Dr. SAUTER: Dr. Sauter namens Beklaagde Funk.
Meneer de President, afgelopen zaterdag, toen ik door ziekte verhinderd was de zitting bij te wonen, werd de vraag gesteld in welke volgorde de verdediging van Beklaagden Dr. Funk en Dr. Schacht gevoerd moet worden en de President heeft de wens geuit mijn verklaring over dit onderwerp zou spoedig mogelijk aan te horen. Ik heb de zaak met mijn cliënt en de raadsman van Dr. Schacht besproken en heb ermee ingestemd en stel dus voor de verdediging van Beklaagde Dr. Schacht het eerst te voeren en dat de zaak van Beklaagde Schacht, om redenen van duidelijkheid moet volgen nadat de bewijsvoering van Beklaagde Schacht is voltooid. Ter informatie van het Tribunaal wilde ik u hierover inlichten. Ik dank u.
De PRESIDENT: Ja zeker.
Mr. DODD: Geacht Tribunaal, ik wil uw aandacht vestigen op het feit dat met betrekking tot de documenten voor Beklaagde Schacht, wij onze gesprekken met Dr. Thoma over een aantal onderwerpen, waarvoor een verhoor voor het Tribunaal vereist is, hebben afgerond. We konden het over een aantal ervan niet eens worden en, zoals ik gisteren heb gezegd, zijn we bereid gehoord te worden over de uitlatingen van Dr. Schacht.
De PRESIDENT: Heel goed, we zullen er een tijdstip voor bepalen. Nu, Dr. Kauffmann.
Dr. KAUFFMANN: Meneer de President, ik ga nu beginnen aan de verdediging van Beklaagde Kaltenbrunner met het presenteren van bewijsmateriaal. Ik hoef niet te benadrukken hoe uitzonderlijk moeilijk deze verdediging is, gezien de buitengewone zwaarte van de tegen hem ingebrachte beschuldigingen. Ik ben van plan het bewijsmateriaal op de volgende manier te presenteren: Met toestemming van het Tribunaal zal ik twee korte documenten voorlezen, eerst uit het korte documentenboek; dan zal ik met toestemming van het Tribunaal de beklaagde naar de beklaagdenbank roepen en daarna zal ik een of twee getuigen horen.
De PRESIDENT: Het Tribunaal is van mening dat die manier juist is maar ik wilde uw aandacht vestigen op ...
Dr. Kauffmann, er waren vier getuigen door de Aanklager opgeroepen, Ohlendorff, Hollriegel, Wislicency en Schellenberg – u vroeg eerder al toestemming om de door de Aanklager opgeroepen getuigen Ohlendorff, Hollriegel, Wisliceny en Schellenberg een kruisverhoor af te nemen en het Tribunaal heeft toen bepaald dat zij moesten worden opgeroepen vòòr uw eigen getuigen. Daarom wil het Tribunaal weten of u iemand van hen wenst op te roepen voor een kruisverhoor. Wilt u dat niet?
Dr. KAUFFMANN: Nee. Meneer de President, ik wens Ohlendorf, Wisliceny, Hollriegel, of Schellenberg niet op te roepen.
De PRESIDENT: Prima.
Dr. KAUFFMANN: Mag ik nu deze twee documenten voorlezen? Om te beginnen is daar de beëdigde verklaring van de getuige Dr. Mildner in het documentenboek. Ik vraag u er nota van te nemen. Het is Document Kaltenbrunner-1;
Verklaring Dr. Mildner 1.
De volgende verklaring is van Dr. Hottl.
Mr. DODD: We worden met een nieuw probleem geconfronteerd. Ik denk niet dat deze kwestie zich hier al eerder heeft voorgedaan. De Aanklager heeft een eigen kruisverhoor van deze man, Dr. Mildner (bedoeld is Mildner 2, zie verderop. Vert.) ingediend en we zijn er niet zeker van hoe we nu verder moeten. Moeten we dit kruisverhoor nu overleggen of op een later tijdstip?
De PRESIDENT: Wij zijn van mening dat u het nu moet voorlezen.
Mr. DODD: Prima.
Dr. KAUFFMANN: Meneer de President, mag ik hier iets over zeggen? Dit is de eerste keer dat ik hoor dat Aanklager ook vragen heeft gesteld die door dezelfde getuige zijn beantwoord. Ik denk dat dit het eerste van een dergelijk geval is dat voor het Tribunaal is gebracht.
Zou het niet beter zijn geweest als deze antwoorden mij waren medegedeeld omdat ik al lang geleden mijn verklaring aan Aanklager ter beschikking heb gesteld.
De PRESIDENT: Dat zou zeker gebeurd moeten zijn. Het Tribunaal is van mening dat die antwoorden zeker aan u medegedeeld hadden moeten worden op hetzelfde moment waarop de Aanklager ze ontvangen heeft.
Dr. KAUFFMANN: Moeten die antwoorden niettemin worden voorgelezen? Ik zou er liever formeel tegen willen protesteren en het Tribunaal om een beslissing vragen.
De PRESIDENT: Mr. Dodd, waarom werd die verklaring niet aan Dr. Kauffmann overhandigd?
Mr. DODD: Dit kruisverhoor werd pas gisteren afgenomen en het materiaal was pas vanmorgen klaar. Wij betreuren dat en als het klaar was geweest hadden we het hem natuurlijk overhandigd. Als hij de tijd wil nemen om het door te lezen, hebben wij daar geen bezwaar tegen.
De PRESIDENT: Dr. Kauffmann, onder de gegeven omstandigheden zullen we het voorlezen van dat kruisverhoor uitstellen zodat u het door kunt nemen en als u het juist acht kunt u tegen elke vraag en elk antwoord protesteren en wij zullen de zaak dan overwegen.
Dr. KAUFFMANN: Dank u. Mag ik dan nu het tweede en laatste document voorlezen?
Verklaring Dr. Hottl 1.
De PRESIDENT: Hebt u nog meer documenten?
Dr. KAUFFMANN: Nee.
De PRESIDENT: Wilt u nu de beklaagde oproepen?
Dr. KAUFFMANN: Ja.
(Beklaagde Kaltenbrunner gaat naar de beklaagdenbank.)
De PRESIDENT: Wilt u uw volledige naam zeggen?
ERNST KALTENBRUNNER (Beklaagde):
Ernst Kaltenbrunner.
De PRESIDENT: Wilt u mij deze eed nazeggen: “Ik zweer bij God de Almachtige en Alwetende dat ik de zuivere waarheid zal spreken en niets zal achterhouden of toevoegen; zo waarlijk helpe mij God Almachtig.”
(De beklaagde herhaalt de eed in het Duits.)
De PRESIDENT: U kunt plaats nemen.
Dr. KAUFFMANN: Sinds 1943, gedurende de laatste twee jaar van de oorlog was u hoofd van de SIPO en de SD en hoofd van het RSHA. U bent er zich natuurlijk van bewust dat de beschuldigingen tegen u zeer ernstig zijn. De Aanklager beschuldigt u van het plegen van misdaden tegen de vrede, het meedenken met en steun of deelname aan misdaden tegen het oorlogsrecht en tegen de menselijkheid en tenslotte verbindt de Aanklager uw naam aan de terreur van de
Gestapo en de wreedheden in de
concentratiekampen. Ik vraag u nu, aanvaardt u de verantwoordelijk voor de daden zoals omschreven in de Aanklacht en welke u bekend zijn?
KALTENBRUNNER: In de eerste plaats wil ik voor het Tribunaal verklaren dat ik mij volledig bewust ben van de ernst van de tegen mij ingebrachte beschuldigingen. Ik weet dat de haat van de hele wereld tegen mij gericht is; dat ik –zeker omdat Himmler, Müller en Pohl niet langer in leven zijn- hier en alleen verslag moet doen aan de wereld en aan het Tribunaal. Ik ben me ervan bewust dat ik in deze rechtszaal de waarheid zal moeten vertellen teneinde het Hof en de wereld in staat te stellen volledig te erkennen en te begrijpen wat er zich tijdens deze oorlog in Duitsland heeft afgespeeld en er eerlijk over te kunnen oordelen.
In 1943, dat wil zeggen, twee jaar voor het einde van deze oorlog, werd ik op een post benoemd, een feit dat ik later tot in bijzonderheden zal uitleggen.
Direct aan het begin wil ik verklaren dat ik de verantwoordelijkheid aanvaard voor al het slechte dat werd begaan binnen het kader van dit ambt omdat ik benoemd werd tot hoofd van het RSHA en zover als het onder mijn feitelijk gezag gebeurde, hetgeen betekent dat ik ervan wist of ervan moest weten.
Mag ik mijn raadsman toestemming vragen die vragen te stellen waarmee ik mijn gedachtengang kan bepalen?
Dr. KAUFFMANN: Wilt u in het kort, in grote lijnen, uw loopbaan omschrijven totdat u in het openbare leven trad, en de Oostenrijkse politiek tot aan ongeveer 1934.
KALTENBRUNNER: Ik ben geboren in 1903. Mijn vader en grootvader waren vooraanstaande advocaten; voor de rest ben ik een afstammeling van boeren en landbouwsmeden. Mijn moeder is van eenvoudige afkomst. Ze werd geadopteerd door de Belgische Ambassadeur in Roemenië en heeft daar 25 jaar gewoond. Gedurende mijn jeugd, die ik op het platteland doorbracht bij een gezin dat zeer goed voor mij zorgde, heb ik aan de ene kant de best mogelijke opvoeding genoten, aan de andere kant raakte ik vertrouwd met het leven van eenvoudige mensen. Ik bezocht de lagere school en de middelbare school, behaalde mijn diploma en en ging in 1921 naar de universiteit van Graz. Ik studeerde eerst chemisch-technische wetenschappen aan het Technologisch Instituut maar later, toen mijn vader ernstig ziek uit de oorlog terugkeerde en de mogelijkheid zich voordeed dat ik misschien zijn praktijk zou moeten overnemen, studeerde ik rechten. Ik voltooide deze studie in 1926 met het behalen van de titel Doctor in de Rechten en Politieke Wetenschappen. Ik maakte een moeilijke tijd door. Ik moest mijn eigen kost verdienen en de kosten voor mijn studie. Ik moest werken terwijl ik studeerde en ik werkte twee jaar lang als mijnwerker in de nachtdienst en daaraan heb ik het te danken dat ik de Duitse arbeider veel beter heb leren kennen dan de meeste mensen.
Dr. KAUFFMANN: Wilt u iets korter zijn. Wilt u zo snel mogelijk naar de periode van na 1934 gaan?
KALTENBRUNNER: Na het verlaten van de universiteit moest ik, volgens de Oostenrijkse wet, zeven of acht jaar werken om toegelaten te worden tot het advocaatsexamen; ik werkte daarvan een jaar bij de rechtbank als assisitent en de rest van de tijd op advocatenkantoren in Salzburg en Linz.
Dr. KAUFFMANN: Ik onderbreek u even met een vraag. Is het juist dat u in 1932 Partijlid werd?
KALTENBRUNNER: Ik werd in 1932 lid van de Partij nadat ik enkele jaren lid was geweest van de Onafhankelijke Beweging voor de Bescherming van het Oostenrijkse Thuisland.
Dr. KAUFFMANN: Werd u in dat zelfde jaar lid van de SS?
KALTENBRUNNER: Ik denk dat het eind 1932 was of begin 1933.
Dr. KAUFFMANN: Is het juist dat u al voor 1933, zoals de Aanklager beweert, woordvoerder van een Gau was en juridisch adviseur van een SS afdeling?
KALTENBRUNNER: Die verklaring behoeft enige uitleg. Het is waar dat ik in mijn eigen provincie, de Gau Opper-Oostenrijk, toespraken hield op Nationaal-Socialistische bijeenkomsten maar voornamelijk, eigenlijk uitsluitend- om voor de Anschluss te pleiten. Ik was juridisch adviseur net als elke andere advocaat van welke partij dan ook die in een periode van economische nood bereid is aan het einde van de dag een paar uur juridische informatie en advies te geven aan hen die het nodig hadden, in dit geval waren dat de Nationaal-Socialisten.
Dr. KAUFFMANN: Is het waar dat later, in 1934, de regering Dolfuss u liet arresteren en dat u samen met andere vooraanstaande Nationaal-Socialisten naar het concentratiekamp Kaisersteinbruch werd gestuurd? Wat was daar de reden van?
KALTENBRUNNER: Dat is juist. Ik meen dat ik met betrekking tot dit punt de politieke situatie van Oostenrijk destijds kort moet beschrijven.
De regering was in handen van een groep mensen die zeer weinig steun had onder de bevolking. Er waren twee grote groeperingen die geen deel hadden aan de regering; de eerste de linkse groeperingen, Sociaal-Democraten en Austro-Marxisten, de tweede de Nationaal-Socialisten die destijds maar een kleine groep vormden. De regering zette toen niet alleen de Nationaal-Socialisten maar ook de Sociaal-Democraten en Communisten gevangen in kampen om politieke onrust, voortkomend uit bijeenkomsten of demonstraties te voorkomen. Ik was een van die Nationaal-Socialisten die destijds werden gearresteerd, hun aantal bedroeg ongeveer 1.800.
Dr. KAUFFMANN: Had u nog een conflict met hen? Werd er uiteindelijk een proces wegens samenzwering tegen de regering tegen u aangespannen en werd u daarop ontslagen uit de hechtenis die u was opgelegd? Kunt u in enkele zinnen de reden voor deze gang van zaken noemen?
KALTENBRUNNER: Dat gebeurde veel later. Ik werd in mei 1935 gearresteerd. Ik moet allereerst zeggen dat in de tussentijd de poging van de Nationaal-Socialisten tot een opstand in juli 1934 in Oostenrijk had plaatsgevonden. Deze poging tot een opstand – die helaas ook leidde tot de moord op Dolfuss - werd neergeslagen en gewroken met de strengste maatregelen tegen een groot aantal Nationaal-Socialisten. Een bijzonder zware maatregel was de wet waardoor duizenden Nationaal-Socialisten hun baan of de vergunning voor hun beroep verloren en de noodzaak ontstond een verzoening tot stand te brengen. Ik zou zeggen een verzachting van het beleid van de regering. Dat werd voornamelijk gedaan door twee mannen: Langot, de leider van Opper-Oostenrijk en Reinthaller, een boer en ingenieur. Die verzoeningsactie begon eind 1934 in september of oktober en ik werd gevraagd me erbij aan te sluiten.
Dr. KAUFFMANN: Wilt u zo mogelijk en alstublieft in grote lijnen naar de periode 1938 gaan?
KALTENBRUNNER: Ik was op geen enkele wijze betrokken bij deze poging tot opstand in juli 1934 en daarom werd ik gevraagd deel te nemen aan deze verzoeningsactie. In het kader van die actie eiste de regering zelf dat bepaalde personen contacten zouden onderhouden met de Partijleiders, de SA, de SS en alle organisaties van de toen verboden beweging. Met medeweten en toestemming van de regering en de juiste afdelingen van de politie onderhield ik het contact met de SS.
In mei 1935 werd ik gearresteerd, verdacht van het leggen van illegale contacten met de SS en betrokkenheid bij activiteiten van hoogverraad. Ik bleef zes maanden in hechtenis en werd voor het militaire tribunaal in Wels gedaagd op beschuldiging van hoogverraad. Ik werd echter van deze beschuldiging vrijgesproken omdat de regering zelf toegaf dat mij deze opdracht met haar toestemming was gegeven. Wat overbleef was een lichte straf wegens samenzwering die ik in voorarrest echter al had uitgezeten.
Dr. KAUFFMANN: Hoe nam u deel aan de Oostenrijkse opstand die in maart 1938 plaastvond en hoe nam de SS daaraan deel?
KALTENBRUNNER: Kort na mijn activiteiten in het kader van de Reinthaller-Langot verzoeningsactie kwam ik eerst in contact met kringen rond de Anschluss en later met kringen die ten doel hadden de toestand in Oostenrijk op vreedzame wijze te verbeteren door een programma van evolutie en ontwikkeling en aan de andere kant de pro-Anschluss beweging uit te breiden teneinde ook de regering tot dat idee over te halen.
In 1937 en 1938 probeerde ik in nauwer persoonlijk contact te komen met Seyss-Inquart, later Minister en ik nam zijn politieke opvattingen helemaal over.
Dr. KAUFFMANN: Bent u van mening dat de volksraadpleging in Oostenrijk van april 1938 overeen kwam met de wens van de natie?
KALTENBRUNNER: De volksraadpleging van 10 april 1938 was geheel in overeenstemming met de wens van het Oostenrijkse volk. De uitslag van 99.73 % vòòr Anschluss aan het Duitse Rijk was geheel juist.
Dr. KAUFFMANN: Ter gelegenheid van de Anschluss: is het juist dat u werd bevorderd tot SS-Brigadeführer en leider van een SS afdeling?
KALTENBRUNNER: Ja, maar ik zou eerst het volgende willen toevoegen aan de vraag over de Anschluss: De voorstelling en mening van de Aanklagers zijn volkomen onjuist als ze denken dat het Nationaal-Socialisme destijds in Oostenrijk op enige manier vergeleken kon worden met de ontwikkelingen zoals die al in Duitsland hadden plaatsgevonden. In tegendeel, de ontwikkeling van het Oostenrijkse Nationaal-Socialisme was geheel anders. Het beginpunt was de buitengewone diepe economische depressie in Oostenrijk en daar bovenop de beweging voor de Anschluss, uiteindelijk maakte het Nationaal-Socialisme de Anschluss tot realiteit. Deze weg, van economische depressie via de Anschluss beweging naar het Nationaal Socialisme was de weg van bijna alle Nationaal Socialisten en de ideologie van het Partijprogramma destijds was daar op geen enkele wijze voor verantwoordelijk. Dit moet men nemen zoals het is en ik meen ook dat ik eerst moet zeggen dat in Oostenrijk de Anschluss beweging werd gesteund door het volk; het feit dat de volksraadpleging in de diverse provincies als Tirol of Salzburg in voorgaande jaren – ik geloof tussen 1925 en 1928 - al een uitslag van meer dan 90% van de stemmen ten gunste van de Anschluss had laten zien moet dan in overweging worden genomen.
Al in 1928 hadden de Oostenrijkse Nationale Vergadering en de Oostenrijkse Federale Raad het decreet getekend van de Nationale Vergadering van 1918 waarin stond dat beide organen hadden besloten zich bij het Reich aan te sluiten en dat zij zich niet van deze beslissing af zouden laten brengen.
De PRESIDENT: Dr. Kauffmann, ik denk niet dat u deze onderwerpen met betrekking tot waarom ze voor de Anschluss waren zo uitputtend hoeft te behandelen. Wilt u proberen de getuige zich te laten beperken tot wat minder bijzonderheden en hem verder te laten gaan met de belangrijke punten.
Dr. KAUFFMANN: Ik meende dat beklaagde verantwoordelijk werd gehouden voor zijn deelname aan de wijziging van het regime. Daarom wilde ik hem hierover tenminste enkele woorden voor dit Tribunaal laten zeggen maar ik ben nu bereid van onderwerp te veranderen.
De PRESIDENT: De getuige noemde ons uitslagen van volksraadplegingen van lang voor de Anschluss en dat lijkt ons een volkomen onbelangrijk detail.
Dr. KAUFFMANN: Toen, in september 1938 werd u bevorderd tot SS-Gruppenführer, is dat juist?
KALTENBRUNNER: Ja. Na de Anschluss moest ik de leiding over de Allgemeine SS in Oostenrijk overnemen, namelijk de SS Hoofdafdeling Donau. Destijds was ik bevorderd tot Brigadeführer zonder precies de voorafgaande rangen van SS führer te hebben doorlopen. En ik denk dat het in september was toen ik bevorderd werd tot Gruppenführer zodat mijn rang gelijk werd getrokken met die van alle andere SS sectieleiders in het hele Reich.
Dr. KAUFFMANN: Mag ik u vragen naar uw verdere loopbaan in de SS? Werd u in 1941 benoemd tot Höhere
SS und Polizeiführer (HSSPF) in Oostenrijk?
KALTENBRUNNER: In maart 1938 werd ik lid van de Oostenrijkse regering, dat wil zeggen ik moest de functie van Staatssecretaris voor Veiligheid in Oostenrijk overnemen, die onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken viel. Die Oostenrijkse reging werd in 1941 ontbonden; dat wil zeggen de activiteiten werden beëindigd ten gunste van de bestuursorganen die al in het Reich bestonden. Als gevolg daarvan werd de functie Staatssecretaris voor Veiligheid ook opgeheven en om mij op het zelfde salarisniveau te handhaven werd ik, ik meen in juli 1941 benoemd tot HSSPF.
Dr. KAUFFMANN: En op 30 januari 1943 werd u benoemd tot Chef van de SIPO en de SD, met andere woorden van het zogeheten
Reichssicherheitshauptamt (RSHA). Hoe ging die benoeming in zijn werk. Had u connecties met Himmler? Wat werd er gezegd tussen u en Himmler bij gelegenheid van uw benoeming?
KALTENBRUNNER: Ik moet mijn activiteiten tussen 1941 en 1943, over twee jaar dus, in het kort beschrijven om duidelijk te maken waarom ik naar Berlijn werd geroepen.
De Aanklagers beweren dat ik in Oostenrijk al aan het hoofd van de SIPO stond. In dat opzicht hebben de Aanklagers het mis. In Oostenrijk werden de Staatspolitie en de Recherche, evenals de Veiligheidsdienst centraal aangestuurd vanuit Berlijn en vielen in het geheel niet onder het gezag van Seyss-Inquart, destijds de bevoegde minister en zijn plaatsvervanger Kaltenbrunner. Mijn functie in Oostenrijk als HSSPF – in tegenstelling tot dezelfde functie in het Reich - was daardoor slechts beperkt tot het vertegenwoordigen of leiden van de Allgemeine SS, hetgeen lang niet al mijn tijd in beslag nam.
Gedurende deze twee jaar voerde ik mijn plannen uit met betrekking tot politieke activiteiten en ontwikkelde ik een vrij uitgebreide politieke inlichtingendienst die zich vanuit Oostenrijk uitstrekte tot het zuidoosten. Ik deed dat omdat ik het op de eerste plaats betreurde dat het Reich geen gebruik maakte van tenminste de politieke en economische bronnen, van alle bronnen die Oostenrijk aan het Reich ter beschikking had kunnen stellen en vanwege de ongeëvenaarde kortzichtigheid van het Reich, niet terug te vallen op Oostenrijk’s belangrijkste missie als bemiddelaar met het Zuidoosten. Mijn rapporten werden dus met groeiende interesse in Berlijn ontvangen en omdat Himmler voortdurend door Hitler werd verweten dat zijn inlichtingendienst, die in het Reich door Heydrich werd geleid, onvoldoende gegevens opleverde over politieke resultaten, hij zich acht maanden na Heydrich’s dood gedwongen voelde een man te zoeken die hem kon verlossen van Hitler’s verwijten dat hij geen inlichtingendienst had die de moeite van het vermelden waard was.
Dr. KAUFFMANN: En wat besprak u met Himmler?
KALTENBRUNNER: In december 1942 droeg hij mij op naar Berchtesgaden te komen, waar hij destijds verbleef omdat het Führerhoofdkwartier zich in de buurt bevond, op de
Obersalzberg. Hij vertelde mij eerst over Hitler’s verwijten en eiste dat ik in het Reich een centrale inlichtingendienst oprichtte. We hadden een langdurig gesprek over dit thema met betrekking tot mijn verslaglegging in de voorgaande jaren. Hij was daarna van mening dat de beste oplossing zou zijn wanneer ik het RSHA zou overnemen als overgang naar het oprichten van een dergelijke inlichtingendienst. Ik weigerde dat en gaf hem gedetailleerde redenen, namelijk dat ik in Oostenrijk een kritische houding had gehandhaafd ten opzichte van de algemene ontwikkeling in het Reich, in het bijzonder de interne politieke ontwikkelingen. Ik legde Himmler tot in bijzonderheden uit waarom de Duitsers in Oostenrijk teleurgesteld waren en waar ik het gevaar zag dat diezelfde Oostenrijkers die zich vier jaar eerder enthousiast bij het Reich hadden aangesloten, zich van het Reich af zouden kunnen keren. Ik heb....
Dr. KAUFFMANN: Mag ik u even onderbreken? Het is natuurlijk juist dat u benoemd werd tot hoofd van het RSHA. Probeert u te zeggen dat u de uitvoerende macht niet overnam?
KALTENBRUNNER: Daar kom ik direct op. Maar ik moet nu het eerste gesprek met Himmler beschrijven; het tweede vond twee weken later plaats. Bij die gelegenheid kreeg ik de opdracht, ik bedoel hier de eerste opdracht. Maar ik zou hier willen verklaren – en dat loopt als een rode draad door heel mijn loopbaan tot aan de laatste dagen van de oorlog - dat ik zelfs toen Himmler uitlegde op welke belangrijke punten ik afweek van het Nationaal Socialisme waar het betreft het binnenlands beleid van het Reich, het buitenlands beleid, de ideologie en de schending van wetten door de regering zelf. Ik zei hem in het bijzonder dat het bestuur van het Reich te zeer gecentraliseerd was; dat Oostenrijk felle kritiek had op dat gecentraliseerde systeem, in het bijzonder omdat aan andere landen zoals Beieren een federatieve status was verleend. Ik vertelde hem dat het opstellen van een nieuw Duits strafrecht, op de manier waarop dat gebeurde, verkeerd was en dat het Duitse strafrecht veel te gedetailleerd was. Het Oostenrijkse strafrecht, gebaseerd op een traditie van meer dan honderd jaar was het beste gebleken en internationaal ook erkend. Ik legde hem uit dat de begrippen preventieve hechtenis en
concentratiekampen in Oostenrijk geen instemming vonden maar dat iedere Oostenrijker door een rechtbank wilde worden berecht.
Ik legde hem uit dat in Oostenrijk het antisemitisme zich totaal anders had ontwikkeld en ook een andere aanpak vereiste. Niemand in Oostenrijk, zo zei ik hem, dacht er ook maar aan de grenzen van het antisemitisme, zoals neergelegd in het Partijprogramma, te overschrijden. Ik zei ook dat er in Oostenrijk nauwelijks begrip bestond voor het feit dat de
Neurenberger wetten in dat opzicht uitstegen boven het Partijprogramma. In Oostenrijk heerste sinds 1934 een vreedzaam, geregeld beleid dat Joden toestond te emigreren. Persoonlijke of fysieke vervolging van Joden was geheel onnodig. Ik verwijs naar een document dat zich ergens in het zittingsverslag bevindt. Het is een rapport van het hoofd van de politie in Wenen, gedateerd ik meen december 1939, dat op grond van statistieken bewijst dat tussen meen ik 1934 en 1939 op een totaal van 200.000 Joden er ongeveer de helft naar het buitenland is geëmigreerd. Dat waren de problemen die ik destijds besprak ...
Dr. KAUFFMANN: En wat vertelde Himmler u?
KALTENBRUNNER: En ik vertelde Himmler destijds dat hij heel goed wist dat ik niet alleen geen enkele training had gehad in politiewerk maar dat al mijn activiteiten tot dan toe op het vlak van politieke inlichtingen lagen en dat ik daarom, als ik het RSHA overnam, niet alleen zou weigeren iets te maken te hebben met zulke uitvoerende organen als de
Gestapo en de KRIPO maar dat de taak die hij me opdroeg, namelijk het opzetten en in stand houden van een inlichtingendienst daardoor in feite gehinderd zou worden. Ik zei ook dat Heydrich en ik totaal verschillende personen waren maar dat er ook professionele verschillen bestonden in zoverre dat Heydrich een expert was in politiewerk en ik niet en dat het beleid waarmee hij, Himmler en Heydrich het Reich al in diskrediet hadden gebracht niet door mij voortgezet kon worden. Mijn naam, mijn eer en mijn familie waren mij daarvoor te lief.
Hij stelde me in dat opzicht gerust door te zeggen: “U weet dat Heydrich in 1942 werd vermoord en dat ik zelf, sinds zijn dood” – dit was zes of zeven maanden na Heydrich’s dood - “dit hele departement zelf heb geleid. Dit moet ook doorgaan in zoverre dat ik” – bedoeld is Himmler - “in de toekomst de uitvoerende macht zelf wil behouden. Hiervoor heb ik mijn goed getrainde experts ter beschikking, Müller en Nebe. U hoeft zich er niet mee bezig te houden. U neemt de Inlichtingendienst over, Amt III en Amt IV, als overgang naar uw Inlichtingendienst.”
Ik zei hem destijds dat een inlichtingendienst niet alleen met de SD kon worden opgebouwd. Een inlichtingendienst die tot die tijd vanwege Heydrich zo bekrompen was geweest en die meer en meer gedwongen was uitvoerende taken te verrichten, is per definitie ongeschikt om inlichtingen te verzamelen. Ten tweede vertelde ik hem dat een inlichtingendienst kleiner moest zijn en in het bijzonder vond ik het waanzin om politieke en militaire inlichtingendiensten van elkaar gescheiden te houden. Geen enkel land ter wereld, behalve Duitsland en Frankrijk, heeft een tweevoudige inlichtingendienst opgezet. Ik eiste daarom van hem dat hij eerst een Führerbefehl moest verkrijgen op grond waarvan de inlichtingendienst van de strijdkrachten, die onder het Ambt Abwehr van het
OKW vielen, samengevoegd moest worden met de SD en nieuw personeel zou krijgen dat moest worden geselecteerd en nauwkeurig nagetrokken.
Dr. KAUFFMANN: Ik onderbreek u een moment. Kunt u mij in een zin vertellen of die samenvoeging die u net noemde ook plaatsvond?
KALTENBRUNNER: Ja, dat gebeurde.
Dr. KAUFFMANN: Met Amt IV?
KALTENBRUNNER: Ja ...
Dr. KAUFFMANN: En dan een andere vraag ...
KALTENBRUNNER: ..... de samenvoeging werd een feit door een bevel van Hitler, gedateerd 14 of 15 februari 1944.
Dr. KAUFFMANN: Nu vraag ik u: Na wat u net heeft uitgelegd, heeft Himmler u van die uitvoerende taken ontheven en werd bekend gemaakt aan de afdelingshoofden en anderen binnen het RSHA dat u er op een dergelijke manier van ontheven was? Werd deze ontheffing van de uitvoerende macht duidelijk buiten het departement en zo ja, hoe?
KALTENBRUNNER: Na dit gesprek met Himmler in december 1942 stuurde hij me weg omdat ik onder de voorwaarden die hij me aanbood, namelijk dat de uitvoerende departementen net als vroeger door hemzelf zouden worden geleid, het RSHA niet wilde overnemen. Hij was zo kwaad op mij dat hij me niet eens een hand gaf en gedurende de volgende weken mij zijn verontwaardiging op vele andere manieren liet merken. Tegen midden januari, de 16de of de 18de kreeg ik per telegram opdracht mij op het hoofdkwartier te melden dat inmiddels naar Oost-Pruisen was verplaatst. Ik nam aan dat ik naar het front zou worden overgeplaatst omdat ik hem om een dergelijke overplaatsing had gevraagd. Ik ging naar het hoofdkwartier met mijn volledige frontuitrusting want ik dacht dat ik eindelijk het zelfde lot zou ondergaan als dat van mijn broers en andere mannelijke verwanten. Maar ik had het mis. Hij zei me: “Ik heb met de Führer gesproken en de Führer meent dat een centralisatie en een reorganisatie van de Inlichtingendienst het juiste is om te doen. Hij zal de nodige onderhandelingen met de strijdkrachten openen en u moet deze Inlichtingendienst organiseren en opbouwen. Het blijft echter zo dat ik, met Müller en Nebe de directe leiding zal houden over de uitvoerende diensten.”
Als u me nu vraagt of deze beperking direct duidelijk werd buiten het departement moet ik antwoorden dat er niets bekend werd gemaakt. Daarom heeft de Aanklager formeel gelijk wanneer hij mij ervan beschuldigt: “voor zover het de buitenwereld betreft hebt u nooit een grens getrokken.” Daarop kan ik alleen maar zeggen dat ik meende te kunnen vertrouwen op het woord van mijn toenmalige meerdere. Hij had dat tegen mij gezegd in tegenwoordigheid van Nebe en Müller en had hen persoonlijk bevel gegeven direct contact met hem op te nemen, direct aan hem verslag uit te brengen en direct van hem bevelen te krijgen, net zoals dat gedurende de acht maanden sinds Heydrich’s dood was gebeurd.
Ik stel hier met nadruk dat de speciale opdrachten die aan Heydrich waren gegeven, zoals bijvoorbeeld de opdracht met betrekking tot de Endlösung der Judenfrage, niet alleen mij destijds onbekend waren maar ook niet door mij werden overgenomen. In naam was ik hoofd van het RSHA. Als zodanig beschouwde ik de Inlichtingendienst en de reorganisatie van deze dienst als mijn eigen werkterrein, zoals ik al eerder heb gezegd. De richtlijnen werden door Himmler gegeven maar met betrekking tot zaken van de Gestapo en de KRIPO werden de zaken vaak gedaan in naam van het hoofd van het RSHA, zoals ik veel later ontdekte; dat wil zeggen, namens mij zonder dat ik van die bevelen afwist of ze zag toen ze werden uitgevaardigd. De hoofden van de Gestapo en de KRIPO voerden deze bevelen van Himmler uit, zoals ik heb gezegd, op zo’n manier dat ze ook tekenden met mijn naam als Chef van het RSHA en, zoals ik later misschien tot in bijzonderheden moet uitleggen, bleven ze zo doorgaan met een gewoonte die in Heydrich’s periode overheerste, Heydrich die alle uitvoerende macht in handen had en bevoegdheden kon overdragen aan Müller en Nebe. Maar ik had vanaf het begin die bevoegdheid niet en daardoor kon ik nooit gezag delegeren. Misschien moet ik de verklaring over mijn verantwoordelijkheid in die zin aanvullen door te zeggen dat ik mogelijk niet de nodige voorzorgen heb genomen om duidelijk te maken dat geen enkel bevel van de Gestapo of de KRIPO mijn naam zou dragen. Dat ik mij daar niet voldoende mee bezig hield is Himmler’s fout maar vermoedelijk ook de mijne.
Dr. KAUFFMANN: Ik vestig uw aandacht op de getuigenis van Ohlendorf, Chef van Amt III, hier in deze rechtszaal op 3 januari 1946 afgelegd. Ik leg deze getuigenis kort aan u voor en wilt u er uw commentaar op geven. Deze getuigenis heeft betrekking op de kwestie van de uitvoerende macht. Getuige Ohlendorf zei in antwoord op mijn vraag:
“Als u mij vraagt of Kaltenbrunner zelfstandig actie kon ondernemen moet ik dat bevestigend beantwoorden. Als u dan Müller en Himmler noemt met uitsluiting van Kaltenbrunner moet ik erop wijzen dat volgens de organisatie van het RSHA Müller ondergeschikt was aan Kaltenbrunner en dus waren bevelen van Himmler aan Müller ook bevelen aan Kaltenbrunner en Müller was verplicht Kaltenbrunner daarover in te lichten.” En verder zegt hij:
“Ik kan zeggen dat ik absoluut zeker weet” –ik verwijs naar de uitdrukking die vaak werd gebruikt, namelijk –“tot aan de laatste wasvrouw, Himmler de uiteindelijke beslissing aan zichzelf hield. Of Kaltenbrunner in dit opzicht wel of geen gezag had, daar kan ik niets over zeggen.”
Ik vraag u nu: Zijn de belangrijkste punten uit Ohlendorf’s getuigenis juist?
KALTENBRUNNER: Het behoeft verduidelijking. Hij heeft in zoverre gelijk dat er in de constructie of liever de organisatie van het RSHA sinds Heydrich’s tijd niets was veranderd. Daarom kon hij direct aannemen dat er een officiële weg bestond: Himmler-Kaltenbrunner-Müller. Maar tijdens de vergaderingen, dat wil zeggen wanneer Himmler zijn bevelen gaf, was dat zeker niet het geval. Wat de andere opmerking betreft dat Himmler tot op de laatste wasvrouw de beslissing aan zichzelf hield, dat bewijst dat de situatie wel degelijk veranderd was in zoverre dat, in tegenstelling tot de periode Heydrich, ik als medium tussen Himmler en Müller niet actief was zodat bevelen van Himmler rechtstreeks naar Müller gingen.
Dr. KAUFFMANN: Ik kom nu aan de afzonderlijke beschuldigingen die door de Aanklager zijn ingediend en leg eerst aan u voor een document voor uw commentaar, Document 1,38 Bewijsstuk USA-517. Dat wordt nu Kaltenbrunner-3. Dit handelt over de tegen Kaltenbrunner ingebrachte beschuldiging ....
De PRESIDENT: Dr. Kauffmann, heeft dit al een nummer?. U wilt het toch niet nog een nummer geven?
Dr. KAUFFMANN: Goed. Als het niet nodig is, zie ik er graag vanaf.
(hij wendt zich tot de beklaagde.) De vraag hier is allereerst of alle getekende bevelen tot preventieve hechtenis uw naam droegen, het zij gestempeld, hetzij in machineschrift; en de tweede vraag is of u dergelijke orders hebt gegeven –dat wil zeggen, zijn deze orders authentiek- en verder, in het geval beide vragen negatief moeten worden beantwoord of u van deze orders afwist? Wilt u alstublieft commentaar geven op dit document?
KALTENBRUNNER: Ik moet zeggen dat ik nooit van mijn leven één enkel bevel tot preventieve hechtenis heb gezien of ondertekend. Gedurende de verhoren voorafgaand aan het Tribunaal zijn een aantal van dergelijke bevelen, die mijn naam dragen tijdens mijn ondervraging aan mij voorgelegd. Elk van die bevelen droeg die handtekening, dat wil zeggen mijn naam, hetzij in machineschrift hetzij in telexschrift en ik denk in een paar gevallen was het een stempel.
Dr. KAUFFMANN: U zult moeten toegeven dat deze verklaring van u natuurlijk niet erg geloofwaardig is. Het is natuurlijk onzin dat de chef van het departement niet weet dat dergelijke orders met zijn naam ondertekend werden. Hoe verklaart u dit feit, een feit dat blijkt uit de documenten die uw handtekening dragen?
KALTENBRUNNER: Ik was nog niet klaar met mijn uitleg. Ik stelde dat het plaatsen van deze handtekening “Kaltenbrunner” onder bevelen tot preventieve hechtenis alleen maar kon gebeuren vanwege het feit dat het de chef van het departement, Müller deze bevelen ondertekende met de naam van het hoofd van het RSHA zoals hij dat ook al had gedaan onder Heydrich toen hem dat was toegestaan en dat hij bovendien zijn onderafdelingen die opdracht gaf, bijvoorbeeld de sectie preventieve hechtenis. Het mag duidelijk zijn dat hij dat bleef doen tijdens mijn periode want anders zouden deze bevelen nu niet aan mij kunnen zijn voorgelegd. Maar hij heeft mij hierover nooit ingelicht en hij heeft van mij nooit de bevoegdheid gekregen dit te doen. In tegendeel, hier was geen sprake van en aan de andere kant, overbodig want hij stond direct onder Himmler en hij had een volmacht van Himmler, zodat hij ook kon hebben geschreven “Himmler” of “in opdracht van Himmler” of “namens Himmler”. Ik geef toe dat dit een feit blijft waardoor het Tribunaal mij niet zal willen geloven, maar niettemin was het zo en Himmler gaf mij nooit een kans mijn houding op dit punt te bepalen want hij had mij verteld dat ik deze uitvoerende taken niet op mij moest nemen.
Dr. KAUFFMANN: Dit betekent dat u probeert te zeggen dat er feitelijk misbruik werd gemaakt van uw handtekening?
KALTENBRUNNER: Müller had niet het recht die te gebruiken.
Dr. KAUFFMANN: Was het u bekend dat preventieve hechtenis mogelijk was, dat het was toegestaan en dat het zeer vaak werd toegepast?
KALTENBRUNNER: Zoals ik al heb verklaard heb ik het concept preventieve hechtenis al in 1942 met Himmler besproken. Maar ik denk dat ik daarvoor al, bij twee gelegenheden om precies te zijn al een keer met hem en een keer met Thierack over dit onderwerp heb gecorrespondeerd; ik beschouw preventieve hechtenis zoals het in het Reich werd toegepast, als noodzakelijk in het belang van de Staat, of liever gezegd een maatregel die slechts in een klein aantal gevallen gerechtvaardigd werd door een oorlog. Afgezien daarvan heb ik mij altijd uitgesproken tegen dit concept en er altijd tegen geprotesteerd en tegen het toepassen van preventieve hechtenis uit principiële overwegingen en heb vaak steekhoudende juridische argumenten uit het verleden als reden aangevoerd. Bij diverse gelegenheden heb ik over dat onderwerp verslag gedaan aan Himmler en ook aan Hitler. Ik heb op een bijeenkomst van openbare aanklagers –ik denk dat het in 1944 was- in het openbaar mijn standpunt daartegen geuit want ik ben altijd van mening geweest dat de vrijheid van een mens tot zijn hoogste goed gerekend moet worden waarop alleen het vonnis van een rechtbank, stevig verankerd in een grondwet, inbreuk kan maken of hem die vrijheid ontnemen.
Dr. KAUFFMANN: Ik ga nu de gronden voor preventieve hechtenis met u bespreken die in dergelijke orders zijn vermeld. Onder andere de volgende worden als reden opgegeven: activiteiten vijandig voor het Reich; het verspreiden van geruchten rond wreedheden; geweldpleging; werkweigering; religieuze propaganda. Wilt u ons uw standpunt mededelen wat betreft de redenen voor deze bevelen tot preventieve hechtenis? Moeten deze worden aanvaard?
KALTENBRUNNER: Nee, ik beschouw deze gronden voor preventieve hechtenis als verkeerd. Ik kan dat beter tot in bijzonderheden uitleggen. Mijn opvatting is dat al de overtredingen die hier zijn genoemd net zo goed hadden kunnen worden behandeld tijdens processen voor staatsrechtbanken. Om die reden houd ik preventieve hechtenis als zodanig voor onjuist, en nog meer om de redenen die zojuist zijn genoemd.
Dr. KAUFFMANN: Als ik u dus goed begrijp kan ik uw opvatting als volgt samenvatten: u wilt zeggen dat u geen kennis droeg van de bevelen tot preventieve hechtenis, dat u niet de bevoegdheid had die te geven en dat u die niet ondertekend hebt maar omdat deze bevelen door Amt IV waren uitgevaardigd had u ervan af moeten weten. Is deze samenvatting juist of niet?
KALTENBRUNNER: Die is juist.
Dr. KAUFFMANN: We komen nu toe aan een andere beschuldiging die de Aanklager tegen u heeft geuit. De Aanklager beweert dat u de geestelijke vader van of medeplichtige bent aan de misdaden die werden gepleegd toen u als hoofd van de SIPO en de SD burgers liet vermoorden en mishandelen door de zogeheten
Einsatzgruppen. Ik zal u een aantal zinnen voorlezen uit de getuigenis van getuige Ohlendorf hier in de rechtszaal op 3 januari 1946. Ohlendorf legt een voor u bezwarende verklaring af. Ik wil graag dat u commentaar geeft. Ohlendorf zegt met betrekking tot de
Einsatzgruppen:
“Nadat hij zijn ambt aanvaardde moest Kaltenbrunner zich met deze zaken bezig houden en moet dus hebben geweten van de achtergronden van de Einsatzgruppen die onder zijn gezag stonden.”
Met betrekking tot de sieraden die van de geëxecuteerden werden afgenomen gaat hij verder met te zeggen dat die waren verzonden naar het Reichsfinanzministerium of het RSHA en hij verklaart tenslotte dat officieren en manschappen voor deze Einsatzgruppen uit het hogere personeel van de Gestapo werden geselecteerd en slechts voor een klein percentage uit de SD. Wat hebt u te zeggen als antwoord op de vraag of u wel of niet op de hoogte was van het bestaan of de betekenis van deze Einsatzgruppen?
KALTENBRUNNER: Ik had geen idee van het bestaan van Einsatzgruppen zoals Ohlendorf dat beschrijft. Later hoorde ik van hun bestaan maar dat was vele maanden later. Met betrekking tot dit punt wil ik het volgende opmerken: Het is aan het Tribunaal bekend uit Ohlendorf’s getuigenis en uit een besluit van Hitler en Himmler dat hier is besproken dat er bevelen zijn gegeven voor het ombrengen van mensen. Deze Einsatzkommandos zijn tijdens mijn ambtsperiode nooit gereorganiseerd. Deze Einsatzkommandos die tot die tijd actief waren geweest werden ook ontbonden of onder ander bevel geplaatst voordat ik die functie overnam. Ik weet niet of getuige Ohlendorf hier heeft verklaard wanneer precies hij van zijn Einsatzkommando terugkeerde.
Dr. KAUFFMANN: 1942.
KALTENBRUNNER: Dat is voordat ik in functie kwam. De Einsatzkommandos moeten later onder bevel van de HSSPF in de bezette gebieden zijn geplaatst of wat waarschijnlijker is, onder bevel van het hoofd van de antipartizanen eenheden. Ik kan uw vraag niet nauwkeurig beantwoorden want ik heb als gevolg van mijn gevangenschap gedurende een jaar niet de mogelijkheid gehad om het organisatieschema weer te bestuderen.
U vroeg me denk ik ook of het mij bekend is dat sieraden die van geëxecuteerde personen waren afgenomen naar mijn departement werden gestuurd of het Reichsfinanzministerium. Ik weet niets van dergelijke zendingen maar ik weet dat Himmler aan iedereen bevel had gegeven –niet alleen aan de SIPO maar ook aan andere organisaties in de bezette gebieden zoals gemeentepolitie, antipartizanen eenheden of afdelingen van de strijdkrachten die onder zijn bevel stonden- dat al zulke eigendommen moesten worden overgedragen aan het Reichsfinanzministerium.
Dr. KAUFFMANN: Waren deze Einsatzgruppen het resultaat van een bevel van Himmler of van een bevel van het RSHA?
KALTENBRUNNER: Dat kan alleen maar het gevolg van een bevel van Hitler zijn.
Dr. KAUFFMANN: U zei net dat u in de loop van de tijd hoorde van het bestaan en het belang van deze Einsatzgruppen. Kunt u precies zeggen op welke datum u deze kennis kreeg?
KALTENBRUNNER: Ik neem aan dat dit was op het moment waarop ik in november 1943 mijn eerste audiëntie bij Hitler had, of misschien de volgende dag toen ik verslag uitbracht aan Himmler.
Dr. KAUFFMANN: 1943?
KALTENBRUNNER: Ja.
Dr. KAUFFMANN: Als u destijds kennis had van de Einsatzgruppen en hun betekenis dan rijst de vraag wat uw opvatting daarover was en in het geval dat u ze veroordeelde, wat deed u om die afgeschaft te krijgen? Had u daar een mogelijkheid voor of niet?
KALTENBRUNNER: Ik zei eerder dat er op mijn bevel of onder mijn leiding nooit een Einsatzkommando is gevormd. Het bestaan en de eerdere activiteiten van zulke Einsatzkommandos werden mij pas bekend laat in de herfst van 1943 en ik wist dat ik het misbruik van deze mannen die onder het RSHA vielen moest tegengaan. Ik meen dat ik op 13 september Hitler ontmoette bij gelegenheid van een bezoek van Mussolini die toen net bevrijd was. Mijn poging om hem te spreken faalde echter vanwege dit staatsbezoek. In november, nadat Himmler het herhaaldelijk had uitgesteld, moest ik weer naar het hoofdkwartier om verslag uit te brengen over mijn activiteiten tot dan toe. En bij die gelegenheid sprak ik met de Führer over de feiten rond de Einsatzkommandos die mij bekend waren geworden; en niet alleen daarover maar ik had ook de eerste kans om hem te benaderen over de hele Jodenkwestie en over de bevelen die door hem en door Himmler waren gegeven tegen de Joden en die mij toen ook bekend waren geworden. Ik zou echter een uitvoerige verklaring over dit onderwerp willen afleggen als u dit onderwerp tot in bijzonderheden met mij wilt behandelen.
Dr. KAUFFMANN: Ik leg nu over .....
KALTENBRUNNER: Ik zou alleen willen toevoegen dat de Einsatzkommandos wat mij betrof niet langer in beeld waren want het hele personeel was betrokken bij gevechten tegen partizanen of viel onder de HSSPF op dezelfde dag meen ik waarop ik mijn ambt in Berlijn aanvaardde. Ik kan me goed herinneren dat Von dem Bach-Zalewski op 30 januari 1943 benoemd werd tot hoofd van een antipartizanen eenheid. Dit kan ook de reden zijn voor het feit dat ik geen enkel rapport van een Einsatzkommando zelf onder ogen kreeg.
Dr. KAUFFMANN: Ik kom nu aan een ander document, L-51, Bewijsstuk USA-521. Dit betreft een uitermate belastend document waarop ik uw commentaar wil.
Zutter is de adjudant van de kampcommandant van Mauthausen. Hij zegt met betrekking tot een ....
KALTENBRUNNER: Is deze kopie hetzelfde?
Dr. KAUFFMANN: Ja, die is het zelfde. Hij rapporteert een bevel tot executie van 12 tot 15 Amerikaanse parachutisten die in 1945 gevangen werden genomen. Wilt u het document alstublieft doorlezen en het Tribunaal vertellen of u dit bevel hebt gegeven en of u de bevoegdheid had, een dergelijk bevel uit te vaardigen?
KALTENBRUNNER: Ja. U hebt dit document gisteren al met mij besproken. Daarom weet ik ervan. Ik verklaar dat mij dit incident en dit bevel pas bekend werd toen het mij werd voorgelegd of toen de ondervrager het indiende.
Dr. KAUFFMANN: Kent u Ziereis?
KALTENBRUNNER: Zoals ik al eens heb verklaard heb ik nooit de bevoegdheid gehad op eigen initiatief een zogeheten executiebevel, een doodvonnis dus, te ondertekenen. Afgezien van Hitler had niemand in het Reich die bevoegdheid behalve Himmler en de Reichsjustizminister.
Dr. KAUFFMANN: Met betrekking tot dit punt wil ik opmerken dat de Aanklager ook bevelen tot executie heeft ingediend die de handtekening van Müller droegen. Wilt u daar iets over zeggen?
KALTENBRUNNER: Als een executiebevel Müller’s handtekening droeg kan Müller dat alleen maar getekend hebben op grond van een bevel van Himmler of een vonnis van een rechtbank.
Dr. KAUFFMANN: De suggestie wordt gewekt dat wanneer Müller bevoegd was executiebevelen uit te vaardigen dan moet uw bevoegdheid nog veel ruimer zijn geweest. Is dat juist?
KALTENBRUNNER: Nee, dat is niet waar want Himmler heeft me die bevoegdheid nooit gegeven; de commandostructuur had dat ook onmogelijk gemaakt want na Heydrich’s dood bleef de Gestapo onder Himmler zelfs nadat ik mijn functie aanvaardde.
Dr. KAUFFMANN: Het incident waarnaar in dit document wordt verwezen is van dermate groot belang, in het bijzonder omdat er buitenlandse parachutisten bij zijn betrokken, dat men wel moet aannemen dat het in de hogere regionen in Berlijn bekend zou zijn; dat betekent ook bij het RSHA. Werd u later nooit over die kwestie ingelicht?
KALTENBRUNNER: Ik wil de volgende verklaring toevoegen: Ik ben nooit over dat incident ingelicht.
De PRESIDENT: Bent u klaar met Document L-51?
Dr. KAUFFMANN: Nee, ik ben er nog mee bezig maar ben er zo mee klaar.
De PRESIDENT: Wel, moet u hem dan niet wijzen op het incident zelf waarnaar tegen het einde van het document verwezen wordt, waar staat:
“Betreffende de Amerikaanse militaire missie die in januari 1945 in Slowaaks of Hongaars gebied landde achter het Duitse front,” Het gaat er dan mee verder dat, ik denk de adjudant van het kamp zei: “Kaltenbrunner heeft de executie goedgekeurd. Deze brief was geheim en was getekend: “Kaltenbrunner.”
Ik denk dat u dat aan hem moet voorleggen.
Dr. KAUFFMANN: Ja, zeker. Hij kent het document en ik denk dat hij elk woord in het document kent, maar ik zal het hem nogmaals vragen.
(hij wendt zich tot Beklaagde) Er staat hier:
“Ik schat dat het aantal gevangen genomen personen 12 of 15 is geweest. Ze droegen een Amerikaans of Canadees uniform, bruin-groen van kleur met blouse en baret. Acht tot tien dagen na hun aankomst werd het bevel tot hun executie per radio of telex ontvangen. Standartenführer Ziereis –de kampcommandant- zocht mij op in mijn kantoor en zei: ‘Nu heeft Kaltenbrunner de executie goedgekeurd.’ Deze brief was geheim en droeg de handtekening: Kaltenbrunner. Deze mannen werden daarna ter plaatse geëxecuteerd en hun persoonlijke eigendommen werden door Oberscharführer Niedermeyer aan mij gegeven.” Wilt u hier heel in het kort op ingaan?
KALTENBRUNNER: Er is absoluuut geen sprake van dat dit incident ooit onder mijn aandacht is gebracht of dat het met mijn medeweten plaatsvond. Dit is niet alleen een duidelijke misdaad tegen het oorlogsrecht maar het is in het bijzonder een actie die de meest ernstige politieke gevolgen in het buitenland zou kunnen veroorzaken of wel moest veroorzaken. Zeker, bij een dergelijk incident is er geen sprake van dat Müller of ik zelf, als Müller’s meerdere actie had kunnen ondernemen maar in een dergelijk geval moet er zeer zeker al eerder diepgaand overleg hebben plaatsgevonden tussen Himmler zelf en de Führer.
Men kan verder aannemen dat zeer waarschijnlijk iemand, misschien de voor internationaal recht bevoegde afdeling, over het onderwerp geraadpleegd zou zijn en dat natuurlijk tot een dergelijke actie door de Führer of door Himmler zou zijn besloten. In elk geval zou het een bevel zijn geweest van een van deze twee personen. Maar zelfs dat is mij niet bekend. Als daarom deze man Zutter hier beweert dat het bevel mijn handtekening droeg dan kan dat alleen maar een bevel geweest zijn dat, zoals ik al eerder heb beschreven, abusievelijk mijn naam droeg omdat ik niet de bevoegdheid had, een executiebevel te tekenen. De handtekening moet dus zijn geweest: ‘Himmler’ of ‘op bevel van Himmler, Müller.’
Dr. KAUFFMANN: U schrijft het gebruik van deze handtekening dus ook toe aan misbruik?
KALTENBRUNNER: Nee, ik denk dat het hier helemaal niet om mijn handtekening gaat, maar dat Ziereis had moeten zeggen ‘Himmler.’ Het kan niet worden aangenomen dat Müller op een dergelijke manier met zijn of mijn naam zou hebben getekend.
Dr. KAUFFMANN: We komen nu toe aan een ander onderwerp. Ik verwijs naar Document 1063(b)-PS, Bewijsstuk USA-492; een brief van het RSHA, gedateerd 26 juli 1943. De brief draagt de handtekening: “getekend Dr. Kaltenbrunner” en is gericht aan alle Höhere
SS und Polizeiführer. Dit betreft de oprichting van heropvoedingskampen. Wilt u de brief alstublieft doorlezen? De Aanklager beschuldigt u van het opzetten van heropvoedingskampen. Wilt u uitleggen wat uw echte opvatting was en of die brief van u afkomstig was?
KALTENBRUNNER: Met betrekking tot dit punt moet ik het volgende verklaren: Uit het feit dat mijn naam er met de schrijfmachine onder is gezet trek ik de conclusie dat dit bevel niet aan mij is getoond voordat het werd uitgevaardigd; anders had ik het met de hand ondertekend.
Dr. KAUFFMANN: Weet u van een bevel van Himmler?
KALTENBRUNNER: Voor zover ik mij kan herinneren hoorde ik er pas later van.
Dr. KAUFFMANN: Wat is een heropvoedingskamp? Is dat hetzelfde als een concentratiekamp?
KALTENBRUNNER: Nee, heropvoedingskampen waren kampen waarin mannen werden opgesloten als ze Duitser waren, als ze, ondanks herhaalde herinneringen, de verplichte arbeidsdienst hadden ontdoken, of buitenlandse arbeiders die zonder toestemming hun werkplek hadden verlaten en gearresteerd waren, of arbeiders die tijdens controles in treinen, stations en op wegen waren opgepakt en die geen permanent arbeidscontract hadden. Plaatsing in dergelijke heropvoedingskampen was gewoonlijk voor de duur van 14 tot 56 dagen.
Dr. KAUFFMANN: In deze brief staat dat deze heropvoedingskampen, voor wat betreft bestuur en instructies, onder de Gestapo vielen en verder onder de commandanten van de SIPO en de SD. Wist u hiervan?
KALTENBRUNNER: Een zogenaamde contractbreuk in het Reich of een ontduiken van de verplichte Arbeitsdienst door een Duits staatsburger is een overtreding die in feite net zo goed door een burgerrechtbank had kunnen worden behandeld. Het recht kende er maatregelen voor maar vanwege het enorme aantal arbeiders in het hele Reich –niet alleen Duitsers, waarvan het aantal tussen 15 en 20 miljoen bedroeg, maar ook acht miljoen buitenlandse arbeiders- zou het onmogelijk zijn geweet om honderdduizenden van die processen wegens werkweigering, contractbreuk, of het met opzet verlaten van de werkplek, te beginnen. Het spreekt verder voor zich dat de politieafdelingen lang niet genoeg celcapaciteit hadden om in zulke gevallen korte-termijn straffen op te leggen. Om deze redenen werden heropvoedingskampen opgezet bij de hoofdkwartieren van de Gestapo of de KRIPO.
Dr. KAUFFMANN: Ging u in principe akkoord met de oprichting van dergelijke heropvoedingskampen?
KALTENBRUNNER: Ja, in principe ging ik ermee akkoord hoewel ik zelf geen deel had aan de uitvaardiging van deze order. Ik hoorde er later echter over en beschouwde het als juist gezien het tekort aan arbeiders en de omstandigheden die toen in het Reich overheersten.
Dr. KAUFFMANN: Wist u iets van de behandeling van de geïnterneerden: voor hoelang werden ze in deze kampen geplaatst, wat was hun voedselrantsoen en hoe werden ze te werk gesteld?
KALTENBRUNNER: Zoals ik al zei, deze heropvoedingskampen waren bedoeld om iemand niet langer dan 56 dagen op te sluiten. Zelfs dit was denk ik alleen maar mogelijk als de man al eerder voor drie overeenkomstige overtredingen was veroordeeld. Normaal gesproken, opsluiting in heropvoedingskampen ....
De PRESIDENT: De vraag was of u de toestanden in de kampen kende? U geeft daar geen antwoord op.
Dr. KAUFFMANN: Wilt u alstublieft mijn vraag beantwoorden?
KALTENBRUNNER: Ik meen dat u mij vroeg ......
Dr. KAUFFMANN: Ik vroeg of u iets wist met betrekking tot behandeling, voeding en tewerkstelling van de geïnterneerden in de heropvoedingskampen.
KALTENBRUNNER: Ik weet alleen dat heropvoedingskampen tot taak hadden openbare werken uit te voeren, met andere woorden aanleg van wegen, onderhoud aan spoorwegen in het bijzonder herstel van schade veroorzaakt door luchtaanvallen. Geïnterneerden van heropvoedingskampen werden door de hele bevolking gezien wanneer ze zo tewerkgesteld werden. De indruk die de verschijning van deze geïnterneerden maakte ....
De PRESIDENT: Hij beantwoordt de vraag nog steeds niet.
Dr. KAUFFMANN: Ik stelde u drie duidelijke vragen. Ik wil drie duidelijke antwoorden op deze vragen. Weet u iets van de behandeling, voedselrantsoenen en tewerkstelling. Wist u hier iets van, ja of nee?
KALTENBRUNNER: Met betrekking tot tewerkstelling zei ik ...
Dr. KAUFFMANN: Wist u ervan?
KALTENBRUNNER: Ja, ik wist ervan. De andere twee ken ik niet uit eigen waarneming.
Dr. KAUFFMANN: Brachten ambtenaren van Amt IV ooit hierover verslag aan u uit?
KALTENBRUNNER: Geen ambtenaren van Amt IV, maar dit probleem is natuurlijk herhaaldelijk besproken binnen de eigen politieke inlichtingendienst, namelijk vanwege het gebruik van dergelijke arbeiders voor dringend werk.
Dr. KAUFFMANN: Zag u geen aanleiding om u er in te mengen?
KALTENBRUNNER: Ik zag geen reden om me met deze kampen te bemoeien vanwege enig misbruik want er waren geen gevallen van misbruik van kampbewoners bekend.
Dr. KAUFFMANN: Ik kom nu aan een ander document, Document 2542-PS, Bewijsstuk USA-489. Dit is een verklaring, een beëdigde verklaring van Lindow. Hij stelt dat tot aan het begin van 1943, en op bevel van Himmler, Sovjet-Russisiche politieke commissarissen en Joodse soldaten uit krijgsgevangenenkampen werden gehaald en overgebracht naar concentratiekampen om te worden gefusilleerd. Verder stelt hij dat Müller, het hoofd van Amt IV, dit bevel tot executie had getekend. Als het Tribunaal het wenst zal ik enkele zinnen uit dit document citeren. (Tot de getuige): Wat is uw verklaring met betrekking tot dit document?
KALTENBRUNNER: Dit bevel van Himmler was mij niet bekend en mag ik erop wijzen dat het werd uitgevoerd van 1941 tot 1943, dat betekent in het algemeen gedurende de periode waarin ik niet in Berlijn was.
Dr. KAUFFMANN: Ik ga nu een bijzonder belastende passage voorlezen –alinea 4. Wilt u its zeggen met betrekking tot de vraag of dit rapport over deze feiten ook slaat op de tijd na 1943, of op de tijd voor 1943 of wat u ook maar kunt zeggen over de datum?
KALTENBRUNNER: Ik ken de passage.
Dr. KAUFFMANN: “In de krijgsgevangenenkampen aan het Oostfront waren kleine Einsatzkommandos, geleid door lagere leden vam de Gestapo. Deze Kommandos waren toegevoegd aan de kampcommandant en hadden tot taak die krijgsgevangenen te selecteren en hun namen door te geven aan het bureau van de Gestapo, die op grond van de uitgevaardigde orders moesten worden gefusilleerd.
KALTENBRUNNER: Hierover wil ik ....
Dr. KAUFFMANN: Een moment. Uit alinea twee citeer ik de laatste zin: Deze krijgsgevangenen werden allereerst formeel ontslagen en daarna ter executie naar een concentratiekamp afgevoerd.” Nu vraag ik u: Wat wist u van deze feiten?
KALTENBRUNNER: Ik kende deze feiten niet. Bovendien is het onmogelijk dat ik ervan had kunnen weten, van bevelen die uitgevaardigd waren in 1941 en die, zoals deze getuige zegt, tot het midden van 1943 nog van kracht waren; het is onmogelijk dat om de uitvoering van deze bevelen te voorkomen, ik tijdens de laatste dagen op tijd .....
Dr. KAUFFMANN: Maar het feit kan niet worden ontkend dat er binnen het RSHA een Abteilung IV A 1 bestond, een onderdeel van de Gestapo en dat deze afdeling functioneerde vanaf 1941 tot aan het midden van 1943 en dat die dergelijke bevelen uitvoerde. Men kan zeker aannemen dat ook u ingelicht moet zijn geweest over deze uitzonderlijk ernstige situatie, die onmenselijk was en volgens internationaal recht verboden was, niet waar?
KALTENBRUNNER: Ik ben daar niet over ingelicht.
Dr. KAUFFMANN: Ik kom nu toe aan het onderwerp concentratiekampen en de verantwoordelijkheid van de beklaagde op dat gebied.
De PRESIDENT: De zitting wordt geschorst.
(het Tribunaal werd geschorst tot 14:00 uur).