TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Inleiding

Het verhaal van de Liniecrossers kan niet worden verteld zonder eerst stil te staan bij de geschiedenis van het gebied waarin zij opereerden en van de organisatie(s) waarvan zij deel uit maakten.

De Biesbosch vormde na de bevrijding van Zuid-Nederland door de geallieerden een soort niemandsland tussen bevrijd en bezet gebied. Er was wel Duitse militaire aanwezigheid maar alleen op strategische of bereikbare plaatsen.

Tussen november 1944 en 5 mei 1945 was deze Biesbosch het toneel van honderden tochten met roeiboten en kano’s dwars door de frontlinie, naar bevrijd gebied en weer terug. Deze tochten, voornamelijk vanuit Sliedrecht en Werkendam dienden om inlichtingen en/of passagiers over te brengen, werden ‘crossings’ genoemd.


Het crossersmonument op het Albrechtplein in Sliedrecht. Bron: Jan de Jager

In zijn standaardwerk ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’ wijdt Dr. L. de Jong hier slechts enkele pagina’s aan, maar het is evident dat deze crossings van groot belang zijn geweest. Dit gold voor de geallieerde oorlogsvoering, maar net zo belangrijk was dat de Nederlandse regering in Londen en het Militair Bestuur in Zuid-Nederland een goed beeld kregen van de situatie in het nog bezette Noorden.

Wat in november 1944 begon als een mogelijkheid om door spionage verkregen inlichtingen door de Biesbosch naar bevrijd gebied te brengen, ontwikkelde zich in de maanden daarna tot een geregelde, bijna dagelijkse verbinding. Behalve inlichtingen werden er ook personen vervoerd. Op de heenweg waren dit vooral gestrande geallieerde militairen maar ook koeriers(ters) en anderen wiens komst naar het bevrijde Zuiden gewenst was.

Op de terugweg gingen vanaf februari 1945 behalve wapens, passagiers en berichten, grote hoeveelheden medicijnen mee die in bezet Nederland niet meer voorhanden waren. Dit betrof vooral insuline waarmee veel mensenlevens zijn gered.

De begrippen heen- en terugreis moeten niet te letterlijk worden genomen in die zin, dat de meeste crossers na verloop van tijd vooral vanuit bevrijd gebied gingen opereren.

De bekendste crossers waren die van de Groep Albrecht, die in bezet gebied militaire inlichtingen verzamelde. Zij voerden onder de regie van de Nederlandse militaire inlichtingendienst (het Bureau Inlichtingen) totaal circa 367 crossings uit. Daarnaast waren er ook niet gebonden crossers die ‘Wilde Crossers’ werden genoemd. Zij handelden op eigen initiatief en hadden vaak banden met het verzet in de plaatsen langs de Merwede en in de Alblasserwaard. Deze Wilde Crossers waren er overigens in soorten en maten. Van vergelijkbaar professioneel tot avonturiers die enkel naar bevrijd gebied wilden.

Definitielijst

geallieerden
Verzamelnaam voor de landen / strijdkrachten die vochten tegen Nazi-Duitsland, Italië en Japan gedurende WO 2.

De Biesbosch in oorlogstijd

De Biesbosch, die bestaat uit de Brabantse-, Dordtse- en Sliedrechtse Biesbosch, is na de Sint Elizabethvloed in 1421 ontstaan. Het was een moeilijk doordringbaar gebied vol grienden, rietvelden en wilgenbossen met daartussen waterwegen en kreken. Het gebied ligt globaal tussen de Beneden-Merwede en de Amer en wordt doorsneden door de Nieuwe-Merwede. Deze in de 19e eeuw uitgegraven gekanaliseerde rivier komt samen met Amer uit in het Hollands Diep. De oostelijke grens wordt gevormd door het land van Heusden en Altena met Werkendam in het noorden en Hank in het zuiden.

In de loop der eeuwen zorgde de aanvoer van rivierslib voor nieuwe stukken land en werden er gedeelten van de Biesbosch ingepolderd. Dit was vruchtbare grond die geschikt was voor landbouw en veeteelt en logischerwijs vestigde zich er ook een aantal boeren wiens boerderijen alleen over water bereikbaar waren. Desondanks was het behalve op de grote vaarwegen, voor wie er niet de weg wist, tijdens de bezettingstijd nog steeds een moeilijk begaanbaar gebied. Behalve voor boeren was de Biesbosch ook al eeuwenlang het werkterrein van griendwerkers. Zij sneden riet, biezen, en kapten- en verkochten het rijshout dat o.a. in de waterbouw werd gebruikt.

Na het gereedkomen van de Deltawerken zijn de getijdeverschillen veel kleiner geworden maar in die tijd bedroeg het verschil tussen eb en vloed wel 2 meter waardoor de Biesbosch iedere ongeveer 12 uur volliep en weer leegstroomde.

Tijdens de oorlog werd de Biesbosch al snel een schuilplaats voor onderduikers die daar betrekkelijk veilig waren. De Duitsers en later de Landwacht waagden zich doorgaans niet ver in het gebied en er waren bij dreigend onheil plaatsen genoeg om verder weg te duiken. Deze onderduikers vonden onderdak en werk bij de boeren, maar verbleven ook op arken en in de griendwerkershuisjes die her in der in de Biesbosch te vinden waren. Behalve voor mensen was de Biesbosch ook een goede plek om een aantal binnenvaartschepen te verstoppen waarvan de schippers geen gehoor aan de vordering daarvan door de Duitsers hadden gegeven. Het aantal onderduikers in de Biesbosch zou aan het eind van 1943 ongeveer 300 hebben bedragen.

Behalve Joden, mannen die zich onttrokken aan de Arbeitseinsatz en geallieerde piloten waren er onder de onderduikers ook verzetsmensen die in de Biesbosch voor korte tijd, of langer uit het zicht van de vijand wilden blijven.

Hieruit ontstond in de zomer van 1944 de ‘Commandogroep Biesbosch’ of ‘Biesboschgroep’ (door de Duitsers partizanen genoemd), die terugtrekkende of gedeserteerde Duitse militairen overviel, ontwapende en in een paar verborgen arken en schepen gevangen hield. Na 5 september 1944, ‘Dolle Dinsdag’, trokken veel Duitse militairen alleen of in kleine groepen door de Biesbosch. Zij lieten zich vanuit Drimmelen de Amer overvaren en probeerden zo lopend door polders en over dijkjes Dordrecht of Werkendam te bereiken.

Met hulp van de veerman uit Drimmelen, die door het ophijsen van een mand waarschuwde dat er nieuwe ‘doelwitten’ in aantocht waren, werden de eerste Duitsers rond 10 september 1944 bij het bruggetje van Sint Jan in de val gelokt, gevangen genomen en opgesloten. Eerst in een ark die de Grijze Ark werd genoemd en toen die te klein werd in het motorschip ‘Martha Jacoba’. Later kwam daar ook nog het schip ‘De 8 Gebroeders’ bij. De schepen lagen verborgen tussen het riet in kreekjes bij polder ‘het Ganzennest’.


Het brugje van Sint-Jan zoals dit nog steeds in de Biesbosch te vinden is, de tekst op de plaquette luidt ‘1943-1945 Brugje van Sint-Jan symbool van verzet door onderduikers, hun helpers en line-crossers. Punt van ontwapening 75 vijandelijke soldaten door onderduikcommando’s. Bron: Jan de Jager

Uiteindelijk maakte deze groep waartoe ook enkele gestrande geallieerde piloten behoorden, 75 gevangenen die bij het brugje van Sint Jan of elders in de Biesbosch waren opgepakt. Bij deze overvallen zijn ook doden en gewonden gevallen. Dit betrof vooral Duitsers, maar op 23 september 1944 viel ook er bij het verzet een dodelijk slachtoffer. Chris Hollebrands kreeg, toen zij aantal SS’ers opwachtten, een kogel in zijn hoofd en stierf ter plaatse. Voor de verzorging van de gewonden en andere medische perikelen kreeg de groep hulp van artsen uit de omgeving.

Deze gevangenen bestonden niet alleen uit Duitsers maar uit vrijwel alle nationaliteiten die door nazi-Duitsland waren ingelijfd. Doordat gevangenen genomen SS’ers in de schepen voor onrust zorgden en niet te handhaven waren, werd na het houden van een tribunaal besloten om hen te executeren. Dit zouden er vijf of zes zijn geweest die ter plaatse zijn begraven.

Op 8 oktober 1944 ontsnapte er een Duitse officier. Deze wist wonder boven wonder Werkendam te bereiken en informeerde zijn superieuren over de partizanen en hun schepen met Duitse gevangenen. Vanzelfsprekend zorgde dit binnen de groep voor grote onrust en er werd koortsachtig overlegd wat te doen. Er werden plannen gemaakt om de gevangenen te vergassen of de schepen af te zinken en de gevangenen zo te laten verdrinken. Deze plannen zijn niet uitgevoerd. Veel van deze mannen hadden een christelijke achtergrond en het vermoorden van zoveel mensen konden zij niet met hun geloof of geweten verenigen. Toen dit jaren later in een interview met Piet van den Hoek te sprake kwam, bleek nog steeds zijn opluchting dat deze plannen niet zijn uitgevoerd. Een andere reden om van het moordplan af te zien was de vrees voor ernstige represailles. Men besloot dus af te wachten. De Duitsers ondernamen inderdaad actie. De colonne die vanuit Dordrecht naar de Biesbosch onderweg was, werd echter op de Moerdijkbrug door Britse Spitfires ontdekt en beschoten. De colonne keerde terug en daarna zijn er geen pogingen meer ondernomen om tot diep in de Biesbosch door te dringen.

Net op tijd, toen de toestand op de schepen langzamerhand onhoudbaar begon te worden, werd Drimmelen bevrijd. In de nacht van 5 op 6 november 1944 voeren de twee motorschepen naar Drimmelen waar de 75 gevangenen (en één vrouw die samen met haar Duitse vriend gevangen was genomen) na een riskante tocht werden overgedragen aan het Poolse leger.

Hierna begonnen de crossings, de gehele Biesbosch werd spergebied en tenslotte in januari 1945 grotendeels ontruimd. Kortom, iedereen die zich gedurende die periode in de Biesbosch bevond, had er volgens de Duitsers niets te zoeken en was dus per definitie verdacht.

In de laatste weken van de oorlog vond er in de Biesbosch op de valreep nog een militaire operatie plaats, genaamd ‘Operation Bograt’ (veen- of moerasrat). Er waren geruchten dat de Duitsers bezig waren om zich uit de Biesbosch terug te trekken. Daarop ontstond bij Kapitein André (Jos van Vijlen, over wie later meer) het plan om met 40 verzetsstrijders door de Biesbosch richting Werkendam te trekken en daar het plaatselijk verzet te steunen. Voor de daarvoor benodigde wapens zocht hij hulp bij Major Wall, van 48 RMC (Royal Marine Commando’s) die waren gelegerd tussen Willemstad en Geertruidenberg. Wall’s superieuren vonden het plan echter te weinig onderbouwd, maar 48 RMC besloot zelf om met hulp van enkele Belgische eenheden een paar grote gevechtspatrouilles over de Bergse Maas en de Amer te sturen met als doel zo een aantal dorpen te bevrijden. Als voorbereiding op dit plan trok in de nacht van 20 op 21 april 1945 een verkenningspatrouille bestaande uit elf mariniers van X Troop van 48 RMC met een paar bootjes de Biesbosch in met als opdracht:

  • Onderzoeken of de gebouwen in de polder Steenen Muur nog bezet waren?
  • Zo ja, dan was het de taak om te proberen de daar aanwezige Duitsers krijgsgevangen te maken voor verhoor en daarna terug te trekken.
  • Zo niet, dan moest er een klein gedeelte van de patrouille achterblijven om te controleren of er voor de volgende ochtend nog Duitsers terugkwamen. Vervolgens zouden ze zich daarna ook terugtrekken.

De Steenen Muur bleek inderdaad verlaten, maar toen de patrouille besloot om zich terug te trekken bleken de boten niet op de rendez-vous-plaats te zijn. Doordat een radio beschadigd was geraakt lukte het niet meer om contact met de patrouille te krijgen en was men genoodzaakt voorlopig ter plaatse te blijven. Ondertussen waren er ook enkele Duitsers opgedoken die na een vuurgevecht gevangen werden genomen. De boten waren ook na een nacht op de Steenen Muur nog niet opgedoken en de patrouille besloot zich op te splitsen. Uiteindelijk besloten drie mariniers om te proberen lopend en zwemmend terug te keren naar het hoofdkwartier in Geertruidenberg.

Daar was inmiddels al besloten om de operatie toch vast op te starten en de mariniers trokken in twee LCA’s (Landing Craft Assault) de Biesbosch in met als doel om onder andere Hank te veroveren. Eén LCA raakte in de haven van Geertruidenberg een gezonken schip en dreigde zelf ook te zinken. Al snel ontdekte men dat er overal in het aanvalsgebied veel mijnen lagen en vond er ook vuurcontact met een Duitse patrouille plaats. Ondertussen was er nog geen contact met de vermiste patrouille gelegd en de aanval werd deels omgezet naar een reddingsoperatie.

Het uitgangspunt van de operatie werd in de ochtend van 22 april als volgt geherformuleerd:

  • Het terugvinden van Major Wall’s patrouille
  • Nagaan of de Duitsers zich hadden teruggetrokken uit de Biesbosch

Hiervoor werd het gehele 48 RMC ingezet. De vermiste patrouille werd op de Steenen Muur teruggevonden. De drie andere mannen werden op het Pauluszand aangetroffen en zo eindigde Operation Bograt. Men wilde zo kort voor het einde van de oorlog geen onnodige verliezen meer riskeren en op 22 april kondigde Montgomery een aanvalsverbod voor West-Nederland af in de hoop de Duitsers in te laten stemmen met voedselhulp voor de hongerende bevolking.

De balans van de operatie bestond vier gesneuvelde, vier gewonde en acht krijgsgevangen Duitsers. 48 RMC leed zelf geen verliezen. De trieste keerzijde was dat de Duitsers als gevolg van de geallieerde acties in de Biesbosch paniek waren geraakt en nog enkele molens en kerktorens in het land van Heusden en Altena hebben opgeblazen.

Definitielijst

Arbeitseinsatz
Gedwongen tewerkstelling in Duitsland. Circa 11 miljoen Europese burgers werden in dit kader opgeroepen om dwangarbeid te verrichten in het Derde Rijk. Niet te verwarren met de Arbeidsdienst, een organisatie opgericht als nationaal-socialistisch vormingsinstituut voor Nederlandse jongeren.
Landwacht
Tijdens de bezetting gewapende NSB-ers met politiebevoegheden.
nazi
Afkorting voor een nationaal socialist.

Groep Albrecht

Het verhaal van de Liniecrossers is onlosmakelijk verbonden met dat van de Groep Albrecht. Deze spionagegroep, door hemzelf Hollands Glorie genoemd, werd in maart 1943 opgericht door de voormalige beroepsmilitair H.G. (Henk) de Jonge, codenaam Albrecht. De Jonge, een diep godsdienstig man wiens geloof bij al zijn handelen een grote rol speelde, ontsnapte in juli 1942 uit bezet Nederland. Hij wist na een lange reis via Frankrijk, Spanje, Portugal, Curaçao en New York in november van dat jaar Engeland te bereiken. Daar werd hij werd gerekruteerd door het Bureau Inlichtingen en opgeleid tot geheim agent. Op 12 maart 1943 werd hij boven Drenthe gedropt met als opdracht het opzetten van een militair en economisch spionagenetwerk.


Hendrik Geert (Henk) de Jonge ‘Albrecht’. Bron: Stichting Liniecrossers Sliedrecht

De Jonge omringde zich daarbij bij voorkeur met geestverwanten, bekenden en vooral oud-militairen. Behalve hem en zijn tweede man Jo van Arkel (Jo) bestond de leiding van de organisatie in het begin uit Theo van Lier (Theo) en Cees van den Heuvel (Victor). Uiteindelijk groeide de groep ‘Albrecht’ uit tot een decentraal georganiseerde organisatie van ongeveer 800 mannen en vrouwen die waren verdeeld over circa 20 groepen die weinig of niets van elkaar wisten.

Aanvankelijk was het moeilijk om de vergaarde inlichtingen in Engeland te krijgen. Anders dan de gebruikelijke korte golf zenders kreeg De Jonge uit Engeland een telefoniezender mee. Met deze zender kon contact worden gemaakt met vliegtuigen of zich voor de Nederlandse kust bevindende Engelse schepen. Deze zender bleek niet goed te werken. Jo van Arkel probeerde vanuit de Haarlemmermeer contact te maken maar Van Arkel hoorde de andere kant wel, maar omgekeerd niet. Zijn pogingen om vanuit andere locaties in Den Haag en Leiden verbinding te krijgen mislukten eveneens.

Omdat het contact met Engeland moeizaam bleef besloot Henk de Jonge om het verzamelde inlichtingenwerk in de vorm van negatieven persoonlijk via Frankrijk naar Engeland te brengen. Deze poging mislukte. Hij werd op 1 september 1943 in de Pyreneeën gearresteerd, aan de Gestapo overgedragen en later in Nederland stevig verhoord.

Van zijn arrestatie kregen de overige leden van de groep in december 1943 pas weet. Ondertussen was ook de tweede man Jo van Arkel gearresteerd. Hij en De Jonge kwamen in juli 1944 in Utrecht voor het Marinegericht (Gericht des Marinebefehlshabers in den Niederlanden) en werden na een kort proces ter dood veroordeeld. De vonnissen werden echter om onduidelijke reden niet voltrokken en zij gingen op transport naar Duitsland. Dit was het begin van een tocht langs verschillende Duitse gevangenissen en kampen die zij beiden ternauwernood wisten te overleven.

Jo van Arkel’s opvolger, Theo van Lier ondernam op 26 april 1944 eveneens een poging om de microfilms naar Engeland te brengen. Ook deze poging faalde doordat de boot waarmee zij uit Dordrecht waren vertrokken, motorproblemen kreeg en terugdreef naar de kust. Van Lier en de vier andere passagiers van het bootje vielen in handen van de Duitsers. Twee van hen overleefden hun gevangenschap niet.

Van Lier werd opgevolgd door de Dordtenaar Cornelis ‘Kees’ Brouwer die tot het eind van de oorlog uit handen van de Duitsers wist te blijven en leiding aan de groep heeft gegeven.

Ondanks dat veel medewerkers werden gearresteerd, wist de groep in de loop van 1944 een landelijk, goed functionerend spionagenetwerk op te bouwen en met succes enkele zenders in de lucht te houden. In de periode dat zij heeft bestaan heeft zij de kansen die zich voordeden steeds optimaal benut en in haar werkwijze de nodige flexibiliteit getoond zodra de omstandigheden daar aanleiding toe gaven.

Het resultaat van het spionagewerk werd door de medewerk(st)ers in een geregelde postdienst en via vaste koerierslijnen per fiets of met de trein naar het hoofdkwartier van de groep in Rotterdam gebracht. In de beeldbank WOII van het NIOD is een deel van dit werk in de vorm van fotomateriaal te zien. Het reizen per trein werd na september 1944 door de spoorwegstaking overigens onmogelijk zodat de fiets het enig overgebleven vervoersmiddel bleef. In Rotterdam werden de berichten uitgewerkt en vertaald. Voor het vervoer naar Zwitserland zorgde een medewerker van Philips die voor zijn werk toestemming had om naar Zwitserland te reizen. Vanuit daar belandden ze in Engeland bij MI6 en het Nederlandse Bureau Inlichtingen.

Limburg en Noord-Brabant vormden voor Albrecht de regio Zuid-Nederland. De leiding van deze regio waaronder ook de Brabantse Biesbosch viel, was in handen van de Rotterdammer Willem van der Mast (Frans). Hij opereerde vanuit Hank in het Land van Heusden en Altena waar hij samen ging werken met de ‘Groep André’ van Jos van Wijlen (André) Deze groep hield zich niet alleen met inlichtingenwerk bezig maar was op een veel breder front actief. Hank werd dankzij de inspanningen van Willem van der Mast het verzamelpunt voor alle werk in het Zuiden.

Deze samenwerking tussen Albrecht en André leverde onverwachte mogelijkheden op. De Provinciale Elektriciteits-Maatschappij Noord-Brabant (PNEM) had een eigen intern telefoonnetwerk genaamd ‘Het Bijzonder Apparaat’ waarvan de Duitsers van het bestaan niet op de hoogte waren. Later kon dit netwerk ook nog worden gekoppeld aan dat van de PLEM in Limburg. Jos van Wijlen had vanwege zijn werk toegang tot de transformatorhuisjes van de PNEM van waaruit kon worden gebeld. Zo konden de inlichtingen vanuit het gehele Zuiden telefonisch worden doorgegeven naar een centrale post in Raamsdonksveer. Van daaruit werden ze in no-time per fiets naar Hank gebracht. In het begin werd hier vanwege de kans op ontdekking slechts spaarzaam gebruik van gemaakt, maar later zou dat veranderen. Over de vraag wiens bedenksel dit uiteindelijk is geweest verschilden Van der Mast en Van Wijlen na de oorlog van mening.


Bron: Bert Heesen, TracesOfWar

In mei 1944 ontstond er voor Albrecht een nieuwe mogelijkheid om de inlichtingen direct in Londen te krijgen. Op initiatief van het hoofd van het Bureau Inlichtingen, Jan Marginus Somer, werd de bij Gorinchem gedropte geheim agent / marconist Tony Visser aan de groep toegewezen. Bij de sprong werd echter zijn radio zodanig beschadigd dat deze niet meer bruikbaar was. Het verzoek om een andere radio te droppen werd gehonoreerd en in de nacht van 5/6 juni landde een tweede agent met een ander toestel. De eerste radio kon met behulp van Jos van Wijlen bij Philips in Eindhoven illegaal worden gerepareerd en zodoende beschikte men over twee zenders. Behalve de mogelijkheid om alle berichten fysiek via de Zwitserse route te bezorgen kon men nu ook direct contact leggen met Londen en daardoor ook sneller op vragen om inlichtingen reageren. Deze zenders die in het Land van Heusden en Altena en de nabijgelegen Biesbosch niet alleen door hun locatie, maar ook door een uitgebreid waarschuwingssysteem moeilijk waren uit te peilen, waren daar dus redelijk veilig.

Het gevolg hiervan was dat alle materiaal dat vanuit het gehele land in Rotterdam was verzameld en dat geschikt was om door de marconisten te worden verzonden, in het vervolg richting Hank ging.

Vanwege de toename van de Duitse controles in de zomer van 1944 was men genoodzaakt om de koeriersroutes te verleggen. Die liepen vanaf toen veelal door de Alblasserwaard en om die reden werd het gebied van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden aan de regio Zuid-Nederland van Willem van der Mast toegevoegd. Deze samenvoeging en de daaruit voortvloeiende contacten zouden later leiden tot het ontstaan van de crossroutes over de rivieren en door de Biesbosch.

Het centrum van de Albrecht-activiteiten in de Alblasserwaard was de dijkvilla "De Wilgenhorst" in Sliedrecht. Dit was de woning van de schoonouders van Bertus van Gool die hier met zijn echtgenote Jans inwoonde. Van Gool hield zich al langer bezig met verzetswerk en had banden met Albrecht. In de geheime kelder van het huis lagen wapens en ander materiaal en het was er een komen en gaan van koeriers die er hun post afleverden. Op de zolder van het huis waren Duitsers ingekwartierd die nooit iets van al deze activiteiten hebben gemerkt.


De Wilgenhorst Sliedrecht voorzijde en startpunt crossings. Bron: Fotoarchief Historische Vereniging Sliedrecht

Toen de geallieerde opmars door Frankrijk en België op stoom kwam, besloot men laat in de zomer van 1944 om de zender naar Rotterdam te verplaatsen. Dit om te voorkomen dat deze aan de ‘verkeerde’ kant van het front zou komen te liggen.

Een voorbeeld van het spionagewerk door Albrecht is ook in de film ‘Een Brug te Ver’ te zien. Het bericht waarin het Nederlandse verzet melding maakte van de aanwezigheid van een SS-Pantserdivisie bij Arnhem, werd verzonden door de Albrecht-marconist Tony Visser vanuit een woning aan de Boreelstraat in Rotterdam-Blijdorp. Deze informatie was voor Engelsen aanleiding om een extra luchtverkenning uit te voeren. Die bevestigde inderdaad de aanwezigheid van de SS-troepen , maar van het afblazen van Market Garden was geen sprake.

Op 17 september 1944 landden drie Britse en Amerikaanse luchtlandingsdivisies in Nederland. Tegelijk werd vanaf de Belgisch-Nederlandse grens het landoffensief ingezet met als doel via een smalle corridor Arnhem te bereiken. De Rijnbrug bij Arnhem bleek inderdaad een brug te ver en na 9 dagen moesten de parachutisten zich over de Rijn terugtrekken.

Tegelijk luidde dit offensief het begin van de bevrijding van Zuid-Nederland in. Het hoofdkwartier van het 1e Canadese leger en het Bureau Inlichtingen voor wie het spionagemateriaal vooral bestemd was, vestigden zich al op 19 september 1944 in het Van Abbemuseum in Eindhoven, maar dit betekende niet automatisch dat het er daardoor voor Albrecht direct gemakkelijker op werd.

Het Land van Heusden en Altena en het dorp Hank werden in tegenstelling tot de rest van Brabant niet bevrijd en werden frontgebied. De Duitse militaire aanwezigheid en de controles namen hierdoor enorm toe. De berichten vanuit Hank werden in het vervolg vooral door de medewerkers van de Groep André dwars door de frontlinie naar Eindhoven gebracht met alle risico’s van dien. In de laatste oorlogswinter werden veel dorpen geëvacueerd en zwaar beschoten. Aan het eind van de oorlog behoorde het Land van Heusden en Altena daarom tot de meest door oorlogsgeweld getroffen gedeelten van Nederland.

Veerverbindingen vielen uit en de Duitse controles op bruggen en wegen werden steeds strenger. De geallieerde luchtmachten beschoten bovendien alle verkeer dat zij in het vizier kregen. Het ‘Bijzonder Apparaat’ bewees nu goede diensten, maar het overbrengen van het fysieke materiaal zoals kaarten, foto’s en rapporten werd steeds moeilijker. Het vervoer van spionagemateriaal dat door een loyale postbeambte in de voor het Land van Heusden en Altena bestemde postzakken werd gestopt, werd eveneens onmogelijk doordat de betreffende PTT-medewerker werd opgepakt. De postverbinding uit Rotterdam via Sliedrecht naar Hank werd hiermee praktisch onmogelijk.

Voor deze post bedacht men een alternatieve route. Vanuit Sliedrecht brachten de Albrecht-medewerkers Jan Visser en Koos Meijer uit Sliedrecht de post per roeiboot dwars door de Biesbosch naar Hank. In die periode, - we spreken vanaf half oktober 1944 - waren er in de Biesbosch nog nauwelijks Duitsers en was deze route daarom nog relatief veilig.

Eind oktober 1944 werden de aan de zuidrand van de Biesbosch gelegen dorpen Drimmelen en Lage Zwaluwe bevrijd en lag ook Raamsdonksveer van waaruit de berichten via het ‘Bijzondere Apparaat’ werden verzonden inmiddels in bevrijd gebied. Het gevolg was dat het fysieke inlichtingenmateriaal uit het bezette Noorden in principe voortaan direct naar het bevrijde Zuiden kon worden gebracht.

Voor de Groep Albrecht betekende dit dat er min of meer veilige routes moesten worden bedacht om dit te realiseren. Deze routes dwars door de Biesbosch die inmiddels de frontlinie vormde, kwamen te lopen tussen Sliedrecht en Lage Zwaluwe en tussen Werkendam en Drimmelen. Dit was het begin van de crossings of crosslines die letterlijk tot de laatste dag van de oorlog hebben plaatsgevonden.

Definitielijst

offensief
Aanval in kleinere of grote schaal.
spoorwegstaking
Deze werd op 17 september 1944 via de radio afgekondigd en ingewilligd door het Nederlandse spoorwegpersoneel. De spoorwegstaking diende ter ondersteuning van het geallieerde plan Market Garden. Nadat de geallieerde luchtlandingsactie mislukt was hielden de arbeiders de staking vol tot aan de bevrijding.

De Crossings

Met de naam Liniecrosser of Line-crosser werd in principe iedereen aangeduid die dwars door de frontlinies de tocht naar bevrijd gebied of omgekeerd maakte. In praktijk kwam dit meestal neer op het oversteken van één of meerdere rivieren. Behalve de crossings door de Biesbosch zijn er ook op andere plaatsen rivieren overgestoken om bevrijd gebied te bereiken. In Limburg over de Maas, en op diverse plaatsen over de Waal. Doordat echter deze rivieroevers aan beide zijden werden bewaakt en er geregeld over en weer werd geschoten waren deze tochten zeer risicovol en zijn zij vermoedelijk ook weinig talrijk geweest. Zij blijven in dit artikel verder buiten beschouwing. Daar kwam bij dat het oversteken met als enig doel om zelf naar bevrijd gebied te ontsnappen, zwaar werd ontmoedigd. Het geallieerd gezag in Zuid-Nederland was zeer beducht voor spionnen en saboteurs en iedereen die de oversteek had gemaakt werd pas na een zware screening weer vrijgelaten. De capaciteit voor deze verhoren was zeer beperkt, dus men zat er simpel gezegd niet op te wachten en dit werd ook in de illegale pers kenbaar gemaakt.


Bron: Bert Heesen, TracesOfWar

Voor de medewerkers van Albrecht gold dit niet, omdat er constant behoefte aan inlichtingen over de militaire en economische situatie in bezet Nederland was. Zij waren ondertussen ook al voorbereid op de nieuwe situatie. Willem van der Mast, de sectorleider van Albrecht in Zuid-Nederland en de Albrecht-medewerkers uit Sliedrecht en Werkendam hadden namelijk op voorhand al hun plannen gemaakt voor het geval het ooit zo ver mocht komen.

Min of meer gelijktijdig ontstonden er na een paar verkenningen twee cross-routes die beide rekening hielden met hoe de Duitse militaire aanwezigheid in het gebied zoveel mogelijk kon worden omzeild.


Bron: Bert Heesen, TracesOfWar

De route Sliedrecht-Lage-Zwaluwe:

Deze route liep vooral over de grote rivieren. Aanvankelijk was het de bedoeling om door de Biesbosch naar Drimmelen te varen. Dit werd op 6 november 1944 voor het eerst uitgeprobeerd door de Albrecht -medewerkers Bertus van Gool en Co Bakker. Het bleek geen succes. De heenreis verliep zonder problemen maar de Duitse aanwezigheid in de Biesbosch was in een paar dagen tijd zodanig toegenomen dat een veilige terugreis via dezelfde route niet meer mogelijk was. Als alternatief werd er voor een meer westelijker weg naar Lage Zwaluwe bedacht. Deze route die ongeveer een week later werd verkend door Koos Meijer en Jan Visser bleek wel succesvol en bleef tot het einde van de oorlog in gebruik. Nadelen van dit traject waren behalve de Duitsers, de vaak hoge golfslag bij de ronding richting de Amer en de versperringen in de vorm van afgezonken binnenvaartschepen in de Nieuwe Merwede.

De crossers vertrokken in het donker vanuit de Wilgenhorst of soms ook vanaf andere plaatsen in Sliedrecht. Na een stukje binnenwater stak men de Beneden-Merwede over, na het passeren van de Helsluis ging het door de Huiswaardsloot en het Katsegat waar de boot over de overtoom "De Rol" op de Huiswaarddam werd getrokken. Daarna ging het verder over de Nieuwe-Merwede, langs de Ottersluis en de Kop van ’t Land, rond de meest westelijke punt van de Brabantse Biesbosch bij de Anna Jacominaplaat, en tenslotte over de Amer naar de haven van Lage Zwaluwe.


De Rol tegenwoordig. Er staat een informatiebord dat herinnert aan de tijd van toen. Bron: Fotoarchief Historische Vereniging Sliedrecht

De Nieuwe-Merwede met een breedte tussen 325 en 695 meter was het gevaarlijkste deel van de route. Daar voeren Duitse patrouilleboten en op een aantal plaatsen langs de oever bevonden zich mitrailleurposten. Geregeld werden er lichtkogels afgevuurd die rivier hel verlichten en die de crossers dwongen om een heenkomen te zoeken in kreken of in het riet langs de oevers.

De lengte van deze route bedroeg ongeveer 15 kilometer met een vaartijd van ongeveer 4,5 uur. Afhankelijk van het soort boot dat werd gebruikt, of bij een ongunstig tij of andere tegenslagen kon dit veel langer duren of moest men omkeren.

De route Werkendam-Drimmelen:

Dit traject werd voor het eerst uitgeprobeerd door Arie van Driel en Piet van den Hoek. Het eerste stuk van deze route dat liep door de polders bij Werkendam naar de Bruine Kil, moest lopend worden afgelegd. Daar lagen de bootjes verstopt. Vanuit de Bruine Kil over het Steurgat, langs de polder Pauluszand, via het Nauw van de Paulus richting Spijkerboor, en tenslotte de Amer over richting de haven van Drimmelen.

Afhankelijk van de situatie van het moment kon er bij het Gat van Paulus nog voor worden gekozen om een alternatieve route te nemen. Die ging via De Ruigt, het Buiten Kooigat, het Gat van de Slek, het Gat van de Vloeien en het Gat van de Kerksloot om uiteindelijk weer op de Amer uit te komen.

Ook op dit traject was er de nodige Duitse aanwezigheid zoals bij de Steenen Muur en op het Pauluszand met mitrailleuropstellingen en het afvuren van lichtkogels.

Deze route was ongeveer 13 kilometer lang, fysiek zwaar en duurde bij gunstige omstandigheden ongeveer 4,5 uur. Dat kon door omstandigheden ook veel langer zijn!

Definitielijst

Line-crosser
Refers to members of the Dutch resistance who organized and assisted military from the allied forces – who found themselves isolated in enemy territory after Operation Market Garden had failed – to cross the Biesbosch river delta in order to re-connect them with the main allied forces in the liberated southern half of the Netherlands. Line-crossers also transferred intelligence obtained through espionage to the Allied lines and brought back medicine for use in occupied Netherlands.
Liniecrosser
Leden van het Nederlandse verzet die militairen van de geallieerde strijdkrachten – die zich geïsoleerd in vijandelijk gebied bevonden nadat operatie Market Garden was mislukt – hielpen om de Biesbosch over te steken naar de geallieerde linies in de bevrijde zuidelijke helft van Nederland. Liniecrossers brachten ook door spionage verkregen informatie over naar de geallieerde linies en brachten medicijnen mee voor gebruik in bezet Nederland.

Hoe verliep een crossing?

Er werd, behalve wanneer er teveel maneschijn of ijsgang was, vrijwel iedere nacht en vaak met meerdere boten tegelijk gevaren. Hierbij werd zoveel mogelijk gebruik gemaakt van het tij. Met een verschil van 2 meter tussen eb en vloed stond er een zeer sterke stroming in de rivieren. Het grootste deel van beide routes liep (zuid) westwaarts waardoor bij opkomend laagtij de boten optimaal door de stroom werden meegenomen. Dit scheelde roeien en maakte dus ook minder geluid. Slecht weer was eveneens een voordeel. De Duitsers waren dan minder actief en sowieso was de kans om opgemerkt te worden veel kleiner.

Om zich te kunnen verdedigen hadden de crossers doorgaans wapens bij zich, pistolen en stenguns. Alle materiaal werd waterdicht verpakt en verzwaard zodat het bij ontdekking direct overboord kon worden geworpen. Dit gold voor alles wat er op kon duiden dat het uit bevrijd gebied afkomstig was. De riemen werden om minder geluid te maken omwikkeld met lappen en absolute stilte was vereist.

Tijdens hun crossings droegen zij doorgaans Britse uniformen en waren zij voorzien van Engelse papieren. Dit in de hoop om bij arrestatie als krijgsgevangene te worden beschouwd. In praktijk bleek dit niet te werken. Twee (niet-Albrecht) crossers die gekleed in Britse uniformen Engelse militairen de Rijn over probeerden te zetten, werden na ontdekking meteen doodgeschoten omdat zij geen Engels bleken te spreken.

Ging het aanvankelijk om inlichtingen, al snel moesten ook passagiers worden meegenomen. Deze passagiers waren heel divers. Het kon gaan om gestrande geallieerde militairen maar ook om mensen die door de Duitsers werden gezocht. Naar mate de bevrijding dichterbij kwam probeerde de Nederlandse regering steeds meer een beeld te krijgen van de situatie in het nog bezette gebied. Dit om zoveel mogelijk te kunnen anticiperen op wat straks het meest urgent en noodzakelijk was en hier ook bij de bondgenoten aandacht voor te krijgen. Zo zijn er allerlei deskundigen -soms zelfs met medeweten van de Duitsers- naar het zuiden gereisd om verslag te doen over onder andere de voedseltoestand, de staat van de havens en het gebrek aan medicijnen.

Voor de tochten werden verschillende soorten boten gebruikt. Het snelst en meest wendbaar waren een kano of een korjaal maar daarin konden geen passagiers worden meegenomen. Bovendien schepten ze bij slecht weer snel water en moest er doorlopend worden gehoosd. Roeiboten konden wel passagiers meenemen, maar hadden als nadeel dat zij minder snel waren. Later kreeg men de beschikking over enkele Canadese en Amerikaanse kano’s die niet alleen groter waren maar ook waren voorzien van een elektromotor en van waterdichte compartimenten.

De Duitsers waren natuurlijk op de hoogte van de crossings en daarom alert en waakzaam. Om zoveel mogelijk uit het zicht van de Duitse opstellingen te blijven voer men beurtelings langs de ene of de andere over van de rivier. Op plaatsen waar zich aan weerszijden Duitsers bevonden voer men op het midden van het water. Toch gebeurde het herhaaldelijk dat de crossers werden opgemerkt en er op hen werd geschoten. Daar zijn gewonden bij gevallen maar wonderwel slaagde men er meestal in om weg te komen in het riet of in kreken waar zij vrijwel onzichtbaar waren. Dan was het een kwestie van afwachten tot het weer veilig was. Dit kon als het tegenzat heel lang duren. Het was bovendien een winter met soms heel lage temperaturen, mist, sneeuw en ijs.

Ook situaties waarbij men zich zwemmend moest redden, of lopend mijnenvelden moest oversteken kwamen voor. Het laat zich daarom raden dat de crossers en hun passagiers daarbij de nodige ontberingen hebben geleden. Het gebeurde ook regelmatig dat verdergaan niet mogelijk was en dat terugkeren naar de plaats van vertrek de enige optie was.


Piet van den Hoek en Adriaan Keizer in hun kano (vermoedelijk naoorlogse foto). Bron: Stichting Liniecrossers Sliedrecht

Tot in januari 1945 de Biesbosch bijna geheel werd ontruimd konden zij ook uitrusten of overnachten bij boeren. Een aantal van deze boeren had gedurende de oorlog al onderdak verleend aan onderduikers of deze van voedsel en werk voorzien. Voor hen was hulp aan de goede zaak een vanzelfsprekend iets. Bekende plaatsen waren onder andere de boerderij van Kadijk vlakbij de Helsluis (afgebroken) en de Zuileshoeve (bestaat nog) aan de Huiswaardsloot. Ook konden zij rekenen op de hulp van de sluiswachter van de Helsluis (Willem van Alphen) die zorgde dat zij die snel konden passeren.

Vaak werden de routes ook in gedeeltes gevaren waarbij halverwege een andere crosser de passagiers of vracht overnam. Zo werden bijvoorbeeld passagiers eerst de Beneden-Merwede overgebracht waarna in Werkendam de tocht door een andere crosser of crossers werd voortgezet en afgemaakt. De Albrecht-crossers waren voor wat betreft vertrek en aankomst ook niet persé aan hun woonplaats gebonden. De crossers uit Werkendam voeren ook naar Sliedrecht en dat gold andersom ook voor de crossers uit Sliedrecht.

Vanaf januari 1945 was het crosswerk zo georganiseerd dat men steeds meer vanuit bevrijd gebied ging werken. In Lage Zwaluwe hadden de crossers hun basis in Hotel Centraal waar zij konden slapen, eten en ontspanning vonden. Van hieruit zochten zij opnieuw bezet gebied op waar zij dan hun gezinnen weer terugzagen. De na Market Garden aan Duitse krijgsgevangenschap ontkomen Engelse Brigade-Generaal John Hackett die door twee Sliedrechtse crossers naar Lage-Zwaluwe was gebracht omschreef in zijn boek ‘Ik ben een Vreemdeling geweest’ de ontvangst in Hotel Centraal als volgt:

“Het vertrek hing vol tabaksrook, er stond een kachel. Rond de kachel zaten of stonden mannen in kaki gevechtskleding. Het was te mooi om waar te zijn. Op tafels, tegen muren en in vensterbanken lagen kaarten, stalen helmen, bivakmutsen, legeroverjassen en emaillen borden. Her en der stonden geweren en op de grond lagen ransels, broodzakken, riemen en beddengoed. Te midden van deze vertrouwde en weldadig aandoende mengelmoes van uitrusting van het Britse leger te velde liet ik me op een stoel vallen. Ik voelde me weer bij mijn eigen mensen”[1]

Definitielijst

Brigade
Bestond meestal uit twee of meer Regimenten. Kon onafhankelijk of als een deel van een Divisie dienen. Soms waren ze deel van een Korps in plaats van een Divisie. In theorie bestond een Brigade uit 5.000 - 7.000 man.

Hoe was het crosswerk georganiseerd?

Voor de crossers die onder de vlag van Albrecht werkten was dit anders dan voor de Wilde Crossers. De Albrecht-crossers werkten onder de regie en in opdracht van Bureau Inlichtingen in Eindhoven dat op zijn beurt ook weer samenwerkte met de geallieerde inlichtingendiensten.

De verzoeken om bepaalde informatie over de situatie in het Noorden, en de opdrachten om mensen over te brengen wiens komst naar het Zuiden gewenst was of omgekeerd, kwamen grotendeels bij het Bureau Inlichtingen vandaan. Die informatie kon militaire zaken betreffen, maar ook over de economische toestand, de voedselsituatie en de vernielingen in het bezette deel van het land. Overigens werden er niet alleen door Albrecht vergaarde inlichtingen overgebracht. Ook andere groepen deden een beroep op de crossers om hun materiaal te vervoeren.

De Wilde Crossers werkten daarentegen autonoom en zagen het crosswerk vooral als verlengstuk van hun andere verzetsactiviteiten. Hun tochten betroffen vooral het in veiligheid brengen van mensen die door de Duitsers werden gezocht waaronder ook veel geallieerde piloten die terug wilden naar de eigen linies. Ook hun werk is van grote betekenis geweest en mag zeker niet onvermeld blijven. Zij gebruikten min of meer dezelfde routes, en er werd door de ervaren Wilde Crossers wanneer dit nodig was, ook wel samengewerkt met de mannen van Albrecht.

De tochten werden gecoördineerd door de zogenaamde Crossmasters. In Sliedrecht was dit Bertus van Gool vanuit de Wilgenhorst. De koerier(sters) leverden daar hun inlichtingen bestaande uit rapporten, kaarten of foto’s af. In de Wilgenhorst werden die dan klaargemaakt voor verdere verzending. In Werkendam fungeerde Cornelis Visser vanuit zijn woning aan de Vissersdijk als Crossmaster en in het bevrijde Brabant gaf Jos van Wijlen (‘Kapitein André’) die eerder leiding had gegeven aan de verzetsgroep André nu leiding aan de crossers van Albrecht.

Doordat de situatie in het Noorden steeds benarder, en voor mannen in bepaalde leeftijdsgroepen ook steeds gevaarlijker werd, trachtten steeds meer mensen op goed geluk het veilige Zuiden te bereiken. Deze vaak onervaren crossers droegen echter niet bij aan de veiligheid en door de ‘drukte’ op het water werd de kans op ontdekking en schietpartijen steeds groter.

De waarschijnlijk bekendste onder de Wilde Crossers was Pieter de Koning uit Papendrecht. Hij was al vroeg betrokken bij het verzet en was door zijn werk in de grienden als geen ander vertrouwd met de Biesbosch. Via zijn “Lijntje van De Koning” bracht hij samen met zijn zoons Kees en Flip tijdens een onbekend aantal tochten een groot aantal mensen in veiligheid. Zelf heeft hij daar weinig over gesproken, maar waarschijnlijk zijn dit er meer dan honderd geweest.


Dit informatiebord staat op de plaats waar Pieter de Koning destijds woonde en van waaruit werd vertrokken. Bron: Jan de Jager

Wie waren deze crossers?

De crossers van het eerste uur hadden reeds banden met Albrecht. Naarmate het werk toenam, werden er ook anderen gerekruteerd die met elkaar gemeen hadden dat zij vertrouwd waren met het water en de Biesbosch. Doorgaans waren zij al actief geweest in het verzetswerk en enkelen behoorden al eerder tot de Biesbosch Groep. Uiteindelijk zijn 21 mannen direct voor Albrecht als crosser actief geweest. De meesten van hen waren afkomstig uit de plaatsen rond de Biesbosch, maar bijvoorbeeld Frans Hoffmans, en de vader van maar liefst 13 kinderen Koos Hoevenaar, kwamen respectievelijk uit Waalwijk en Lage Zwaluwe. Zij woonden op het moment dat zij voor het crosswerk werden gevraagd dus al in bevrijd gebied! Onder de gelederen bevond zich ook een aantal binnenvaartschippers wiens schepen door de Duitsers waren geconfisqueerd en die daarom wel een appeltje met de Duitsers hadden te schillen.

Crossers werkzaam voor Groep Albrecht en het Bureau Inlichtingen

Naam Schuilnaam Plaats Crossings *
Arie van Driel Aike Werkendam 53
Piet van der Hoek Schele Piet Werkendam 37
Jan Visser Grijze Jan Sliedrecht 37
Jan de Landgraaf Dove Jan Sliedrecht 30
Jacobus Bakker Alblas Sliedrecht 25
Albert Kunst Sliedrecht 25
Jacobus Meijer Koos Sliedrecht 25
Cornelis Bolijn Zwarte Kees Sliedrecht 23
Kees van der Sande Burgers Sleeuwijk 22
Frans Hoffmans Frans Waalwijk 18
Willem van Veen Wim I Werkendam 18
Adriaan de Keizer Adriaan III Werkendam 16
Pieter van Dam Hardinxveld 15
Cornelis Visser Kees V Werkendam 12
Leendert van Kempen Leen Werkendam 10
Jacobus Hoevenaar Lage Zwaluwe 8
Bertus van Gool Bertus Sliedrecht 6
Leendert van Beugen Sleeuwijk 4
Johannes Rombout Jan Staart Dordrecht Onbekend
Arie de Boon Hardinxveld Onbekend
Cornelis de Boon Hardinxveld Onbekend

* Crossings voor Albrecht/Bureau Inlichtingen

Ongebonden ‘wilde’ crossers (niet volledig)

Willem Leenman Hardinxveld Onbekend
Willem Baars & Willem Boot Hoekse Waard Onbekend
Pieter de Koning en Zn Papendrecht Onbekend
Joop Hollebrands Sliedrecht Onbekend
Ab van Ballegooyen Sliedrecht Onbekend
Bernard & Jo Lanser Sliedrecht Onbekend
George Bicker & Dirk de Rouwe Sliedrecht Onbekend
Cornelis 'Kees' van Woerkom Sliedrecht Onbekend

De verhalen van enkele crossings

Er hebben honderden crossings plaatsgevonden en over de meeste is er weinig of niets gedocumenteerd of bewaard gebleven. Over een aantal zijn er om uiteenlopende redenen wel getuigenissen gedaan. Hieronder volgt – zonder de andere tekort te willen doen – een willekeurige greep uit deze tochten.

  • Crossing Generaal Hackett c.s.
  • Insuline voor bezet Nederland
  • Het verslag van een crossing door Piet van den Hoek
  • De laatste crossing van Aike van Driel
  • Enkele crossings die fout zijn afgelopen

4 februari 1945, de crossing van Generaal Hackett c.s.

Na de mislukte Slag om Arnhem waren er enkele honderden Britse militairen al dan niet gewond of uit krijgsgevangenschap ontsnapt, in Nederland achtergebleven. Zij waren doorgaans ondergedoken op de Veluwe. Ruim honderd van hen ontsnapten tijdens ‘Operatie Pegasus I’ over de Rijn. Een soortgelijke tweede operatie ‘Pegasus II’ mislukte en een manier om daarna de eigen linies weer te bereiken was via de Biesbosch.

Onder de achtergeblevenen bevonden zich ook een aantal hoge officieren en artsen met eveneens een hoge rang. Gek genoeg kwamen het Britse MI9 – dat op de hoogte was van het bestaan van de crosslines – en het Veluwse verzet niet eerder op het idee, maar in februari 1945 was het zover. Brigadegeneraal John Hackett, divisie-arts kolonel Graeme Warrack, chirurg Alexander Lippman-Kessel en nog enkele officieren gingen afzonderlijk van elkaar op weg naar Sliedrecht om vanuit daar door de Biesbosch uit bezet Nederland te ontsnappen.

Hackett had tijdens de gevechten een ernstige buikwond opgelopen en werd in het Sint Elisabeths Gasthuis (door Lippman-Kessel) geopereerd en verpleegd. Door leden van het Arnhemse verzet werd hij uit het ziekenhuis gesmokkeld. Hij verbleef vier maanden bij de gezusters De Nooij aan de Torenstraat in Ede op wie hij zeer gesteld raakte en met wie hij na de oorlog ook contact heeft gehouden. Vanuit Ede ging de tocht als ‘Mijnheer Van Dalen’ en voorzien van een SH (Slecht Horend) speldje per fiets via Maarn waar hij zijn collega-officieren terug zag, bij Schoonhoven over de Lek naar Groot-Ammers, en vandaar naar Sliedrecht waar hij afscheid van zijn begeleiders nam.

In zijn memoires beschrijft Hackett de sfeer in het dorp. Hij zag afgetobde mensen, voornamelijk vrouwen en ouderen. Jonge mannen zag hij helemaal niet. Dit beeld paste bij een dorp dat al de nodige razzia’s achter de rug had en waarvan veel mannen zich onvrijwillig in Duitsland bevonden.

Het eerste deel van zijn reis naar de eigen linies verliep per roeiboot die vertrok vanaf een aan de Merwede gelegen fabrieksterrein. Na een klein uurtje roeien stroomopwaarts arriveerde hij bij de boerderij van Kadijk aan de overzijde van de rivier. Daar werd hij opgewacht door de crosser Co Bakker die hem door rietvelden en over slootjes naar het volgende vertrekpunt loodste.

De volgende crosser in het rijtje was Koos Meijer. De Canadese kano werd geladen, Hackett stapte in en het ging door de Huiswaardsloot richting de overtoom ‘De Rol’ waar de boot een stuk over land moest worden getrokken. Daar ervoer hij dat zij die nacht niet de enige op het water waren. Meerdere mensen bevonden zich op het smalle stukje land in afwachting van verder vervoer.

Over de Rol kwamen zij op de Nieuwe-Merwede en ging het richting Lage Zwaluwe. Deze brede rivier was het gevaarlijkste deel van de reis met aan weerskanten Duitse posten. Er stond een stevige wind en de kano schommelde behoorlijk. De reis verliep zonder al te veel incidenten en de Kop van ’t Land werd zonder problemen gepasseerd. Na de ronding bij de Jacomien ging het de Amer op. Het was 5 februari 1945 en in de vroege ochtend van die dag werd een verkleumde Hackett door Koos Meijer in de haven van Lage Zwaluwe afgeleverd.

In 1967 maakte de NCRV een documentaire over de crossers. In deze documentaire had Hackett een ontmoeting zijn vroegere helpers die nog eens memoreerden dat het een rustige tocht was geweest. In Hackett’s herinnering was er weliswaar niet gericht, maar wel vanaf weerszijden van het water behoorlijk geschoten. Dit geeft wel het verschil in perceptie aan en wat de crossers inmiddels gewend waren.

Een uur daarvoor was Graeme Warrick al in Lage Zwaluwe aangekomen en enkele dagen later arriveerden er nog enkele officieren onder wie Alexander Lipmann Kessel. Van alle drie verschenen na de oorlog boeken over hun belevenissen tijdens en na de Slag om Arnhem. Zonder uitzondering waren zij uitermate lovend over de mensen die voor hen hun leven hadden gewaagd.

De volgende dag klonk over de BBC het bericht: ‘De gans is gevlogen’ waardoor alle helpers wisten dat Hackett veilig was aangekomen.

De familie van Hackett schonk na diens overlijden een aantal objecten die herinneren aan zijn vlucht aan het Biesbosch Museum Het Eiland waar zij deel uitmaken van de expositie over de crossers.

Insuline voor bezet Nederland

In de winter van 1945 werd de situatie in bezet Nederland nijpend. Er was niet alleen gebrek aan voedsel, maar letterlijk aan alles. Doordat zeep en andere reinigingsmiddelen niet meer voorhanden waren, kelderde de hygiëne met alle gevolgen van dien. Een nog groter probleem was dat ook de geneesmiddelen opraakten en dat gold speciaal voor insuline waardoor het leven van duizenden diabetici direct in gevaar kwam. Deze insuline kwam voor een groot deel van Organon in Oss waardoor na de bevrijding van het Zuiden de toevoer grotendeels kwam stil te liggen. Er waren uit voorzorg wel voorraden aangelegd maar ook die raakten op.

Noodkreten van medici en van de Albrechtleider Kees Brouwer – die persoonlijk de noodzaak om insuline leveren bij het Bureau Inlichtingen ging bepleiten – hadden uiteindelijk succes. Twee luchtdroppings hadden geen effect. De verdeling liep vertraging op en de insuline bereikte de mensen die het nodig hadden niet.

Ook de crossers werden ingeschakeld. In de nacht van 24 op 25 februari 1945 brachten zij voor het eerst 6.500.000 eenheden insuline naar Sliedrecht. In de weken daarna nog eens 9.500.000 eenheden en daarbij ook nog andere medicijnen en middelen waar dringend behoefte aan was zoals tyfus-vaccins, vitamines en difterieserum. Hierin speelde professor Algemene Heelkunde in Utrecht en toevallig ook de lijfarts van Prins Bernhard, Jan Nieboer, een rol. Naar hem werd natuurlijk geluisterd en zijn bestellijst van medicamenten werd al korte tijd later in Utrecht afgeleverd. Daarna vertrokken er ook vrijwel geen boten meer naar bezet gebied zonder medicijnen aan boord.

In de Wilgenhorst wist men al snel niet meer waar de insuline te laten. De kelder lag vol en Crossmaster Bertus van Gool zag geen andere mogelijkheid meer om de insuline dan ook maar in zijn huiskamer op te slaan. Wanneer de ampullen van Engelse opdrukken waren voorzien werden die door een plaatselijke arts van Nederlandse etiketten voorzien. Koeriersters brachten de insuline vervolgens via Utrecht naar Amsterdam. Daar zorgde Medisch Contact voor verdere distributie naar de plaatsen waar het hardste nodig was .

Veel mensen hebben aan deze medicijnen hun leven te danken. Bertus van Gool verklaarde na de oorlog dat dit hun mooiste klus was geweest. Het overbrengen van berichten en mensen was belangrijk werk, maar daar zag men zelf direct maar weinig resultaat van.

Verslag van een crossing Werkendam-Drimmelen door Piet van den Hoek, december 1944

“Wanneer ik één van onze crossings op papier probeer te zetten, doe ik dat met enige schroom, daar het haast niet mogelijk is je diepste gevoelens te beschrijven die bij zo’n tocht door je heen gaan. Het is een zeer donkere nacht als wij, Aike [van Driel] en Piet [van den Hoek] ons bij Kees [Visser] melden om de spullen op te halen die deze nacht mee moeten om deze naar bevrijd gebied te brengen. Met gedempte stemmen worden de opdrachten doorgegeven en iedere zenuw van ons lichaam staat gespannen.

Eindelijk gaan wij beiden op weg. Eerst moeten wij over een ark klauteren en komen zo in de polder. Nu moeten wij nog ongeveer een halfuur lopen voordat wij bij de Bruine Kil zijn aangeland waar wij vorige keer ons bootje gecamoufleerd hebben achtergelaten. Wij wachten nog een poosje voor wij gaan vertrekken, want het is op dit moment nog dood tij en wij willen wachten op de eb. Want dan kunnen wij met de stroom mee varen naar Drimmelen, maar zover is het nog niet. Gespannen staan we te wachten en eindelijk is het zover dat we aan onze tocht kunnen beginnen. Ik ga aan de riemen van de korjaal en Aike zit achterin met de stengun schietklaar. Wij varen de Bruine Kil uit en aan het eind moeten we oversteken. Want links van ons ligt de polder Pauluszand waar de Duitsers hun wachtposten hebben uitstaan. We horen ze met elkaar praten, dus het zaak dit punt zo stil mogelijk te passeren.

Zo naderen wij het eerste gevaarlijke punt. Ik zit gespannen aan de riemen en trek zeer langzaam de riemen door het water, de stroom moet het meeste doen. Mijn stengun ligt naast mij en Aike zit met zijn stengun in de aanslag. Bij het minste of geringste teken van ontdekking zal hij genoodzaakt zijn om te schieten. Een zucht van verlichting ontsnapt aan onze kelen als wij dit gevaarlijke punt zijn gepasseerd. Maar dit is nog maar het begin van de tocht van tweeëneenhalf uur. Wij varen het Nauw van de Paulus in en komen zo zonder incidenten op het Spijkerboor. Na nog een stukje varen zegt Aike plotseling: ‘Wacht eens even, ik zie een bootje oversteken naar de andere zijde’. De spanning stijgt. Plotseling een paar vuurstoten uit de stengun van Aike en dan wordt het even beangstigend stil. Maar dan ineens worden er lichtkogels afgeschoten door de Duitsers en lijkt het wel klaarlichte dag. Wij trekken ons terug in het riet, waar we gespannen de verdere gebeurtenissen afwachten. Ongeveer anderhalf uur hebben wij in grote spanning gewacht voor wij verder durfden varen.

Eindelijk gingen wij verder, maar onze oren en ogen stonden wagenwijd open, want bij iedere kreek of bocht kon het onheil ons treffen. Maar gelukkig gebeurde er verder deze nacht niets meer en konden wij eindelijk ons wachtwoord geven aan de wacht in Drimmelen: ‘De haas is geschoten’. Nu konden wij ook onze berichten enzovoorts afgeven aan de koerier die ze zo snel mogelijk wegbracht naar André (Jos van Wijlen) in Sprang-Capelle. Wij waren dankbaar en gelukkig dat we ook deze tocht weer goed hadden volbracht. Maar de Duitsers waren minder gelukkig, want zij brachten die nacht drie gewonde soldaten naar het lazaret in Werkendam.”[2]

18 maart 1945, de laatste crossing van Arie ‘Aike’ van Driel

Lange tijd ging het goed of waren de crossers ternauwernood aan arrestatie en gevangenschap ontsnapt. Nadat het de nacht ervoor was mislukt, werd er een nieuwe poging ondernomen om vier agenten van Bureau Inlichtingen naar bezet gebied te brengen. Het tij en de maanstand waren die nacht niet ideaal, maar men besloot toch op weg te gaan.

Vijf boten met totaal acht passagiers vertrokken op zondagavond 18 maart 1945 uit de haven van Lage Zwaluwe in de richting van Sliedrecht. Agent Jan Pieter van Alten die de opdracht had om spionagewerk in Duitsland te gaan verrichten, zat in een kano met Frans Hoevenaar. Aike van Driel vervoerde drie personen. Alida Storm van Leeuwen, Wim Westra Hoeksema en Lex Lindo waren met uiteenlopende opdrachten onderweg naar het Oosten van land.

Ter hoogte van de Kop van ’t Land kwam hen een aantal boten met ‘wilde crossers’ tegemoet die werden opgemerkt door de Duitsers. Deze werden ingerekend door de bemanning van een Duitse stormboot die even later terugkwam. Aike van Driel – die in de luwte had afgewacht – besloot nadat het weer rustig was geworden, terug te keren naar Lage Zwaluwe toen ter hoogte van de samenstroming van de Nieuwe Merwede en de Amer weer een stormboot opdook. Ontkomen was niet meer mogelijk toen de wapens van de bemanning van de boot op hen waren gericht. Ondertussen was men er wel in geslaagd alle compromitterende zaken over boord te gooien waaronder een bundel met briefjes van 100 gulden die losraakten en op het water dreven. De boot werd naar de Kop van ’t Land gesleept en Aike en de drie agenten werden aan wal gebracht.

De overige boten werden niet ontdekt en wisten zonder kleerscheuren De Wilgenhorst te bereiken. De arrestatie van Aike van Driel maakte veel los. Hij was met 53 crossings het meest ervaren van de groep en kende bovendien alle ins en outs van de organisatie. Toch waren de overige crossers er van overtuigd dat gezien zijn karakter Aike zou zwijgen en dat bleek achteraf ook te kloppen.

Ondertussen was in zijn woning, in het bijzijn van zijn echtgenote Kees van de Sande gearresteerd. Ook hij was een ervaren crosser en de districtscommandant van het verzet in het Land van Altena. Hun wegen zouden elkaar spoedig kruisen.

Nadat zij aan wal waren gebracht kwamen de gearresteerden via Oud-Beijerland in de gevangenis aan de Noordsingel in Rotterdam terecht. Vandaar uit werd Aike van Driel naar de gevangenis aan het Wolvenplein in Utrecht overgebracht. Daar bleek ook Kees van de Sande zich te bevinden. Het is niet zeker of beide mannen daar contact met elkaar hebben gehad, maar wel is bekend dat zij daar tijdens de verhoren zwaar zijn mishandeld. Er zijn vanuit het verzet diverse pogingen gedaan om beide mannen vrij te krijgen of in ieder geval te voorkomen dat ze zouden worden gefusilleerd. Er zou zelfs losgeld zijn betaald, maar een dronken Duitse officier besloot anders. Tegen alle beloften in werden Aike van Driel (39) en Kees van de Sande (27) op 30 april 1945, de dag waarop Hitler zelfmoord pleegde, in Fort De Bilt in Utrecht gefusilleerd. Zij werden direct na de bevrijding uit Utrecht naar Werkendam overgebracht en daar naast elkaar begraven.

Enkele crossings die fout zijn afgelopen

De crossers zijn tijdens hun tochten geregeld beschoten. Het crosswerk heeft aan beide zijden levens gekost en er is een onbekend aantal mensen gewond geraakt. Toch is het achteraf een wonder dat er niet meer slachtoffers zijn gevallen. Om met één van de crossers te spreken: ‘het was linke soep’.

Op 11 februari 1945 zouden de door de Duitsers gezochte Gerrit Visser en Gerard Schrikker met behulp een wilde crosser uit Sliedrecht de overtocht maken. Vanwege het ongunstige weer wilde de crosser niet varen en werd de crossing uitgesteld. De twee mannen besloten echter toch te gaan. Hun kano is omgeslagen en zij zijn verdronken. Twintig jaar later vertelden voormalige verzetsleden dat zij destijds op een strandje van de Thomaswaard twee lichamen hadden gevonden. Zij zouden daar ook zijn begraven maar de twee lichamen waar zelfs recent nog naar is gezocht, zijn nooit gevonden.

Ook ongelukken eisten hun tol. De koerierster en verzetsvrouw Riet van Grunsven crosste vier keer van en naar bezet Nederland. De vierde keer ging het mis, zij gleed uit en liep daarbij blijvend letsel op. Zij bracht de rest van haar leven in een rolstoel door.

Tijdens de allerlaatste crossing in de nacht van 4 op 5 mei 1945 dwong de komst van een Duitse patrouilleboot de crossers hun boot achter te laten. Er restte de mannen niets anders dan lopend, wadend door de modder en zwemmend verder te gaan. Hierbij moest ook een mijnenveld worden overgestoken. Passagier Sjefke stapte op een mijn die ontplofte en overleed later aan de gevolgen. Crosser Adriaan de Keizer kon ternauwernood van de verdrinkingsdood worden gered. Uiteindelijk vonden zij een lekke boot en waarmee zij zich hebben kunnen redden.

Op 13 januari 1945 maakten Piet van den Hoek met Thijs Peele - die optrad als vervanger voor Aike van Driel die aan zijn hand gewond was geraakt en daarom niet kon varen - een crossing van Drimmelen naar Werkendam. De tocht ging goed tot zij werden ontdekt en beschoten. Ze moesten hun boot bij het Jannezand achterlaten en gingen te voet verder. In een poging een roeiboot van de Duitsers te stelen werden zij opgemerkt en gearresteerd. Gelukkig waren de Duitsers hun niet al te slecht gezind en na wat omwegen kwamen zij in Amersfoort in een werkkamp terecht waaruit zij na een paar weken konden ontsnappen. Uiteindelijk kwamen zij lopend in Werkendam terug en werd het crosswerk gewoon weer opgepakt.

Definitielijst

Operatie Pegasus I
Overzetten van achtergebleven manschappen van de 1e Britse Airborne Divisie naar de Betuwe, het gebied ten zuiden van de Rijn in de nacht van 22 op 23 oktober 1944 te Renkum. Deze operatie werd een succes, in tegen stelling tot Pegasus II.
razzia
Georganiseerde drijfjacht op een groep mensen. Dat konden Joden zijn, maar ook onderduikers of andere groeperingen.

Na de oorlog

Op 5 mei 1945 was de oorlog afgelopen. Het zal voor deze mannen een enorme overgang zijn geweest van het spannende en zenuwslopende crossersbestaan terug naar hun normale leven van alledag. In bewaard gebleven interviews waren de crossers over het algemeen bescheiden over hun rol van toen. Er vielen woorden als kameraadschap en de drang naar vrijheid, maar ook getuigen zij over hoe spannend en angstig het werk was. Beelden van de reünies ogen geanimeerd, maar het is ook bekend dat PTSS diverse van de mannen op latere leeftijd parten heeft gespeeld.

Kijkende naar wat de crossers hebben gepresteerd kan men niet anders dan daar een groot respect voor hebben. Zij hebben onder vaak barre omstandigheden hun leven gewaagd en keerden steeds vanuit het veilige Zuiden weer terug naar het bezette deel met alle risico’s van dien. Het resultaat van het door hen vervoerde inlichtingenwerk laat zich moeilijk meten. Dit geldt eveneens voor de passagiers die zij hebben vervoerd, maar met de medicijnen-transporten zijn ontegenzeggelijk veel mensenlevens gered.

De Albrecht-crossers zijn na de oorlog veelvuldig onderscheiden. Aike van Driel (postuum), Kees van de Sande (postuum), Piet van den Hoek en Jan de Landgraaf ontvingen de Militaire Willemsorde 4e Klasse. Aan 11 crossers werd de Bronzen Leeuw toegekend, en 6 anderen ontvingen het Bronzen Kruis. Behalve Nederlandse onderscheidingen zijn er in een aantal gevallen ook de Amerikaanse Medal of Freedom, de Britse King’s Medal for Service in the Cause of Freedom en andere buitenlandse waarderingen toegekend.

Het mag niet onvermeld blijven dat de crossers hun werk niet alleen hebben gedaan. Zij kregen hulp van andere mannen en vrouwen die eveneens actief waren in het verzet, van de boeren in de Biesbosch, van plaatselijke artsen en dorpsgenoten die een oogje dichtknepen. Tenslotte en niet op de laatste plaats hun eigen vrouwen waarvan er enkele eveneens een actieve rol hebben gespeeld.

De Militaire Willems Orde, 4e klasse
Arie van Driel (postuum) Werkendam
Kornelis Pieter van de Sande (postuum) Sleeuwijk
Cornelis Pieter van den Hoek Werkendam
Jan de Landgraaf Sliedrecht
De Bronzen Leeuw
Jacobus Bakker Sliedrecht
Cornelis Leendert Bolijn Sliedrecht
Pieter van Dam Hardinxveld
Desidirius Hubertus van Gool Sliedrecht
Jacobus Cornelis Hoevenaar Lage Zwaluwe
Franciscus Johannes Maria Hoffmann Waalwijk
Albert Kunst Sliedrecht
Jacobus Meijer Sliedrecht
Johannes Rombout Dordrecht
Cornelis Visser Werkendam
Jan Visser Jr. Sliedrecht
Het Bronzen Kruis
Leendert Gerardus van Beuge Sleeuwwijk
Arie de Boon Hardinxveld
Cornelis de boon Hardinxveld
Adrianus de Keizer Werkendam
Leendert van Kempen Werkendam
Willem van Veen Werkendam

De ongeorganiseerde crossers kwamen er als het ging om decoraties bescheidener vanaf. Zij hebben voor hun hulp aan geallieerde militairen vooral buitenlandse onderscheidingen ontvangen. Pieter de Koning is hiervoor onderscheiden met de Britse King’s Medal en de Amerikaanse Medal of Freedom. Dezelfde eer viel onder andere ook te beurt aan Willem Leenman uit Hardinxveld, Cornelis ‘Kees’ van Woerkom uit Sliedrecht en aan de sluiswachter van de Helsluis Willem van Alphen.

In 2016 verscheen in de BN De Stem een artikel met de tekst ‘Het verloren kasboek van de crossers’. Dit betrof een teruggevonden kasboek van de BS waaruit bleek dat een aantal crossers destijds voor hun werk is betaald. Deze informatie was overigens uit bronnen in het Nationaal Archief al bekend. De toon in het artikel getuigde van een zekere verbazing hierover. Welbeschouwd is dat een vreemde reactie. De Albrecht-crossers waren formeel aangesteld door en opereerden vanuit bevrijd gebied in opdracht van de Nederlandse Inlichtingendienst (Bureau Inlichtingen). Zij droegen legeruniformen en beschikten over officiële papieren. Omdat zij lange tijd van huis waren konden zij verder geen inkomsten verwerven en waren zij – en voor zover van toepassing hun gezinnen – voor hun levensonderhoud op deze betalingen aangewezen. Bovendien hebben er gedurende de bezetting vanuit het Nationaal Steunfonds veelvuldig betalingen aan onderduikers en het verzet plaatsgevonden.

De Liniecrossers tegenwoordig

In Drimmelen, Lage Zwaluwe, Sliedrecht en Werkendam herinneren monumenten, straatnamen en plaquettes aan het werk van Albrecht en de Liniecrossers. Het zijn unaniem treffende monumenten in brons van stoere mannen gekleed in winterkleding en kaplaarzen.

In 2017 zijn in Drimmelen en bij het Biesbosch Museum in Werkendam gedenktekens geplaatst uit waardering voor het werk van de boeren uit de Biesbosch tijdens de Tweede Wereldoorlog.


De monumenten in Lage-Zwaluwe, Sliedrecht en Werkendam. Bron: TracesOfWar

Twee stichtingen houden de herinnering aan de crossers levend. De Stichting Liniecrossers Sliedrecht heeft in de kelder van de Wilgenhorst een expositie ingericht die op afspraak kan worden bezocht. Er zijn behalve foto’s en documenten ook enkele diorama’s te zien die de omstandigheden van het crosswerk verbeelden.

In het Biesbosch Museum ‘Het Eiland’ is eveneens permanent aandacht voor de geschiedenis van de Liniecrossers. Er is een originele boot, en verder onderscheidingen, wapens en enkele voorwerpen die het museum van de nabestaanden van Hackett heeft ontvangen.

De Stichting Biesbosch in Beeld maakte met medewerking van lokale figuranten in 2015 een speelfilm van ruim 40 minuten ‘Biesbosch onder Vuur’. De film vertelt het verhaal van de jonge Frank die voor zijn aan diabetes leidende zus insuline probeert te bemachtigen. Het is een fictief maar passend verhaal dat zich afspeelt in een historische setting en op basis van juiste feiten.

Op YouTube zijn tenslotte diverse interviews te vinden met de crossers zelf, of met hun kinderen die herinneringen aan hun vaders ophalen.

Noten

  1. John Hackett, Ik ben een Vreemdeling geweest, 1e druk, p. 191.
  2. Piet van den Hoek, Biesbosch Crossings, pp. 61-62.