met uitzondering van officieren en dat het bevel voor het oppikken van kapiteins en hoofdmachinisten al bestond. Wat betekent dat?
DÖNITZ: Daarmee wordt bedoeld te benadrukken dat een dergelijke zaak in een verkeerd licht wordt bezien.
Dr. KRANZBÜHLER: Een moment, Admiraal. Met ‘een dergelijke zaak’ bedoelt u het nut, vanuit militair standpunt bezien van het doden van schipbreukelingen?
DÖNITZ: Ik bedoel dat de vijand altijd kon beschikken over bemanningen, of ongeschoolde mannen konden snel worden geoefend.
Dr. KRANZBÜHLER: Onder Punt 4 wijst u op het grote gevaar van vergeldingsmaatregelen tegen uw eigen U-bootbemanningen. Zijn er ooit in de loop van de oorlog dergelijke vergeldingsmaatregelen genomen tegen Duitse U-bootbemanningen?
DÖNITZ: Dat weet ik niet. Ik heb in dat verband nooit iets over vergeldingsmaatregelen gehoord. Ik ontving alleen betrouwbare rapporten dat wanneer U-boten vanuit de lucht waren gebombardeerd en vernietigd dat er op de mannen in het water werd geschoten. Maar of dit individuele acties waren of vergelding op bevel weet ik niet. Ik neem aan dat het individuele acties betrof.
Dr. KRANZBÜHLER: Het belangrijkste punt van de hele brief schijnt in Punt drie te staan; ik zal u dat voorlezen:
“Een richtlijn om actie te ondernemen tegen sloepen of gezonken schepen en bemanningsleden die op zee ronddrijven zou om psychologische redenen nauwelijks voor U-bootbemanningen aanvaardbaar zijn want dat zou indruisen tegen de innerlijke gevoelens van alle zeelieden. Een dergelijke richtlijn kan alleen maar worden overwogen wanneer daardoor een doorslaggevend militair succes zou kunnen worden behaald.”
Admiraal, u hebt zelf herhaaldelijk gesproken over de hardheid van oorlog. Bent u niettemin van mening dat psychologisch gezien, van U-bootbemanningen niet kon worden verwacht een dergelijke order uit te voeren? En waarom?
DÖNITZ: Wij U-bootmannen wisten dat we een zeer harde strijd moesten voeren tegen de grote maritieme machten. Voor deze zee-oorlog had Duitsland slechts haar U-boten ter beschikking. Daarom heb ik vanaf het begin –al in vredestijd- de U-bootbemanningen opgeleid in een geest van zuiver idealisme en patriotisme. Dat was noodzakelijk en ik zette die opleiding voort gedurende de hele oorlog en ik ondersteunde die door zeer nauwe persoonlijke contacten met de mannen op de bases. Het was nodig een hoog moreel te bereiken, een grote strijdlust want anders zouden de hevige strijd en de enorme verliezen, zoals op de grafiek aangegeven, geestelijk onmogelijk te dragen zijn geweest. Maar ondanks deze hoge verliezen, hebben wij de strijd voortgezet, omdat het zo moest zijn; en we maakten onze verliezen goed, we vulden keer op keer onze verliezen aan met vrijwilligers, enthousiaste vrijwilligers met een grote morele kracht, juist omdat het moreel zo hoog was. En ik zou nooit, zelfs niet in de periode van onze zwaarste verliezen, hebben toegestaan dat deze mannen een bevel zouden krijgen dat onethisch was of dat hun strijdgeest kon aantasten; nog minder zou ik ooit zelf een dergelijke order hebben gegeven want ik stelde mijn volledige vertrouwen in dat hoge moreel en probeerde dat te handhaven.
Dr. KRANZBÜHLER: U zei dat het U-bootpersoneel werd aangevuld met vrijwilligers, niet waar?
DÖNITZ: We hadden bijna uitsluitend vrijwilligers.
Dr. KRANZBÜHLER: Ook tijdens de periode van de grootste verliezen?
DÖNITZ: Ja, zelfs in de periode van de hoogste verliezen, de periode waarvan iedereen wist dat hij deel zou nemen aan twee missies en dan sneuvelen.
Dr. KRANZBÜHLER: Hoe hoog waren uw verliezen?
DÖNITZ: Volgens mijn herinnering bedroegen onze verliezen 640 of 670 boten.
Dr. KRANZBÜHLER: En bemanningen?
DÖNITZ: Alles bijeen bestond het U-bootwapen uit 40.000 man. Van deze 40.000 kwamen er 30.000 niet terug en van deze 30.000 werden er 25.000 gedood en slechts 5.000 gevangen genomen. Het merendeel van de U-boten werd vanuit de lucht vernietigd in dat onmetelijke zeegebied, de Atlantische Oceaan waar redding uit den boze was.
Dr. KRANZBÜHLER: Meneer de President, ik kom nu aan een nieuw onderwerp toe. Is dit een gunstig moment voor een schorsing?
(de zitting werd geschorst tot 14.00 uur.)
.

Definitielijst

Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Kriegsmarine
Duitse marine, naast de Heer en de Luftwaffe onderdeel van de Duitse Wehrmacht.
krijgsraad
Militair gerechtshof.
kruiser
Snelvarend oorlogsschip van 8000-15000 ton, geschikt voor diverse taken als verkenning, verkenningsafweer en konvooibescherming.
U-boot
Duitse benaming voor onderzeeboot. Duitse U(ntersee)-boten hebben tot in mei 1943 een belangrijke rol gespeeld in de oorlogvoering. Ook veel vracht- en passagiersboten werden door deze sluipmoordenaars van de zee getorpedeerd en tot zinken gebracht.

Middagzitting 1, Samenzwering

Dr. KRANZBÜHLER: Ik kom nu aan het onderwerp van de zogenaamde samenzwering. De Aanklager beschuldigt u van deelname aan een samenzwering tot het voeren van een agressieve oorlog en het begaan van oorlogsmisdaden; vanaf 1932 op grond van uw nauwe banden met de Partei. Waar was u gedurende de weken van de machtsovername door de Nationaal Socialisten begin 1933?
DÖNITZ: Direct na 30 januri 1933, ik meen dat het op 1 februari was, ging ik met verlof naar Nederlands Oost-Indië en Ceylon, een reis die tot in de zomer van 1933 duurde. Dit verlof was mij verleend door President Hindenburg op aanbeveling van Grossadmiral Raeder.
Dr. KRANZBÜHLER: Daarna werd u commandant van een kruiser op een buitenlandse basis?
DÖNITZ: In de herfst van 1934 voer ik als kapitein van de kruiser Emden over de Atlantische Oceaan, rond Afrika naar de Indische Oceaan en terug.
Dr. KRANZBÜHLER: Bent u voor dit verblijf in het buitenland of na uw terugkeer in 1935 en tot u benoemd werd tot opperbevelhebber van de Kriegsmarine in 1943, op enigerlei wijze politiek actief geweest?
DÖNITZ: Ik was niet politiek actief tot 1 mei 1945, toen ik staashoofd werd; daarvoor niet.
Dr. KRANZBÜHLER: De Aanklager heeft een document ingediend, namelijk een beëdigde verklaring van Ambassadeur Messerschmidt. Dat heeft het nummer USA-57 (document nr. 1760-PS) en ik heb de belangrijkste passages in mijn documentenboek, deel II, pagina 100. In deze verklaring zegt Ambassadeur Messerschmidt dat hij vanaf 1930 tot het voorjaar van 1934 optrad als consul-generaal voor de Verenigde Staten in Berlijn. Daarna, tot juli 1937 was hij in Wenen en van daar ging hij naar Washington. Hij geeft een mening over u met de volgende opmerking: “Onder de mensen die ik regelmatig ontmoette en waarop mijn verklaringen betrekking hebben, bevonden zich de volgende ...” en dan volgt uw naam. Hieruit moet men de indruk krijgen dat u gedurende deze periode actief was in politieke kringen in Berlijn of Wenen. Is dat juist?
DÖNITZ: Nee. Destijds was ik Lieutenant Commander en vanaf eind 1934 Commander.
Dr. KRANZBÜHLER: Met toestemming van het Tribunaal heb ik een vragenlijst naar Ambassadeur Messerschmidt gestuurd om te bepalen op welke feiten hij zijn mening baseerde. Deze lijst werd ingevuld en ik dien hem in als bewijsstuk Dönitz-45. De antwoorden staan op pagina 102 van het documentenboek en ik citeer:
“Tijdens mijn verblijf in Berlijn en gedurende mijn latere regelmatige bezoeken, zoals in mijn eerdere verklaringen gemeld, ontmoette ik Admiraal Karl Dönitz bij diverse gelegenheden en sprak met hem. Ik heb echter geen dagboek bijgehouden en ben niet in staat nauwkeurig te verklaren waar en wanneer die ontmoetingen plaatsvonden, in welke hoedanigheid Admiraal Dönitz daar verscheen of het onderwerp of de onderwerpen van onze gesprekken. Mijn oordeel over Dönitz, vermeld in mijn eerdere verklaring, is gebaseerd op persoonlijke kennis en op algemene kennis die ik verkreeg uit de diverse bronnen zoals beschreven in mijn eerdere verklaringen.”
Admiraal, hebt u Ambassadeur Messerschmidt ooit ergens ontmoet en met hem gesproken?
DÖNITZ: Ik heb hem nooit ontmoet en ik hoor hier zijn naam voor het eerst. Ook was ik in die periode niet in Berlijn, ik was in Wilhelmshafen aan de Noordzee kust of op de Indische Oceaan. Als hij beweert met mij te hebben gesproken moet dat in Wilhelmshafen zijn geweest of op de Indische Oceaan. Omdat geen van beide het geval is denk ik dat hij zich vergist en dat hij mij verward heeft met iemand anders.
Dr. KRANZBÜHLER: Bent u lid geweest van de NSDAP?
DÖNITZ: Op 30 januari 1944 ontving ik van de Führer, als onderscheiding, het Gouden Partijinsigne en ik neem aan dat ik daarmee erelid van de Partij werd.
Dr. KRANZBÜHLER: Wanneer maakte u kennis met Adolf Hitler en hoe vaak ontmoette u hem voordat u werd benoemd tot opperbevelhebber van de Marine?
DÖNITZ: Ik ontmoette Adolf Hitler voor het eerst toen ik hem, in het bijzijn van Grossadmiral Raeder, inlichtte over mijn vertrek naar buitenlandse havens als kapitein van de kruiser Emden. Ik ontmoette hem weer op de dag van mijn terugkeer met de Emden. Vanaf de herfst van 1934 tot het uitbreken van de oorlog in 1939, in 5 jaar tijd, ontmoette ik hem slechts vier keer, inclusief de beide gelegenheden toen ik verslag aan hem uitbracht zoals al gezegd.
Dr. KRANZBÜHLER: En wat waren die andere twee gelegenheden? Waren dat militaire of politieke gelegenheden?
DÖNITZ: Een was een militaire aangelegenheid toen hij een vlootschouw in de Baltische Zee bijwoonde en ik naast hem stond op de brug van het vlaggenschip om de nodige uitleg te geven terwijl twee U-boten aanvalsmanoeuvres toonden.
De andere gelegenheid was een uitnodiging aan alle hooggeplaatste officieren van leger en marine toen de nieuwe Rijkskanselarij in de Vossstrasse werd geopend. Dat was in 1938 of 1939. Ik zag hem daar maar heb niet met hem gesproken.
Dr. KRANZBÜHLER: Hoe vaak tijdens de oorlog, tot aan uw benoeming tot opperbevelhebber, ontmoette u de Führer?
DÖNITZ: In de jaren tussen 1939 en 1943 ontmoette ik de Führer vier keer, telkens wanneer kort militair verslag moest worden uitgebracht over de U-bootoorlog en altijd in aanwezigheid van grote gezelschappen.
Dr. KRANZBÜHLER: Had u tot die tijd ooit gesprekken met hem die uitgingen boven het zuiver militaire?
DÖNITZ: Nee, helemaal niet.
Dr. KRANZBÜHLER: Wanneer werd u benoemd tot Opperbevelhebber van de Marine als opvolger van Grossadmiral Raeder?
DÖNITZ: Op 30 januari 1943.
Dr. KRANZBÜHLER: Was de oorlog die Duitsland toen voerde in een offensieve of een defensieve fase?
DÖNITZ: Zeker in een defensieve fase.
Dr. KRANZBÜHLER: Was in uw ogen de post van opperbevelhebber die u werd aangeboden, een politieke of een militaire post?
DÖNITZ: Het was overduidelijk een zuiver militaire post, namelijk die van de eerste soldaat aan het hoofd van de Marine. Mijn benoeming op die post geschiedde ook om zuiver militaire redenen die Grossadmiral Raeder ertoe brachten mij voor deze post voor te dragen. Zuiver militaire overwegingen waren beslissend met betrekking tot deze benoeming.
Dr. KRANZBÜHLER: U weet, Admiraal, dat de Aanklager zeer vérgaande conclusies trekt uit het aanvaarden van uw benoeming als opperbevelhebber van de Marine, in het bijzonder met betrekking tot de samenzwering. De Aanklager stelt dat u door het aanvaarden van deze post u alle voorgaande gebeurtenissen, alle inspanningen van de Partei sinds 1920 of 1922 en het hele Duitse beleid –binnenlands en buitenlands- goedkeurde, tenminste vanaf 1933. Was u zich bewust van het belang van dit buitenlands beleid? Hebt u dit eigenlijk in overweging genomen?
DÖNITZ: Het kwam nooit bij mij op. Ik geloof ook niet dat er één soldaat is die zulke gedachten koestert wanneer hij een militair bevel krijgt of zich van dergelijke overwegingen bewust is. Mijn benoeming tot opperbevelhebber van de Marine betekende voor mij een bevel dat ik natuurlijk moest opvolgen, net als ik alle andere militaire bevelen moest opvolgen, tenzij ik om redenen van gezondheid niet in staat was dat te doen. Omdat ik in goede gezondheid verkeerde en meende dat ik de Marine tot nut kon zijn, accepteerde ik deze benoeming natuurlijk ook met innerlijke overtuiging. Al het andere zou desertie of insubordinatie geweest zijn.
Dr. KRANZBÜHLER: Als opperbevelhebber van de Marine kwam u dus in nauw contact met Adolf Hitler. U weet ook welke conclusies de Aanklager uit deze relatie trekt. Vertelt u mij alstublieft wat voor een relatie dit was en waarop die was gebaseerd?
DÖNITZ: Om kort te gaan kan ik deze kwestie misschien als volgt verklaren: Deze relatie stoelde op drie pijlers. Ten eerste stemde ik in met en aanvaardde de nationale en socialistische ideeën van het Nationaal-Socialisme: de nationale ideeën die hun uitdrukking vonden in de eer en de waardigheid van de natie, haar vrijheid, haar gelijkheid onder de naties en haar veiligheid; en de sociale grondstellingen die waarschijnlijk als grondslag hadden: geen klassenstrijd maar menselijk en sociaal respect voor iedereeen ongeacht klasse, beroep of economische positie en aan de andere kant onderwerping van ieder afzonderlijk individu aan het algemeen belang. Natuurlijk beschouwde ik Adolf Hitler’s hoge gezag met bewondering en aanvaardde het blijmoedig omdat hij erin slaagde in vredestijd zijn nationale en sociale doelen zo snel en zonder bloedvergieten te verwezenlijken.
Mijn tweede pijler was mijn eed. Adolf Hitler was op wettige en legale wijze opperbevelhebber van de Wehrmacht geworden aan wie de Wehrmacht zijn eed van trouw had afgelegd. Dat deze eed mij heilg was, spreekt voor zich en ik geloof dat de goedheid in deze wereld altijd zal zijn aan de kant van diegene die zijn eed gestand doet.
De derde pijler was mijn persoonlijke relatie. Voordat ik opperbevelhebber van de Marine werd, had Hitler geen duidelijke opvatting over mij of mijn persoon. Hij had me te weinig ontmoet en altijd in groot gezelschap. Hoe mijn relatie tot hem zich zou ontwikkelen was daarom een volledig open vraag toen ik opperbevelhebber van de Marine werd. In dit verband was het begin erg ongunstig. Het werd ten eerste bemoeilijkt door het eerst dreigende gevaar van en later de feitelijke ineenstorting van de U-bootoorlog en ten tweede door mijn weigering, net zoals Grossadmiral Raeder al had geweigerd, de grote oorlogsschepen te schrappen die naar Hitler’s mening geen gevechtswaarde hadden gezien de enorme overmacht van de tegenstander. Ik had, net als Grossadmiral Raeder, geprotesteerd tegen het schrappen van deze schepen en pas na een twistgesprek stemde hij uiteindelijk toe. Maar ondanks dat merkte ik al gauw dat hij vertrouwen in mij stelde waar het Marinezaken betrof en in andere opzichten behandelde hij mij ook met een bepaalde eerbied.
Adolf Hitler zag in mij alleen de eerste soldaat van de Marine. Hij vroeg mij nooit om raad in militaire zaken die geen betrekking hadden op de Marine, ook niet met betrekking tot Leger of Luchtmacht en ik gaf nooit mijn mening over zaken die het Leger of de Luchtmacht betroffen omdat ik in principe hierin niet over voldoende kennis van zaken beschikte. En natuurlijk overlegde hij nooit met mij over politieke zaken van binnenlandse of buitenlandse aard.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, u zei dat hij u nooit om raad vroeg in politieke aangelegenheden. Maar zulke zaken kunnen aan de orde geweest zijn in verband met Marineaangelegenheden. Nam u daar ook niet aan deel?
DÖNITZ: Als u met “politiek” bedoelt, bijvoorbeeld overleg tussen de commandanten en het zogenaamde “NS-Führerschaft” dan nam ik er natuurlijk aan deel want dit was een Marineaangelegenheid, of liever, zou een Marineaangelegenheid moeten worden. Dat was natuurlijk het geval.
Dr. KRANZBÜHLER: Afgezien van die kwesties, beschouwde Hitler u ooit als algemeen adviseur zoals de Aanklager beweert en zoals die concludeert uit de lange lijst ontmoetingen die u met Hitler sinds 1943 in zijn hoofdkwartier heeft gehad?
DÖNITZ: Allereerst kan er geen sprake zijn van een algemeen overleg met de Führer zoals ik al heb gezegd; de Führer vroeg en kreeg advies van mij uitsluitend over zaken die de Marine betroffen en het voeren van de oorlog ter zee, zaken die zich uitsluitend beperkten tot mijn werkterrein.
Dr. KRANZBÜHLER: Volgens de ingediende tabel werd u tussen 1943 en 1945 soms een, soms twee keer per maand op het hoofdkwartier van de Führer ontboden. Wilt u voor het Tribunaal beschrijven wat er precies gebeurde, voor zover het u betrof, op een dergelijke dag in het hoofdkwartier van de Führer; wat u daar moest doen?
DÖNITZ: Ongeveer twee of drie maaanden voor de ineenstorting vloog ik, als de Führer in Berlijn was, eens in de twee of drie weken naar zijn hoofdkwartier maar alleen wanneer er een bepaalde Marinekwestie was waarvoor ik zijn beslissing nodig had. Bij die gelegenheden nam ik deel aan de middagbespreking van de algehele militaire situatie, dat wil zeggen, het verslag dat de staf van de Führer aan hem uitbracht over wat er gedurende de laatste 24 uur aan de oorlogsfronten had plaatsgevonden. Bij deze militaire besprekingen was de toestand van Leger en Luchtmacht van primair belang en ik sprak alleen maar wanneer mijn Marinedeskundige de toestand van de Marine besprak en hij mij nodig had om zijn verslag aan te vullen. Daarna, op een moment dat bepaald werd door het bureau van de adjudant, deed ik mijn militaire verslag, wat ook het doel van mijn reis was. Wanneer ik dat verslag uitbracht waren alleen diegenen aanwezig wie deze zaken iets aangingen, dat wil zeggen, wanneer het ging om aanvulling of zo waren Veldmaarschalk Keitel of Generaloberst Jodl meestal aanwezig. Wanneer ik eens in de twee of drie weken op zijn hoofdkwartier kwam, later in 1944 was er soms een onderbreking van wel zes weken, nodigde de Führer mij uit voor de lunch. Die uitnodigingen hielden geheel op na 20 juli 1944, de dag van de aanslag.
Ik heb van de Führer nooit een bevel gekregen dat op enigerlei wijze strijdig was met de ethiek van de oorlogvoering. Noch ik, noch wie dan ook binnen de Marine –en hiervan ben ik overtuigd- wist ook maar iets van de massale vernietiging van mensen, wat ik hier uit de Aanklacht heb vernomen of waar het de concentratiekampen betrof, na de capitulatie in mei 1945.
In Hitler zag ik een krachtige persoonlijkheid met een buitengewone intelligentie, energie en een uitgebreide algemene kennis van wie kracht scheen uit te stralen en die een opmerkelijke overredingskracht bezat. Aan de andere kant ging ik zeer zelden naar zijn hoofdkwartier want ik had het gevoel dat ik zo mijn objectiviteit het best kon behouden en ten tweede omdat ik na enkele dagen, zeg maar twee of drie in zijn hoofdkwartier het gevoel had dat ik mij los moest maken van zijn overredingskracht. Ik vertel u dit omdat ik in dit verband ongetwijfeld gelukkiger was dan leden van zijn staf die voortdurend bloot stonden aan zijn sterke persoonlijkheid en zijn overredingskracht.
Dr. KRANZBÜHLER: U zei net, Admiraal, dat u nooit een bevel had ontvangen dat in strijd was met de militaire ethiek. U kent het “Kommandobefehl” uit de herfst van 1942. Hebt u dit bevel niet ontvangen?
DÖNITZ: Ik werd over dit bevel ingelicht nadat het was uitgegeven terwijl ik nog Commandant U-boten was. Voor de soldaten aan het front was dit bevel ondubbelzinnig. Ik had het gevoel dat het een ernstige zaak betrof, maar onder Punt 1 van dit bevel werd duidelijk en ondubbelzinnig gesteld dat leden van de vijandelijke troepen, gezien hun gedrag, vanwege het doden van gevangenen, zich buiten de Geneefse Conventie hadden gesteld en dat daarom de Führer vergeldingsmaatregelen had bevolen en dat bovendien die maatregelen gepubliceerd waren in het Wehrmachtbericht.
Dr. KRANZBÜHLER: Daarom: de soldaat die dit bevel kreeg had geen recht, geen mogelijkheid en geen bevoegdheid om een rechtvaardiging of een onderzoek te eisen; betekent dit dat een dergelijke order gerechtvaardigd was? Als Commandant U-boten, had u iets te maken met de uitvoering van dit bevel?
DÖNITZ: Nee, niet in de verste verte.
Dr. KRANZBÜHLER: Voor zover u zich kunt herinneren, hebt u, als Opperbevelhebber van de Marine, iets te maken gehad met de uitvoering van dit bevel?
DÖNITZ: Voor zover ik me kan herinneren had ik als opperbevelhebber van de Marine nooit iets te maken met dit bevel. Men moet ten eerste niet vergeten dat van dit bevel uitdrukkelijk waren uitgesloten diegenen die tijdens de strijd op zee gevangen waren genomen en ten tweede dat de Marine geen territoriaal gezag op het vasteland had en zich om deze laatste reden minder vaak in een positie bevond om enig onderdeel van dit bevel uit te voeren.
Dr. KRANZBÜHLER: U kent het document, ingediend door de Aanklager, dat beschrijft hoe in de zomer van 1943 een eenheid Commando’s in Noorwegen werd gefusilleerd. Ik bedoel het bewijsstuk GB-208 van de Aanklager. Daarin wordt het incident beschreven hoe de bemanning van een Noorse MTB gevangen werd genomen op een Noors eiland. Deze MTB had tot taak het uitvoeren van offensieve missies op zee. Het document vermeldt niet wie de bemanning gevangen nam maar wel dat de bemanningsleden hun uniformen droegen toen ze gevangen werden genomen; dat ze werden ondervraagd door een Marineofficier en dat ze op bevel van Admiraal Von Schrader overgedragen werden aan de SD. De SD fusilleerde hen later. Wist u van dit incident of werd dat u als opperbevelhebber gerapporteerd?
DÖNITZ: Ik hoorde over dit incident uit de akte van beschuldiging van de Aanklager.
Dr. KRANZBÜHLER: Kunt u het feit verklaren dat een dergelijk incident niet onder uw aandacht werd gebracht? Had dit niet aan u moeten worden gerapporteerd?
DÖNITZ: Als de Marine bij deze zaak betrokken was, dat wil zeggen, als deze bemanning door de Marine gevangen was genomen, dan had Admiraal Von Schrader, die daar de commandant was, dit absoluut moeten rapporteren aan de Opperbevelhebber van de Marine. Ik ben er ook van overtuigd dat hij dit zou hebben gedaan want de desbetreffende instructies waren ondubbelzinnig. Ik ben er ook van overtuigd dat de Marinedeskundige bij het Opperbevel van de Marine, die over dit soort zaken ging, dat aan mij als Opperbevelhebber zou hebben gerapporteerd.
Dr. KRANZBÜHLER: Wat is uw mening over deze kwestie nu dat u het te weten bent gekomen door het document van de Aanklager?
DÖNITZ: Als het juist is dat het gaat om de bemanning van een MTB die een offensieve taak op zee had dan was deze maatregel, het fusilleren, in ieder geval volkomen fout want het was in directe tegenspraak zelfs met het Kommandobefehl. Maar ik beschouw het als volkomen onmogelijk want ik geloof niet dat Admiraal Von Schrader, die ik persoonlijk ken als een bijzonder ridderlijk zeeman, de hand in zoiets dergelijks gehad zou hebben.
Uit de toedracht van dit incident, het feit dat het niet is gerapporteerd aan het opperbevel, dat dit incident nooit vermeld is in een Wehrmachtbericht, zoals nu is komen vast te staan uit Duitse kranten uit die tijd, hetgeen het geval zou zijn geweest als het een zaak was geweest die de Wehrmacht betrof, uit al deze omstandigheden neem ik aan dat het incident zich als volgt afspeelde:
Dat de politie deze mensen op het eiland arresteerde, dat ze per boot van het eiland naar Bergen zijn overgebracht, dat daar, als ik me goed herinner, een of twee Marineofficieren hen hebben ondervraagd want natuurlijk stelde de Marine belang in dit verhoor en dat daarna deze mensen werden overgedragen aan de SD omdat ze al door de SD gearresteerd waren. Ik kan het niet anders verklaren.
Dr. KRANZBÜHLER: U wilt daarmee dus zeggen dat naar uw mening deze mensen nooit gevangenen van de Marine zijn geweest?
DÖNITZ: Nee. Als ze dat waren geweest, was erover rapport uitgebracht aan het Opperbevel.
Dr. KRANZBÜHLER: Geheel afgezien van deze kwesties zou ik u willen vragen, had u in uw positie van opperbevelhebber en tijdens uw bezoeken aan het hoofdkwartier van de Führer ervaringen opgedaan die u noopten te overwegen zich van Adolf Hitler af te wenden?
DÖNITZ: Ik heb al verklaard dat voor zover het mijn activiteiten betrof, zelfs op het hoofdkwartier, dat ik mij uitsluitend beperkte tot mijn eigen afdeling want het was een eigenaardigheid van de Führer dat hij slechts naar iemand luisterde over zaken die uitsluitend die persoon betroffen. Het was ook duidelijk dat tijdens de bespreking van de militaire situatie slechts zuiver militaire zaken werden besproken, dat wil zeggen, geen problemen van binnenlands beleid, of van de SD of de SS, tenzij het een kwestie betrof van SS divisies in militaire dienst onder een van de legercommandanten. Daarom wist ik van al dit soort zaken niets af. Zoals ik al heb gezegd, ik heb van de Führer nooit een bevel gekregen dat op een of andere wijze in strijd was met militaire ethiek. Ik geloof dus stellig dat ik in ieder opzicht de Marine tot aan de laatste man en tot aan het einde vrijgehouden heb van smetten. In de maritieme oorlogvoering was mijn aandacht gericht op de zee; en de Marine, klein als zij was, probeerde haar plicht te vervullen zoals haar was opgedragen. Daarom had ik geen enkele reden, te breken met de Führer.
Dr. KRANZBÜHLER: Een dergelijke reden hoeft niet noodzakelijkerwijs te verwijzen naar een misdaad, het zou ook wegens politieke overwegingen, die met misdaad niets te maken hebben, kunnen zijn. U hebt gehoord dat herhaaldelijk de vraag werd gesteld of er een Putsch zou moeten plaatsvinden. Hebt u contact gehad met een dergelijke beweging of heeft u zelf een Putsch overwogen of geprobeerd?
DÖNITZ: Nee. Het woord Putsch is in deze rechtszaal door een grote verscheidenheid aan mensen gebruikt. Het is makkelijk te zeggen maar ik geloof dat men zich het enorme belang van een dergelijke activiteit had moeten realiseren. De Duitse natie was in een strijd op leven en dood verwikkeld. Zij was omgeven door vijanden, als bij een fort. En het is duidelijk, om de vergelijking met het fort even door te trekken, dat iedere verstoring van binnen uit per definitie ongetwijfeld onze militaire kracht en strijdkracht zou hebben aangetast. Iedereen die daarom zijn trouw en zijn eed breekt en probeert tijdens een dergelijke strijd om te overleven een staatsgreep te plegen, moet er vast van overtuigd zijn dat de natie ten koste van alles een dergelijke ommezwaai nodig heeft en zich van zijn verantwoordelijkheid bewust moet zijn. Afgezien hiervan zal iedere natie zo’n man als een verrader beschouwen en de geschiedenis zal hem niet van die blaam zuiveren tenzij het succes van die staatsgreep werkelijk bijdraagt aan het welzijn en de voorspoed van zijn volk. Dat zou echter in Duitsland niet het geval geweest zijn.
Als bijvoorbeeld de aanslag van 20 juli succes had gehad dan zou in Duitsland een geleidelijke ontbinding zijn ontstaan – een gevecht tegen de dragers van wapens, hier de SS, daar een andere groep, volledige chaos binnen Duitsland- want de sterke structuur van de staat zou geleidelijk aan zijn vernield en een uiteenvallen en afname van onze gevechtskracht aan het front zou onvermijdelijk het gevolg zijn geweest.
De PRESIDENT: Het Tribunaal meent dat beklaagde een lange en politieke toesprak houdt. Dat heeft niet echt veel te maken met de kwesties die we hier moeten behandelen.
Dr. KRANZBÜHLER: Meneer de President, ik was van mening òf de vraag of een opperbevelhebber verplicht is een Putsch te beginnen door de Aanklager als een belangrijk punt werd beschouwd, een punt dat van belang is voor de vraag of hij zich al of niet accoord verklaart met een systeem dat als crimineel wordt gekenmerkt. Als het Tribunaal deze vraag als niet ter zake doend beschouwt, zal ik er niet verder op in gaan.
De PRESIDENT: Ik denk niet dat de Aanklager het idee heeft geopperd dat wie dan ook een Putsch moest beginnen.
Dr. KRANZBÜHLER: Het leek mij een overduidelijk standpunt van de Aanklager.
Admiraal, de Aanklager heeft twee documenten ingediend, uit de winter van 1943 en van mei 1945, die toespraken bevatten die u voor de troepen heeft gehouden. U wordt door de Aanklager ervan beschuldigd, Nationaal-Socialistische ideeën aan de troepen te hebben willen overbrengen. Wilt u alstublieft uw positie op dit punt nader verklaren?
DÖNITZ: Toen ik in 1943 Opperbevelhebber van de Marine werd, was ik verantwoordelijk voor de gevechtskracht van de hele Marine. Een belangrijke bron van kracht in deze oorlog was de eenheid van ons volk. En zij die het meeste baat hadden bij deze eenheid waren de strijdkrachten want iedere scheuring binnen Duitsland zou per definitie gevolgen hebben voor de troepen en zou die strijdgeest, die hun missie was, hebben doen afnemen. In het bijzonder de Marine heeft tijdens de Eerste Wereldoorlog slechte ervaringen opgedaan in 1917 en 1918. Daarom probeerde ik in al mijn toespraken die eenheid te bewaren en het gevoel te geven dat wij de hoeders van die eenheid waren. Dit was noodzakelijk en juist en in het bijzonder voor mij noodzakelijk als leider van troepen. Ik kon geen verdeeldheid of ontbinding verkondigen en dat had effect. Binnen de Marine lagen strijdgeest en discipline tot aan het einde op een hoog peil. En ik geloof dat in iedere natie een dergelijke prestatie beschouwd wordt als een goede en juiste prestatie voor een leider van troepen. Dat zijn de redenen waarom ik sprak zoals ik heb gesproken.
Dr. KRANZBÜHLER: Op 30 april 1945 werd u staatshoofd als opvolger van Adolf Hitler; de Aanklager trekt hieruit de conclusie dat u ook al voor die tijd een vertrouweling van Hitler bent geweest want alleen een van zijn vertrouwelingen zou gekozen zijn als Hitler’s opvolger waar het staatsaangelegenheden betrof. Kunt u ons vertellen hoe u zijn opvolger werd en of Hitler voor die tijd ooit met u over die mogelijkheid heeft gesproken?
DÖNITZ: Vanaf 20 juli 1944 zag ik Hitler niet meer alleen maar slechts bij de besprekingen van de algemene militaire toestand. Hij sprak nooit met mij over de kwestie van een opvolger, zelfs niet in bedekte termen. Dit was volkomen normaal en duidelijk want volgens de wet was Reichsmarschall Göring zijn opvolger en het betreurenswaardige conflict tussen de Führer en de Reichsmarschall ontstond pas tegen het einde van april 1945, op een moment waarop ik al niet meer in Berlijn was.
Dr. KRANZBÜHLER: Waar was u?
DÖNITZ: Ik was in Holstein. Daarom had ik er geen flauw vermoeden van, en de Führer ook niet, dat ik zijn opvolger zou worden.
Dr. KRANZBÜHLER: Op grond van welke maatregelen of bevelen gebeurde dat eigenlijk?
DÖNITZ: Op 30 april, ‘s avonds ontving ik een radiobericht van het hoofdkwartier dat de Führer mij had aangewezen als zijn opvolger en dat ik bevoegd was direct alle maatregelen te treffen die ik noodzakelijk achtte.
De volgende morgen, op 1 mei, kreeg ik nog een radiobericht, een meer gedetailleerde richtlijn die vermeldde dat ik Reichspräsident zou worden, Minister Goebbels Reichskanzler, Bormann Parteiminister en Seyss-Inquart Aussenminister.
Dr. KRANZBÜHLER: Hield u zich aan deze richtlijn? DÖNITZ: Dit radiobericht was allereerst strijdig met het eerdere bericht dat duidelijk vermeldde: “U kunt direct alles doen wat u juist acht.” Ik hield me er niet aan, en uit principe zou ik me ook nooit aan dat tweede bericht houden want als ik de verantwoordelijkheid op me neem, moeten mij geen voorwaarden worden opgelegd. Ten derde zou ik onder geen enkele voorwaarde hebben ingestemd samen te werken met de genoemde personen, behalve met Seyss-Inquart. Op de vroege morgen van 1 mei had ik al een gesprek met de minister van Financiën, Graaf Schwerin von Krosigk en heb hem gevraagd de regeringszaken over te nemen, voor zover we daar nog van konden spreken. Ik heb dit gedaan omdat ik tijdens een toevallig gesprek, dat een paar dagen eerder had plaats gevonden, ontdekte dat we ongeveer dezelfde opvattingen hadden, de opvatting dat het Duitse volk bij het Christelijke westen behoort, dat de grondslag voor toekomstige levensvoorwaarden de wettelijke bescherming van de persoon en het persoonlijk eigendom is. Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, u kent het zogeheten politieke testament van Hitler waarin u wordt belast met het voortzetten van de oorlog. Heeft u destijds een bevel met deze strekking ontvangen?
DÖNITZ: Nee. Ik zag dit testament hier voor het eerst een paar weken geleden toen het in de pers verscheen. Zoals ik heb gezegd, ik zou geen enkel bevel hebben aanvaard of enige beperking van mijn activiteit in een periode waarin Duitsland’s positie hopeloos was en ik de verantwoordelijkheid daarvoor kreeg.
Dr. KRANZBÜHLER: De Aanklager heeft een document ingediend waarin u de oorlogsleiders in het voorjaar van 1945 aanspoorde, standvastig tot het einde door te gaan. Het is Bewijsstuk GB-212. U wordt er in dit verband van beschuldigd, een fanatiek Nazi te zijn die bereid was een uitzichtloze oorlog voort te zetten ten koste van de vrouwen en kinderen van uw volk. Wilt u alstublieft uw standpunt met betrekking tot deze bijzonder ernstige beschuldiging nader verklaren?
DÖNITZ: In dit verband kan ik het volgende zeggen: in het voorjaar van 1945 was ik geen staatshoofd, ik was soldaat. Het al of niet voortzetten van de strijd was een politieke beslissing. Het staatshoofd wilde de strijd voortzetten. Ik had als soldaat te gehoorzamen. Het is onmogelijk dat in een staat de ene soldaat verklaart: “ik zal de strijd voortzetten” terwijl een ander verklaart: “ik zal de strijd niet voortzetten.” Ik had geen ander advies kunnen geven dan de manier waarop ik de dingen zag en wel om de volgende redenen:
Ten eerste: De ineenstorting op een bepaald moment van ons front in het Oosten betekende de uitroeing van de mensen die achter dat front leefden, We wisten dat vanuit practische ervaringen en vanwege alle rapporten die we daarover hadden. Het was de mening van het hele volk dat de soldaat in het Oosten in deze harde maanden van de oorlog, deze laatste harde maanden van de oorlog, zijn militaire plicht moest doen. Dat was in het bijzonder belangrijk omdat anders Duitse vrouwen en kinderen zouden zijn omgekomen.
De Marine was in grote getale aanwezig in het Oosten. Er lag ongeveer 100.000 man aan land en alle oppervlakteschepen waren samengetrokken in de Baltische Zee voor het transport van troepen, wapens, gewonden en bovenal vluchtelingen. Daarom hing het naakte bestaan van het Duitse volk in deze laatste moeilijke periode boven alles af van de soldaten die koppig volhielden tot het laatst
Ten tweede: Als we in de eerste maanden van het voorjaar of in de winter van 1944 hadden gecapituleerd dan zou, met alles wat we wisten over de bedoelingen van de vijand en in overeenstemming met de Overeenkomst van Yalta het land volledig verwoest en opgedeeld worden en het Duitse grondgebied bezet op dezelfde manier waarop het vandaag bezet is.
Ten derde: capitulatie betekent dat het leger, de soldaten blijven waar ze zijn en krijgsgevangenen worden. Dat betekent dat wanneer we in januari of februari 1945 hadden gecapituleerd bijvoorbeeld 2 miljoen soldaten in het Oosten in handen van de Russen zouden zijn gevallen. Dat voor deze miljoenen onmogelijk kon worden gezorgd gedurende die koude winter is duidelijk en we zouden op zeer grote schaal mannen hebben verloren, want zelfs ten tijde van de capitulatie in mei 1945, in het late voorjaar, was het in het Westen niet mogelijk de grote massa’s gevangenen te verzorgen volgens de Geneefse Conventie. Daarna, zoals ik al gezegd heb, omdat de Overeenkomst van Yalta van kracht geworden zou zijn, zouden we in het Oosten een veel groter aantal mensen dat daar nog niet weggevlucht was, hebben verloren.
Toen ik op 1 mei staatshoofd werd, was de toestand anders. Tegen die tijd waren de fronten, het Oostfront en het Westfront zo dicht naar elkaar toegekomen dat in enkele dagen troepen, soldaten, legerkorpsen en de grote massa vluchtelingen vanuit het Oosten naar het Westen konden worden getransporteerd. Toen ik op 1 mei staatshoofd werd spande ik mij in zo snel mogelijk vrede te sluiten en te capituleren, om zodoende Duits bloed te sparen en Duitsers van het Oosten naar het Westen te halen; en ik handelde op 2 mei al dienovereenkomstig door Generaal Montgomery te benaderen om te capituleren in het gebied dat tegenover zijn leger lag en in Holland en Denemarken dat we nog vast in handen hadden. Direct daarop opende ik onderhandelingen met Generaal Eisenhower.
Dezelfde grondbeginselen –het Duitse volk te hoeden en te bewaren- motiveerde mij in de winter de bittere noodzaak onder ogen te zien en door te vechten. Het was zeer pijnlijk dat onze steden nog steeds tot puin werden gebombardeerd en dat er door deze bombardementen en de voortdurende gevechten nog meer levens verloren gingen. Dat aantal ligt tussen de 300.000 en 400.000, waarvan het merendeel omkwam tijdens het bombardement op Dresden dat vanuit militair standpunt onbegrijpelijk is en ook niet voorzien kon worden. Niettemin ligt dit aantal betrekkelijk laag in vergelijking met de miljoenen Duitsers, soldaten en burgers, die we in het Oosten zouden hebben verloren als we in de winter hadden gecapituleerd.
Daarom was het naar mijn mening noodzakelijk te handelen zoals ik handelde: ten eerste, toen ik nog steeds soldaat was, mijn troepen op te roepen het gevecht voort te zetten en later, toen ik in mei staatshoofd werd, onmiddellijk te capituleren. Daardoor gingen geen Duitse levens verloren, die bleven eerder gespaard.
Dr. KRANZBÜHLER: Ik heb geen verdere vragen, Meneer de President.
De PRESIDENT: Ik schors de zitting.

Definitielijst

capitulatie
Overeenkomst tussen strijdende partijen met betrekking tot de overgave van een land of leger.
Eerste Wereldoorlog
Ook wel Grote Oorlog genoemd, conflict dat ontstond na een groei van het nationalisme, militarisme en neo-kolonialisme in Europa en waarbij twee allianties elkaar bestreden gedurende een vier jaar durende strijd, die zich na een turbulent begin, geheel afspeelde in de loopgraven. De strijdende partijen waren Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland aan de ene kant (de Triple Entente), op den duur versterkt door o.a. Italië en de Verenigde Staten, en Duitsland, Bulgarije, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk aan de andere kant (de Centrale Mogendheden of Centralen). De strijd werd gekenmerkt door enorme aantallen slachtoffers en de inzet van vele nieuwe wapens (vlammenwerpers, vliegtuigen, gifgas, tanks). De oorlog eindigde met de onvoorwaardelijke overgave van Duitsland en zijn bondgenoten in 1918.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Kriegsmarine
Duitse marine, naast de Heer en de Luftwaffe onderdeel van de Duitse Wehrmacht.
kruiser
Snelvarend oorlogsschip van 8000-15000 ton, geschikt voor diverse taken als verkenning, verkenningsafweer en konvooibescherming.
Nationaal-Socialisme
Een door Hitler opgestelde politieke ideologie, die gebaseerd was op de superioriteit van het Germaanse ras, het leidersprincipe en een fel nationalisme dat gevoed werd door de harde Vrede van Versailles. Het Nationaal-socialisme was anti-democratisch en racistisch. De leer werd uitgewerkt in Mein Kampf en georganiseerd in de NSDAP. Het Nationaal-socialisme vormde van 1933-1945 het fundament van het totalitaire Hitler-Duitsland.
Nazi
Afkorting voor een nationaal socialist.
oorlogsmisdaden
Misdaden die in oorlogstijd worden begaan. Vaak betreft het hier misdaden van militairen ten opzichte van burgers.
Putsch
Staatsgreep, vaak gepaard gaand met het gebruik van geweld.
Socialisme
Politieke ideologie die streeft naar geen of geringe klassenverschillen. Produktiemiddelen zijn in handen van de staat. Ontstaan als reactie op het kapitalisme. Karl Marx probeerde het socialisme wetenschappelijk te onderbouwen.
staatsgreep
Poging om met geweld de macht in de staat over te nemen.

Middagzitting 2, Kruisverhoor

De PRESIDENT: Wenst een ander raadslid voor de Verdediging vragen te stellen?
Dr. WALTER SIEMERS (raadsman van Beklaagde Raeder): Admiraal Dönitz, u hebt al uitgelegd dat in de zomer van 1939, ondanks zekere duistere voortekenen, Grossadmiral Raeder en de Marine niet geloofden dat een oorlog op het punt van uitbreken stond. Omdat u Grossadmiral Raeder in de zomer van 1939 ontmoette, zou ik graag willen dat u dit punt kort aanvult. Ten eerste, bij welke gelegenheid had u een gedetailleerd overleg met Grossadmiral Raeder?
DÖNITZ: Grossadmiral Raeder vertrok midden juli 1939 voor duikboot manoeuvres van mijn vloot op de Baltische Zee. Na deze oefeningen ....
Dr. SIEMERS: Mag ik u eerst iets vragen? Wat voor manoeuvres waren dat? Hoe groot waren die en waar vonden die plaats?
DÖNITZ: Ik liet alle U-boten die hun proefvaarten hadden voltooid, samenkomen in de Baltische Zee. Ik kan me het juiste aantal niet herinneren maar ik denk dat het er ongeveer 30 waren. Tijdens deze manoeuvres liet ik Grossadmiral Raeder zien wat deze U-boten konden bereiken.
Dr. SIEMERS: Waren al deze U-boten in staat de Atlantische Oceaan te bevaren?
DÖNITZ: Ja, dat waren ze en bovendien waren er nog de kleinere boten van een lager tonnage die alleen op de Noordzee konden opereren.
Dr. SIEMERS: Dat betekent dus dat u in die tijd niet meer dan twee dozijn U-boten had die de Atlantische Oceaan konden bevaren, is dat juist?
DÖNITZ: Dat aantal is te hoog. In die tijd hadden we nog geen 15 U-boten die de Atlantische Oceaaan konden bevaren. Bij het uitbreken van de oorlog, voor zover ik me herinner, gingen we naar zee met 15 U-boten die de Atlantische Oceaan konden bevaren.
Dr. SIEMERS: Hebt u in die paar dagen dat u samen met Raeder bij de manoeuvres was hem nog persoonlijk gesproken?
DÖNITZ: Ja. Grossadmiral Raeder vertelde me –en hij herhaalde dit in zijn slotrede tot het hele officierskorps in Schwinemünde- dat de Führer hem had meegedeeld dat er onder geen enkele voorwaarde een oorlog in het Westen moest ontstaan want dat zou betekenen: Finis Germaniae. Ik vroeg verlof aan en direct na de manoeuvres ging ik op 24 juli met verlof voor een rustperiode van zes weken in Bad Gastein. Ik zeg dit alleen maar om aan te tonen hoe we destijds de toestand zagen.
Dr. SIEMERS: Maar toen kwam de oorlog nogal snel, niet waar en u moest uw voorgenomen verlof afbreken?
DÖNITZ: Ik werd medio augustus telefonisch teruggeroepen.
Dr. SIEMERS: Deze woorden, dat er geen oorlog met Engeland zou komen en de woorden Finis Germaniae, sprak Raeder die uit tijdens een prive gesprek of alleen maar in zijn toespraak in Schwinemünde?
DÖNITZ: Waar het de strekking betreft, ja. Waar het de precieze formulering betreft kan ik me nu niet herinneren wat er in de toespraak werd gezegd en wat er daarvoor werd gezegd. In ieder geval zei hij het in zijn toespraak.
Dr. SIEMERS: Ik dank u zeer.

Dr. Laternser (raadsman voor de Generale Staf en het OKW): Admiraal, op 30 januari 1943 werd u opperbevelhebber van de Marine en daardoor lid van de groep die hier is aangeklaagd, de Generale Staf en het OKW.
DÖNITZ: Ja.
Dr. LATERNSER: Ik wilde u vragen of u na uw benoeming gesprekken heeft gehad met een van de leden van deze groepen over plannen of bedoelingen zoals beschreven in de Aanklacht?
DÖNITZ: Nee, met geen van hen.
Dr. LATERNSER: Nadat u in functie trad ontsloeg u alle oudere commandanten bij de Marine. Wat waren daar de redenen voor?
DÖNITZ: Omdat ik tussen zeven en tien jaar jonger was dan de andere commandanten binnen de Marine, bijvoorbeeld Admiraal Carls, Admiraal Böhm en anderen, was het natuurlijk voor beide partijen moeilijk. Ze werden om die reden afgelost en ik meen ondanks onderling respect en waardering.
Dr. LATERNSER: Hoeveel commandanten bij de Marine waren hier bij betrokken?
DÖNITZ: Ik denk drie of vier.
Dr. LATERNSER: Waren er nauwe persoonlijke en zakelijke contacten tussen de Marine aan de ene kant en het Leger en de Luchtmacht aan de andere kant?
DÖNITZ: Nee, in het geheel niet.
Dr. LATERNSER: Kende u de meeste leden van de aangeklaagde groepen?
DÖNITZ: Nee. Voor mijn tijd als opperbevelhebber van de Marine kende ik alleen diegenen met wie ik toevallig in het zelfde gebied was. Toen ik bijvoorbeeld in Frankrijk was, kende ik Veldmaarschalk von Rundtstedt. Nadat ik opperbevelhebber werd, kende ik alleen diegenen die ik toevallig ontmoette als ik op het hoofdkwartier was waar ze bij de bespreking van de algemene militaire situatie een of ander verslag moesten uitbrengen.
Dr. LATERNSER: U kende de meeste leden van deze groepen dus niet.
DÖNITZ: Nee.
Dr. LATERNSER: Hadden de commandanten die u bekend waren een gemeenschappelijk politiek doel?
DÖNITZ: Waar het Leger en Luchtmacht betreft, kan ik dat niet zeggen, Waar het de Marine betreft, luidt het antwoord: “Nee.” Wij waren soldaten en ik stelde belang in wat de soldaat kon bereiken, wat zijn persoonlijkheid was en over het algemeen hield ik mij niet bezig met zijn politieke gedachtengang, tenzij het zijn functioneren als soldaat beïnvloedde.
Ik wil als voorbeeld noemen het feit dat mijn nauwste collega die mij vanaf 1934 tot aan het einde in 1945 altijd als adjudant begeleidde en later als Chef Staf uiterst kritisch – om het zachtjes te zeggen - tegenover het Nationaal-Socialisme stond zonder dat onze zakelijke samenwerking of mijn persoonlijke opvattingen jegens hem hieronder leden, hetgeen wordt aangetoond door deze lange periode van samenwerking.
Dr. LATERNSER: Mag ik vragen naar de naam van deze Stafchef naar wie u net verwees?
DÖNITZ: Admiraal Godt.
Dr. LATERNSER: Admiraal Godt. Weet u van opmerkingen gemaakt door Hitler met betrekking tot de opvattingen van de generaals van het Leger? De vraag betreft alleen diegenen die tot de aangeklaagde groep behoren.
DÖNITZ: Tijdens de bespreking van de militaire situatie hoorde ik natuurlijk zo nu en dan een vluchtige opmerking over een of andere legercommandant maar ik kan nu niet meer zeggen waarom die werd gemaakt of op wie die sloeg.
Dr. LATERNSER: U was vrij vaak aanwezig bij de ‘Lagebesprechung’ op het Führerhoofdkwartier. Hebt u bij dergelijke gelegenheden gemerkt dat opperbevelhebbers in Hitler’s aanwezigheid standpunten verkondigden die sterk afweken van de zijne?
DÖNITZ: Ja, dat gebeurde zeker.
Dr. LATERNSER: Kunt u zich een geval in het bijzonder herinneren?
DÖNITZ: Ik herinner me dat toen een terugtrekken in de noordelijke sector in het Oosten werd besproken, de legercommandant in deze sector het niet eens was met de Führer en dit leidde tot een twistgesprek.
Dr. LATERNSER: Had die legercommandant succes met zijn bezwaren?
DÖNITZ: Dat denk ik, althans gedeeltelijk maar ik zou graag willen dat u dat aan een legerofficier vraagt want ik ken die bijzonderheden natuurlijk niet zo goed.
Dr. LATERNSER: Hadden de hoge militaire leiders van de Marine iets te maken met de Einsatzgruppen of de SD?
DÖNITZ: De Marine, nee Voor zover het het Leger betreft geloof ik van niet en ik neem aan dat ze er niets mee te maken hadden. Maar vraagt u me alstublieft over niets anders dan de Marine?
Dr. LATERNSER: Ja. De vraag betrof alleen de Marine.
Nu enkele vragen over regionale Marinecommandanten. Had het Marinegruppenkommando uitgebreide territoriale bevoegdheden?
DÖNITZ: Nee. Volgens de beroemde KG-40 had de Marine geen territoriaal gezag aan land. Hun taak op het vasteland was kustverdediging onder bevel van het Leger en ingedeeld naar sector, dat wil zeggen, onder commando van de divisies die in dat gebied lagen. Bovendien namen ze deel aan de gevechten in kustwateren.
Dr. LATERNSER: Regionale commandanten binnen de Marine waren dus gewoon legercommandanten?
DÖNITZ: Ja.
Dr. LATERNSER: Hadden de commandanten van deze Marinegruppenkommandos enige invloed op de formulering van bevelen betreffende de U-bootoorlog?
DÖNITZ: Nee, geen enkele.
Dr. LATERNSER: Hadden ze invloed op beslissingen welke schepen tot zinken gebracht moesten worden?
DÖNITZ: Nee, in het geheel niet.
Dr. LATERNSER: En hadden zij invloed op bevelen betreffende de behandeling van schipbreukelingen?
DÖNITZ: Nee.
Dr. LATERNSER: Nu, de Chef van de Staf Marine Operaties behoorde ook tot deze groep. Wat waren de taken van de Chef van de Staf Marine Operaties.
DÖNITZ: Dat was een oppercommando, het bureau dat de zuiver militaire, tactische en operationele zaken van de Marine uitwerkte.
Dr. LATERNSER: Had de Chef van de Staf Marine Operaties ook de bevoegdheid bevelen te geven?
DÖNITZ: Nee.
Dr. LATERNSER: Was zijn functie vergelijkbaar met die van de Chef van de Generale Staf van de Luchtmacht of van het Leger?
DÖNITZ: Nee.
Dr. LATERNSER: Was er binnen de Marine een groep admiraals overeenkomstig met de Generale Staf van het Leger?
DÖNITZ: Nee, dat bestond niet. Een dergelijk orgaan bestond niet, De belangrijkste adviseurs, “Führungsgehilfen”, zoals wij die noemden kwamen van het front, dienden bij de staf en gingen dan weer terug naar het front.
Dr. LATERNSER: Nu nog een laatste vraag. Getuige Gisevius heeft in deze rechtszaal verklaard dat de hoogste militaire leiders corrupt waren geworden door het aannemen van geschenken. Hebt u giften in een of andere vorm ontvangen?
DÖNITZ: Afgezien van het salaris dat mij toekwam heb ik geen stuiver ontvangen; ik heb geen geschenken gekregen. En hetzelfde geldt voor alle officieren van de Marine.
Dr. LATERNSER: Dank u zeer. Ik heb verder geen vragen.

DR. NELTE (raadsman van Beklaagde Keitel): Getuige, u was aanwezig toen getuige Gisevius hier werd ondervraagd. Die getuige gaf, zonder feiten te noemen een oordeel op de volgende manier: “Keitel bekleedde een van de meest invloedrijke posities binnen het Reich.” En op een ander punt zegt hij: “Ik kreeg zeer nauwkeurige inlichtingen over de grote invloed die Keitel had op alles wat met het Leger te maken had en dus ook op diegenen die het Leger bij het Duitse volk vertegenwoordigden.” Wilt u, die deze zaken kunt beoordelen, mij vertellen of die beoordeling van Keitel’s positie, zijn functie juist is?
DÖNITZ: Ik vind het erg overdreven. Ik denk dat de positie van Veldmaarschalk Keitel hier zo ondubbelzinnig is beschreven dat het nu wel duidelijk mag zijn dat wat met deze woorden gezegd is helemaal niet juist is.
Dr. NELTE: Moet ik hieruit opmaken dat u de beschrijving van positie en functie zoals gemaakt door Reichsmarschall Göring en Feldmarschall Keitel zelf als juist beschouwd? DÖNITZ: Ja, dat is volkomen correct.
Dr. NELTE: Getuige Gisevius beoordeelde deze zaken niet op basis van zijn eigen kennis maar op basis van informatie die hij van Admiraal Canaris had gekregen. Kende u Admiraal Canaris?
DÖNITZ: Ik ken Admiraal Canaris vanaf de tijd dat hij nog lid van de Marine was.
Dr. NELTE: Hebt u later, toen hij Hoofd van de Dienst Buitenlandse Inlichtingen bij het OKW was, geen gesprekken met hem gehad? Kwam hij u niet opzoeken in zijn hoedanigheid van Hoofd Inlichtingendienst?
DÖNITZ: Nadat ik opperbevelhebber van de Marine was geworden, bezocht hij me en deed verslag over inlichtingen waarvan hij dacht dat hij die ter beschikking van de Marine kon stellen, mijn interesse gebied. Maar dat was zijn laatste verslag aan mij. Daarna ontving ik natuurlijk van hem of van zijn departement schriftelijke rapporten over inlichtingen die de Marine betroffen.
Dr. NELTE: Kan ik met recht zeggen dat de positie van Admiraal Canaris, dat wil zeggen spionage, contraspionage, sabotage en het verzamelen van inlichtingen van groot belang was voor de hele oorlogvoering?
DÖNITZ: Zijn functie of zijn departement?
Dr. NELTE: Hij was het hoofd van het hele departement, niet waar?
DÖNITZ: Natuurlijk, hij werkte voor de hele strijdmacht, de drie afdelingen van de strijdkrachten en ik moet in dat verband opmerken, als u me naar het belang vraagt, ik van mening was dat de inlichtingen die we van hem kregen en waar de Marine interesse voor had maar zeer mager waren.
Dr. NELTE: Heeft Canaris zich ooit bij u beklaagd dat Veldmaarschalk Keitel op het OKW hem op alle mogelijke manieren tegenwerkte en hinderde bij zijn activiteiten en dat hij zijn inlichtingen en rapporten niet kon doorgeven?
DÖNITZ: Hij deed dat nooit en natuurlijk kon hij dat alleen maar gedaan hebben tijdens onze eerste ontmoeting. Nee, dat deed hij nooit.
Dr. NELTE: Met betrekking tot Canaris zou ik willen weten of u me iets kunt vertellen over zijn karakter en dus ook over zijn geloofwaardigheid als bron van informatie, of u hem betrouwbaar acht?
DÖNITZ: Admiraal Canaris was, toen hij nog bij de Marine was, een officier in wie niet veel vertrouwen werd gesteld. Hij verschilde erg van ons –we zeiden altijd dat hij zeven harten in zijn borst had.
De PRESIDENT: Dr. Nelte, we willen niets over Admiraal Canaris weten toen hij nog bij de Marine was. Ik geloof niet dat het zin heeft ons te vertellen dat hij bij de Marine was. Het enige mogelijk belangrijke zou zijn latere karakter zijn toen hij hoofd was van de inlichtingendienst.
Dr. NELTE: Meneer de President, denkt u niet wanneer iemand als commodore onbetrouwbaar en ongeloofwaardig is dat hij dat ook niet is als Admiraal binnen het OKW? Denkt u dat dat gedurende die jaren had kunnen veranderen?
(Hij wendt zich tot de getuige) Maar niettemin dank ik u voor het antwoord op deze vraag en wil u nu verzoeken de volgende vraag te beantwoorden. Is het waar dat Hitler alle afdelingen van de strijdkrachten verbood te rapporteren over politieke zaken en dat hij eiste dat zij zich tot hun eigen werkterrein zouden beperken?
DÖNITZ: Ja, dat is waar.
Dr. NELTE: Getuige Gisevius heeft verklaard dat Veldmaarschalk Keitel de officieren onder zijn commando ermee dreigde hen over te zullen dragen aan de Gestapo als ze zich met politieke zaken bemoeiden en ik vraag u: Is het waar dat volgens de regels die voor de strijdkrachten golden, de politie –inclusief de Gestapo, de SD en de Kripo- geen enkele zeggenschap hadden over leden van de strijdkrachten, ongeacht hun rang?
DÖNITZ: Dat is juist.
Dr. NELTE: En is het ook waar dat de afdelingen van de strijdkrachten en ook het OKW grote moeite deden dit privilege te handhaven waar het de politie betrof?
DÖNITZ: Ja, dat is waar.
Dr. NELTE: Zodat de vermeende bedreiging, zoals Gisevius noemde, namelijk het overdragen van deze mensen aan de Gestapo, niet uitgevoerd had kunnen worden?
DÖNITZ: Nee.
Dr. NELTE: En kan ik met recht zeggen dat alle officieren binnen het OKW tegen wie misschien iets dergelijks was gezegd, dit natuurlijk ook wisten?
DÖNITZ: Natuurlijk. Een soldaat was onderworpen aan de militaire rechtspraak en niemand kon zich met de strijdkrachten bemoeien.
Dr. NELTE: Bovendien, had Veldmaarschalk Keitel, als Chef van het OKW het recht officieren die bij het OKW dienden, bevelen te geven zonder medeweten en toestemming van de opperbevelhebber van die afdeling van de strijdkrachten waartoe die officier behoorde? Kon hij zo’n officier bevorderen, hem ontslaan of iets dergelijks?
DÖNITZ: Een officier van een afdeling van de stijdkrachten – bijvoorbeeld de Marine - werd bij het OKW gedetacheerd voor een bepaalde functie en werd dus door de Marine naar het OKW gestuurd. Als deze officier een andere functie zou krijgen binnen het OKW moest de afdeling van de strijdkrachten waartoe hij behoorde natuurlijk geraadpleegd worden.
Dr. NELTE: Is het juist te zeggen dat deze officieren nog op de personeelslijst van hun eigen afdeling van de strijdkrachten stonden omdat het OKW geen afdeling van de strijdkrachten was en geen formatie, met andere woorden, als een bevordering plaats vond zou de Marine daarvoor bijvoorbeeld opdracht geven? Als Canaris bevorderd moest worden moest u, als opperbevelhebber van de Marine daarvoor opdracht geven, aangenomen natuurlijk dat u het eens was met het voorstel. Het was slechts een kwestie van bevoegdheid en personeel?
DÖNITZ: Deze officieren werden bij het OKW gedetacheerd. Zover ik me kan herinneren stonden ze nog steeds op de rol bij de Marine onder de kop: “Gedetacheerd vanuit de Marine naar het OKW.”
Dr. NELTE: Maar ze verlieten de Marine – een afdeling van de strijdkrachten - niet?
DÖNITZ: Bevordering van zulke officieren werd meen ik beslist door het Bureau Personeel van de Marine in overleg met het OKW en ik geloof ook dat niemand kon worden overgeplaatst – ik beschouw dat als vanzelfsprekend - zonder instemming van de betrokken afdeling van de strijdkrachten.
Dr. NELTE: Getuige Gisevius heeft verklaard dat zekere mannen, waaronder Veldmaarschalk Keitel voor militaire zaken, een nauwe ring van stilte om Hitler hadden gevormd zodat niemand die zij niet door wilden laten hem niet kon benaderen. Ik vraag u, was het voor Veldmaarschalk Keitel mogelijk om u, opperbevelhebber van de Marine, bij Hitler vandaan te houden als u een of ander rapport aan hem moest uitbrengen?
DÖNITZ: Nee.
Dr. NELTE: Op dezelfde manier; was het voor Veldmaarschalk Keitel mogelijk om de opperbevelhebber van de Luchtmacht weg te houden als deze rapport wilde uitbrengen aan de Führer?
DÖNITZ: Nee.
Dr. NELTE: En hoe stond het met de opperbevelhebber van het Leger?
DÖNITZ: Daar weet ik niets van. Toen ik opperbevelhebber van de Marine was bestond een dergelijke rang niet.
Dr. NELTE: Hoe was het dan met de Chef van de Generale Staf van het Leger? Kon hij op elk moment verslag uitbrengen aan de Führer zonder langs Veldmaarschalk Keitel te moeten?
DÖNITZ: Het was voor Veldmaarschalk Keitel niet mogelijk ook maar iemand bij Hitler vandaan te houden en hij zou dat in iedere geval ook nooit hebben gedaan.
Dr. NELTE: In antwoord op een vraag van de Aanklager verklaarde getuige Gisevius hier in deze rechtszaal dat zijn groep via Admiraal Canaris rapporten doorstuurde aan Velmaarschalk Keitel die betrekking hadden op de misdaden tegen de menselijkheid die hier door de Aanklager zijn aangehaald. Deze rapporten waren gecamoufleerd als ‘buitenlandse rapporten.’ Ik vraag u, is een dergelijke camouflage – ‘buitenlands rapport’ - ooit door Canaris aan u overlegd of gestuurd?
DÖNITZ: Nee, nooit.
Dr. NELTE: Vanuit uw kennis van de persoonlijkheid van Keitel, acht u het mogelijk dat hij de Führer een belangrijk rapport zou onthouden dat aan hem was overlegd?
DÖNITZ: Ik acht daar geen sprake van.
De PRESIDENT: Ik denk niet dat het een behoorlijke vraag is die u daar stelt.
Dr. NELTE: Met deze vraag wil ik mijn verhoor op dit punt beëindigen. Ik heb nog een vraag die snel behandeld kan worden.
Meneer de President, in uw mededeling van 26 maart 1946 gaf u mij toestemming een beëdigde verklaring van Admiraal Dönitz in te dienen, betreffende de functie en de positie van de Chef van het OKW. Ik heb deze verklaring ontvangen en op 13 april aan Aanklager overhandigd voor onderzoek en ik begrijp dat er geen bezwaren bestaan tegen deze verklaring. Helaas heb ik het origineel, dat op 13 april werd overhandigd, nog niet terug en ik weet niet of het in de tussentijd al of niet door Aanklager bij het Tribunaal is ingediend.
De PRESIDENT: Ik weet niets van de verklaring waar u het over heeft.
Dr. NELTE: Ik ben daarom gedwongen aan Admiraal Dönitz vragen te stellen die voor eeen groot deel hetzelfde zijn als die welke ik al aan Veldmaarschalk Keitel zelf heb gesteld.
De PRESIDENT: Heeft de Aanklager eigenlijk bezwaar gemaakt tegen deze verklaring?
Dr. NELTE: Nee, ze hebben er geen bezwaar tegen gemaakt. Daarom, als ik die terug had gekregen had ik hem ingediend als bewijsmateriaal zonder hem voor te lezen.
De PRESIDENT: In orde.
Dr. NELTE: Dank u.

Dr. DIX (raadsman van Beklaagde Schacht): Getuige, u hebt verklaard dat de SD en de Gestapo, in feite het gehele politieapparaat geen zeggenschap had over leden van de strijdkrachten – zo konden ze bijvoorbeeld geen leden van de strijdkrachten arresteren. Heb ik u goed begrepen?
DÖNITZ: Ja.
Dr. DIX: Weet u, getuige, dat alle officieren, of althans de meeste ervan die verdacht werden van betrokkenheid bij de aanslag van 20 juli, gearresteerd werden door leden van de SD, ter ondervraging naar kantoren van de SD gestuurd waar ze werden gearresteerd, door de SD naar gevangenissen gestuurd en daar vastgehouden werden onder bewaking van de SD en niet onder militaire bewaking?
DÖNITZ: Nee, dat weet ik niet want na de 20ste juli werd, voor zover ik me herinner, een bevel uitgegeven waarin uitdrukkelijk werd gesteld dat de SD aan de diverse afdelingen van de strijdkrachten de namen moest doorgeven van die militairen die deel hadden genomen aan de Putsch en dat die militairen dan uit de dienst ontslagen moesten worden; in het bijzonder om het principe van non-interventie in de strijdkrachten geen geweld aan te doen en dat daarna de SD het recht had actie te ondernemen.
Dr. DIX: Dat bevel werd inderdaad uitgegeven maar misschien kunnen we dit bevel verklaren als u antwoord geeft op verdere vragen die ik u wil stellen. Weet u, getuige, dat het onderzoek, het verhoor van die officieren die in verband met de 20ste werden gearresteerd uitsluitend werd uitgevoerd door ambtenaren van de SD of de Gestapo en niet door officieren, dat wil zeggen, leden van militaire rechtbanken?
DÖNITZ: Ik kan alleen over de twee gevallen oordelen die ik bij de Marine had. Ik kreeg informatie dat deze officieren eraan hadden deelgenomen. Ik liet hen ondervragen en zij bevestigden dit. Daarop werden deze officieren uit de Marine ontslagen. Naderhand werd de ondervraging natuurlijk niet gevoerd door de Marine maar ik weet dat mijn Marineadvocaten zich nog wel bezig hielden met die officieren en hun ondervraging.
Dr. DIX: Wie ontsloeg deze mensen?
DÖNITZ: De Marine.
Dr. DIX: Dat bent u.
DÖNITZ: Ja.
Dr. DIX: Weet u, getuige, dat na het onderzoek betreffende de 20ste juli, een comité van generaals werd gevormd onder voorzitterschap van Velmaarschalk Von Rundtstedt?
DÖNITZ: Ja, daar heb ik over gehoord.
Dr. DIX: En dat dit comité, op basis van de dossiers van de SD, bepaalde of de officier in kwestie uit het leger ontslagen moest worden of het leger zou moeten verlaten zodat hij aan een civiele rechtbank kon worden overgedragen, namelijk het Volksgerichtshof?
DÖNITZ: Dat is mij niet bekend.
Dr. DIX: Mag ik u voorleggen dat ik van mening ben dat het bevel dat u correct beschreven hebt .....
De PRESIDENT: Dr. Dix, u bent gehouden aan zijn antwoord. Hij zei dat hij er niets van wist. U kunt hem daarna niet voorleggen wat u zegt dat er gebeurd is. Als hij zegt er niets van te weten moet u zijn antwoord accepteren.
Dr. DIX: Ik wilde hem alleen maar voorleggen dat het bevel waarnaar ik eerder verwees, een bevel dat feitelijk bestaat en dat handelt over de beslissing of een persoon al of niet uit het leger ontslagen moet worden en overgedragen aan de civiele autoriteiten, iets te maken heeft met dit comité onder voorzitterschap van Veldmaarschalk Von Rundtstedt dat moest bepalen of de officier in kwestie ontslagen moest worden en daarmee overgedragen, niet aan een militaire rechtbank maar aan het Volksgerichtshof.
De PRESIDENT: Ik begreep van de getuige dat hij zei er niets van af te weten. Ik meen dat u gehouden bent aan dat antwoord.
Dr. DIX: Mag ik er iets aan toevoegen?
De PRESIDENT: Namens wie stelt u deze vragen? U bent raadsman van Beklaagde Schacht.
Dr. DIX: De vragen van mijn collega’s betreffende Keitel werden gesteld om de geloofwaardigheid van getuige Gisevius in twijfel te trekken. Schacht’s verdediging is natuurlijk geïnteresseerd in de geloofwaardigheid van getuige Gisevius. De verdediging heeft drie vragen gesteld in verband met de geloofwaardigheid van Gisevius, daarom ook met betrekking tot de zaak Schacht. Mag ik er iets aan toevoegen?
De PRESIDENT: Goed dan.
Dr. DIX: Ik stel de vragen waartegen Uedele bezwaar maakt alleen omdat ik denk dat het mogelijk is dat het antwoord van getuige gebaseerd kan zijn op een vergissing, namelijk dat hij de algemene regel, die stelt dat de militair in kwestie ontslagen moet worden voordat de SD hem in handen krijgt, verwart met het bevel waarin staat dat het comité van Von Rundtstedt moest besluiten of de militair in kwestie uit het leger ontslagen moest worden zodat hij kon worden overgedragen aan het Volksgerichtshof, niet aan de SD. De SD deed slechts het onderzoek, het voorbereidende onderzoek.
De PRESIDENT: Wat wilt u hem nu precies vragen?
Dr. DIX: Admiraal, ik denk dat u mijn vraag begrepen heeft of wilt u dat ik hem herhaal?
DÖNITZ: Ik kan u niets meer zeggen dan ik al heb gedaan.

Dr. SERVATIUS (raadsman van Beklaagde Sauckel): Getuige, als Commandant U-boten, hebt u ooit officieel contact gehad met Sauckel?
DÖNITZ: Nee, niet officieel maar wel privé.
Dr. SERVATIUS: Wat was de aanleiding?
DÖNITZ: Een U-boot, die voor acht weken naar de Atlantische Oceaan zou vertrekken, had me gemeld dat na vertrek uit de haven was ontdekt dat Gauleiter Sauckel aan boord was geslopen. Ik verzond onmiddellijk een sein aan de U-boot met bevel om terug te keren en hem aan boord van het eerste het beste schip naar huis te zetten.
Dr. SERVATIUS: Wat was Sauckel’s motief?
DÖNITZ: Ongetwijfeld een oorlogszuchtig motief. Hij wilde weer naar zee.
Dr. SERVATIUS: Maar hij was Gauleiter. Had hij geen speciale reden om te laten zien dat hij bereid ten oorlog te trekken en niet wilde achterblijven?
DÖNITZ: Het verbaasde mij dat hij als Gauleiter naar zee zou willen maar in ieder geval vond ik dat hier een man was met het hart op de juiste plaats.
Dr. SERVATIUS: U gelooft dat zijn motief van idealistische aard was?
DÖNITZ: Zeker. Een U-bootpatrouille is geen vakantiereisje.
Dr. SERVATIUS: Ik heb verder geen vragen.

Dr. STEINBAUER (raadsman van Beklaagde Seyss-Inquart): Admiraal, herinnert u zich dat u in uw hoedanigheid van staatshoofd op 1 mei 1945, de Reichskommissar für den besetzen Niederlände naar Flensburg hebt ontboden om verslag uit te brengen?
DÖNITZ: Ja.
Dr. STEINBAUER: Herinnert u zich ook dat mijn cliënt u bij deze gelegenheid vroeg om de order, die oorspronkelijk was verzonden aan de opperbevelhebber in Nederland in geval van een aanval alle sluizen en dijken op te blazen, in te trekken en bevel te geven dat alle ondermijnde plaatsen onschadelijk moesten worden gemaakt?
DÖNITZ: Ja, dat deed hij. Het was in overeenstemming met mijn eigen principes want toen ik staatshoofd werd gaf ik opdracht dat alle verwoestingen in de bezette gebieden, waaronder bijvoorbeeld Tsjecho-slowakije, onmiddellijk moesten worden gestaakt.
Dr. STEINBAUER: Vroeg hij u, aan het einde van zijn verslag, toestemming naar zijn post in Nederland terug te keren in plaats van in Duitsland te blijven?
DÖNITZ: Ja, dat deed hij herhaaldelijk. Hij probeerde per motortorpedoboot naar Nederland terug te keren maar het weer was slecht.
Dr. STEINBAUER: Ik dank u zeer.

Zie ook: Verhoor Dönitz 1 en Verhoor Dönitz 3

Definitielijst

Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Gauleiter
Leider en vertegenwoordiger van de NSDAP in een Gau.
Kripo
Kriminal Polizei, de burgerrecherchedienst van Nazi Duitsland.
Nationaal-Socialisme
Een door Hitler opgestelde politieke ideologie, die gebaseerd was op de superioriteit van het Germaanse ras, het leidersprincipe en een fel nationalisme dat gevoed werd door de harde Vrede van Versailles. Het Nationaal-socialisme was anti-democratisch en racistisch. De leer werd uitgewerkt in Mein Kampf en georganiseerd in de NSDAP. Het Nationaal-socialisme vormde van 1933-1945 het fundament van het totalitaire Hitler-Duitsland.
Putsch
Staatsgreep, vaak gepaard gaand met het gebruik van geweld.
Socialisme
Politieke ideologie die streeft naar geen of geringe klassenverschillen. Produktiemiddelen zijn in handen van de staat. Ontstaan als reactie op het kapitalisme. Karl Marx probeerde het socialisme wetenschappelijk te onderbouwen.
U-boot
Duitse benaming voor onderzeeboot. Duitse U(ntersee)-boten hebben tot in mei 1943 een belangrijke rol gespeeld in de oorlogvoering. Ook veel vracht- en passagiersboten werden door deze sluipmoordenaars van de zee getorpedeerd en tot zinken gebracht.

Informatie

Vertaald door:
Arnold Palthe
Geplaatst op:
16-07-2007
Laatst gewijzigd:
18-04-2010
Feedback?
Stuur het in!

Gerelateerde thema's

Gerelateerde personen

Bronnen

International Military Tribunal, Nuremberg 1947.