Tom Engelsman (1930-2021) beleefde de Tweede Wereldoorlog in Delfzijl. Voor zijn naasten schreef hij in 2017 een verslag van zijn belevenissen in de periode 1939-1945. De tekst werd ons ter publicatie beschikbaar gesteld door zijn dochter Jeanine Engelsman. Wij danken haar voor haar toestemming voor overname. Herma de Vries verzorgde de eindredactie. De tekst is door haar zo authentiek mogelijk gehouden, maar ter verbeteringen van de leesbaarheid zijn taalfouten verbeterd en hoofdstuktitels toegevoegd.
Ik werd geboren 29 augustus 1930 in de Waterstraat in Delfzijl. We verhuisden in 1932 naar een pas gebouwde twee-onder-een-kapwoning in de nieuwe wijk ‘Uitbreidingsplan over de gracht’, namelijk de Cornelis Houtmanstraat 52. Onder hetzelfde dak was de kruidenierswinkel voor, en het woonhuis erachter. Aan de andere kant was een vrijstaand huis met grote schuur waar buurman Timmer een schildersbedrijf uitoefende. Omdat onze straat de laatste straat was, hadden wij achter ons huis de bouwlanden van boer Bos. Onze straat liep vanaf de Rijksweg - Damsterdiep tot aan de OG-spoorlijn (stoomtramlijn) Delfzijl - Winschoten. Daarachter lagen de weilanden van boer Snitjer en boer Schuurman.
Vanuit onze achterkamer keken we over de landerijen op het Damsterdiep waar af en toe de tjalken met hun zeilen op te zien waren, evenals een OG-treintje als dat over de spoorbrug over het Damsterdiep reed. We zagen bij het overweggetje aan het verlengde van onze straat de werkelozen naar en van Jispinghuizen met het OG-treintje gaan waar ze ontginningswerken moesten doen. Achter de spoorbrug konden we af en toe aan een vlag zien als teken dat er een schip te water ging bij de scheepswerf Sanders. Mijn vader was toen aspirant-loods en voer met de geloodste schepen mee. Als hij thuis was, kwam een bode van het loodsenkantoor zeggen wanneer, en met welk schip hij mee naar zee moest. Via de radio konden we op bepaalde tijden ook horen welke schepen met welke loodsen naar zee gingen, of op zee vanaf de kadepost ten noorden van Schiermonnikoog waren geloodst om naar Delfzijl te komen. De loodsenfamilies, maar ook alle andere Delfzijlsters die bij de haven en zeevaart waren betrokken, beluisterden op gezette tijden de uitzendingen. Zo stond de radio bij ons thuis veel aan om de loodsdiensten, maar ook het nieuws te volgen.
Dat nieuws (Vaz Diaz) moesten we goed beluisteren. We hoorden over de oorlog tussen Finland en Rusland. Namen als ‘Ladogameer’ en ‘Kroonstad’ hoorden we vaak. Ook hoorden we af en toe een schreeuwende stem en juichende mensen. Volgens mijn vader was dat een Duitser, Hitler genaamd, die in Duitsland de baas was en zijn land groter wilde maken door oorlog te voeren met landen als Tsjecho-Slowakije en Oostenrijk. Op de zondagavonden als mijn grootouders van het Afwateringskanaal bij ons op bezoek kwamen, hoorde ik de gesprekken tussen mijn vader en grootvader over de oorlogsdreiging.
In september 1939 hoor ik dat Duitsland het buurland Polen is binnengevallen en Duitsland nu ook in oorlog met Engeland is. En dat er in ons land de mobilisatie wordt afgekondigd. Vele burgermannen moeten militair worden. Onze buurman Wolf en andere buurman Mulder zie ik in de weekeindes in militair uniform. Ook komen in Delfzijl meer Nederlandse soldaten, onder andere in een loods bij de haven en in een groot herenhuis in de Landstraat. De Duitsers die de Eems als Duits gebied beschouwen, bevelen de Nederlandse loodsboten ’s avonds naar binnen te stomen tot de tweede vuurtoren bij Nansum. Schepen met geschut mogen niet meer op de Eems, en met klein geschut moet eerst worden gemeld met gefluit of met een vlag. Verder moet een loodsladder altijd klaar hangen zodat een snelle controle van vracht en papieren mogelijk was.
Op de zeedijk en havenpier wordt een kazemat (betonnen huisje van 4 x 4 meter) met schietgaten richting Eems en havenmond gebouwd. De sleepboot ‘Atleet’ van J. August komt in dienst van de marine (twee soldaten met een mitrailleur aan boord). Als de ‘Atleet’ eens de havenmond uit is, schiet een overvliegend Duits toestel. De militairen op het schip schieten terug, maar het wapen was zo verouderd dat het weigerde.
Al dit militair gedoe maakte dat wij als jeugd ook oorlogje spelen. Groepen jongeren die tegen elkaar met houten sabels en stokken enzovoorts vechten. Op de Eems konden we druk verkeer van Duitse oorlogsschepen zien, en af en toe vlogen Duitse vliegtuigen over. De Nederlandse schepen werden aan weerskanten duidelijk voorzien van onze neutrale vlag.
Mijn grootvader die bij Niestern op de werf werkte, vertelde dat de grote sleepboot die ze voor Portugal hadden gebouwd, niet door de Portugezen werd geaccepteerd voordat aan een paar zwaar gestelde eisen aan de motoren zou zijn voldaan. Toen de Portugezen bleven doordrammen heeft de werfdirectie ze verteld dat de Duitsers de Eems wel eens helemaal konden afsluiten, zodat de ‘Chamite’ misschien niet meer wegkwam. Gevolg: de Portugezen kozen eieren voor hun geld. De ‘Chamite’ verdween uit Delfzijl. Verder hoorden we dat garagehouder Van de Laan, die enkele Duitse loodsen weer naar Duitsland moest brengen, op raadselachtige wijze verdween.
Op onze OB-Singelschool waren de meesters Jansen (luitenant) en Van Wijngaarden (kapitein) ook opgeroepen en vervangers kwamen op school. Van Wijngaarden die op een avond een aanroep van een Nederlandse wacht miste, werd door een schampschot geraakt.
Wij, de jeugd, zwom bij hoog water op het kunststrandje dat enige jaren ervoor was aangebracht. Ook was er een zwembad aan de andere kant van de pier. Bij hoog water konden de mannen aan de ene zijde van de houten steiger en de vrouwen aan de andere zijde zwemmen terwijl achteraan nog een springplank voor ieder was. Het geheel was door middel van gaas afgezet tegen kwallen. Op de dijk stonden gescheiden de kleedcabines en hokken voor de jeugd. Omdat het vaarwater naar de haveningang dichtbij liep, voeren de schepen zo’n 150 meter voor je langs.
Bij mooi weer zaten vele mensen op de dijk naar de bedrijvigheid op de Eems te kijken. Voortdurend bracht de sleepboot waar mijn vaders broer op voer, slib van de baggermolen uit de haven op de Eems. Op zondagen was het erg druk. Volgens traditie wandelden de Delfzijlsters ’s middags langs de vele binnenschepen, vervolgens op de havenkade langs de zeeschepen die er dagen lagen voordat ze vertrokken.
Ook waren er enkele Engelse schepen, onder andere de ‘Lowland’ en ‘Export’ die een vaste lijndienst hadden. Er was altijd veel te zien. Men ging vervolgens langs de loods-haven en vuurtoren de dijk op langs het paviljoen van Klaasens om dan over de dijk te gaan tot Veenkamp’s laan om dan via de Uitwierdeweg weer naar de plaats te lopen. In de week zagen we lange houtvlotten vanuit de haven door een motorvlet door de Damstersluizen naar het Damsterdiep getrokken worden. Hier en in de gracht lagen de stamvlotten dan uit te wateren. Wij konden er prachtig op balkje lopen. Soms zagen we nog een tjalk voortgetrokken door mensen aan een lijn, wanneer er geen wind was om de zeilen te gebruiken.
Het houten brugje over de Gracht was klaar gekomen zodat ik nu daarover een kortere weg naar school had. In de winter als wij op de Gracht schaatsten zagen we de Nederlandse soldaten het overgebleven voedsel op de grachtwal, voor de voornamelijk meeuwen, brengen uit hun keuken in de Landstraat. In het voorjaar 1940 werden op het Buiskoolplein de in Delfzijl gelegerde militairen door prins Bernhard geïnspecteerd. Als we op straat voetballen zien we boven de huizen van Kroonstad een scheepsmast met zeer grote vreemde vlag in het Eemskanaal. Volgens een buurman de Duitse vlag want Hitler is vandaag jarig. Bij ons op de radio hoor je een soldatenlied Rats, kuch en bonen, en melodieën uit de Nederlandse film ‘Het meisje met de blauwe hoed’.
Als ik in de week voor Pinksteren in de Landstraat loop, roept een militair uit het raam van het huis waarin zij gelegerd zijn me. Of ik een briefkaart voor hem wil posten. De kaart zal ongetwijfeld iets over zijn plan voor de komende Pinksterdagen vermelden. Maar hoe anders zal dit worden!
De volgende dag ga ik met mijn vader zoals vaker even bij de haven kijken. En we zien dat de vaste dienstboot Delfzijl – Hamburg, de ‘Hunze IX’, bij de zandtrechter bij de kolentip met zand wordt geladen. Militairen lopen wacht op het haventerrein waar enkele Duitse vrachtboten liggen. Op weg naar huis zien we op de Oude Schans dat ze nog druk bezig zijn kermiskramen op te bouwen voor de bekende Delzijlse Pinksterfeesten op Buiskoolplein en op de zeedijk.
Het is nog niet helemaal licht als ik wakker word van veel gedonder en schudden van mijn bed dat even aanhoudt. En als ik dan uit bed ga en het voorraam opendoe, zie ik lichten aangaan in de huizen aan de overkant. Even later gaat een deur open en meerdere mensen verschijnen op straat en er wordt geroepen dat ze de havenkranen niet meer zien. Kort daarop zegt iemand die de radio had aangezet dat de Duitsers met het leger, vliegtuigen ons land hadden aangevallen en dat het oorlog was. Steeds meer buren komen buiten en er komen mensen in de straat die vertellen dat de vuurtoren brandt en dat de boten gezonken in de haven liggen. Lek geschoten. In de havenmond hebben ze de ‘Hunze IX’ en de baggerboot als blokkade laten zinken.
We wachten angstig af wat gaat gebeuren. Tegen 10 uur vliegen enkele vliegtuigen over. Kort daarop verschijnen in de Marcus Buschstraat gevorderde auto’s met daarop militairen. Na enige tijd gaan die door onze straat naar de Rijksweg en men roept dat ze naar Friesland gaan. Een andere groep militairen gaat op de fiets weg. Waarheen? In de loop van de dag komen er geruchten dat gepantserde treinen ons land zijn binnengekomen en dat parachutisten zijn geland. Ziezo, ik besef nu dat ons soldaatje spelen nu in alle hevigheid door volwassenen uit verschillende landen is begonnen!
De volgende dag 11 mei zegt overbuurman Bos, die wacht liep op het bovenbalkon van de zeevaartschool, dat ze vreemde soldaten met kleine bootjes bij de haveningang hebben gezien. ’s Middags komt met veel lawaai een motor door de straat met een vreemde soldaat met een helm op en geweer op de rug. Die verdwijnt richting Damsterdiep en even later zien we hem over de Rijksweg langs het Damsterdiep richting Appingedam rijden. We horen laat in de middag dat in Delfzijl ook Duitsers zijn en dus ga ik met mijn boezemvriend John richting centrum. Op de Oude Schans zien we een aantal groene auto’s staan waar omheen veel mensen lopen. Als we naderbij komen, zien we dat het vreemde auto’s (Duitse) met militairen in vreemde uniformen zijn. Jonge soldaten met een lucht van kamfer om hen heen en veel roken (sigaretten). Sommige Delfzijlsters gaan in gesprek met de soldaten. Dan wordt er een groot papier op de deur van het pakhuis van de Joodse zaak in scheepsijzerwaren geplakt. Bekanntmachung in Duits en Nederlands, allerlei voorschriften wat mag en niet mag. Zie, ze schrijven ons de wetten voor.
De volgende dag horen we dat de Duitsers tegengehouden worden door het Nederlandse leger bij de Afsluitdijk. Verder wordt bij de Hollandse Waterlinie en bij de Grebbeberg hevig gevochten. De koninklijke familie en de regering van ons land zouden naar Engeland zijn overgebracht.
De volgende dag horen we dat de Nederlandse mariniers de Duitsers in Rotterdam bij de Maasbruggen in zware gevechten tegenhouden, en de Duitse vliegtuigen de stad met hun bommen voor een groot deel in brand en in puin hebben gegooid. Het Nederlandse leger met verouderde wapenuitrusting kon het tegen grotere en met moderne uitrusting van de Duitsers niet bolwerken. Om verdere bombardementen op de andere grote steden na dreiging ermee te voorkomen, besloot de legerleiding onder Generaal Winkelman te capituleren. Na vier dagen is Nederland in Duitse handen. Nu zullen we afwachten wat er verder gebeurt.
We zien in Delfzijl overal Duitse soldaten rondlopen die veel snoep en sigaretten kopen. In de haven worden de gezonken schepen en kapotte kranen opgeruimd. De bemanning van het gezonken schip ‘Boltenhagen’ had nog kans gezien om met de Nederlandse loodsboot die buiten de haven lag in alle consternatie naar Emden te komen.
Barakken worden achter de dijk en bij het OG-station en op het haventerrein gebouwd om de Duitse militairen te huisvesten. Na enige dagen komen de ex-Nederlandse soldaten naar huis. Van de Delfzijlsters is er één gesneuveld, maar onze buren Mulder en Wolf (in deze dagen grijs geworden) komen gelukkig thuis. Kanonnen worden op de dijk en bij het zwembad en de sluis geplaatst. Jonge militairen liggen op de dijk vaak zingend en met accordeonmuziek te zonnebaden. Langzamerhand keert het normale leven in Delfzijl terug. Op zondagmorgens horen we een colonne soldaten met hun stampende, van ijzeren pennen voorziene laarzen, luid zingend door de straten hun aanwezigheid duidelijk maken. Af en toe horen we vliegtuigen waarop geschoten wordt. In juli bombarderen ze Bremen en Emden. In Farmsum en Weiwerd vallen ook enkele bommen. Op zondag gaan vele Delfzijlsters hun wandelroute verleggen om de schade bij enige huize in Farmsum en de kuilen in het land te zien. Het is dan nog iets bijzonders.
Tegen de avond als wij van onze grootouders in Farmsum komen, moeten we lang wachten bij de sluit over het Eemskanaal. Er komen tientallen gevorderde vissersboten vol Duitse soldaten door sluis en brug vanaf de haven. De soldaten hebben plezier en zingen luidkeels dat ze naar Engeland fahren. Dit gebeurde de hele nazomer, in totaal honderden gevorderde boten.
Soms werden voor één nacht soldaten gedwongen ingekwartierd bij burgers. Jongens die nauwelijks wisten waar ze waren en dachten dat ze al dichtbij Engeland waren, dat hoorden we als we met ze aan de praat gingen, want dat vonden wij erg interessant. De jongens kwamen vaak in onze buurt zoekende een papier met een nachtadres in de hand en dan liepen wij mee als gids. Wij kregen thuis geen inkwartiering want mijn vader had geprotesteerd, omdat als hij in zee was zijn vrouw alleen thuis was.
Bepaalde producten, vooral tropische, begonnen schaars te worden (rijst, bananen, sinaasappel, rubber, chocolade, zeep, specerijen, koffie, thee en tabak). Vele mensen kochten gauw nog wat waarschijnlijk schaars zou worden. Dat was hamsteren!
Er komen allerlei verordeningen zoals dat alle meerderjarigen een identiteitskaart moeten hebben voorzien van een pasfoto. Onze buurman Timmer was de buurtfotograaf. Verder kreeg ieder een distributiestamkaart en er kwamen bonkaarten voor bepaalde voedingswaren en snoep, tabakswaren. Iedere week werd bekend gemaakt op welke bonnen een bepaalde hoeveelheid per persoon kon worden gekocht. Indien voorradig. Ook voor textiel, kleding en schoeisel kwamen bonnen. Via distributiekantoren werd alles geregeld.
Andere bepalingen waren dat er geen politieke partijen meer mochten zijn, behalve de met Duitsland sympathiserende NSB onder leiding van Anton Mussert. Niets toonbaars (foto’s) van het Oranje Huis, insignes of vlaggen. Niet meer mogen luisteren naar een Engelse zender en al helemaal niet naar de Nederlandse uitzendingen van Radio Oranje vanuit Londen. Geen nationale verheerlijking door echt Nederlandse liedjes (volkslied enzovoort). Geen padvinderij, maar de NSB-jeugd had de Jeugdstorm. Verder was er censuur op tijdschriften en kranten, radio. De bioscopen draaiden Duitse UFA-films. Vooraf was er propaganda voor alles dat Duits of aanverwant was. In de eerste klassen van het vervolgonderwijs werd de Duitse taal verplicht.
Een luchtbeschermingsorganisatie die al enige tijd bestond en bij bombardementen of andere calamiteiten hulp moest bieden, werd uitgebreid. Een schuur op de singel was de standplaats. Met oude militaire helmen en armplaatje, houwelen, kruiwagens, schoppen en brandweerauto moesten ze dag en nacht paraat zijn om obstakels en puin te ruimen. Ook werden enkele openbare schuilkelders (spoorbielzen schuin tegen elkaar en daartegen zandzakken) voor circa twaalf personen gebouwd. Zonder licht of water, zuiver om even te schuilen. Bijvoorbeeld bij het begin van de Piet Heinstraat, maar ze werden nooit gebruikt.
De huizen moesten ’s avonds zodanig verduisterd zijn dat buiten geen licht te zien was. Het was ’s winters dan ook zo donker op straat waar natuurlijk geen verlichting was dat men met behulp van zaklampen (later toen er geen batterijen meer waren met een knijpkat) de weg zocht als er geen maanlicht was. Bovendien moest men met enige uitzondering niet meer buiten zijn na een bepaalde tijd. Als wij ’s avonds van mijn grootouders kwamen.
De plaatselijke NSB, bij ieder bekend, kwam soms in uniform op straat of in hotel ‘Harmonie’ bijeen, en liepen op zaterdagmiddag wel in Delfzijl met hun krant ‘Volk en Vaderland’ van hun leider Anton Mussert te colporteren. De kinderen van de slager, vishandel en hoofdmeester liepen op ‘hoogtijdagen’ in uniform.
Wanneer er ’s avonds de vliegtuigen op weg naar Duitsland aankwamen, gingen de vele sirenes ons waarschuwen. We hoorden het zware geschut vanaf de dijk en lichtere geschut van verschillende stellingen rondom de haven en van oorlogsbootjes in het Eemskanaal. Zoeklichten zochten dan de lucht af om vliegtuigen te vinden.
Maatregelen waren genomen tegen de Joden. Ze moesten op hun kleding duidelijk zichtbaar de Davidster dragen en mochten niet meer in theater, sportzalen en sportvelden en cafés komen. In mijn klas zaten ook drie Joodse kinderen die op zaterdag nooit op school waren vanwege hun zondag. De meeste Joden hadden een zaak (slagers, kleding, huishoudelijke artikelen), en handel in kabels, lieren en ankers die buiten lagen in Oude Schans en de Waterstraat.
Er werd ook al een schip uit Delfzijl vermist. Dit schip werd verondersteld in de Oostzee ten zuiden van Finland getroffen te zijn in ’n gevecht tussen Finnen of Duitsers en Russische oorlogsschepen. Van deze ‘Anna W’ werd nooit meer iets gevonden. De scheepvaart op Delfzijl was zo druk omdat men onze haven veiliger kon bereiken dan de havens in West-Nederland vanwege de geallieerde oorlogsschepen op de Noordzee.
Bovendien had Duitsland alle landen rond de Oostzee behalve het neutrale Zweden – waar ook veel contact mee was – in hun bezit, en naar het noorden was Noorwegen bezet. De handelsschepen werden vaak beschermd door grote zeppelinvormige ballonnen die het vliegtuigen moeilijk moesten maken met duikaanvallen om het schip te willen beschieten of bombarderen. Zelfs een enkele op de Delfzijlse rede wachtende vrachtvaarder had daar de ballon nog in het zicht. Eens was zo’n ballon waarschijnlijk losgeslagen en dreef over Delfzijl. John en ik op onze fietsen erachteraan en uiteindelijk werd hij achter een boerderij tussen Farmsum en Meedhuizen op het land geborgen. Zo, hadden we dat ook eens meegemaakt.
Luchtafweergeschut stond rond de haven op verscheidene, verspreid gebouwde geschuthuizen, zoals bij de zeesluis en Oude Schans, of op de in haven en Eemskanaal liggende voorposters (oorlogsbootjes). Vooral als een vliegtuig ’s nachts in een lichtstraal van de tientallen zoeklichten werd gevangen was het een hels lawaai, en vaak kon je de scherven van de geëxplodeerde kogels op de dakpannen horen neerkomen. Gevaarlijk dus. Maar ’s avonds en ’s nachts mochten alleen mensen met toestemmingspassen buiten komen. Straatverlichting was er ook niet en in de winteravond rond 18-19 uur was het zo donker dat je nauwelijks wist waar je was. Zaklantaarns als knijpkat kwam te hulp (batterijen waren er niet). Lichtgevende speldjes van winterhulp et cetera (Duitse hulp) werden verkocht.
Wij jongens klommen tegen de huizen op om de granaatscherven te verzamelen die in de dakgoten lagen. Eens moest de commies junior uit onze straat het veld in en vroeg ons mee te gaan het veld in om zogenaamde brandplaatjes te zoeken, die waren uitgegooid door Engelse vliegtuigen om het graan et cetera in brand te laten gaan. Duitse propaganda, niets werd gevonden. Steeds vaker komen Engelse vliegtuigen over. ’s Nachts in bed hoorde je het gebrom gevolgd door het schieten van de zware kanonnen en je luisterde angstig want als er een bom aankwam, hoorde je een gierend geluid werd gezegd. Soms lag je uren wakker en een enkele keer ging ik naar beneden waar mijn moeder, soms met vader, ook angstig zat te luisteren. Mijn acht jaar jongere zusje werd ook uit bed naar beneden gehaald. Als het erg heftig toeging, werden de dagkleren aangetrokken, dit kwam steeds frequenter voor. Overdag zagen we de geallieerde vliegtuigen voor het eerst op weg naar Emden, Bremen en Hamburg met condens strepen. Er werd flink op geschoten. Soms kwam er een neer.
Er kwam bewoning achter ons, want de twee straten Marcus Busch - Jan van Galenstraat werden doorgetrokken richting Rijksweg - Damsterdiep. Aan weerszijden werden huizen gebouwd. Vele gezinnen uit Amsterdam, Rotterdam en IJmuiden, die in het westen in de scheepvaartwereld werk hadden gehad, kwamen met hun bedrijven en kantoren naar Delfzijl waar de scheepvaart zo’n topdrukte kende dat de havenkade en havenboeien bezet waren. Soms moesten 4-6 schepen op de rede wachten. Deze westerlingen vonden hier werk en kregen huizen, vooral in deze nieuwe straten. De scholen kregen nieuwe leerlingen en zelfs de sport (vooral voetbal) kreeg goede spelers van westerse clubs. Deze mensen waren snel ingeburgerd.
Aan het einde van de Marcus Buschstraat werd een loods geplaatst waarin kisten met munitie werden gebracht. Wij als jeugd genoten in die tijd en er was veel te doen. We deden alsof we schipperskinderen waren en liepen langs de schildwacht bij de Waterpoort en kwamen zo op het haventerrein en klommen op de schepen om postzegels te vragen, of om boodschappen te mogen doen. De haven en omgeving was door hekwerk van prikkeldraad omzoomd. Zelfs zo dat je nergens in het havengebied kon kijken. De drie toegangspoorten waren zwaar bewaakt en slechts met een pas konden werkers en schippers daar komen. Wij, een groepje vrienden, waren bijna dagelijks in het havengebied. Er waren ook vijf jongens bij ons op school die altijd bij de batterij achter de dijk waren en die daar klusjes voor de Duitse soldaten deden. Ze kregen op zeker moment allen een trainingspak met Duits embleem. Dat zag er zo uit dat we met afgunst naar ze keken. Want zij kregen allerlei dingen van de soldaten en konden overal komen waar wij niet konden komen. Wij zagen ze bij hotel ‘Dik’ dat nu het ‘Wehrmachtssheim’ heette, de grote zaal mee helpen versieren voor het in onze ogen ‘Groot Weihnachtsfest’. Schitterend werd de zaal en een hele grote boom versierd.
Ikzelf zag een jaar later tegen de kerst veel jongelui bij hotel ‘Harmonie’ (van Hasselt) Oudeschans. Ik hoorde over kerstfeest en besloot ook naar binnen te gaan, maar toen ik in de zaal behalve een grote kerstboom, meerdere NSB-vlaggen, leuzen en onze hoofdmeester (NSB-lid) zag en die mij al verbaasd aankeek, verliet ik vlug de zaal. Thuis vierden wij ook Kerstmis. Er kwam een boompje, dat werd versierd met ballen, slingers en kaarshouders, want we hadden alleen echte kaarsen, zoals ook onder de boom een oud kleed lag om druipend kaarsvet op te vangen. De eerste jaren hadden we nog wel enkele pakken met kaarsjes, maar toch werden ze nog na enige tijd gedoofd opdat er de volgende avond ook nog weer gebrand kon worden. Ja, het begon schaars te worden, en dat sloeg ook op voedsel en kleding, maar ook voor de verwarming en het eten bereiden moest er brandstof (turf, antraciet, steenkool, briket) gebruikt worden. Ook dat was op bonnen en gerantsoeneerd. Mijn vriend John en ik gingen afvalhout uit in aanbouw zijnde huizen halen en verkochten dat in de buurt. In onze chique kamer voor, moest de mooie kachel gestookt worden met nootjes antraciet. In deze kamer kwamen we alleen vanaf de Kerst tot Nieuwjaarsdag en met Pasen. De kamer was met dikke velours gordijnen licht ondoorlatend en over de ruiten waren stroken plakband (om zware geschutdreunen te doorstaan).
Dan horen we dat de Joden zich moeten klaarmaken voor vertrek naar Amsterdam. Op een middag waarop hun vertrek per trein algemeen bekend was, stonden veel inwoners van Delfzijl hun plaatsgenoten en soms vrienden op het stationsplein nog het allerbeste toe te roepen. Wat dat vertrek inhield, beseften nog weinig mensen. Ik zag de rabbi die bij ons voor in de Cornelis Houtmanstraat woonde, en die nu met zijn gezin met zijn zwarte hoed op (waardoor ik hem altijd de poppendokter noemde) naar het station gaan. Ook werd er een Jood die met zijn bagage over zijn schouder liep enorm toegejuicht (Kornke?). Dit was een treurige toestand op het plein waarnaast een klein parkje met bomen was, en waartussen behalve een verlenging van de OG-tramrails een muziektempel stond waar op zomerse avonden het Delfzijl Harmonieorkest de burgers amuseerde.
Wij jongens hadden deze tempel ook ontdekt en konden daar als de omgeving veilig was, ongezien door ’n luik onderin komen. Door tochtspleten konden we buiten in de gaten houden want hier rookten we stiekem de sigaretten die een van de jongens uit een sigarenwinkel op de hoek haalde. Omdat we in die tijd ook al niet meer op het strand konden zwemmen, liepen we in ’n groep via het Ottenslaantje over het spoor naar de Tuinbouwstraat en dan naar het eind van de Uitwierdeweg waar we dan nog een kilometer moesten lopen om bij de ‘Lady Smith’ (enkele huisjes achter de dijk) te gaan zwemmen. Dit betrof zeker een afstand van 5 kilometer, maar bij hoog water konden wij daar zwemmen.
Intussen zijn de Duitsers ook Rusland binnengevallen. We lezen van hun opmars en komen de koude donkere winter door. Ook de luchtalarm keren werden frequenter en we luisterden aandachtig naar het geluid of er iets onregelmatigs te horen was. Dan gingen we in de keuken zitten, want daar waren wat stevigere muren waarachter we ons iets meer beschermd voelden. Zo was het ook op de late avond in juli 1942. Er wordt enorm geschoten door de zware batterijen op de zeedijk en met lichtere kanonnen. Het is zo erg dat mijn moeder met mijn zus(je) komt zeggen dat we naar beneden moeten. We zitten dan met ons drieën om een klein tafeltje in de keuken. Waar alles lijkt te schudden van het enorme gedreun. We worden zo bang en gaan uit de keuken in de achterdeur staan, en zien een helder verlichte wereld om ons heen. Veroorzaakt door lichtkogels aan parachutes, strepen van lichtspoorkogels en banen van in de lucht rondzwaaiende zoeklichten. Het is een hel.
Als we onze buren Timmer ook in hun achterdeur zien staan zegt mijn moeder "daarheen" en zo renden wij naar de buren. Zij hebben namelijk een betonnen dak op hun aanbouw en we zijn niet alleen. We gaan met elkaar op de grond zitten afwachten wat er verder gebeurt. Als na een half uur het vliegtuiggebrom minder wordt en er minder geschoten wordt gaat de buurtman Timmer opstaan en naar hun voorkamer om op straat te kijken. Dan roept hij: "hoekhuis staat in lichterlaaie en in de straat staan fakkels te branden". Brandweer en luchtbeschermers rennen rond en hij hoorde overbuurman B. roepen dat hij gewond was.
Wij allen ook naar voren en zien ook al buren buiten lopen. Als het stil is gaan wij naar ons huis en zien niets bijzonders. Van slapen komt die nacht verder niets en de buurtbewoners komen angstig bijeen om hun ervaringen te vertellen. Er blijken om ons heen drie woningen afgebrand te zijn, een jonge vrouw is gedood in de Marcus Buschstraat en in vele huizen zijn ook brandbommen gevallen, maar de huizen zijn niet erg beschadigd.
Mijn neef zag de radio in hun kamer branden en greep resoluut het toestel en smeet het door het raam naar buiten. Zijn broer Nanno aan de overzijde van de straat zat met zijn dochtertje op schoot, iets voorover en kreeg een brandbom door zijn bil en werd naar een ziekenhuis in Groningen gebracht.
Wij hadden een brandbom door de metalen deksel van de regenbak en een door het konijnenhok in de tuin. Naast onze keuken was bij onze buren een bom in de kelder in de brandstofvoorraad gesmoord. Wij hadden geluk. Mijn moeder overstuur zei dat we niet naar school hoefden, en omdat we bang waren voor herhaling gingen we ’s middags op de trein naar Groningen naar het adres van mijn vaders zus. Mijn vader was op zee en wist van dit alles niets. Paniek dus. In Groningen bleven we drie dagen en ik zwierf in de stad. Mijn moeder en haar schoonzus brachten een bezoek aan neef Nanno in het ziekenhuis. Na drie dagen gingen we naar huis. Er was niet weer gebombardeerd en via de radio hoorden we dat mijn vader naar Delfzijl voer.
Via Radio Oranje hoorden we dat de Engelse vliegtuigen Emden zwaar hadden gebombardeerd (vergissing?). Thuiskwam mijn vader, en zag en hoorde alles wat er gebeurd was. De komende dagen was het rustig. Ik kwam weer bij meester Zweep die vroeg waar ik geweest was, en liet het verder daarbij. Hij was ook blij dat hij de lastpost had gemist. Wij, jongens uit de buurt, zagen dat er in het voetbalveld van DVV gaten zaten van ingeslagen brandbommen en groeven de circa 50 centimeter lange zeshoekige staven op die voor een deel van aluminium waren en voor ’n deel bruin met gele strepen. Dat dit uitgraven zonder gevolgen ging, is een wonder. Goederen werden steeds schaarser en er ontstond een levendige ruilhandel in bijvoorbeeld zeep tegen garen of verf tegen koffie of tabak. Er begon een zwarte handel te ontstaan, waarin veel te krijgen was voor een hoge prijs. Een bekende zwarthandelsplaats voor de provincie was op het Zuiderdiep in Groningen.
Inmiddels is Amerika ook in de oorlog betrokken en horen we dat de Duitse legers in Noord-Afrika onder Rommel door Montgomery worden teruggedrongen, en in Rusland hun opmars ook niet meer gaat. We horen er weinig over omdat we de radio ook hebben moeten inleveren, en enkelen dit weigerden hebben die verstopt en durven er niet veel over te vertellen. De Nederlandse radio en pers vertelt weinig over de Duitse verliezen en spreken soms over tactische aanpassingen.
Ons (groep vrienden) lukte het nog steeds met een onschuldig gezicht langs de schildwachten bij de Waterpoort te komen. Terwijl rechts voor de poort de Duitse waterpolitie zetelde, was op het haventerrein links de barak met het grote adelaarsbeeld, het kantoor van de Ortscommandant. Hij (Ulrich) woonde aan de Rijksweg in de mooie gevorderde villa van Roggenkamp, die nu een nieuw houten huis bouwde bij de OG-brug. De commandant had thuis twee Nederlandse meisjes in dienst, en vergezeld van zijn twee Duitse herdershonden begaf hij zich vaak te voet naar zijn kantoor op het haventerrein, achter de Waterpoort.
Op het haventerrein stond ik bij een boot te kijken hoe koeien aan boord gehesen werden. Er loopt er een man te mopperen op het dek, ziet mij, zegt iets en pakt een ijzeren staaf en smijt die rakelings langs me tegen de spoorwagon achter me.
Een andere dag was ik met John aan boord van een boot gegaan die zakken grove bruine suiker loste. Wij via ’n ijzeren trap het ruim in om, net als de bootwerkers deden, suiker voor thuis te pakken. We stopten de suiker los in onze broekzakken. Plotseling een geschreeuw en een stuurman stond tegen ons te schreeuwen. De zakken omkeren en snel de ijzeren trap op naar boven om van het schip op de kade te springen.
Soms namen we een roeiboot, gooiden die los, pakten de riemen en voeren naar een boot in de balkenhaven. Daar klommen we aan boord, vroegen naar postzegels of een ‘Dolkje’ zoals veel Scandinaviërs droegen, of vroegen of we boodschappen konden doen. Rizzla-sigaretten en vloeipapier waren gewild.
Eens klommen we met ons tweeën op een werkende kraan om bij de vader van een vriend in de cabine te kijken. Die was zeer verbaasd en boos want het was levensgevaarlijk.
Op een late namiddag klimmen op een Duits schip, we lopen nog achter op het schip als we merken dat het schip van de kade gaat. Paniek! Het zal toch niet naar zee gaan. Het achterschip zwaait nog boven de kade en wij springen van het zwaaiende schip op de kade. Een Duitse schildwacht op de kade schreeuwt geschrokken naar ons maar wij renden snel achter enige houtstapels weg. Het waren Scandinavische en Duitse schepen die de grote drukte veroorzaakten.
Intussen hadden we onze Nederlandse munten en bankbiljetten moeten omruilen voor zinken munten. De Germaanse symbolen kwamen in de plaats van de koningin. Evenzo ging het met onze postzegels met afbeeldingen van Nederlandse historische figuren die vroeger op zee de Engelsen hadden verslagen, dat werden ook Germaanse symbolen. Zelfs aparte zegels voor Winterhulp, en Nederlandse SS-legioen kwamen op de post.
Koperen en tinnen voorwerpen moesten worden ingeleverd en klokken werden uit kerktorens voor omsmelting gehaald. Ik ging met mijn moeder een oude ingedeukte bloempot inleveren in de Singelschool. Daar moesten wij kinderen ook heen voor een verplichte prik tegen bepaalde ziekten, en we kregen een rond plaatje dat we om de hals moesten dragen. Erop stond je naam, je leeftijd en woonadres. Jonge mannen van achttien jaar moesten in de Arbeidsdienst om allerlei werken uit te voeren. Degenen die niet wilden, doken onder, evenals oudere jongeren die verplicht in Duitsland of Oostenrijk moesten werken, of de Nederlandse ex-officieren die zich ook moesten melden. Zo waren er in Nederland vele onderduikers die wel ergens een schuilplaats hadden, maar geen geld of bonnen.
Er was een verzetsgroep ontstaan. Ze overvielen distributiekantoren, banken voor bonnen en geld, maar ook gevangenissen om mensen te bevrijden, hetgeen ook wel eens mislukte. Deze ondergrondse had via een zender contact met de regering in Engeland. Wapendroppings vonden ook plaats. De Duitsers waren zeer op hun hoede en de groep SD (Sicherheitsdienst), bestaande uit (Duitsers en Nederlanders) en later geholpen door de Landmacht (NSB’ers) die bewapend met een jachtgeweer de SD ondersteunde. Op jacht naar allen en alles dat iets tegen het bezette gezag deed. Regelmatig kwamen op het voetbalveld achter de OG-trambaan Duitse voetbalploegen van Borkum, Emden en Delfzijl die tegen elkaar speelden en voor de aftrap drie keer Sieg Heil riepen. Op datzelfde voetbalveld liepen op een zekere middag een 30-tal zeekadetten in uniform een uur rond op een bootsmanfluitje te blazen. Op dat veld speelden wij eens toen de geweerschoten op het naastgelegen kerkhof hoorden. Men zei "Terechtstelling Duitsers die iets misdaan hadden."
Om aardappelen en groenten te hebben, zijn er veel gezinnen die een stukje grond huren en daar zelf verbouwen. De zeevaartschool werd gesloten, het gebouw en het opleidingsschip ‘Abel Tasman’ zijn door de Duitsers ingenomen en de lessen worden in Enkhuizen voortgezet.
Tante Dien en oom Piet trouwden, doch wegens woninggebrek kregen ze een kamer bij mijn oma. Hun al gekochte stoelen die ze daar niet kwijt konden, werden bij ons op de zolder opgeslagen. Tante Dien naaide en veranderde veel kleding, daarvoor kreeg ze bij de boeren tarwe en koolzaad. Ze was als coupeuse goed in het van oude kleding, voor de familie nieuwe kledingstukken maken.
Bij ons in de buurt werden in hoog tempo bunkers gebouwd. Hoek Jan van Galenstraat, Wetterstein, enzovoorts. De tweede bunker kwam achter de laatste woningen in de Marcus Buschstraat en de derde bunker op het erf van boer Bos aan de Rijksweg naar Appingedam. In Farmsum kwam er nog een. Achter de zeedijk bij de batterij waren er meer en bij Nansum enkele. Overdag werkten ze eraan en ook ’s avonds bij felle lampen, doch zodra er bericht kwam dat geallieerde vliegtuigen in aantocht waren, ging het licht uit en het werk werd gestopt.
Op de Oude Schans kwam in een winkel (Neerduin) een Oostenrijkse tandarts voor militairen en de Synagoge op de Singel werd zo verbouwd, dat Duitse dames in dienst daar voor haarverzorging et cetera terecht konden.
Op de radio (distributie) werden veel Duitse melodieën ten gehore gebracht en een jongen in de buurt maakte de zomeravonden aangenamer door in een amoureuze bui met ons overbuurmeisje leuke muziek buiten te spelen op zijn accordeon, dat was zeer gezellig en we konden tot tien uur daarvan genieten.
In de eerste jaren van de bezetting marcheerden een colonne soldaten op de zondagmorgen vaak luid zingend en stampend met hun van ijzeren noppen voorziene laarzen door de straten. In die eerste jaren kwamen dagelijks tientallen door de Duitse marine gevorderde vissersbootjes door het Eemskanaal. Het was wachten voor de brug, doch de soldaten op de bootjes waren opgewekt en zongen uit volle borst dat ze naar Engeland gingen varen en dan zongen wij er achteraan "plomp, plomp". Hetgeen gescheld opleverde.
Het werd stiller, er kwamen niet veel jonge mensen meer buiten. Ondergedoken of angst. Anderen werkten al in Duitsland of Oostenrijk. Voedsel werd nog schaarser. Wij gingen in de herfst langs de boeren als er gedorst werd en meestal verkochten de boeren wel tarwe en koolzaad aan de mensen. Soms werd er geruild.
Tarwe, koolzaad, aardappelen en groente werd bij de boeren clandestien gekocht. Soms pikte de Landwacht bij controle de koop in. Tarwe ging ik ’s morgens vroeg bij de molen van Dieterman laten malen tot meel. Het koolzaad werd bij de machineafdeling van Niestern tot olie geperst. Van het meel werd brood door moeder gebakken en de olie werd gefilterd en voor het bakken van onder andere vis gebruikt, of er werd zeep van gemaakt of zelfs met aardappelpuree erbij een soort broodsmeer van gemaakt. Vele Delfzijlers hadden in de omgeving een boerenadres waar ze eens per week een fles met melk konden vullen. Je kwam vaak dezelfde mensen tegen en men wist van elkaar wel hun leverancier.
Wij hadden het niet slecht. Op het distributiekantoor wisten de werkers wel bonnen enzovoorts weg te sluizen voor onderduikers of familie.
Eens als we op een regenachtige middag buiten zijn, horen we een enorme dreun. Zware explosie. We vernemen dan dat in de gevorderde Muloschool een ontploffing is geweest bij het demonteren van mijnen. Volgens ooggetuigen hingen dode soldaten uit de ramen. Enige dagen later worden de slachtoffers onder militaire kapelbegeleiding met treurmuziek door de Landstraat naar het kerkhof gebracht.
In deze tijd hebben John en ik het zoontje van de NSB uit de Jan van Galenstraat een streng rubber (ventiel) afgepakt, omdat wij wisten dat een handelaar daarmee aan de deuren ventte. Wij vonden dat de NSB’er zijn broeken maar op ’n andere wijze moest ophouden. Het jongetje huilend naar huis. Pa in uniform komt naar ons toe en schopt ons, neemt het rubberventiel van ons af. Wij geven een grote mond en pa loopt scheldend weg met het elastiek en roept "Wacht maar af.". Wij zijn bang. Wat zal hij gaan doen? Wij gaan het veld in, maar wat moeten we doen. We durven niet naar huis en verstoppen ons in een leeg schapenhok aan de rand van het voetbalveld. We halen nog even wat knollen uit de grond van de volkstuin naast ons tussen sportveld en OG-trambaan. Ziezo, eten hebben we, maar wat moeten we nu doen? Na enige tijd als het donker wordt, besluiten we toch naar huis te gaan. Daar weten ze gelukkig van niets en we hebben er ook niets meer van gehoord.
Schoenen waren op de bon en zeer schaars. We liepen veel op klompen, gemaakt in Farmsum. Ter bescherming werd over de kap een draad gemaakt en oude autobandrepen onder de zool. De schoenen die alleen bij bijzondere dagen gedragen werden, waren voorzien van zolen en hakken, waaronder ijzeren beslag. Meisjes en jonge vrouwen zag je op houten kleppers lopen. Kleding werd wel geruild bijvoorbeeld een nieuwe meisjesonderbroek tegen een jongensonderbroek van E.W.
Toch wist de SD, die zetelde in het oude gemeentehuis aan de Marktstraat onder leiding van Bordeau en Niessen met onder andere Nederlandse medewerkers, de schrik er goed in te houden. Af en toe kregen mensen in onze buurt te horen dat er die avond een of twee Duitse soldaten bij hen de nacht moesten doorbrengen. John en ik gingen naar het Buiskoolplein, en zagen wij nog soldaten dan vroegen wij waar ze heen moesten. We keken op hun briefje en wij brachten ze naar dat adres. Wijzelf kregen geen inkwartiering, omdat mijn vader geprotesteerd had omdat zijn vrouw vaak alleen was. In het verlengde van onze Cornelis Houtmanstraat werd een sintelpad naar het weiland van boer Snitjer aangelegd; verder een houten bruggetje over de sloot en rechts op het weiland een kleine barak (de keuken et cetera) en aan de linkerkant werd een lange barak gebouwd waarin een zestiental soldaten werd gehuisvest om de mitrailleurstelling en een groot radarscherm te bedienen.
Deze laatste moest overvliegende geallieerde (nu ook de VS in oorlog was) vliegtuigen opzoeken. Ter misleiding ervan gooiden de vliegers strookjes zwart papier met een aluminium kant uit hun toestellen om de radar te misleiden. Wij vonden af en toe van die stroken zonder te weten wat dat betekende. Een enkele keer vonden een pamflet. Ik vond er een met in het Duits erop geschreven ‘Belgrado brennt immer noch’. Helaas heb ik dat pamflet weggegooid.
We gingen wel met deze Duitse militairen voetballen op het naastgelegen DVV-veld. Zij hadden een leren bal en legden een plank over de sloot naast hun barak. Af en toe gingen we met enige jongens over de landerijen, tot aan de zogenaamde tweede spoorlijn. Dit spoor was niet meer gebruikt, ’t zogenaamde Woldjerspoor dat vanuit Delfzijl via Meedhuizen naar de Woldstreek, Tjuchem, Slochteren, Harkstede reed. Tegen deze spoorhelling lagen de Delfzijlse meisjes die met de Duitse soldaten vrijden. We gingen ze dan begluren of pesten (vanaf de andere brede slootkant). Als ze dan weggingen, wij snel naar de overkant en vonden dan vaak gebruikte voorwerpen, wat toch iets bijzonders was. Ook lag hier tegen de spoorhelling vaak een keurig geklede man, die nooit iets zei of deed. Wij hebben nooit geweten wie hij was. Een Duitser of een Nederlander. Een raadsel.
Deze spoorlijn ging bij het Tuikwerderak over het Damsterdiep, en eens gingen John en ik op die brug kijken wat enige soldaten daarop deden. Nu, die lieten ons zien wat je met een handgranaat kon doen. Ze draaien onder een dop los, trokken aan een koordje, en smeten een circa 20 centimeter lange stok met verdikte knop in het water, een knal, en een waterzuil spoot omhoog. Dode vissen dreven even later rond.
Op een winterse zondagmiddag besluiten John en ik even naar Appingedam te lopen. Als we halverwege zijn, bij het boerenhuis van boer T., hebben we het erover dat enige weken daarvoor een onbekend persoon daarbinnen is gekomen, en de boer in bijzijn van vrouw en zoon heeft doodgeschoten (raadsel). We zijn dit huis juist voorbij als we een vreemd gefluit horen en nog eens en nu ook een knal. Er wordt op ons geschoten en we rennen snel naar het huis terug. Als we in het portiek staan te overleggen van dit toch al geheimzinnige huis, wat we moeten doen. We durven niet aan te bellen. Ineens zien we een Duitse soldaat alleen uit de richting van Delfzijl komen. Als hij dicht bij ons is, zien we dat hij hoger in rang is en wij roepen naar hem dat er op ons geschoten is. Hij lacht wat ongelovig en zegt "Ga met mij meelopen naar Appingedam." Als we de bocht omgaan en bij de zogenaamde 2e steenfabriek (Boerema) komen, zien we aan de slootkant twee marinesoldaten zitten. Pistool in de hand en een fles alcohol bij zich. Nu gelooft onze Duitse metgezel ons. Hij schreeuwt de twee toe. Ze moeten hem papieren tonen en hij schrijft iets op. Wij besluiten gauw verder te gaan richting Appingedam.
Ondanks dat enkele loodsen geweigerd hadden voor de Duitsers te varen en enkele ondergedoken waren (streng kerkelijken), waren er weinig loodsen over, maar de groep werd aangevuld met overtollige loodsen uit IJmuiden. Deze gezinnen woonden nu bij elkaar in de juist afgebouwde woningen aan de Marcus Buschstraat. Vaak kreeg ik op zondagmiddag toestemming van mijn vader als hij thuis is en 25 cent om naar een (Duitse UFA) film te gaan. Ik wachtte vaak tot de reclamefilm begon, want de filmtoegang was vaak vanaf veertien jaar en aangezien onze hoofdmeester daar toezicht hield, ging ik naar binnen als het donker was. Daarna kwam er een propagandafilm waarin de Duitse successen en dergelijke werden getoond. Zo herinner ik me nog eens dat de Führer een Nederlandse soldaat (Mooyman) in dienst van de Waffen-SS vanwege zijn moed het IJzeren Kruis opspeldde. Ook de zoon van mijn hoofdmeester (Naber) vocht zo in Rusland. Als hij met verlof thuis was en buiten liep zei onze meester "Zie je, dat is mijn zoon, een held die tegen de Bolsjewieken vecht."
Ik kende eigenlijk maar enkele Delfzijlsters in Duitse dienst. Eén maakte ik mee toen ik een dag met mijn vader naar de stad Groningen was. We moesten terug op het Zuiderdiep instappen, want daar stond de DAM-bus klaar voor vertrek naar Delfzijl. De grote zwarte ketel achter op de bus, gestookt met turf of kolen, rookte al. Wij vonden nog ieder een plaatsje vrij achterin. Daar zat ook een militair. Dan komen drie studenten, twee jongemannen en ’n jonge vrouw nog de bus in. Ze kijken rond en twijfelen. Het meisje en de jongen gaan er alweer uit en er wordt achteruit de bus geroepen dat er nog een plaats is. De ene student die nog in de bus staat kijkt en roept "Hoeft niet, het is me daar te zwart" en verlaat de bus. Op dat ogenblik schreeuwt de militair in het Nederlands "Dat zal ik je betaald zetten. Ik ken je wel." De studenten hebben dit niet meer gehoord en wisten jaren later van niets toen ik het verhaal vertelde. Toen ze met elkaar getrouwd waren en mijn moeders buren werden.
Om aan extra brandstof te komen, gingen mijn vriend John en ik soms naar het spoor waar de locomotief water kreeg en cokes weggegooid werden. We zochten dat op en namen dat mee naar huis. Als de turf met de binnenschepen aan het Damsterdiep gelost werd en de turf per kruiwagen over een loopplank naar een wagen werd gebracht, viel er wel eens een turf (al of niet per ongeluk). Dan pakten wij die op of visten wij die op en brachten die in een zak, die we aan de andere kant van de weg hadden liggen. Brandstof was schaars, en eens ging ik met mijn vader naar een sleepboot om tegen een fles olie een zak steenkool te ruilen om achter op de fiets te vervoeren. Toen we eens om 19 uur ’s avonds binnen moesten zijn, en een van de twee broers M., die samen een brandstoffenzaak dreven, naar hun brandstofschuur de straat overstak, is hij doodgeschoten.
Het ging slecht met de Duitse legers. Inmiddels waren ze uit Noord-Afrika verdreven en waren de geallieerden al in Zuid-Italië geland. In Rusland was een enorm leger onder Generaal Von Paulus verslagen en trokken de Duitsers terug. En in juli landden de geallieerde troepen in Frankrijk (Normandië). De Duitsers en hun handlangers werden steeds onrustiger en traden strenger op tegen allerlei vergrijpen, zoals het saboteren van werk (langzamer werken). Mannen moesten schuttersputjes graven en palen met scherpe punten in het land zetten. Er werd verzet gepleegd ook door de ‘Ondergrondse’. Er werd een tankgracht gegraven waarvoor een boerderij moest verdwijnen langs de Rijksweg. Wij vonden stukjes bruin en zwart materiaal dat heel goed wilde branden (dynamiet?). We hadden op zeker ogenblik een heg van de overburen in brand. Paniek, want er stond een fiets naast van een Nederlandse SD’er die juist in die woning getrokken was. Gelukkig liep dit goed af.
‘s Avonds als we vroeg binnen moesten zijn, verdwenen er konijnen uit de hokken, was (kleding) verdween van de lijn, kippen verdwenen uit hun hok. Nooit zijn we erachter gekomen wie de daders waren. Er werd wel eens ’s avonds om ons huis gelopen. Waarschijnlijk Duitse soldaten uit de barakken naast het sportveld, die of handel met onze buurman deden of bezoekers voor zijn niet onknappe, niet eenkennige vrouw. Er werd daar altijd flink zwart gehandeld ook door de Duitse (Emder) loodsen die de laatste tijd een woning in onze straat hadden gekregen (nadat de Nederlandse collega’s uit Delfzijl moesten), bezochten we onze buren vaak. Ik weet dat als ik voor mijn flink rokende vader als aanvulling een pakje Belgische shag moest halen, daarvoor ƒ 4,- moest betalen.
Vele schoolgebouwen waren gevorderd en zo hadden we les in andere verspreide gebouwen, zoals in een pakhuis, kerk of zelfs in een schooltje buiten Delfzijl (Weiwerd). Meestal kwam er niet veel van les terecht, of er was geen turf of steenkool, of we gooien een stuk rubberband in de kachel (die midden in het lokaal stond). Dit veroorzaakte een stank die vervolgens maakte dat wij geen les kregen.
John en ik waren aspirant-voetballers DVV en moesten soms tegen andere clubs spelen. Je merkt dat de ballen ook niet zo best waren. Binnenbal oppompen, buitenbal dichtrijgen en niet altijd goed rond. Als wij met de Duitse soldaten uit de barakken in onze verlengde straat op het voetbalveld speelden, zagen wij wat een goede bal was en mochten soms meespelen. Op zekere dag zeggen wij dat we een paar nieuwe voetbalschoenen te koop weten. Nu, een Duitser Putchi, die we al lang kenden, had interesse. Wij naar A.B., bestuurslid DVV.
Wij krijgen de schoenen mee, Putchi geeft ons ƒ 10,- en wij brengen het geld. Als dan gevraagd wordt wie van jullie is de gelukkige en we zeggen een Duitser, dan krijgen we een enorme scheldpartij. Aan een mof? Terughalen! Die zijn voor een clublid! Als we bij de barak komen, loopt Putchi al in de schoenen, maar als hij hoort dat de schoenen terug moeten, wil hij dat niet en gaat tekeer. Een andere militair die alles meekrijgt, weet Putchi zover te krijgen dat wij de schoenen toch kunnen terugbrengen.
In de buurt is iemand die een varken bij huis mest om aan vlees te komen. Velen hebben konijnen voor de slacht, maar er verdwijnen vaak konijnen en kippen zodat die ’s nachts binnen in de schuur komen te staan. Evenzo komt de was voor de duisternis van de lijn en bleekveld.
De centrale keuken komt er en mensen die betalen en bonnen hebben, kunnen daar om 12 uur met een emmertje of pannen eten halen. Het schijnt goed te zijn en we zien enkele mensen uit de buurt er gebruik van maken. Onze fietsen hebben geen luchtbanden meer, maar de jongens van de luchtbescherming maken als bijverdienste van in repen gesneden autobanden, harde vervanging. Ook zie je fietsen met houten hoepels. Het is alles behelpen maar de mensen zijn in noodgevallen zeer vindingrijk bijvoorbeeld een fietsdynamo onder de kraan geeft wat licht.
Via een buurvrouw die met een Duitser was getrouwd en dus haar radio mocht houden, hoorden we vertrouwelijk hoe de oorlogssituatie was, want de krant verscheen ook al niet meer. Zo wisten we dat de Russen al in Polen waren, de Amerikanen in België en Luxemburg.
Tegen Sinterklaas kwamen we in een sneeuwbui van school de Sint tegen, die op verschillende scholen was geweest en een van de toeschouwers vertelde dat de Duitsers een groot aanvalsoffensief waren begonnen en de geallieerden terug moesten (Ardennen Offensief). Het werd nog een koude, lange winter waarbij we ons met alles moesten behelpen. Geen stroom (oliepitjes), geen krant, weinig voedsel. Af en toe was er vlees bij het slachthuis te halen van getroffen vee. Omroeper Wiegman kwam met zijn bel de aankondiging doen. Bij de groenteman stond ik in de rij, en de melkboer had waterige melk die makkelijk aanbrandde. Geraspte suikerbieten werd op de kachel pulp gekookt en zo werd een stroperige vloeistof verkregen, waarvan mijn moeder stroop en borstplaat wist te maken. Daar dit op de woonkamer kachelpijp (verlenging achter de kachel) gebeurde, kleefde alles in de kamer. Meest werd er in de keuken geleefd, omdat die kleiner was en door de kookkachel die er dag en nacht brandde, warm was. Vele mensen hadden een volkstuintje gehuurd en verbouwden daar eigen groenten en aardappelen, en hielden vaak konijnen voor vlees op hoogtijdagen.
Ik las veel boeken in die tijd uit de drukke bibliotheek bij boekhandel Dost. De olielamp brandde op de koolzaadolie. Omdat we bang waren dat er nog wel eens een bombardement kon komen, werden de beste kleren naar overgroot oma in Wagenborgen gebracht. Mijn vader en ik op de fiets met veel bagage. Bij overgroot oma kregen we zelf gekarnde boter en wat eieren mee. Toen ik even buiten was, zag ik aan de overkant tussen de gordijnen even een gezicht van een collega van mijn vader die ondergedoken was. Ik naar binnen om te vertellen wat ik zag. Mijn vader heeft inderdaad even zijn collega gesproken die zich bij zijn schoonouders schuilhield. Op de terugweg werden we op de Kloosterlaan aangehouden door twee bewapende Landwachters. Pascontrole: wat we deden, waar we heengingen en de fietstassen werden gecontroleerd. Toen mijn vader zei dat hij loods was en de schepen naar en van de Delfzijlse haven bracht, mochten we verder en de boter en eieren houden.
Hitler had een nieuw wapen namelijk de V-1 en V-2. Deze raketten werden op Londen maar ook op Antwerpen dat inmiddels in bezit van de geallieerden was, gericht. We zagen op een vooravond zo’n projectiel de lucht in gaan. Waarschijnlijk vanuit het Gaasterland, maar ook bij Den Haag werden ze gelanceerd waarbij er één na een mislukking op de stad terugviel met veel slachtoffers en vernieling. Bij Arnhem was een grote geallieerde luchtlanding geweest. Af en toe hoorden we zelfs het gedonder van de kanonnen, maar we vernamen er weinig over. Post kwam er ook weinig. Treinen reden niet veel en werden vaak door vliegtuigen beschoten.
Op een middag werd er aan de voordeur gebeld. Mijn moeder gaat heen de deur openen en meteen rent een SD’er haar voorbij naar boven, terwijl in de woonkamer ook al een SD’er is, die via de achterdeur is gekomen. Even later gaan ze zo weg zonder iets te zeggen, en we hebben niet begrepen wat ze wilden. Zo zagen ze het portret van de koningin dat op mijn slaapkamer hing, gelukkig over het hoofd.
We hoorden dat in het westen van ons land het voedselgebrek zeer groot was. Mijn neef Piet werd door zijn ouders naar onze grootouders in Farmsum gestuurd. Aangezien er geen boden en weinig treinen reden, stuurden we naar onze hongerende familie in Rotterdam met binnenschepen, die zoals we hoorden daarheen voeren etenswaren (meel en olie). Via een briefkaart meldden we dat een voedselpakket voor hen met dat en dat schip was meegegeven.
We hoorden over mensen die lopend of fietsend uit het westen kwamen om zo voedsel bij de boeren in Noord- en Oost-Nederland te kopen. Soms werd bij Zwolle hun de vracht bij controle afgenomen.
Daar de winter van ‘44-45’ streng was, konden wij op de schaatsen van Delfzijl over het onder water gezet land naar Appingedam en Opwierde schaatsen. Je schaatste om en tussen de huizen in dat laatste dorp. De Duitsers hadden namelijk na de landing bij Arnhem de sluizen opengezet bij opkomend water en daarna gesloten.
Om de hongersnood in het westen te verlichten, gelukte het de Rode Kruis organisatie om uit Zweden voedsel naar Nederland te sturen. Er kwam eerst een Zweeds schip ‘Dagmar Brat’ en enige weken daarna nogmaals enige schepen. Mijn vader die een van deze schepen geloodste, toonde een pakje sigaretten dat hij had gekregen en als een kostbare schat om er af en toe een op te steken. Dat was wat anders dan de Belgische shag of onze eigen in de tuin gekweekte tabaksbladeren, die op de zolder werden gedroogd, stijf ineen werden gedraaid, gefermenteerd uit een flesje en daar in smalle reepjes gesneden. Wij jongens die ook wilden roken, kochten bij buurman Wolf een pakje ‘strootjes’. Dat was gedroogd gras en klaver in bruin vloeipapier.
Er waren nog enige Zweedse schepen met voedsel gekomen. De schepen met voedsel waren ’s nachts helder verlicht en het Rode Kruis en de Zweedse vlag duidelijk zichtbaar. De binnenschepen vervoerden deze goederen naar het westen van ons land. Het was inmiddels voorjaar geworden en volgens de geruchten zouden de geallieerden in Zuid-Nederland oprukken. Wij zagen SD in een auto heen en weer rijden om dan enige tijd een straat in de gaten te houden. Binnenschepen in het Eemskanaal ontschepen groepen gewonde soldaten die, op weg naar het haventerrein, in groepen door Delfzijl lopen. Op het haventerrein liggen vele meubels, kleding enzovoorts. Deze spullen zullen net als die gewonde soldaten naar de overzijde van de Eems moeten. Bij het OG-emplacement zijn een aantal personenauto’s gezet. Van wie: Duitse of Nederlandse ex-bezitters. Als wij bij de auto’s en enkele oude spoorwagons spelen, horen we een paar zware dreunen, gevolgd door fluitend geluid en explosies niet ver van ons. Wij gaan snel naar huis, waar de buurtbewoners ook al op straat stonden.
Iemand wist even later te melden dat er granaten van de geallieerden waren neergekomen bij de Stationsstraat en er waren ook slachtoffers. De geallieerden zouden al in onze provincie zijn. We gaan in huis en horen af en toe nog dreunen van geschut. We gaan vroeg naar bed. We liggen nog kort in bed als het schieten en dreunen heftig wordt. Plotseling een knal. Wij uit bed en op de overloop zien we glas van een lampje en een stuk hout uit de wand waartegen ik lag. Een kogel was achter door het dak, vervolgens door de wand en via mijn slaapkamerraam verder gevlogen. Ik had geluk gehad dat ik lag, want het geheel was circa 20 centimeter over me gekomen. Wij kleden ons snel aan en gaan naar beneden, de kelder zal veiliger zijn. De volgende dag horen we dat er in de buurt meer inslagen waren, doch geen slachtoffers. Ieder zocht een veilige plaats en matrassen werden in de kelder gelegd. De aardappelbak daar opgeruimd en allerlei zaken uit de kamer in de kelders gebracht. Het kelderraampje werd eruit gehaald, zodat we in geval van instorting naar buiten kunnen.
De bevrijders komen dichterbij. We horen regelmatig kanongebulder. De geruchten gaan dat ze bij de stad Groningen vechten en af en toe wordt er een klein verkenningsvliegtuigje gezien. De spanning stijgt, wat gaat er gebeuren. We horen dat op de Overweg aan de Stationsstraat een vroegere lagere school klasgenoot op een landmijn is gelopen en dood is.
Ook wordt verteld dat in het OT-kamp (Organisatie Todt) aan de Farmsummerweg een groep krijgsgevangenen is aangekomen. Later horen we dat ze de volgende dag door Delfzijl onder begeleiding lopend en op wagens richting Uitwierderweg gingen, bestemming Noord-Groningen. Sommige zagen er slecht en armoedig uit en men vertelt dat onze overbuurman Brouwer ook is gezien. Af en toe komen de inwoners even op straat als er weinig geschoten wordt en men gaat proberen brood bij een nog werkende bakker te krijgen. Vliegtuigen komen op een dag aanvliegen en gooien hun bommen in de buurt van de haven naar de lange rij huizen achter de dijk, de zogenaamde Grote Kazerne wordt platgegooid. En er zijn doden en gewonden onder de bewoners.
Ook in de Waterstraat bij de Baptisten Kerk schijnt veel vernield te zijn, maar omdat we te ver van het centrum wonen, weten we niet hoe het verder is. Mijn vader gaat nog eens op het dak van onze bijkeuken en kan zo de kerktoren van Farmsum zien. We weten dus niet hoe het aan de andere kant van het Eemskanaal in Farmsum is, waar onze grootouders wonen. Hoe zal het zijn bij de familie in Wagenborgen waar we onze beste kleren hebben gebracht voor het geval dat we in Delfzijl schade krijgen. Een stropak kwam er nog voor de voordeur te liggen als bescherming en voor versteviging. Van boven werden enkele spoorbielzen in de gang en op de trap gelegd, als opening een vluchtweg door een raam was. Weckflessen met kippen- en konijnenvlees, vruchten en groenten hadden we er, alsook aardappelen. En wat nu. Afwachten want we weten niet wat er zich om ons heen afspeelt.
Er wordt regelmatig geschoten en we horen explosies soms dichtbij, soms verder. Als het enige tijd rustig is, wagen we ons uit de kelder en soms even buitenshuis om met de buren die ook hun schuilplaatsen hebben verlaten, te praten. Soms gaan enkele mannen op pad om bij een boer melk te halen of brood bij een bakker die nog brood bakt. De mannen die melk op de Damsterweg hadden gehaald, vertelden dan dat ze soms tussen de mijnen in de weg moesten lopen. Andere mensen hadden hun verteld van de gewonden in het ‘ziekenhuis’ de ex-gymzaal, en waar een been van een gewonde vrouw was geamputeerd door de huisartsen en hun Rode Kruis helpers. Af en toe komen er geallieerde vliegtuigen laag over. Er zijn in het centrum van Delfzijl bommen gegooid. Zo zitten en slapen en eten we tien dagen in de kelder.
Op een morgen horen we geweerschoten, terwijl het daarna bijzonder stil is. We gaan in de kamer. Ik kijk voor uit het raam en zie een Duitse soldaat en hij kijkt om zich heen en ik hoor roepen "Tommy". Aangezien sommige soldaten uit de barakken naast het sportveld mijn naam Tommy kenden omdat wij wel eens meevoetbalden, schrok ik. Moet hij mij, heeft hij mij gezien? Ik ga de kelder in. Enige tijd later ziet mijn vader soldaten met een witte vlag bij de OG-brug lopen. Gaan over de brug. Geven de Duitsers zich dan over? We weten het niet en gaan voorzichtig voor het huis kijken. Er staan al enkele buren die vertellen dat ze Duitse soldaten op de hoek zagen schieten en daarna snel verdwijnen. Dan zien we eerst dat de barakken op het veld in het verlengde van onze straat uitgebrand staan te roken. Daarvan hebben we niets gemerkt. Dan zien we mensen de Jan van Galenstraat inrennen.
Ik ga kijken en zie ze bij de bunker op de hoek de Wettersteinstraat inrennen richting van de centrale keuken. Ik ga automatisch ook die kant op rennen, maar zie naast de bunker een groen Opeltje staan. Ik trek het portier open en zie handgranaten, geweren en kogels liggen.
Bang dat er iets kan ontploffen, gooi ik de deur toe en loop naar een andere grotere auto die vol staat met zendapparatuur. Niets dus. Dan ren ik verder naar de centrale keuken waar de mensen zich verdringen om erbinnen te komen. Ik trap een raam in en ga zo naar binnen waar ik een aantal graaiende mensen zie. Een doos staat dichtbij, wat zit erin? Ik scheur een stuk van de deksel en zie pakjes shag tabak. Geweldig, ik dring me naar buiten met de doos en omdat er mensen zien en horen dat ik tabak heb, rennen er al mannen achter me aan, maar ik ren naar huis en roep "Pa, ik heb tabak!". Ik zet de doos in de keuken. Intussen staan mijn achtervolgers al bij de open voordeur te schooien. Ik geef enkele pakjes weg, maar intussen zijn ook al mannen bij de achterdeur waar mijn vader uitdeelt. Er waren zelfs mannen bij die van voren naar achteren kwamen om zo 2 keer iets te krijgen.
Ik had de smaak te pakken en ging snel weer naar buiten in dezelfde richting, maar zag enige mannen nu de mensen tegenhouden om in de centrale keuken te gaan. Dan ga ik de bunker in. Zonder erbij na te denken, ga ik nu de donkere bunker in, niet wetend wat daarin is. Ik voel wat rond en denk een graag gewilde accordeon te hebben, maar als ik buiten kom, zie ik dat het een koffer met schrijfmachine erin is. Ik ga nogmaals naar binnen. Ik voel iets zachts, neem het mee en dan buiten zie een prachtige met veel blauwe lap stof. "Voor mijn moeder" denk ik, en ren naar huis. Een buurvrouw heeft het gezien.
Dan kom ik nog een vreemd geklede soldaat tegen. Een fles hangt half uit een dijzak en een grote sigaar in zijn mond. Een Canadees? Hij gooit mij een sigaar toe en zegt iets dat ik niet begrijp. Ik steek thuis de sigaar aan en trek eraan, en na enige keren word ik zo beroerd dat ik naar de wc achter in ons huis ga en moet overgeven!
Opgeknapt ga ik weer naar buiten en zie dat er in de Marcus Buschstraat tanks staan en veel mensen eromheen. Ik kijk even en besluit dan naar de verbrande resten van de barakken te gaan. Intussen is mijn vriend John ook meegegaan. Ik vind een bus met zuur brood en ’n bajonet. Dit leg ik even aan de kant van de sloot. Gaan dan naar de radarinstallatie en klimmen erin. Niets bijzonders. Dan zien we in de kuil een mitrailleur met een trommel met kogels op een stander. We bekijken het en trekken ergens aan en dat ding begint in de lucht te schieten. Geschrokken gaan we verder op onderzoek en vinden een Panzerfaust. Zo’n ding waar je tanks mee in brand kunt schieten, weten wij. John pakt dat ding op. Ik vind het eng, en durf niet de hendel over te halen als John dat vraagt met dat ding in zijn handen. We kijken nog even rond, zien vaten met inhoud en gaan nog eens naar de radarinstallatie. Dan komen er twee mannen aansluipen met een oranje band om de arm en een geweer in de aanslag. We kregen een scheldpartij want we hadden geschoten op een verkenningsvliegtuigje zeiden ze. Voor ons ’n raadsel. Maar we moesten daar weg. Wat zij verder gedaan hebben, weet ik niet, maar ik pakte bij de sloot de verborgen bajonet en broodbus mee naar huis.
Daarna gingen John en ik naar het Buiskoolplein waar veel mensen stonden te kijken naar een rij gevangengenomen Duitse militairen die door enkele BS’ers worden afgevoerd. We zagen hoe een burger van een passerende militair een onderscheiding van zijn tuniek trok. De mensen waren blij. Er liepen mannen met een rood-wit-blauw band om de arm, al of niet met een geweer en soms met een helm. Maar dit was in Delfzijl. Maar aan de zuidzijde van de kapotte brug in het Eemskanaal lag Farmsum nog steeds onder Duits bevel en werd er druk geschoten. Daar woonden mijn beide grootouders en hoe zou het met hen zijn?
Ondanks de bevrijding gingen wij ’s avonds toch nog in de kelder. ’s Nachts wordt er in ons portiek voor het open kelderraam de naam van mijn vader geroepen door collega G. uit de straat. Of hij mee op wacht gaat, ze hebben mensen nodig. Mijn vader gaat. Als hij tegen de middag thuiskomt, vertelt hij dat hij bij en in het herenhuis op de Oude Schans van één van de houthandelaren waar Canadese officieren hun intrek hadden genomen, was geweest en dat de militairen tegen de middag terug uit Farmsum kwamen waar ze de vijand onder andere uit de kerktoren hadden verjaagd. Enkele fanatieke SS’ers hadden er zelfs vanuit de toren nog iemand doodgeschoten, maar ze hadden zich overgegeven.
’s Middags ging ik met John weer naar het centrum van Delfzijl. Op het haventerrein mochten we niet komen. Men zei dat de hele haven een puinhoop was. De kranen vernield, loodsen in brand gestoken, veel spullen op het terrein achtergelaten en voor een deel met bootjes ontkomen naar de overkant. Ook de SD van het bureau uit de Marktstraat was zo ontkomen. In het centrum stonden tanks en kleinere carriers. Je mocht erop en erin, want ieder was uitgelaten en blij. Velen droegen oranje of een rood-wit-blauw lintje op de kleding. Het was voorbij, ook voor de jonge Canadezen waarvan sommige net boven de 20 jaar waren. De Canadezen waren verspreid in grote huizen om de Gracht, in de Landstraat, en in enige hotels ondergebracht. Zelfs een militair die met zijn ouders voor de oorlog naar Canada was geëmigreerd, kwam als militair in zijn geboorteplaats.
Mijn vader die onder andere voor de Canadezen, behalve op wacht, ook koffie en thee maakte en eieren bakte. Toen hij vertelde dat het radiotoestel dat in dat huis stond net zoiets was als dat wij hadden moeten inleveren, kreeg hij te horen dat hij deze wel kon meenemen als vergoeding. Hij vond dat hij niet daarmee over de straat kon, stalde hij het toestel aan de overzijde van de straat bij zijn nicht. Wij hebben het toestel echter nooit thuisgekregen!
De volgende dag, als wij met een groep buurjongens over de afgelopen gebeurtenissen zitten te praten, komt daar een man bij ons, en vraagt mij even bij hem te komen. En hij vraagt mij of ik ordonnans wil worden. Ik wist niet wat dat was, maar hij zegt dat ik dan voor de BS (Binnenlandse Strijdkrachten) boodschappen moet doen. Zo gebeurt het, dat ik met hem meega naar het barakkenkamp bij de Gracht. In het door prikkeldraad en schildwachten omzoomd kamp, word ik ontvangen door mijn overbuurman Brouwer die kort terug uit gevangenschap in Wilhelmshaven, hier de kampcommandant is. In dit kamp zijn de NSB-mannen en -vrouwen, en de vrouwen die veel relaties met Duitse soldaten hadden gevangengezet. Ik krijg een goede fiets en moet berichten en wachtwoorden naar verschillende wachtpunten brengen. Zo dat lijkt wat. Band om de arm. Gevonden geweren naar het gemeentehuis (hoofdkwartier) brengen. Wachtwoorden als Scheveningen, schaapskooi, scheepvaart vanwege de voor niet-Nederlands sprekende ‘sch’ erin. In het wachtlokaal moest ik eens geweren van de wachten ontladen en kreeg op mijn donder dat ik in mijn onwetendheid de loop naar voren gericht had. Het was een algehele chaos. De fietsenmaker die geen geweer wou liet zien waarom niet, en toen bleek dat hij een op scherp staand geladen pistool in zijn zak had. Twee jongen die met gevonden handgranaten experimenteerden, verloren respectievelijk een oog en de andere een hand.
De schildwachten gingen met de kampvrouwen mee naar de villa’s waar de Canadese soldaten woonden om schoon te maken et cetera. Maar als ik er kwam, zaten of lagen ze op matrassen en rookten en aten wat. Toch zag ik een NSB-vrouw die na binnenkomst in het kamp werd gevisiteerd en luid gaat huilen toen ze gesnapt werd, want die had sigaretten in haar hoofdband meegenomen voor haar man. In het wachtlokaal smulde ik kwajongen van de sterke verhalen van de mannen. Kreeg van agent V.D. op mijn kop toen ik met vier geweren op mijn rug om weg te brengen, hem tegenkwam.
Een opdracht van de kampcommandant een klerenkast uit een loods naar zijn huis te brengen, deed mij besluiten om de andere kast die er stond ook op de geleende kar te zetten en bij mijn verbaasd kijkend ouders af te leveren.
Af en toe ging ik ook naar de Canadese MP (militaire politie) naast het kamp in de villa. Ik kreeg zelfs een grote iets defecte revolver en mocht mee in de jeep naar het Damsterdiep waar ze enkele flessen ingooiden om erop te gaan schieten. Ik kreeg ook witbrood en gedroogde vruchten (abrikozen) mee naar huis. Waar ik me zeer over verbaasde was, toen ik zag dat die MP-soldaten pakjes sigaretten (Sweet Corperal) naar de schildwachten voor en achter gooiden, en enige tijd later de prikkeldraadversperring openden om de zogenaamde ‘moffenmeiden’ waarmee ze al enige tijd door de open barakramen contact zochten, bij hen in de villa mee te nemen.
Op een middag was er onrust in het wachtlokaal. Zouden ze hem hebben? Afwachten en ja daar kwamen twee zogenaamde rechercheurs aan op hun fiets en ernaast rende de beruchte SD’er die ze achter Appingedam hadden opgehaald uit zijn schuilplaats. Brouwer liet hem de op het SD-bureau in de Marktstraat gevonden karwats met zijn initialen zien. Daarmee kreeg hij een paar klappen, en moest toen het Wilhelmus zingen, zakte ineen en kreeg een emmer over zich gegooid. Na enkele weken was er voor mij geen werk meer. John en ik probeerden nog werk te krijgen in de Canadese keuken achter de pastorie aan het Buiskoolplein, maar dat ging niet.
Iedere morgen hoorde ik uit een villa aan dat plein enkele doedelzakspelers dezelfde melodie spelen. In deze tijd meende een vlieger met een klein toestelletje op het voetbalveld te landen, maar hij had de baan langer geschat en we moesten het toestel met zijn allen weer uit de sloot halen.
De weken na de bevrijding was iedere dag eigenlijk een feestdag. Bij mensen thuis waar een zoon (Mulder bij ons om de hoek) als een zwerver voor zijn ouders stond nadat hij uit Oostenrijk was gekomen. Zo kwamen veel jonge mannen uit Duitsland en Oostenrijk die daar in de fabrieken hadden moeten werken terug.
Feest was er de eerste weken. In iedere wijk werd muziek gemaakt en gedanst. Luchtbescherming hield een straatverkoop van hun materiaal dat ze niet meer nodig hadden. We waren bevrijd, men vierde het met muziek en dans. Men zocht elkaar op om ervaringen uit te wisselen. Sigaretten en chocola vonden bij de jonge Canadese soldaten gretig aftrek bij de Delfzijlster meisjes. Mijn vader had een groot model pistool gevonden in het stro bij het ontruimen van de gymzaal van het zeevaartschoolgebouw. Voor enige pakjes sigaretten en enkele plakken chocolade hebben twee Canadese soldaten die geruild.
Behalve feest en plezier waren er ook enkel minder leuke voorvallen. Niet alleen dat we hoorden dat al onze weggebrachte kleren in Wagenborgen gestolen waren, en in Delfzijl enige jongelui een hand of oog hadden verloren door explosieven, maar erger was nog dat een jongeman uit onze buurt die op wacht stond bij de bunkers in Nansum en door zijn medebewaker per ongeluk zijn geweer op hem richtte en spelenderwijs de trekker overhaalde zo zijn maat doodschoot. Nooit vergeet ik het gegil van zijn moeder toen die dat ongeluksbericht kreeg. Vreselijk.
Langzamerhand kwam het gewone leven weer terug. Er was veel te herstellen. Er kwam al iets meer voedsel dat eerst schaars was. Al bleef nog wel eerst het bonnensysteem. Er kwamen weer kranten en de verborgen radio’s werden weer functioneel. De Canadezen gingen Delfzijl na enige weken verlaten om naar Sneek te gaan. Op het voetbalveld hield de leraar Engels van de Muloschool een afscheidsrede voor de aangetreden Canadezen om ze te bedanken.
Met medewerking van Jeanine Engelsman, Herma de Vries en Bert Heesen.