Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, u had het net over het luchtoverwicht van de vijand in september 1942. In die dagen kreeg u het rapport over het tot zinken brengen van het Britse transportschip de Laconia. Ik dien de oorlogsdagboeken die dat incident behandelen bij het Tribunaal in onder nummers Dönitz-18, 20, 21 en 22. Dit zijn de oorlogsdagboeken van de Commandant U-boten en de commandanten van de U-boten die aan deze actie deelnamen; Kapitänleutnant Hartenstein, Schacht en Würdemann. Ze zijn opgenomen in het documentenboek op pagina 34 en volgende. Ik zal het rapport dat u ontving aan u voorlezen. Dat staat op pagina 35 van het documentenboek, 13 september, 01:25 uur. Ik lees voor:
"Radiobericht verzonden via Amerika circuit: "Door Hartenstein Brits schip de Laconia tot zinken gebracht."
Dan wordt de positie opgegeven en het bericht vervolgt met: "helaas met 1.500 Italiaanse krijgsgevangenen. Tot nu toe 90 man opgepikt ...", dan de details en het eindigt met: "Verzoek instructies." Ik heb het document aan u laten overhandigen ...
De PRESIDENT: Waar bent u nu?
Dr. KRANZBÜHLER: Op pagina 35, Meneer de President, de notitie van 13 september om 01:25 uur, het getal aan het begin van de zin, onderaan de pagina.
(hij wendt zich tot de beklaagde) Ik heb u de documenten laten geven om uw geheugen op te frissen. Vertelt u mij alstublieft eerst welke indruk u had, of wat u wist van dit schip de Laconia dat tot zinken was gebracht, en van haar bemanning?
DÖNITZ: Ik wist uit het handboek over bewapende Britse schepen dat we tot onze beschikking hadden dat de Laconia bewapend was met 14 kanonnen. Ik trok daaruit de conclusie dat zij een Britse bemanning van ongeveer 500 koppen moest hebben. Toen ik hoorde dat er ook Italiaanse gevangenen aan boord waren was het me duidelijk dat dit aantal nog zou toenemen met de bewakers van deze gevangenen.
Dr. KRANZBÜHLER: Wilt u nu alstublieft, op basis van de documenten de belangrijkste gebeurtenissen beschrijven rond uw bevel van 17 september en wilt u alstublieft eerst uitwijden over het redden of niet redden van Britten en Italianen en daarna over uw zorgen met betrekking tot de veiligheid van de U-boten in kwestie?
DÖNITZ: Toen ik dit rapport ontving seinde ik alle U-boten in het gebied. Ik verzond dit bevel:
“Schacht, groep Eisbar, Würdemann en Wilamowitz, vaar onmiddellijk naar Hartenstein toe.”
Hartenstein was commandant van de U-boot die het schip had getorpedeerd. Later moest ik verscheidene boten laten terugkeren omdat voor hen de afstand tot het gebied te groot was. De boot die het verst van het gebied verwijderd was en opdracht kreeg om aan de redding deel te nemen bevond zich op 710 zeemijl afstand en kon dus pas na twee dagen aankomen. Voor alles vroeg ik Hartenstein, de commandant die het schip tot zinken had gebracht, of de
Laconia radioberichten had uitgezonden want ik hoopte dat als gevolg daarvan Britse en Amerikaanse schepen te hulp zouden komen. Hartenstein bevestigde dat en bovendien had hij zelf het volgende radiobericht in het Engels uitgezonden ....”
Dr. KRANZBÜHLER: Dat staat op pagina 36, Meneer de President, onder de tijdsaanduiding 06.00 uur.
DÖNITZ: “Als enig schip de schipbreukelingen van de Laconia te hulp komt, zal ik niet aanvallen, vooropgesteld dat ik zelf niet word aangevallen door schepen of vliegtuigen.”
Kort samengevat kreeg ik uit de rapporten van de U-boten de indruk dat ze het reddingswerk met hart en ziel ter hand namen.
Dr. KRANZBÜHLER: Hoeveel U-boten waren er ter plaatse?
DÖNITZ: Er waren drie of vier U-boten ter plaatse. Ik ontving berichten dat het aantal door iedere U-boot aan boord genomen personen tussen de 100 en 200 schommelde. Ik meen dat Hartenstein er 156 had en een ander 131. Ik ontving berichten waarin werd gemeld dat er voor de schipbreukelingen gezorgd werd en dat ze uit de sloepen werden overgebracht; een rapport maakte melding van 35 Italianen, 25 Engelsen en 4 Polen, een ander van 30 Italianen en 24 Engelsen, een derde van 26 Italianen, 39 Engelsen en 3 Polen. Ik ontving rapporten over het slepen van sloepen naar de U-boten. Al deze berichten baarden mij de grootste zorgen want ik wist heel goed dat dit niet goed zou aflopen.
Mijn zorgen destijds werden uitgedrukt in een bericht aan de U-boten dat vier keer werd verzonden: “Aanwezige boten slechts zoveel aan boord nemen dat u volledig in staat blijft te duiken.” Het is duidelijk dat wanneer de beperkte ruimte in een U-boot –onze boten waren de helft kleiner dan die van de vijand- volgepropt wordt met 100 of 200 extra mensen de U-boot al in groot gevaar verkeert, om maar niet te spreken van de mogelijkheid om te vechten.
Verder stuurde ik het bericht: “Alle boten moeten slechts zoveel mensen ...
De PRESIDENT: Staan deze berichten in het document?
Dr. KRANZBÜHLER: Ja.
De PRESIDENT: Wel, waar staan ze? Waarom heeft hij niet verwezen naar de tijdsaanduiding?
Dr. KRANZBÜHLER: Het zijn allemaal berichten, opgenomen in de logboeken van de drie U-boten. Het eerste bericht staat op pagina 36, Meneer de President, onder 07:20 uur. Ik zal het u voorlezen.
“Radiosein ontvangen: -een bericht van Admiraal Dönitz- “Hartenstein, blijf bij de plaats van ten onder gaan. Behoud mogelijkheid tot duiken. Andere boten nemen slechts zoveel personen aan boord dat ze volledig in staat blijven te duiken.”
DÖNITZ: Toen verzond ik nog een sein:
“De veiligheid van de U-boot mag onder geen enkele voorwaarde in gevaar komen.”
Dr. KRANZBÜHLER: Dit bericht staat op pagina 40, Meneer de President, onder de datum 17 september 01:40 uur.
DÖNITZ: “Neem alle maatregelen met passende hardheid, inclusief het stopzetten van alle reddingsactiviteiten.”
Verder verzond ik het bericht:
“De boten moeten onder alle omstandigheden klaar zijn voor snelduiken en voor operaties onder water.”
Dr. KRANZBÜHLER: Dat staat op pagina 37, onder 07:40 uur, alinea 3.
DÖNITZ: “Pas op voor tussenkomst door vijandelijke vliegtuigen en duikboten.”
Dr. KRANZBÜHLER: “Alle boten, ook Hartenstein, neem slechts zoveel mensen aan boord dat u volledig paraat blijft voor operaties onder water.”
DÖNITZ: Dat mijn zorgen gerechtvaardigd waren bleek duidelijk uit het bericht dat Hartenstein verzond en waarin hij meldde dat hij was aangevallen door een Amerikaanse bommenwerper.
Dr. KRANZBÜHLER: Dit bericht, Meneer de President, staat op pagina 39, onder 13:11 uur. Het is een noodsein en de hele tekst van het bericht staat onder 23:04 uur, dat ik graag aan u wil voorlezen.
DÖNITZ: Bij deze gelegenheid..
Dr. KRANZBÜHLER: Een moment, Admiraal. Het bericht luidt:
“Verzonden radiogram: Van Hartenstein aan Admiraal Dönitz. “Vijf maal van lage hoogte gebombardeerd door Amerikaanse Liberator ondanks vier volle sloepen op sleeptouw, een Rode Kruisvlag van 4 vierkante meter op de brug en goed zicht. Beide periscopen momenteel onbruikbaar. Breek reddingsactie af, allen van boord. Zet koers naar westen. Ga reparatie uitvoeren.”
DÖNITZ: Hartenstein had, zoals kan worden opgemaakt uit een later rapport, toen ook nog eens 55 Engelsen en 55 Italianen aan boord. Gedurende de eerste aanval werd een van de sloepen door een bom geraakt en sloeg om, volgens een rapport na zijn terugkeer ontstonden er daardoor grote verliezen onder degenen die gered waren. Bij de tweede aanval ontplofte een bom midden in de U-boot en veroorzaakte ernstige schade; hij rapporteerde dat het een wonder van Duitse scheepsbouwkunst was dat zijn U-boot niet in stukken uiteen viel.
De PRESIDENT: Waar is hij nou heen? Op welke pagina is hij nu?
Dr. KRANZBÜHLER: Hij bespreekt de gebeurtenissen zoals die beschreven zijn op pagina 38 en 39, Meneer de President.
De PRESIDENT: Het zou voor het Tribunaal eenvoudiger zijn, weet u, als u enige volgorde aan zou houden in plaats van naar een pagina te gaan, dan naar 40 en dan terug naar 38.
Dr. KRANZBÜHLER: De reden is dat we twee verschillende logboeken gebruiken, Meneer de President.
Admiraal, wilt u ons nu vertellen welke maatregelen u nam na de melding van Hartenstein dat hij herhaaldelijk was aangevallen tijdens zijn reddingsoperatie?
DÖNITZ: Ik beraadslaagde langdurig of ik, na deze ervaring, niet alle reddingspogingen zou moeten staken en ongetwijfeld zou dat vanuit militair oogpunt juist geweest zijn want die aanval toonde duidelijk aan op welke manier de U-boten gevaar liepen.
Die beslissing werd nog moeilijker voor mij want ik kreeg een telefoontje van de Staf Marine Operaties dat de Führer niet wenste dat ik nog langer U-boten riskeerde bij reddingsacties of ze uit veraf gelegen gebieden haalde. Er ontstond een zeer verhitte discussie met mijn staf en ik herinner me dat ik die sloot met de uitspraak: “Ik kan deze mensen nu niet in het water gooien. Ik ga ermee door.” Het was me natuurlijk duidelijk dat ik de volle verantwoordelijkheid voor verdere verliezen op me moest nemen en vanuit militair oogpunt gezien was voortzetten van het reddingswerk niet goed. Het bewijs daarvoor kreeg ik van de U-506 van Würdemann die ook meldde, ik meen de volgende morgen, dat hij gebombardeerd was door een vliegtuig.
Dr. KRANZBÜHLER: Dat bericht, Meneer de President staat op pagina 42 in het logboek van Würdemann, notitie van 17 september om 23:43 uur. Hij meldde:
“Overbrengen van overlevenden naar de Annamite voltooid.” – dan volgen details- “Om 12:00 uur aangevallen door groot watervliegtuig. Geheel gereed voor actie.”
DÖNITZ: De derde U-boot, die van Schacht, de U-507, had een radiobericht verzonden dat hij zo en zoveel man aan boord had en vier sloepen met Engelsen en Polen op sleeptouw had.
Dr. KRANZBÜHLER: Dat is het bericht op pagina 40, het eerste bericht.
DÖNITZ: Daarop gaf ik hem natuurlijk bevel, deze boten los te gooien want deze last verhinderde hem te duiken.
Dr. KRANZBÜHLER: Dat is het tweede bericht op pagina 40.
DÖNITZ: Later verzond hij weer een lang bericht waarin hij de bevoorrading van de Italianen en Engelsen in de sloepen beschreef.
Dr. KRANZBÜHLER: Dat staat op pagina 41, om 23:10 uur. Ik zal dat bericht voorlezen:
“163 Italianen overgebracht naar de Annamite.” – De Annamite was een Franse kruiser die bij de redding te hulp geroepen was - “Navigatieofficier van de Laconia en een andere Engelse officier aan boord genomen. Zeven sloepen met ongeveer 330 Engelsen en Polen, waaronder 15 vrouwen en 16 kinderen, afgezet op Qu FE 9612, vrouwen en kinderen voor één nacht aan boord genomen. Schipbreukelingen voorzien van warme maaltijden en dranken, gekleed en verbonden waar nodig. Nog vier sloepen aan een zeeanker ontdekt Qu FE 9619.”
Dan volgen er nog wat bijzonderheden die niet van belang zijn.
DÖNITZ: Omdat ik hem bevolen had de sloepen los te gooien en we dit algemene bericht als een aanvullend rapport beschouwden werd hij in een ander bericht terecht gewezen en daaruit trok de Aanklager de onjuiste conclusie dat ik het redden van Engelsen verboden had. Dat ik het niet verbood kan worden geconcludeerd uit het feit dat ik geen bezwaar maakte tegen de vele rapporten die melding maakten van het redden van Engelsen. Op het eind had ik de indruk dat het de Italianen niet goed verging bij hun redding. Dat die indruk juist was kan men zien aan het aantal geredden. Van de 811 Engelsen werden er ongeveer 800 gered, van de 1.800 Italianen 450.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, ik wil nogmaals de data van de hele actie verduidelijken. De Laconia werd op 12 september getorpedeerd. Wanneer vond de luchtaanval op de sloepen plaats?
DÖNITZ: Op de 16de.
Dr. KRANZBÜHLER: Op de avond van de 16de? Op de 17de?
DÖNITZ: Op de 16de.
Dr. KRANZBÜHLER: Op 16 september. De hele redding duurde dus hoeveel dagen in totaal?
DÖNITZ: Vier dagen.
Dr. KRANZBÜHLER: En werd daarna voortgezet tot wanneer?
DÖNITZ: Totdat we ze overdroegen aan de Franse oorlogsschepen die door ons gewaarschuwd waren.
Dr. KRANZBÜHLER: Nu, wat is het verband tussen dit Laconia incident, dat u net hebt beschreven en het bevel waarvan de Aanklager beweert dat het een bevel tot moord is?
DÖNITZ: Afgezien van mijn grote en voortdurende bezorgdheid om de U-boten en het sterke gevoel dat de Britten en de Amerikanen niet hadden geholpen, ondanks de nabijheid van Freetown, heb ik van deze actie duidelijk geleerd dat de tijd blijkbaar voorbij was dat U-boten dergelijke operaties zonder gevaar aan de oppervlakte konden uitvoeren. De beide bomaanvallen toonden duidelijk aan dat ondanks goed weer, ondanks het grote aantal personen dat gered moest worden die voor vliegers duidelijker zichtbaar waren dan in normale condities op volle zee als er maar weinig mensen moeten worden gered, het gevaar voor de U-boten zo groot was dat ik, als verantwoordelijke voor de U-boten en de levens van de bemanningen, reddingsoperaties wel moest verbieden tegenover de alomtegenwoordige –ik kan het niet anders zeggen- de altijd aanwezige enorme Anglo-Amerikaanse luchtmacht. Ik wil als voorbeeld nog opmerken dat alle boten die deelnamen aan die reddingsoperatie bij hun volgende actie of kort daarna verloren gingen door bomaanvallen. De situatie waarin de vijand de redders doodt terwijl die zich blootstellen aan groot persoonlijk gevaar is werkelijk en nadrukkelijk in tegenstrijd met het gezond verstand en de elementaire wetten van oorlogvoering.
Dr. KRANZBÜHLER: Naar de mening van de Aanklager, Admiraal gebruikte u dat incident om eem idee in praktijk te brengen dat u al lang koesterde, namelijk om in het vervolg schipbreukelingen om te brengen. Wilt u hierover uw mening geven?
DÖNITZ: Ik kan eigenlijk niets zeggen op een dergelijke beschuldiging. De hele kwestie gaat om redden of niet redden; de hele ontwikkeling die tot dat bevel geleid heeft spreekt duidelijk tegen zo’n beschuldiging. Het was een feit dat we met hart en ziel reddingsacties uitvoerden en gebombardeerd werden terwijl we dat deden; het was ook een feit dat het Opperbevel U-boten en ik ons geplaatst zagen voor een ernstige beslissing en we handelden op een humane wijze die vanuit militair oogpunt onjuist was. Ik meen daarom dat ik verder geen woorden hoef te verspillen aan het weerleggen van deze beschuldiging.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal. Ik moet u nu de tekst voorleggen van dat bevel waaruit de Aanklager zijn conclusie trekt. Ik heb het al eerder voorgelezen; in de tweede alinea staat: “redding is in tegenstrijd met de meest primitieve wetten van oorlogvoering voor het vernietigen van vijandelijke schepen en bemanningen.”
Wat betekent die zin?
DÖNITZ: Die zin is natuurlijk op een bepaalde manier bedoeld als rechtvaardiging. Nu zegt de Aanklager dat ik eenvoudig had kunnen bevelen dat de veiligheid dat niet toestond, dat het overwicht van de vijandelijke luchtmacht het niet toestond –zoals we in het geval van de Laconia hebben gezien, Ik heb dat bevel vier keer gegeven. Maar de redenering was achterhaald. Het was als een vaak gedraaide plaat, als ik die uitdrukking mag gebruiken en ik was er nu op gebrand om de U-bootcommandanten een reden te geven die alle discretie en alle individuele beslissingen van de commandanten uitsloot. Want ik ondervond keer op keer dat, om redenen die ik al eerder heb genoemd, een heldere hemel werd door de U-boten als te gunstig beschouwd en dan ging de boot verloren; of dat een commandant in zijn rol als redder, na verloop van tijd geen meester meer was over zijn eigen beslissingen, zoals het Laconia incident aantoonde; daarom wilde ik onder geen beding –onder geen enkele voorwaarde- die oude reden herhalen die een U-boot commandant weer de gelegenheid zou geven te zeggen: “wel, op het moment is er geen gevaar voor een luchtaanval”; dat wil zeggen, ik wilde hem de kans niet geven zelfstandig te handelen, zijn eigen beslissingen te nemen, om bijvoorbeeld te zeggen: “Het gevaar van een luchtaanval staat het niet toe.” Dat is net wat ik niet wilde. Ik wilde geen argument laten ontstaan in het hoofd van één van de 200 U-bootcommandanten. Maar ook wilde ik niet zeggen: “Als er iemand met grote zelf-opoffering een vijand redt en daarbij zelf door die vijand wordt gedood, is dat in tegenstrijd met de meest elememtaire wetten van oorlogvoering.” Dat zou ik ook kunnen hebben gezegd. Maar zo wilde ik het niet stellen en daarom formuleerde ik die zin zoals die er nu staat.
De PRESIDENT: U hebt ons niet terug verwezen naar dat bevel maar verwijst u naar pagina 36 van het pleidooi van de Aanklager of liever het Britse Documentenboek?
Dr. KRANZBÜHLER: Ja, Meneer de President, pagina 36 van het Bitse Documentenboek.
De PRESIDENT: Er zijn twee bevelen, niet waar?
Dr. KRANZBÜHLER: Nee, het is een bevel in vier genummerde delen.
De PRESIDENT: Wel, er zijn twee alinea’s niet waar? Er is alinea 1 en er is alinea 2 van 17 september 1942.
Dr. KRANZBÜHLER: Ik denk dat u het uittreksel bedoelt uit het oorlogsdagboek van de Commandant U-boten, dat ook op pagina 36 van het documentenboek staat.
De PRESIDENT: Had u de zin waarnaar u verwijst niet beter kunnen voorlezen?
Dr. KRANZBÜHLER: Ja. Ik heb het nu over de tweede zin, gedateerd 17 september, onder Punt 1 op pagina 36 van het documentenboek van de Aanklager.
De PRESIDENT: Ja.
Dr. KRANZBÜHLER: De tweede zin luidt: “redding is in tegenstrijd met de meest primitieve wetten van oorlogvoering voor het vernietigen van vijandelijke schepen en bemanningen.” Dat is de zin waarover Admiraal Dönitz het zojuist had.
De PRESIDENT: Op pagina 36 is het eerste bevel een bevel aan “Alle commandanten” en de eerste alinea begint met: Er mag geen enkele poging worden ondernomen, bemanningsleden van schepen te redden ...” Is dat de alinea waarnaar u verwijst?
Dr. KRANZBÜHLER: Ja, en daarvan bedoel ik de tweede zin: “redding is in tegenstrijd met de meest primitieve wetten van oorlogvoering voor het vernietigen van vijandelijke schepen en bemanningen.”
De PRESIDENT: Hoe zit het met de tweede alinea, 17 september 1942, alinea 2?
Dr. KRANZBÜHLER: Dat wilde ik hem juist vragen. Dat is een notitie in het oorlogsdagboek waarover ik hem nu wil ondervragen.
Admiraal, ik wil u nu een notitie uit uw dagboek van 17 september voorleggen; daar staat:
“Alle commandanten wordt nogmaals geadviseerd dat pogingen tot het redden van bemanningen van gezonken schepen in tegenstrijd is met de meest elementaire wetten van oorlogvoeren nadat vijandelijke schepen en hun bemanningen zijn vernietigd. Bevelen met betrekking tot het oppikken van kapiteins en hoofdmachinisten blijven van kracht.”
De PRESIDENT: Dat is in ons documentenboek anders vertaald. U zei: “nadat vijandelijke schepen zijn vernietigd ....”; in onze vertaling staat “ ...door het vernietigen van vijandelijke schepen en hun bemanningen.”
Dr. KRANZBÜHLER: Ik denk dat het “door” moet zijn, Meneer de President, niet “nadat.”
DÖNITZ: Deze notitie in het dagboek verwijst naar het radiobericht, de vier reguliere radioberichten die ik heb verzonden tijdens het Laconia incident en die ook bevestigd werden.
Dr. KRANZBÜHLER: Een moment, Admiraal. Legt u het Tribunaal alstublieft uit hoe dergelijke notities in het dagboek werden gemaakt. Wie hield het dagboek bij? Deed u dat zelf of wie deed dat?
DÖNITZ: Omdat ik hier niets mag verzwijgen moet ik zeggen dat het bijhouden van het dagboek moeilijk voor mij was want er waren geen betrouwbare officieren beschikbaar voor deze taak. Die notitie, zoals ik vermoedde en zoals dat hier bevestigd is, werd gemaakt door een voormalig onderofficier die gedurende het hele geval mijn orders probeerde in te korten tot een notitie zoals deze. Natuurlijk was ik verantwoordelijk voor elke notitie maar deze notitie had in werkelijkheid geen gevolgen, mijn radiobericht was het belangrijkste.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, naar mijn mening is het beslissende vraag hier of die notitie een weergave is van uw werkelijke gedachten of slechts een uittreksel van het radiografisch gegeven bevel, een uittreksel dat door een ondergeschikte naar beste weten en kunnen opgeschreven is.
DÖNITZ: Het laatste is juist. Mijn eigen langdurige overwegingen betroffen het bevel van de Staf Marine Operaties, het bevel van de Führer en mijn eigen serieuze beslissing of ik al of niet die wijze van oorlogvoeren moest stop zetten; maar die staan niet in het dagboek.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, kunt u uitleggen wat er in het dagboek wordt bedoeld met de notitie: “Alle commandanten wordt nogmaals geadviseerd ....” enz.
DÖNITZ: Ik weet niet precies wat dat betekent. Mijn staf, die hier aanwezig is, heeft me verteld dat het betrekking had op de vier radioberichten die ik had verzonden; want voor het incident met de Laconia was er op dit punt geen uitspraak gedaan. ‘Nogmaals’ betekent dus dat dit het vijfde bericht was.
Dr. KRANZBÜHLER: Het bevel van 17 september 1942 was dus wat u betreft, het einde van het incident met de Laconia?
DÖNITZ: Ja.
Dr. KRANZBÜHLER: Aan wie werd dat verzonden?
DÖNITZ: Volgens mijn herinnering werd het alleen aan U-boten in de Noordzee verzonden. Voor de diverse operatiegebieden –noordelijke Atlantic, centrale Atlantic, zuid Atlantic- hadden we verschillende radiokanalen. Omdat de andere U-boten in contact waren met konvooien en dus niet in staat reddingsacties uit te voeren, konden ze het bevel gewoon voor kennisgeving aannemen. Maar ik ben er nu achtergekomen dat dit bevel aan alle U-boten is verzonden, dat wil zeggen, op alle kanalen; het was een technische kwestie van verbindingen die natuurlijk geen kwaad kon.
Dr. KRANZBÜHLER: U zei dat de fundamentele overweging die aan de hele order ten grondslag lag het overweldigende gevaar van luchtaanvallen was. Als dat juist is, hoe kon u dan in het zelfde bevel de aanwijzing handhaven voor het redden van kapiteins en hoofdmachinisten? Dat staat in alinea 2.
DÖNITZ: Er is natuurlijk een groot verschil in risico tussen reddingsacties waarvoor de U-boot moet stoppen, kort boven water moet komen, mannen aan dek moeten komen om een kapitein op te pikken want terwijl hij even boven water komt, blijft de U-boot in staat van paraatheid waar anders die paraatheid volledig wordt verstoord. Een ding is echter duidelijk. Er bestond een militaire noodzaak voor het oppikken van deze kapiteins waarvoor ik bevel had gekregen van de Staf Marine Operaties. Uit principe en in het algemeen zou ik willen zeggen dat voor het bereiken van een militair doel, dat wil zeggen geen reddingsactie maar het gevangen nemen van belangrijke vijanden, men een zeker risico kan en moet nemen. Daarnaast was die toevoeging volgens mij niet belangrijk want ik wist dat die in de praktijk maar magere resultaten opleverde, ik zou bijna zeggen helemaal geen resultaten. Ik herinner me heel goed dat ik me afvroeg: “waarom pikken we ze nog op?” Het was echter niet onze bedoeling een zo belangrijke algemene order in te trekken. Maar de belangrijkste punten zijn ten eerste, het kleinere risico dat de paraatheid tijdens een reddingsactie niet gehandhaafd zou kunnen worden en ten tweede het bereiken van een belangrijk militair doel.
Dr. KRANZBÜHLER: Wat bedoelt u met de laatste zin van het bevel: “Wees hard”?
DÖNITZ: Ik heb 5½ jaar lang mijn U-bootcommandanten ingeprent dat ze hard voor zichzelf moesten zijn. En toen ik dit bevel gaf meende ik weer dat ik mijn commandanten op een zeer drastische manier mijn bezorgdheid en mijn zware verantwoordelijkheid voor de U-boten te verstaan moest geven en dus de noodzaak reddingsacties moest verbieden gezien de overweldigende kracht van de vijandelijke luchtmacht Het is per slot van rekening duidelijk dat waar er aan de ene kant de hardheid van de oorlog is, de noodzaak de eigen U-boot te beschermen, aan de andere kant het traditionele gevoel van de zeeman heerst.
Dr. KRANZBÜHLER: U hebt de getuige Korvettenkapitän Mohle voor dit Hof horen verklaren dat hij het bevel verkeerd begrepen heeft in die zin dat overlevenden moesten worden gedood en in een aantal gevallen heeft hij U-bootcommandanten in die zin geïnstrueerd.
DÖNITZ: Mohle is ....
Dr. KRANZBÜHLER: Een moment, Admiraal, ik wil eerst een vraag stellen. Als bevelhebber, moet u niet de verantwoordelijkheid op u nemen voor het verkeerd begrijpen van uw bevel?
DÖNITZ: Natuurlijk ben ik verantwoordelijk voor alle bevelen, voor de vorm en voor de inhoud. Mohle is echter de enige persoon die twijfelde aan de betekenis van het bevel. Ik betreur het dat Mohle geen gelegenheid kon vinden die twijfels direct te uiten, hetzij via mij, tot wie iedereen altijd toegang had of via de diverse stafofficieren die als mijn stafleden ofwel gedeeltelijk verantwoordelijk waren voor ofwel deel hadden aan het opstellen van die bevelen; ofwel als alternatief via zijn directe meerdere in Kiel. Ik ben ervan overtuigd dat de weinige U-bootcommandanten met wie hij zijn twijfels deelde, daar nauwelijks door beïnvloed werden. Als dat gevolgen had zou ik natuurlijk de verantwoordelijkheid ervoor op mij moeten nemen.
Dr. KRANZBÜHLER: U bent op de hoogte van de kwestie rond Kapitänleutant Eck die na het tot zinken brengen van de Griekse stomer Peleus in het voorjaar van 1944 werkelijk op sloepen heeft gevuurd. Wat is uw visie op dat incident?
DÖNITZ: Zoals Kapitänleutnant Eck aan het einde van zijn verhoor onder ede verklaarde wist hij niets van Mohle’s opvattingen of Mohle’s twijfels, noch van het volledig verdraaide bericht en mijn beslissing in het geval van de U-386. Dat was het incident dat Mohle noemde toen de U-boot opblaasbare boten met vliegers erin ontmoette en ik mijn afkeuring kenbaar maakte omdat hij ze niet aan boord genomen had. Een schriftelijke kritiek op zijn actie werd hem ook overhandigd. Aan de andere kant merkte iemand op dat hij deze overlevenden niet gedood had. Eck wist niets van de interpretatie van of de twijfels rond het bevel voor Mohle, noch van deze hele kwestie. Hij handelde volgens zijn eigen beslissing en zijn doel was niet het doden van overlevenden maar het laten verdwijnen van de wrakstukken want hij was er zeker van dat deze wrakstukken de volgende dag Anglo-Amerikaanse vliegtuigen een aanwijzing zouden geven zodat ze hem zouden ontdekken en vernietigen. Zijn opzet was daarom heel iets anders dan de interpretatie van Mohle.
Dr. KRANZBÜHLER: Eck zei tijdens zijn verhoor dat hij had gerekend op uw goedkeuring van zijn acties. Heeft u tijdens de oorlog ooit iets over het geval Eck gehoord?
DÖNITZ: Nee. Ik heb er hier tijdens mijn verhoor over gehoord want Eck werd tijdens diezelfde operatie gevangen genomen.
Dr. KRANZBÜHLER: Keurt u zijn acties goed, nu u ervan op de hoogte bent?
DÖNITZ: Ik keur zijn acties niet goed want, zoal ik al eerder heb gezegd, in dit geval mag men onder geen enkele voorwaarde afwijken van de militaire ethiek. Ik moet echter wel zeggen dat Kapitänleutnant Eck voor een uiterst moeilijke beslissing stond. Hij droeg de verantwoordelijkheid voor zijn boot en zijn bemanning en dat is in oorlogstijd een zwaar wegende verantwoordelijkheid. Daarom, om reden dat hij meende anders ontdekt en vernietigd te worden, en dat was wel degelijk een gegronde reden want in het zelfde operatiegebied en in dezelfde periode waren er meen ik vier U-boten met bommen aangevallen, als hij om die reden tot zijn beslissing was gekomen zou een Duitse krijgsraad dat zeker in overweging hebben genomen.
Ik geloof dat men na de oorlog zaken anders ziet en men is zich niet bewust van de zware verantwoordelijkheid die een ongelukkige commandant draagt.
Dr. KRANZBÜHLER: Afgezien van het geval Eck, hebt u tijdens of na de oorlog gehoord over een incident waarbij een U-bootcommandant schipbreukelingen of reddingsvlotten heeft beschoten?
DÖNITZ: Niet één keer.
Dr. KRANZBÜHLER: U kent de documenten van de Aanklager, niet waar, waarin het tot zinken brengen van de Noreen Mary en de Antonico wordt beschreven. Erkent u, op grond van uw ervaringen in deze kwesties, al of niet de bruikbaarheid van deze documenten als bewijsmateriaal?
DÖNITZ: Nee. Ik denk niet dat die een onpartijdig onderzoek kunnen doorstaan. We bezitten een groot aantal overeenkomstige rapporten van de andere partij en wij waren altijd van mening, en hebben die mening ook schriftelijk aan de Führer en het
OKW medegedeeld dat men deze gevallen met een zekere scepsis moet beschouwen want een schipbreukeling gelooft al snel dat hij wordt beschoten terwijl die schoten niet eens op hem gericht hoeven te zijn, maar op het schip, missers of zo.
Het feit dat de Aanklager alleen deze twee voobeelden noemt vormt voor mij het bewijs dat mijn overtuiging juist is, dat er zich, afgezien van het geval Eck, binnen de gelederen van het U-bootwapen gedurende die lange jaren geen verdere voorvallen van dit soort hebben voorgedaan.
Dr. KRANZBÜHLER: U hebt de discussie met de Führer in mei 1942, waarin werd bekeken of het toegestaan was overlevenden te doden, al eerder genoemd; of de Führer bracht het in ieder geval ter sprake. Werd die kwestie ooit nogmaals bekeken door de Opperbevelhebber U-boten of de Staf Marine Operaties?
DÖNITZ: Toen ik opperbevelhebber van de Kriegsmarine werd ....
Dr. KRANZBÜHLER: Dat was in 1943?
DÖNITZ: Ik meen dat ik in de zomer van 1943 een brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken kreeg waarin mij werd medegedeeld dat ongeveer 87 % van de bemanningen van tot zinken gebrachte schepen weer naar huis terugkeerden. Mij werd gezegd dat dat een nadeel was en mij werd gevraagd of het mogelijk was daar iets tegen te doen.
Daarop liet ik een brief naar het Ministerie sturen waarin ik schreef dat ik al gedwongen was reddingsacties te verbieden omdat daardoor de U-boten in gevaar kwamen maar dat van andere maatregelen wat mij betrof geen sprake kon zijn.
Dr. KRANZBÜHLER: Er is een notitie in het oorlogsdagboek van de Staf Marine operaties die over dit geval gaat. Ik dien deze notitie in als Dönitz-42 op pagina 92 tot 94 in deel II van het documentenboek.
Ik zal ter inleiding de eerste en tweede zin op pagina 92 voorlezen. De notitie is gedateerd 4 april 1943:
“Het Reichsaussenministerium legde de nadruk op een verklaring van de Britse Minister van Transport volgens welke, na het ondergaan van koopvaarders gemiddeld 87% van de bemanningen wordt gered. De Staf Marine Operaties gaf het Ministerie een uitvoerige reactie op dit onderwerp.”
Dan staat op de volgende pagina’s het antwoord en ik wil eerst uw aandacht vestigen op een gedeelte ervan, onder Punt 1 over het aantal tot zinken gebrachte schepen in konvooi. Wat is in dit verband het belang daarvan?
DÖNITZ: Dat er zeker heel veel mensen weer thuiskwamen.
Dr. KRANZBÜHLER: Verder, onder Punt 2 wordt gemeld dat zeelui geen langdurige periode van opleiding nodig hebben, met uitzondering van officieren en dat het bevel voor het oppikken van kapiteins en hoofdmachinisten al bestond. Wat betekent dat?
DÖNITZ: Daarmee wordt bedoeld te benadrukken dat een dergelijke zaak in een verkeerd licht wordt bezien.
Dr. KRANZBÜHLER: Een moment, Admiraal. Met ‘een dergelijke zaak’ bedoelt u het nut, vanuit militair standpunt bezien van het doden van schipbreukelingen?
DÖNITZ: Ik bedoel dat de vijand altijd kon beschikken over bemanningen, of ongeschoolde mannen konden snel worden geoefend.
Dr. KRANZBÜHLER: Onder Punt 4 wijst u op het grote gevaar van vergeldingsmaatregelen tegen uw eigen U-bootbemanningen. Zijn er ooit in de loop van de oorlog dergelijke vergeldingsmaatregelen genomen tegen Duitse U-bootbemanningen?
DÖNITZ: Dat weet ik niet. Ik heb in dat verband nooit iets over vergeldingsmaatregelen gehoord. Ik ontving alleen betrouwbare rapporten dat wanneer U-boten vanuit de lucht waren gebombardeerd en vernietigd dat er op de mannen in het water werd geschoten. Maar of dit individuele acties waren of vergelding op bevel weet ik niet. Ik neem aan dat het individuele acties betrof.
Dr. KRANZBÜHLER: Het belangrijkste punt van de hele brief schijnt in Punt drie te staan; ik zal u dat voorlezen:
“Een richtlijn om actie te ondernemen tegen sloepen of gezonken schepen en bemanningsleden die op zee ronddrijven zou om psychologische redenen nauwelijks voor U-bootbemanningen aanvaardbaar zijn want dat zou indruisen tegen de innerlijke gevoelens van alle zeelieden. Een dergelijke richtlijn kan alleen maar worden overwogen wanneer daardoor een doorslaggevend militair succes zou kunnen worden behaald.”
Admiraal, u hebt zelf herhaaldelijk gesproken over de hardheid van oorlog. Bent u niettemin van mening dat psychologisch gezien, van U-bootbemanningen niet kon worden verwacht een dergelijke order uit te voeren? En waarom?
DÖNITZ: Wij U-bootmannen wisten dat we een zeer harde strijd moesten voeren tegen de grote maritieme machten. Voor deze zee-oorlog had Duitsland slechts haar U-boten ter beschikking. Daarom heb ik vanaf het begin –al in vredestijd- de U-bootbemanningen opgeleid in een geest van zuiver idealisme en patriotisme. Dat was noodzakelijk en ik zette die opleiding voort gedurende de hele oorlog en ik ondersteunde die door zeer nauwe persoonlijke contacten met de mannen op de bases. Het was nodig een hoog moreel te bereiken, een grote strijdlust want anders zouden de hevige strijd en de enorme verliezen, zoals op de grafiek aangegeven, geestelijk onmogelijk te dragen zijn geweest. Maar ondanks deze hoge verliezen, hebben wij de strijd voortgezet, omdat het zo moest zijn; en we maakten onze verliezen goed, we vulden keer op keer onze verliezen aan met vrijwilligers, enthousiaste vrijwilligers met een grote morele kracht, juist omdat het moreel zo hoog was. En ik zou nooit, zelfs niet in de periode van onze zwaarste verliezen, hebben toegestaan dat deze mannen een bevel zouden krijgen dat onethisch was of dat hun strijdgeest kon aantasten; nog minder zou ik ooit zelf een dergelijke order hebben gegeven want ik stelde mijn volledige vertrouwen in dat hoge moreel en probeerde dat te handhaven.
Dr. KRANZBÜHLER: U zei dat het U-bootpersoneel werd aangevuld met vrijwilligers, niet waar?
DÖNITZ: We hadden bijna uitsluitend vrijwilligers.
Dr. KRANZBÜHLER: Ook tijdens de periode van de grootste verliezen?
DÖNITZ: Ja, zelfs in de periode van de hoogste verliezen, de periode waarvan iedereen wist dat hij deel zou nemen aan twee missies en dan sneuvelen.
Dr. KRANZBÜHLER: Hoe hoog waren uw verliezen?
DÖNITZ: Volgens mijn herinnering bedroegen onze verliezen 640 of 670 boten.
Dr. KRANZBÜHLER: En bemanningen?
DÖNITZ: Alles bijeen bestond het U-bootwapen uit 40.000 man. Van deze 40.000 kwamen er 30.000 niet terug en van deze 30.000 werden er 25.000 gedood en slechts 5.000 gevangen genomen. Het merendeel van de U-boten werd vanuit de lucht vernietigd in dat onmetelijke zeegebied, de Atlantische Oceaan waar redding uit den boze was.
Dr. KRANZBÜHLER: Meneer de President, ik kom nu aan een nieuw onderwerp toe. Is dit een gunstig moment voor een schorsing?
(de zitting werd geschorst tot 14.00 uur.)
.