Dr. KRANZBÜHLER: Met goedvinden van het Tribunaal roep ik getuige Admiraal Dönitz op.
(Beklaagde Dönitz gaat naar de beklaagdenbank.)
De PRESIDENT: Wilt u uw volledige naam zeggen?
KARL DÖNITZ (Beklaagde):
Karl Dönitz.
De PRESIDENT: Wilt u mij deze eed nazeggen: "Ik zweer bij God, de Almachtige en de Alwetende dat ik de zuivere waarheid zal spreken en niets zal verzwijgen of toevoegen."
(De beklaagde herhaalt de eed in het Duits.)
De PRESIDENT: Neemt u plaats.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, u bent beroepsofficier sinds 1910?
DÖNITZ: Ik ben sinds 1910 beroepssoldaat, officier sinds 1913.
Dr. KRANZBÜHLER: Ja. Tijdens de wereldoorlog, de Eerste Wereldoorlog diende u bij het U-boot wapen?
DÖNITZ: Ja, vanaf 1916.
Dr. KRANZBÜHLER: Tot aan het einde van de oorlog?
DÖNITZ: Tot aan het einde van de oorlog.
Dr. KRANZBÜHLER: Na de Eerste Wereldoorlog, wanneer kwam u weer in contact met de onderzeedienst?
DÖNITZ: Op 27 september 1935 werd ik bevelvoerend officier van het U-boot flottille Weddigen, het eerste Duitse U-boot flotille na 1918. Ter voorbereiding op dat commando, dat wil zeggen in september 1935, verbleef ik een paar dagen in Turkije om daar aan boord van een U-boot te gaan en een gat vanaf 1918 op te vullen.
Dr. KRANZBÜHLER: Dus van 1918 tot 1935 had u niets met U-boten te maken?
DÖNITZ: Nee, helemaal niets.
Dr. KRANZBÜHLER: Wat was uw rang toen u in 1935 weer bij de onderzeedienst ging?
DÖNITZ: Ik was toen Fregattenkapitän.
Dr. KRANZBÜHLER: Waaruit bestond het Duitse U-boot wapen in die tijd?
DÖNITZ: Het U-boot flotille Weddigen, waarvan ik bevelhebber was geworden, bestond uit drie kleine boten van 250 ton elk, de zogenaamde "Einbaume". Daarnaast waren er zes iets kleinere boten die van een onderzeebootschool waren, die niet onder mijn bevel stond, voor oefendoeleinden. Er waren misschien nog zes van deze kleine boten in de vaart en in onderhoud.
Dr. KRANZBÜHLER: Wie informeerde u over die post van bevelhebber van dat U-boot flotille?
DÖNITZ: Admiraal Raeder.
Dr. KRANZBÜHLER: Gaf Admiraal Raeder u bij die gelegenheid bevel dat het U-boot wapen voorbereid moest worden op een specifieke oorlog?
DÖNITZ: Ik kreeg slechts bevel dat gat vanaf 1918 op te vullen, om de boten voor het eerst te oefenen in kruisvaart, duiken en schieten.
Dr. KRANZBÜHLER: Bereidde u de U-boten voor op een oorlog tegen koopvaardijschepen?
DÖNITZ: Ja, ik instrueerde de commandanten hoe te handelen wanneer zij een koopvaarder aanhielden en ik gaf iedere commandant ook een passend tactisch bevel.
Dr. KRANZBÜHLER: Bedoelt u te zeggen dat de voorbereiding op oorlog tegen koopvaarders een voorbereiding op oorlog was volgens het Reglement Oorlogsbuit?
DÖNITZ: Ja.
Dr. KRANZBÜHLER: Dat wil zeggen, de voorbereidingen betroffen het aanhouden van schepen aan de oppervlakte?
DÖNITZ: De enige instructie die ik gaf met betrekking tot de strijd tegen de koopvaarders was een instructie hoe de U-boot moest handelen bij het aanhouden en onderzoeken van koopvaarders, het bepalen van de bestemming en zo. Later, ik meen in 1938 toen het ontwerp voor het Reglement Oorlogsbuit werd opgesteld gaf ik dit aan de flotilles door ter instructie aan de commandanten.
Dr. KRANZBÜHLER: U ontwikkelde een nieuwe tactiek voor U-boten die bekend werd onder de naam Roedeltactiek. Wat hield deze tactiek in en betekende het iets in de strijd tegen koopvaarders volgens het Reglement Oorlogsbuit?
DÖNITZ: Duikboten van alle marines hadden tot dan toe individueel geopereerd, in tegenstelling tot alle andere klassen van schepen die door tactische samenwerking betere resultaten probeerden te behalen. De ontwikkeling van de Roedeltactiek was niets anders dan breken met het principe van individuele actie van iedere U-boot en een poging U-boten in te zetten op dezelfde manier als andere klassen van oorlogsschepen; gezamenlijk. Zo'n methode van collectieve actie was natuurlijk nodig wanneer een formatie moest worden aangevallen, zij het een formatie oorlogsschepen, dat wil zeggen meerdere oorlogsschepen samen, zij het een konvooi. Deze Roedeltactiek had daarom niets te maken met de strijd tegen de koopvaarders volgens het Reglement Oorlogsbuit. Het is een tactische manoeuvre om scheepsformaties aan te vallen en natuurlijk konvooien waar de procedure volgens het Reglement Oorlogsbuit niet kan worden gevolgd.
Dr. KRANZBÜHLER: Kreeg u een missie opgedragen, of werd u zelfs verplicht voorbereidingen te treffen voor een oorlog tegen een specifieke vijand?
DÖNITZ: Een dergelijke algemene opdracht kreeg ik niet. Ik had de opdracht het U-bootwapen zo goed mogelijk te ontwikkelen, dat is de taak van iedere frontlijnofficier van de strijdkrachten van alle naties teneinde voorbereid te zijn op alle noodsituaties van een oorlog. Eenmaal, in 1937 of 1938, in de mobilisatieplannen voor de Marine stond in mijn orders dat in het geval Frankrijk met een aanval op Duitsland onze herbewapening zou proberen te verstoren, het de taak van de Duitse U-boten zou zijn de transportschepen in de Middellandse Zee aan te vallen die uit Noord-Afrika naar Frankrijk vertrokken. Ik hield toen oefeningen in de Noordzee met deze taak in gedachten. Als u mij vraagt naar een duidelijk doel of plan van aanpak; dat was voor zover ik mij herinner de enige opdracht die ik in dat verband van de Staf Marineoperaties ontving. Dat gebeurde in 1936 of 1937. Volgens mijn herinnering was dat plan opgesteld in het geval de herbewapening van Duitsland, destijds nog onbewapend, door een of andere maatregel zou worden verstoord.
Dr. KRANZBÜHLER: Was in het jaar 1939 het Duitse U-bootwapen technisch en tactisch eigenlijk wel voorbereid op een oorlog tegen Engeland?
DÖNITZ: Nee. In de herst van 1939 beschikte het Duitse U-bootwapen over zo'n 30 of 40 operationele boten. Dat betekent dat er op ieder moment ongeveer een/derde van kon worden ingezet op operaties. Gezien de harde werkelijkheid leek de situatie later veel slechter. Er was bijvoorbeeld een maand waarin we maar twee boten op zee hadden. Met dit kleine aantal boten was het natuurlijk alleen maar mogelijk om speldenprikken uit te delen aan een grote maritieme mogendheid als Engeland. Dat we bij de Kriegsmarine niet voorbereid waren op een oorlog tegen Engeland kan naar mijn mening het best en duidelijkst worden afgeleid uit het feit dat aan het begin van de oorlog de bewapening of de Kriegsmarine drastisch moest worden veranderd. Het was de bedoeling geweest om een homogene vloot, die in aantal veel kleiner was dan de Britse te vormen die natuurlijk niet in staat was een oorlog tegen Engeland te voeren. Dit programma voor het vormen van een homogene vloot moest worden verlaten toen de oorlog tegen Engeland begon; alleen die grote schepen die bijna klaar waren, werden afgebouwd. Al het andere werd opgeheven of geschrapt. Dat was nodig om bouwcapaciteit voor U-boten vrij te maken. En dat verklaart ook waarom in deze laatste oorlog de Duitse U-bootoorlog pas in het jaar 1942 begon, dat wil zeggen toen de U-boten waarvoor aan het begin van de oorlog een bouwopdracht was gegeven, klaar waren voor actie. Sinds de vredestijd, dat is in 1940, kon het vervangen van U-boten de verliezen nauwelijks bijhouden.
Dr. KRANZBÜHLER: De Aanklager heeft herhaaldelijk het U-bootwapen als een wapen van agressie bestempeld. Wat zegt u daarop?
DÖNITZ: Ja, dat is waar. De U-boot heeft natuurlijk tot taak de vijand te naderen en hem met torpedo's aan te vallen. In dat opzicht is de U-boot daarom een wapen van agressie.
Dr. KRANZBÜHLER: Bedoelt u te zeggen dat het een wapen is voor een agressieve oorlog?
DÖNITZ: Agressieve of defensieve oorlog is een politieke beslissing en daarom heeft dat niets te maken met militaire overwegingen. Ik kan een U-boot zeker gebruiken in een defensieve oorlog omdat ook in een defensieve oorlog de schepen van de vijand moeten worden aangevallen. Ik kan de U-boten natuurlijk op precies dezelfde manier gebruiken in een politiek agressieve oorlog. Als men zou concluderen dat marines die over U-boten beschikken een agressieve oorlog voorbereiden dan zouden alle landen –want de marines van alle landen beschikten over duikboten, feitelijk hadden vele marines er veel meer dan Duitsland, twee of drie keer zo veel- een agressieve oorlog voorbereiden.
Dr. KRANZBÜHLER: In uw hoedanigheid van Vlagofficier van het U-bootwapen, had u iets te maken met het voorbereiden van de oorlog als zodanig?
DÖNITZ: Nee, helemaal niets. Mijn taak was de U-boten militair en tactisch voor te bereiden op actie en mijn officieren en manschappen te oefenen.
Dr. KRANZBÜHLER: Deed u voor het begin van deze oorlog suggesties of voorstellen betreffende een oorlog tegen een specifieke vijand?
DÖNITZ: Nee, in geen enkel geval.
Dr. KRANZBÜHLER: Deed u dit nadat de oorlog was begonnen betreffende een nieuwe vijand?
DÖNITZ: Nee, in dat geval ook niet.
Dr. KRANZBÜHLER: De Aanklager heeft documenten overlegd die bevelen bevatten van u aan de U-boten en die dateren van voor het begin van de oorlog. Een bevel voor het stationeren van U-boten in de Baltische Zee en ten westen van Engeland en een bevel van voor de Noorse campagne voor het inzetten van U-boten voor de Noorse kust. Ik vraag u daarom: wanneer werd u als Vlagofficier van het U-bootwapen, of vanaf 1939 als Opperbevelhebber van de U-boten, over bestaande plannen ingelicht?
DÖNITZ: Ik werd door de Staf Marineoperaties pas over plannen ingelicht nadat deze afgerond waren; pas als ik op een of andere manier aan de uitvoering van zo'n plan moest deelnemen en dan alleen wanneer het noodzakelijk was voor een snelle uitvoering van mijn militaire taak.
Dr. KRANZBÜHLER: Laten we het hebben over de campagne tegen Noorwegen, Admiraal. Wanneer hoorde u van het voornemen Noorwegen te bezetten en in welk verband kreeg u die informatie.
DÖNITZ: Op 5 maart 1940 werd ik uit Wilhelmshafen, waar ik mijn hoofdkwartier had, naar Berlijn ontboden, naar de Staf Marineoperaties en bij die bijeenkomst werd ik over de plannen en over mijn taak ingelicht.
Dr. KRANZBÜHLER: Ik toon u nu een aantekening in het Oorlogsdagboek van de Staf Marineoperaties, dat ik bij het Tribunaal zal indienen als bewijsstuk Dönitz nummer 6. Het staat op pagina 8 van het Documentenboek 1.
"5 maart 1940. De Vlagofficier van het U-bootwapen neemt deel aan een vergadering met de Chef Staf Marineoperaties in Berlijn."
"Onderwerp van de vergadering: Voorbereiding op de bezetting van Noorwegen en Denemarken door de Duitse Wehrmacht."
Is dat de vergadering die u noemde?
DÖNITZ: Ja.
Dr. KRANZBÜHLER: In het geval van Noorwegen, of in het voorgaande geval, het uitbreken van de oorlog tegen Polen, had u de gelegenheid om na te gaan of de tactische instructies die u aan uw U-boten moest geven leidden tot of moesten leiden tot het voeren van een agressieve oorlog?
DÖNITZ: Nee, ik had noch de gelegenheid, noch zelfs de bevoegdheid om dat te doen. Ik zou willen vragen welke soldaat van welk land, die een of andere militaire opdracht krijgt, het recht heeft om zijn generale staf te benaderen en te vragen om te onderzoeken of te rechtvaardigen of uit die taak een agressieve oorlog kan ontstaan. Dat zou betekenen dat de soldaten ....
De PRESIDENT: Dr. Kranzbühler, het Tribunaal moet zelf op grond van wetten beslissen of deze oorlog een agressieve oorlog is. Wij willen van deze getuige, die zeeman van beroep is, niet horen wat zijn visie is op deze wettelijke kwestie.
Dr. KRANZBÜHLER: Meneer de President, ik geloof dat mijn vraag verkeerd begrepen werd. Ik vroeg Admiraal Dönitz niet of hij deze oorlog al of niet als een agressieve oorlog beschouwde; maar ik vroeg hem of hij als soldaat de mogelijkheid of de taak had te onderzoeken of zijn orders een middel tot een agressieve oorlog konden worden. Hij moet daarom zijn opvatting van zijn taak die hij als soldaat had, geven en niet zijn mening over de vraag of het om een al of niet agressieve oorlog ging.
De PRESIDENT: Hij kan ons vertellen wat zijn eigenlijke taak was, maar hij is hier niet om die zaak voor ons te verdedigen. Hij kan de feiten noemen, en dat heeft hij gedaan.
Dr. KRANZBÜHLER: Moet men, Meneer de President, een getuige ook niet toestaan te zeggen wat voor gedachten hij had of welke hij niet had? Wat ik bedoel is dat de beschuldigingen van de Aanklager hieruit voortvloeien en de beklaagde moet toch de gelegenheid hebben zijn positie met betrekking tot deze beschuldigingen toe te lichten.
De PRESIDENT: We willen het bewijsmateriaal horen. U zult namens hem zijn zaak behandelen op basis van de bewijzen die hij levert. Hij is hier niet om met ons over recht te discussiëren. Dat is niet het onderwrp van de bewijsvoering.
Dr. KRANZBÜHLER: Ik zal hem ondervragen over zijn gedachten, meneer de President.
Admiraal, met betrekking tot de orders die u voor de oorlog aan de U-boten gaf of in verband met de orders die u voor het begin van de Noorse campagne gaf, koesterde u ooit enige bedenkingen of deze tot een agressieve oorlog konden leiden?
DÖNITZ: Ik kreeg als soldaat militaire orders en mijn doel was natuurlijk deze militaire taken uit te voeren. Of het staatsgezag daarmee op politiek gebied een agressieve oorlog voerde of niet, of het beschermende maatregelen waren was niet aan mij om te beslissen, het waren mijn zaken niet.
Dr. KRANZBÜHLER: Als bevelhebber van het U-bootwapen, van wie kreeg u uw orders voor het voeren van een duikbootoorlog?
DÖNITZ: Van de Chef van de SKL, (Seekriegsleitung) de Staf Marineoperaties.
Dr. KRANZBÜHLER: Wie was dat?
DÖNITZ: Grossadmiral Raeder.
Dr. KRANZBÜHLER: Hoe luidden de orders die u aan het begin van de oorlog kreeg, dat wil zeggen begin september 1939 voor het voeren van een duikbootoorlog.
DÖNITZ: Strijd tegen koopvaardijschepen volgens het Reglement Oorlogsbuit, dat wil zeggen, volgens de Overeenkomst van Londen.
Dr. KRANZBÜHLER: Welke schepen kon u op grond van die order zonder voorafgaande waarschuwing aanvallen?
DÖNITZ: Destijds kon ik zonder waarschuwing vooraf alle schepen aanvallen die onder bescherming van marineschepen voeren of luchtdekking hadden. Verder was het mij toegestaan wapengeweld te gebruiken tegen schepen die radioberichten verzonden, de opdracht tot stoppen weerstonden of niet opvolgden, wanneer ze werden aangehouden.
Dr. KRANZBÜHLER: Het lijdt geen twijfel dat een paar weken na het begin van de oorlog, de strijd tegen de koopvaarders heviger werd. Wist u of een dergelijke verheviging was voorgenomen en zo ja, waarom?
DÖNITZ: Ik wist dat de Staf Marineoperaties van plan was, al naar gelang de gebeurtenissen, al naar gelang de tactiek van de vijand, slag met slag te vergelden, zo staat of stond het in de orders, door middel van verhevigde actie.
Dr. KRANZBÜHLER: Wat waren de maatregelen van de vijand en aan de andere kant, wat waren uw eigen ervaringen met de door de vijand genomen maatregelen die leidden tot een verheviging van de strijd?
DÖNITZ: Direct aan het begin van de oorlog ondervonden wij dat alle koopvaarders niet alleen gebruik maakten van hun radio's wanneer geprobeerd werd ze aan te houden maar dat ze onmiddellijk berichten verzonden wanneer ze een U-boot aan de horizon zagen. Het was daarom volkomen duidelijk dat alle koopvaarders samenwerkten met de militaire inlichtingendiensten. Verder ontdekten we, slechts een paar dagen na het begin van de oorlog, dat koopvaarders bewapend waren en hun wapens ook gebruikten.
Dr. KRANZBÜHLER: Welke orders aan Duitse zijde waren het gevolg van deze ervaringen?
DÖNITZ: De eerste order die daaruit voortvloeide was dat koopvaarders die berichten uitzonden als ze werden aangehouden zonder waarschuwing konden worden aangevallen. Er vloeide ook een order uit voort dat koopvaarders waarvan de bewapening duidelijk was herkend, dat wil zeggen waarvan men de bewapening uit Britse publicaties kende, zonder waarschuwing konden worden aangevallen.
Dr. KRANZBÜHLER: Deze order betreffende aanvallen op bewapende koopvaarders werd op 4 oktober 1939 uitgegeven, klopt dat?
DÖNITZ: Dat denk ik.
Dr. KRANZBÜHLER: Verscheen er nog een tweede order, kort daarna, op grond waarvan alle vijandelijke koopvaarders konden worden aangevallen en waarom werd die order uitgegeven?
DÖNITZ: Ik denk dat de Staf Marineoperaties tot deze order besloot op basis van een Britse publicatie waarin werd gemeld dat het bewapenen van koopvaarders nu voltooid was. Bovendien was er op 1 oktober een bericht van de Britse Admiraliteit verschenen dat luidde dat koopvaarders opdracht hadden gekregen, Duitse U-boten te rammen en verder, zoals in het begin al gezegd, dat er niet aan kon worden getwijfeld dat elke koopvaarder een onderdeel was van de militaire inlichtingendienst van de vijand en dat hun radioberichten bij het zien van een U-boot de inzet van oppervlakteschepen of luchtsteun bepaalde.
Dr. KRANZBÜHLER: Kreeg u daar rapporten over van U-boten die werkelijk in gevaar werden gebracht door deze tactiek van de vijandelijke koopvaarders en aangevallen werden door vijandelijke oppervlakteschepen of vliegtuigen?
DÖNITZ: Ja, ik heb in dit verband een groot aantal rapporten ontvangen en omdat de maatregelen van de Duitsers altijd werden genomen vier weken nadat bekend was geworden dat de vijand deze tactieken toepaste, leed ik in de tussentijd zware verliezen –in de periode waarin ik aan de éénzijdige, en voor mij gevaarlijke verplichtingen moest voldoen.
Dr. KRANZBÜHLER: Deze verplichtingen, bedoelt u de verplichting, strijd te voeren tegen koopvaarders volgens het Reglement Oorlogsbuit gedurende de periode waarin de koopvaardijschepen van de vijand hun vreedzame karakter hadden verlaten?
DÖNITZ: Ja.
Dr. KRANZBÜHLER: Protesteerde u later tegen de richtlijnen van de Staf Marineoperaties, die leidden tot een verhevigen van de strijd tegen de koopvaarders of stemde u er mee in.
DÖNITZ: Nee, ik protesteerde er niet tegen. In tegendeel, ik achtte die gerechtvaardigd want anders, zoals ik al heb gezegd, had ik me moeten houden aan een verplichting die eenzijdig was en voor mij ernstige verliezen betekende.
Dr. KRANZBÜHLER: Was deze verheviging van de strijd tegen de koopvaarders door het bevel te vuren op bewapende koopvaarders, en later het bevel om alle vijandelijke koopvaarders aan te vallen, gebaseerd op een eigen oordeel van de Staf Marineoperaties of was het een gedwongen maatregel?
DÖNITZ: Deze maatregel was, zoals ik al eerder zei, geheel afgedwongen. Als koopvaarders bewapend zijn en die wapens gebruiken, als ze berichten verzenden om bescherming op te roepen, dan dwingen ze de U-boot te duiken en zonder waarschuwing aan te vallen. Diezelfde afgedwongen maatregel, in de gebieden waar wij patrouilleeerden gold ook voor Britse onderzeeërs en gold op precies dezelfde manier voor Amerikaanse en Russische duikboten.
Dr. KRANZBÜHLER: Als aan de ene kant een koopvaarder een bericht uitzendt en het vuur opent en aan de andere kant de duikboot om die reden zonder waarschuwing aanvalt, welke partij is volgens u in het voordeel bij deze situatie; de koopvaarder of de duikboot?
DÖNITZ: In een zeegebied waar de vijand niet voortdurend met schepen of vliegtuigen patrouilleert is, net zoals langs de kust, de duikboot in het voordeel. Maar in alle andere gebieden zet het schip haar hoofdbewapening in tegen de duikboot en de duikboot is daardoor gedwongen, dat schip als een oorlogsschip te beschouwen, hetgeen betekent dat de U-boot onder water moet gaan en haar snelheid verliest. Daarom ligt in alle zeegebieden, met uitzondering van kustwateren waar voortdurend kan worden gepatrouilleeerd, het voordeel van de wapens bij de koopvaarder.
Dr. KRANZBÜHLER: Bent u van mening dat de orders van de Staf Marineoperaties, als gevolg van maatregelen door de vijand, werkelijk binnen de grenzen bleven van wat militair noodzakelijk was of gingen die orders verder dan dat?
DÖNITZ: Die bleven zeker binnen de grenzen van wat noodzakelijk was. Ik heb al uitgelegd dat de volgende stappen altijd geleidelijk en na grondige bestudering door de Staf Marineoperaties werden genomen. Deze nauwkeurige bestudering kan ook ingegeven zijn door het feit dat om politieke redenen elke onnodige verheviging van de strijd in het Westen moest worden voorkomen.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, de orders die we hebben genoemd waren destijds alleen gebaseerd op Duitse ervaringen en zonder nauwkeurige kennis van de orders die aan Britse zijde werden uitgegeven. Ik wil u die orders nu voorleggen, we hebben er gegevens over op grond van een besluit van het Tribunaal, en ik zou u willen vragen of deze individuele orders overeenkomen met uw ervaringen of dat ze ervan verschillen. Ik dien de orders van de Britse Admiraliteit in als bewijsstuk Dönitz-67. Het staat op pagina 13 van Documentenboek 3. Zoals u weet, dit is het Handboek van de Britse Marine uit 1938 en ik vestig uw aandacht op pagina 164, de alinea over het rapporteren van de vijand.
DÖNITZ: Er staat hier geen paginannummering.
Dr. KRANZBÜHLER: Het is D.M.S. 3-1-55, de alinea betreffende radio. De kop luidt: "Het rapporteren van een vijand."
DÖNITZ: Ja.
Dr. KRANZBÜHLER: Ik zal u de alinea voorlezen:
"Zogauw de kapitein van een koopvaardijschip zich realiseert dat een waargenomen schip of vliegtuig een vijand is, is het zijn eerste en belangrijkste taak aard en positie van de vijand per radio te melden. Zo'n onmiddellijke melding kan een middel zijn om niet alleen het eigen schip te beschermen, maar ook vele andere: onze oorlogsschepen of vliegtuigen kunnen daardoor de gelegenheid krijgen, de aanvaller te vernietigen, een gelegenheid die zich anders niet zou kunnen herhalen."
Er staan nog meer bijzonderheden, die ik niet zal voorlezen, over de manier en de methode, wanneer en hoe deze radioboodschappen moeten worden verzonden. Komt deze order overeen met uw ervaringen?
DÖNITZ: Ja. In deze order staat niet alleen een richtlijn een bericht te versturen wanneer het schip door een U-boot wordt aangehouden –alleen dat al zou volgens internationale wetgeving de U-boot het recht geven, wapengeweld tegen het schip te gebruiken- maar bovendien wordt gesteld dat zogauw een vijandelijk schip in zicht komt dit bericht moet worden verzonden zodat marineschepen op tijd kunnen aanvallen.
Dr. KRANZBÜHLER: Deze order is dus in overeenstemming met de ervaringen die onze U-boten gemeld hebben?
DÖNITZ: Volkomen.
Dr. KRANZBÜHLER: Ik vestig nu uw aandacht op alinea D.M.S. 2-VII op pagina 165, de alinea over het openen van het vuur:
"Voorwaarden waaronder het vuur mag worden geopend:"
"(a) Tegen vijanden die handelen volgens internationale wetgeving. Omdat de bewapening alleen bedoeld is voor zelfverdediging, mag die alleen maar worden gebruikt tegen een vijand die duidelijk van plan is de koopvaarder te veroveren of tot zinken te brengen. Bij het uitbreken van oorlog moet ervan worden uitgegaan dat de vijand zal handelen volgens internationale wetgeving en het vuur dient daarom pas te worden geopend wanneer hij duidelijk heeft gemaakt dat hij van plan is te proberen het schip te veroveren. Zogauw het duidelijk is dat weerstand zal moeten worden geboden om verovering te voorkomen moet het vuur onmiddellijk worden geopend."
"(b) Tegen vijanden die in tegenstrijd met internationale wetgeving handelen. Als de oorlog voortduurt en het helaas duidelijk wordt dat de vijand in tegenstrijd met internationale wetgeving een beleid voert van het zonder waarschuwing aanvallen van koopvaarders, dan is het toegestaan het vuur op een vijandelijk schip, duikboot of vliegtuig te openen zelfs al voor het een aanval heeft ingezet of om overgave gevraagd wanneer door zo te handelen het de vijand belet wordt een gunstige aanvalspositie in te nemen."
Zijn deze orders, dat wil zeggen, orders a en b in overeenstemming met de opgedane ervaringen?
DÖNITZ: In de praktijk kan er geen onderscheid worden gemaakt tussen order a en order b. Ik zou in dit verband willen wijzen op D.M.S. 3-III, pagina 167 onder IV, dat is de laatste alinea van het genoemde nummer.
Dr. KRANZBÜHLER: Een moment, bedoelt u "(b)-V"?
DÖNITZ: Er staat hier "(b)-IV". Er is .....
Dr. KRANZBÜHLER: Dat staat niet in de stukken, Meneer de President.
DÖNITZ: "Op schepen voorzien van een defensieve bewapening, open het vuur om de vijand op afstand te houden" –dat is (b)-IV- "als u meent dat hij duidelijk van plan is het schip te veroveren en dat hij zo dicht nadert dat uw kansen op ontsnapping in gevaar worden gebracht." Dat betekent dus dat zo gauw een schip een U-boot peilt, waarvan in oorlogstijd moet worden aangenomen dat hij een reden heeft om daar te zijn, het schip te veroveren, dan zal het schip voor haar eigen verdediging het vuur openen zodra het binnen bereik is, dat wil zeggen wanneer de U-boot binnen het bereik van haar wapens is gekomen. Het schip, haar wapens gebruikend voor offensieve actie, kan op geen enkele andere wijze handelen.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, gedroegen de bewapende koopvaarders zich dus op de manier zoals u beschreven heeft, dat wil zeggen, openden ze werkelijk het vuur zogauw een U-boot binnen bereik kwam?
DÖNITZ: Ja. Al in, voor zover ik mij herinner, het eerste verslag van een U-boot daarover kwam op 6 september 1939 binnen.
Dr. KRANZBÜHLER: Bij deze order vinden we echter een supplement onder AMS 1-118, gedateerd 13 juni 1940, op pagina 165 en dit luidt:
"Onder verwijzing naar D.M.S. deel 1, artikel 53 wordt het nu als vaststaand beschouwd dat de vijand bij duikboot- en luchtoperaties een beleid voert van het zonder waarschuwing aanvallen van koopvaardijschepen. Sub b van dit artikel moet daarom geacht worden van kracht te zijn.
Dat betekent dus dat van de order die we eerder hebben gelezen, "b" werd geacht pas in werking te zijn vanaf 13 juni 1940. Bedoelt u te zeggen dat u in feite daarvoor al, vanaf het eerste begin, handelde in overeenstemming met order b?
DÖNITZ: Ik heb al verklaard dat er praktisch geen verschil bestaat tussen gebruik van offensieve of defensieve bewapening door een schip tegen een U-boot, dat is een zuiver theoretisch onderscheid. Maar zelfs wanneer men daartussen onderscheid zou maken was het rapport van Reuter, ik meen gedateerd op 9 september dat abusievelijk vermeldde dat we een ongelimiteerde duikbootoorlog voerden, opgesteld om kapiteins van schepen te informeren dat order b nu van kracht was.