Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog beschikte Groot-Brittannië over 12 slagschepen en 3 slagkruisers. Vlak na de Eerste Wereldoorlog bedroeg dit aantal 46. Het Verdrag van Washington, dat in 1921 afgesloten was door de grote marinemogendheden van die tijd om een nieuwe bewapeningswedloop te voorkomen, bepaalde dat er in de jaren `20, 28 Britse slagschepen gesloopt werden. Een viertal andere werd omgebouwd tot vliegdekschip en één werd gebruikt als opleidingsvaartuig. Alleen de vijf schepen van de Queen Elizabeth-klasse en de vijf van de Royal Sovereign-klasse werden aangehouden evenals de slagkruisers HMS Hood, HMS Repulse en HMS Renown (72). HMS Nelson en HMS Rodney werden als nieuwe slagschepen geïntroduceerd in 1926.
Wel werden halverwege de jaren `30 vijf nieuwe slagschepen op stapel gezet. Deze King George V-klasse verkeerde in de ontwerpfase toen de vlootverdragen verjaarden. Deze moderne schepen konden echter pas in dienst gesteld worden nadat de Tweede Wereldoorlog al in volle gang was.
De Britse Admiraliteit zag in de jaren `30 al in dat het slagschip niet altijd meer als het primaire wapen ter zee aangemerkt kon worden. Steeds vaker bleek dat vliegdekschepen en onderzeeboten belangrijke offensieve taken toebedacht konden worden. De technieken die gebruikt werden bij deze schepen werden steeds verfijnder. Bovendien kon een aantal taken, dat normaliter door slagschepen uitgevoerd werd, zoals kustbombardementen en het vernietigen van vijandelijke oppervlakteschepen, ook vervuld worden door de snellere en veel goedkopere zware kruisers.
Daarom werd besloten een aantal van de Queen Elizabeth-klasse schepen grondig te moderniseren in plaats van nog meer nieuwe slagschepen op stapel te zetten. Deze klasse, afkomstig uit de Eerste Wereldoorlog, was behouden omdat zij gerekend werden tot de beste slagschepen van hun tijd. Zij waren met hun 38,1cm kanonnen zwaarder bewapend dan hun tijdgenoten die beschikten over 34cm kanonnen. Verder beschikten de schepen over een goede vuurleiding wat de 38,1cm kanonnen ook nog eens een stuk nauwkeuriger maakte. Tenslotte beschikten zij over geheel oliegestookte ketels in plaats van ketels die half op kolen en half op olie of zelfs nog geheel op kolen liepen. Dit maakte de schepen niet alleen sneller (tot 24 mijl) maar ook schoner en ruimer wat door de bemanningen zeer op prijs werd gesteld.
De klasse bestond uit HMS Queen Elizabeth, HMS Warspite, HMS Valiant, HMS Malaya en HMS Barham. HMS Malaya werd betaald door de Maleisische Federatie en was daarom naar dit land van de Britse Gemenebest vernoemd. Eigenlijk stond er nog een zesde schip van deze klasse op de bestellijst dat Agincourt zou gaan heten, maar dit schip werd om budgettaire redenen geannuleerd.
De gehele klasse werd in de jaren `20 en begin jaren `30 gemoderniseerd. HMS Warspite was het eerste schip van de klasse dat, vanaf 1934, geheel aan de moderne eisen aangepast werd. HMS Queen Elizabeth en HMS Valiant ondergingen deze zeer ingrijpende verbouwing vanaf 1937. HMS Valiant was in 1939 maar net op tijd gereed om de eerste fase van de oorlog mee te kunnen maken. De aanpassingen aan HMS Queen Elizabeth duurde tot eind 1940. HMS Barham en HMS Malaya hebben deze modernisering nooit ondergaan.
Klasse overzicht
HMS Queen Elizabeth | HMS Warspite | HMS Valiant | HMS Barham | HMS Malaya | |
Besteld op | juni 1912 | juni 1912 | juni 1912 | juni 1912 | 1913 |
Op stapel gezet | 21 oktober 1912 | 31 oktober 1912 | 31 januari 1913 | 24 februari 1913 | 20 oktober 1913 |
Bouwwerf | Devonport Royal Dockyard Plymouth | Devonport Royal Dockyard Plymouth | Fairfield, Govan Glasgow | John Brown & Company, Clydebank | Armstrong Whithworth & CO Ltd, Newcastle-upon-Tyne |
Tewatergelaten | 16 oktober 1913 | 26 november 1913 | 4 november 1914 | 31 december 1914 | 18 maart 1915 |
In dienst gesteld | 22 december 1914 | 8 maart 1915 | 19 februari 1916 | 19 oktober 1915 | 1 februari 1916 |
nummer | 00 | 03 | 02 | 04 | 01 |
Eerste modernisering | 1926-1927 | 1924-1926 | 1929-1930 | 1930-1933 | 1934-1936 |
Tweede modernisering | 1937-1940 | 1934-1937 | 1937-1939 | - | - |
Einde | Gesloopt in 1948 | Gesloopt van 1947 tot en met 1956 | Gesloopt in 1948 | Gezonken door drie torpedotreffers op 25 november 1941 | Gesloopt in 1948 |
Technische gegevens bij oplevering
Grootste lengte: | 196,8 meter |
Grootste breedte: | 27,58 meter |
Diepgang: | 9,19 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 27.940 ton |
Waterverplaatsing volbeladen: | 33.000 ton |
Machine-installatie: | 4 Parsons stoomturbines met 24 Babcock and Wilcox ketels |
Machinevermogen: | 75.000 pk |
Aantal schroeven: | 4 3-bladige schroeven met direct aangedreven schroefassen |
Bunkercapaciteit: | 3.400 ton stookolie |
Maximale snelheid: | 24 knopen |
Bereik: | 8.600 mijl bij 12,5 knopen, 3.900 mijl bij 21 knopen |
Bemanning: | 950 koppen |
Primaire bewapening: | 8 (4x2) Mark I 38,1cm kanonnen |
Secundaire bewapening: | 14 (14x1) Mark XII 15cm kanonnen (in 1915 zijn de twee achterste 15cm kanonnen verwijderd) |
Luchtdoelgeschut: | 2 (2x1) 7,6cm luchtdoelkanonnen |
Torpedobuizen: | 4 (4x1) 53,5cm onderwatertorpedolanceerbuizen |
Bepantsering: | 33 cm rompbepantsering aflopend naar 15 cm naar de voor- en achtersteven, 33 cm bepantsering van de 38,1cm torens, 30 cm bepantsering van de commandotoren, 2,5 tot 7,5 cm dekbepantsering |
Tijdens de Eerste Wereldoorlog was HMS Queen Elizabeth betrokken bij de Slag om Gallipoli maar miste de Slag bij Jutland omdat zij in onderhoud lag. Het slagschip was aanwezig bij de overgave van de Duitse Hochseeflotte in 1918. Aan boord van het nieuwe slagschip werden de capitulatievoorwaarden aan admiraal Von Reuter overhandigd. Vanaf 1919 werd het slagschip afwisselend vlaggenschip van de Atlantic Fleet en van de Mediterranean Fleet.
In 1926 en 1927 onderging HMS Queen Elizabeth haar eerste modernisering. De twee schoorstenen werden vervangen door één grote en de twee 7,6cm luchtdoelkanonnen werden vervangen voor twee verder reikende10,2cm exemplaren. Verder werd het vuurleidingssysteem gemoderniseerd wat ook inhield dat er aanpassingen nodig waren aan de brugstructuur. Tenslotte werd het vliegtuigplatform op de Y-toren weggehaald. Maar de belangrijkste aanpassing was het plaatsen van antitorpedo rompverstevigingen. Deze zogenaamde torpedo-bulges zorgden ervoor dat torpedo`s niet tegen de vlakke scheepshuid tot ontsteking kwamen maar van richting veranderd werden. Het nadeel van deze verdedigingsgordel tegen torpedo`s was dat de maximale snelheid terugging naar 22,5 knopen.
Na succesvolle proefvaarten werd het slagschip in 1928 weer in dienst gesteld. Daarna werd het schip weer naar de Middellandse Zee gestuurd waar zij tot 1937 verbleef. In dat jaar werd zij aangewezen om een omvangrijke modernisering te ondergaan bij HMS Dockyard te Portsmouth die op 11 augustus begon.
De bestaande 24 ketels werden vervangen door 8 hogedrukketels die 50 procent gewichtsbesparing en 33 procent ruimtebesparing opleverden. Door ook de 4 stoomturbines te vervangen door nieuwe, verbeterde versies werd de maximale snelheid weer opgevoerd naar 24 mijl per uur, ondanks de torpedo-bulges en de extra aangebrachte dekbepantsering. Een andere zeer belangrijke aanpassing werd de vergroting van de elevatiehoek van de 38,1cm kanonnen. Deze ging van maximaal 20 graden naar dertig graden zodat het bereik van de kanonnen 32.000 meter werd in plaats van 24.000 meter. De 10,2cm luchtdoelbatterij werd met 5 dubbelopstellingen uitgebreid ten koste van een deel van de 15cm secundaire kanonnen.
De luchtdoelbatterij werd verder uitgebreid met een vierloops 40mm kanon, de zogenaamde pom-pom. Een hangar voor vier Fairy Swordfish watervliegtuigen werd samen met de bijbehorende lanceer- en hijsinrichtingen geïnstalleerd. In 1939 werd toestemming gegeven om het oude slagschip uit te rusten met radar zodat de vuurleidingssystemen verbeterd konden worden. Dit betekende tevens dat de gehele brugstructuur aangepast moest worden. Het schip werd uitgerust met een type 273 en een type 284 Surface Warning (SW) en twee stuks type 291 Air Warning (AW) radars.
In 1940 was de modernisering van HMS Queen Elisabeth nog steeds niet gereed maar door de regelmatige luchtaanvallen boven Zuid-Engeland moest het slagschip uitwijken naar de HMS Dockyard te Rosyth bij Edinburgh, Schotland. In december van dat jaar waren de werkzaamheden af en konden de proefvaarten beginnen. Het schip werd in dienst gesteld door commandant Captain C.B. Barry.
De proefvaart- en inwerkperiode duurden nog tot maart 1941 en daarna werd het gemoderniseerde schip naar de Middellandse Zee gestuurd. Hier hield zij zich voornamelijk bezig met konvooibegeleiding en kustbombardementen om Britse acties in Noord-Afrika te ondersteunen.
Op 18 december 1941 lag HMS Queen Elizabeth voor anker in Alexandrië, Egypte. Italiaanse duikers slaagden er in om explosieven te plaatsen onder HMS Queen Elizabeth en haar zusterschip HMS Valiant. Beide schepen zonken in het ondiepe water van de haven. Aan boord van de HMS Queen Elizabeth waren negen doden te betreuren en er was aanzienlijke schade aangericht. Het slagschip werd opgenomen in een dok in Alexandrië voor noodreparaties. Op 27 juni 1942 waren de meest noodzakelijke herstellingen voltooid en werd het schip in gereedheid gebracht om de oceaan over te steken. Met de Amerikaanse Admiraliteit was afgesproken dat het schip in Norfolk, Virginia, definitief gerepareerd zou worden. Een dag later vertrok het beschadigde slagschip en de reis ging via Durban en Kaapstad, Zuid-Afrika, en Freetown, Sierra Leone, naar de oostkust van de Verenigde Staten waar het schip op 6 september arriveerde.
Pas in juni 1943 waren de reparatiewerkzaamheden zover dat het slagschip weer proefvaarten kon maken onder commando van Captain H.G. Norman. Tijdens de reparatieperiode waren tevens voorbereidingen getroffen om nieuwe Britse radarapparatuur te kunnen installeren en was de luchtdoelbatterij uitgebreid. Op 9 juli arriveerde het slagschip in Devonport, Zuid-Engeland, waar de radarapparatuur gemonteerd werd. In augustus vertrok het schip naar de Home Fleet in Scapa Flow, om de nieuwe apparatuur te testen.
Begin januari 1944 ging HMS Queen Elizabeth, samen met andere Britse oorlogsschepen, op weg naar de Indische Oceaan. Via het Suezkanaal kwam de vloot op 28 januari aan in Trincomalee, Ceylon, waar de schepen ingedeeld werden bij de Eastern Fleet. Hier werden de komende maanden oefeningen gehouden om de vloot oorlogsgereed te krijgen. HMS Queen Elizabeth werd vlaggenschip van de Eastern Fleet waartoe ook zusterschip HMS Valiant behoorde evenals het Franse slagschip Richelieu en de Nederlandse kruiser Hr. Ms. Tromp en torpedobootjagers Hr. Ms. Van Galen (2) en Hr. Ms. Tjerk Hiddes.
De Eastern Fleet bestookte Japanse doelen in Sabang, Noord-Sumatra en Birma. Begin 1945 werd een invasie in Birma ondersteund door artillerie van de Eastern Fleet. Later dat jaar werd nogmaals Sabang gebombardeerd en voorbereidende bombardementen op de Nicobar-eilanden uitgevoerd. In juli werd HMS Queen Elizabeth afgelost door het slagschip HMS Nelson en keerde het terug naar Groot-Brittannië waar zij op 15 augustus arriveerde.
Na de overwinning op Japan werd HMS Queen Elizabeth ingedeeld bij de Home Fleet. In februari 1946 nam het nieuwe slagschip HMS Howe deze taak over en kreeg de Queen Elizabeth de reservestatus en verbleef ze met een kernbemanning aan boord in Portsmouth.
De HMS Warspite nam wel deel aan de Slag bij Jutland, op 31 mei en 1 juni 1916, en raakte zwaar beschadigd door 15 vijandelijke granaattreffers. Doordat haar stuurinrichting vastzat kon zij niets anders doen dan rondjes varen en zou door de Duitse kanonnen vernietigd zijn als zij niet door andere Engelse slagschepen te hulp geschoten was. Deze verdreven de Duitse aanvallers zodat HMS Warspite kon uitwijken naar Rosyth bij Edinburgh, Schotland, waar zij gerepareerd kon worden. Er waren aan boord 14 doden gevallen tijdens de slag. Op 24 augustus datzelfde jaar raakte het slagschip weer beschadigd bij een aanvaring met zusterschip HMS Valiant.
Van 1924 tot en met 1926 werd HMS Warspite als eerste van haar klasse gemoderniseerd. Zij kreeg als eerste de torpedo-bulges, maar dan in een experimentele uitvoering die later nog aangepast zou worden. De schoorstenen werden vervangen door twee uitlaten in één grote pijp zodat ruimte aan dek vrijkwam die weer opgevuld werd met boordwapens van een klein kaliber. Daarna werd het slagschip het vlaggenschip van de Mediterranean Fleet. Van 1930 tot 1934 werd het schip ingedeeld bij de Atlantic Fleet.
Vanaf 1934 onderging HMS Warspite haar tweede modernisering, te Portsmouth, die zeer ingrijpend was en drie jaar in beslag zou nemen. De complete bovenbouw van het slagschip werd verwijderd en vervangen door een opbouw volgens het ontwerp van HMS Rodney en HMS Nelson. Deze opbouw en brugconstructie maakten het mogelijk de nieuwe vuurleidingssystemen van de primaire, secundaire en luchtafweerbatterij onder te brengen en boven de brug was plaats voor de nieuwe Low Angle Director en twee High Angle Director-controletorens. In de laatste fase van de moderniseringsperiode kreeg HMS Warspite de beschikking over een type 285 en een type 286 AW en een type 271 en een type 284 SW radars die op de verschillende vuurleidingssystemen werden aangesloten.
De aanpassingen aan haar voortstuwingsinstallatie, dekbepantsering, vliegtuiguitrusting en bewapening waren vergelijkbaar met de latere verbouwing van haar zusterschip HMS Queen Elizabeth. Nadat het slagschip weer in dienst was gesteld door commandant Captain V.A.C. Crutchley werd zij weer vlaggenschip van de Mediterranean Fleet.
Nadat Groot-Brittannië de oorlog had verklaard aan nazi-Duitsland werd HMS Warspite teruggeroepen naar de Home Fleet om actief deel te nemen aan de opsporing van Duitse oppervlakte-eenheden. In een periode van zes maanden werd door HMS Warspite echter geen enkele maal een groot Duits oorlogsschip waargenomen. Pas vanaf 9 april 1940 werd het slagschip actief betrokken in de Tweede Wereldoorlog toen de Duitsers Noorwegen binnenvielen. Omdat Zweden neutraal was, moest de Duitse invasie van Noorwegen over zee plaatsvinden. De Royal Navy probeerde dit te voorkomen en zette troepen af op het grondgebied van het Scandinavische land. Captain D.B. Fisher had inmiddels Captain Crutchley afgelost als commandant van het slagschip.
De Britse grondtroepen konden de Duitse invasie in Noorwegen niet voorkomen maar Churchills oorlogsschepen brachten de Kriegsmarine zware verliezen toe. Eén van de belangrijkste Britse overwinningen was de Slag bij Narvik waarbij HMS Warspite en negen torpedobootjagers maar liefst zes vijandelijke vrachtschepen, tien torpedobootjagers en een U-boot tot zinken brachten die ingesloten waren in de Otofjord.
Na dit succes werd HMS Warspite wederom het vlaggenschip van de Britse Middellandse Zeevloot onder Admiral Sir Andrew Cunningham. Captain D.B. Fisher had vanaf 17 april het commando van het slagschip overgenomen. Als onderdeel van Operatie Catapult, van 3 tot 8 juli 1940, leidde Admiral Cunningham de succesvolle onderhandelingen over de neutralisatie van de Franse vloot in Alexandrië. Na de capitulatie van Frankrijk was Winston Churchill bang dat de Franse oorlogsschepen in handen van de Duitsers zouden vallen en de Franse vloot moest zich aan de Britten overgeven of zou vernietigd worden. Aan boord van HMS Warspite kon Admiral Cunningham zijn Franse opponent, admiraal René-Emile Godfroy, ervan overtuigen zijn schepen over te geven.
Sinds de overgave van Frankrijk had ook Italië zich in de strijd gemengd en had de Royal Navy er een geduchte vijand bij gekregen. Het begeleiden van konvooien vanaf en naar Gibraltar, Malta en Alexandrië werd de hoogste prioriteit voor de Britse oorlogsschepen in de Middellandse Zee. De Italianen durfden echter geen rechtstreekse confrontatie aan te gaan met de Britten die altijd meteen aanvielen en nooit bang waren om verliezen te lijden. De enkele min of meer toevallige ontmoetingen tussen grote Italiaanse en Britse oppervlakteschepen eindigden dan ook steevast in het voordeel van de laatstgenoemden.
Op 9 juli 1940 voer een Italiaanse vloot met de slagschepen Giulio Cesare en Conte di Cavour en 16 kruisers uit om een konvooi naar Libië te begeleiden. Admiral Cunningham rook zijn kans en viel de Italianen aan. Tijdens een artillerieduel tussen HMS Warspite en de beide Italiaanse slagschepen kreeg de Giulio Cesare de enige treffer van het gevecht te verwerken. Bij de treffer afkomstig van HMS Warspite vielen 115 Italiaanse doden en de schade was zo groot dat het Italiaanse schip nog slechts met een snelheid van 18 mijl kon varen. De Italianen gaven het gevecht meteen op, maar de Britten durfden ze niet te achtervolgen omdat ze bang waren in een val van onderzeeboten of landgestationeerde vliegtuigen te lopen.
Tijdens de Slag bij Kaap Matapan op 28 maart 1941 slaagden de Warspite en haar zusterschepen HMS Valiant en HMS Barham erin om drie zware Italiaanse kruisers en twee torpedobootjagers tot zinken te brengen.
Tijdens de verdediging van Kreta, tegen de Duitse invasie van het laatste Griekse bolwerk, werd HMS Warspite getroffen door een vijandelijke 500 ponds vliegtuigbom. De opgelopen schade kon niet in Alexandrië verholpen worden en het slagschip week uit naar Seattle waar het op de Bremerton Naval Yard gerepareerd werd en onderhoud kreeg. Dit duurde tot 28 december waarna het schip weer in dienst werd gesteld. Via Sydney, Australië, voer het slagschip naar Trincomalee, Ceylon. Daar aangekomen werd HMS Warspite het vlaggenschip van de Eastern Fleet onder Admiral Sir James Somerville. De nieuwe commandant werd Captain F.E.P. Hutton. Niet minder dan elf maanden bleef HMS Warspite in de Indische Oceaan om in maart 1943 terug te keren naar Groot-Brittannië. Twee maanden daarvoor had Captain H.A. Packer commandant Hutton afgelost.
In deze fase van de oorlog werden slagschepen niet meer gezien als de belangrijkste eenheden binnen een oorlogsvloot. Deze rol was overgenomen door vliegdekschepen en onderzeeboten. Slagschepen zoals HMS Warspite konden echter nog steeds ingezet worden als konvooibegeleiders maar vooral als artillerieplatformen ter ondersteuning van amfibische landingen. HMS Warspite en haar zusterschip HMS Valiant werden in juli 1943 ingezet ter ondersteuning van de invasie in Sicilië en in september bombardeerden zij vijandelijke steunpunten tijdens de geallieerde landingen bij Salerno. De negende van die maand begeleidden HMS Warspite en HMS Valiant Italiaanse oorlogsschepen naar Malta nadat Italië zich overgeven had en overgelopen was naar de zijde van de geallieerden.
Op 16 september werd HMS Warspite getroffen door een Duitse FX1400 armour-piercing bom. Dit door, nieuwe, zeer snelle en hoogvliegende Dornier 217 bommenwerpers afgeworpen wapen had een zeer destructief effect op het oude slagschip dat getroffen werd in het ketelruim en meteen stil kwam te liggen. Bovendien viel de gehele vuurleiding uit en verder was er schade aan de voorste toren op het achterschip, de X-turret. Door een kleine armada van sleepboten werd het zwaar beschadigde slagschip naar Malta en later naar Gibraltar gesleept waar noodreparaties uitgevoerd werden. Als onderdeel van een konvooi kwam het kreupele schip in maart 1944 aan in Rosyth, Schotland. Het werd niet meer rendabel geacht om het slagschip weer volledig te repareren en er werd volstaan met het gedeeltelijk opknappen van de ketels zodat het schip nog een snelheid kon halen van krap 21 knopen. De schade aan de X-turret werd niet gerepareerd. Captain M.H.A. Kelsey was per 17 maart de nieuwe commandant geworden.
Het oude slagschip was toch nog zeer geschikt om deel uit maken van de geallieerde vloot die de voorbereidende kustbombardementen uitvoerde op de Normandische kust op D-Day. Ook de dagen na 6 juni 1944 was HMS Warspite met haar resterende zes 38,1cm kanonnen in actie om artillerie steun te verlenen aan de geallieerde landingen door Duitse stellingen onder vuur te nemen. Dezelfde rol zou het schip spelen in augustus bij Brest waar Amerikaanse troepen opgehouden werden, bij Le Havre in september en bij Walcheren in november. Nadat de laatste granaat bij Walcheren was afgevuurd, was voor HMS Warspite de oorlog voorbij. Zij keerde terug naar Engeland en meerde af in Portsmouth waar het oude slagschip na ruim dertig jaar dienst, op 1 februari 1945 in reserve werd geplaatst.
HMS Valiant nam in de Eerste Wereldoorlog eveneens deel aan de Slag bij Jutland. In tegenstelling tot haar drie zusterschepen, die aan de slag deelnamen, kreeg zij geen enkele treffer te verwerken. De enige schade van betekenis die zij tijdens de oorlog opliep was tengevolge van de aanvaring met zusterschip HMS Warspite.
Van 1929 tot en met 1930 werd zij voor de eerste maal gemoderniseerd. Ook dit schip werd voorzien van een enkele schoorsteen en antitorpedo rompverstevigingen. De vliegtuigplatformen op de B- en Y-torens werden vervangen door een enkele katapult. Verder werd het schip uitgerust met een achtloops 40mm luchtdoelkanon, de zogenaamde pom-pom. Door deze wijzigingen nam de maximale snelheid af naar zo`n 21 knopen.
In 1937 begon een tweede modernisering in Devonport bij Plymouth. HMS Valiant kreeg dezelfde aanpassingen aan haar voortstuwingsinstallatie als haar zusterschip HMS Queen Elizabeth wat haar maximale snelheid weer op 24 mijl per uur bracht. Ook de primaire kanonnen werden op dezelfde wijze aangepast. In tegenstelling tot haar zusterschip HMS Queen Elizabeth werd bij HMS Valiant de gehele secundaire batterij van 15cm kanonnen vervangen door tien dubbelopstellingen 10,2cm luchtdoelkanonnen. Verder werd de luchtdoelbatterij uitgebreid met nog eens drie achtloops 40mm pom-poms. De vier opstellingen van deze wapens waren rond de schoorsteen gesitueerd. Ook werd de HMS Valiant uitgerust met radarapparatuur (dezelfde als HMS Queen Elizabeth) die gekoppeld werd aan de vuurleidingssystemen zodat de gehele brugconstructie ingrijpend veranderd moest worden.
De modernisering duurde tot november 1939 waarna de proefvaarten en inwerkperiode konden beginnen. Captain Sir H.B. Rawlings was per 26 augustus van dat jaar aangesteld als commandant van het slagschip. In februari 1940 werd HMS Valiant ingedeeld bij de Home Fleet en eerst ingezet als konvooibegeleider en was daarna betrokken bij de jacht op Duitse oppervlakteraiders. In april en mei 1940 vocht HMS Valiant mee tegen de Duitsers die Noorwegen bezetten. De Britten behaalden de nodige overwinningen voor de Noorse kust en in de fjorden maar konden niet verhinderen dat het, strategisch belangrijke, Scandinavische land bezet werd.
Op 15 juni werd HMS Valiant ingedeeld bij Force H in de Middellandse Zee onder Admiral Somerville. Op 3 juli 1940 speelde het slagschip een hoofdrol, naast HMS Hood en HMS Resolution, in de aanval op de Franse vloot in het Algerijnse Mers-el-Kebir. Als onderdeel van Operatie Catapult werd een aantal Franse oorlogsschepen in de Franse kolonie zwaar beschadigd omdat Winston Churchill bang was dat de Franse schepen in Duitse handen zouden vallen nadat Frankrijk gecapituleerd had op 22 juni. De rest van het jaar en de eerste maanden van 1941 werden hoofdzakelijk konvooien beschermd. Op 30 oktober 1940 werd Captain C.H. Morgan de nieuwe commandant van het slagschip.
Op 20 april 1941 werd de Libische hoofd- en havenstad Tripoli zwaar gebombardeerd door HMS Valiant en haar zusterschepen HMS Warspite en HMS Barham, beschermd door de overige schepen van Force H en een andere Middellandse Zeevloot, Force C. Libië was een Italiaans protectoraat en de Italianen gebruikten Tripoli als doorvoerhaven om hun troepen in Noord-Afrika te bevoorraden. Aan de haveninstallaties werd die dag zware schade toegebracht en de bevoorrading was maandenlang gestremd.
Op 25 november 1941 was de bemanning van HMS Valiant getuige van de ondergang van zusterschip HMS Barham. Het ongelukkige slagschip werd getroffen door drie torpedo`s die van dichtbij afgevuurd werden door de Duitse U-331. Aan boord van HMS Valiant was een cameraman die de dramatische ondergang heeft vastgelegd op film.
Tegelijk met HMS Queen Elizabeth werd HMS Valiant op 18 december 1941 slachtoffer van Italiaanse duikers die explosieven plaatsten onder de beide schepen die voor anker lagen in Alexandrië, Egypte. De schade aan HMS Valiant was niet zo groot als aan haar zusterschip maar het duurde toch ruim drie maanden voordat de noodreparaties zover gevorderd waren dat het slagschip naar Durban, Zuid-Afrika kon vertrekken voor definitieve herstellingen. In Durban werd tijdens de reparatieperiode ook de radar vervangen. Verder kreeg het slagschip een nieuwe commandant in de persoon van Captain L.H. Ashmore. In juli kon het slagschip weer proefvaren en was daarna een half jaar actief in de Indische Oceaan voordat het teruggeroepen werd naar Devonport, Zuid-Engeland, voor onderhoud. Tijdens de onderhoudsperiode werd de vuurleidingradar voor de 38,1cm kanonnen vervangen en een aantal 20mm Oerlikon luchtdoelmitrailleurs aan boord geplaatst.
Tijdens de geallieerde landingen op Sicilië, in juli 1943, gaf HMS Valiant dekking vanuit zee door Duitse stellingen te beschieten. Dezelfde taak kreeg zij toebedeeld in augustus en september tijdens de geallieerde landingen op het Italiaanse vasteland. Op 9 september begeleidde zij, samen met zusterschip HMS Warspite, Italiaanse oorlogsschepen naar Malta nadat Italië zich overgegeven had aan de geallieerden. Op 15 oktober nam Captain G.E.M. O`Donnel het commando over van Captain Ashmore.
In 1944 werd het slagschip naar het Verre Oosten gestuurd om deel uit te maken van de Eastern Fleet. Hier nam zij deel aan beschietingen van Japanse doelen in Sabang, Sumatra. Op 8 augustus werd HMS Valiant zwaar beschadigd nadat het dok, waarin zij opgenomen was in Trincomalee, Ceylon, instortte. Haar twee binnenste schroeven en één van de roeren werden geblokkeerd. Doordat het schip al onder stoom lag (het dok werd juist vol zeewater gepompt zodat het slagschip er uit kon varen) ontkwam het aan verdere schade. Er werd besloten het schip naar Alexandrië te sturen waar de nodige dokfaciliteiten aanwezig waren om de opgelopen schade te herstellen. Het beschadigde slagschip kon echter geen koers houden en kon daardoor niet meer dan 8 mijl per uur afleggen. Het Britse schip bereikte nog wel de zuidelijke ingang van Suezkanaal maar kon er in haar conditie niet door. Noodgedwongen moest het slagschip rond Afrika varen. Via Durban en Kaapstad, Zuid-Afrika en Freetown, Sierra Leone, bereikte het kreupele slagschip Plymouth, Zuid-Engeland op 2 februari 1945.
De reparaties aan HMS Valiant namen bijna anderhalf jaar in beslag en vanaf augustus 1946 werd het schip ingezet als trainingsschip voor machinisten in Devonport, Plymouth, onder de naam HMS Imperieuse.
Net als haar zusterschepen HMS Warspite, HMS Valiant en HMS Malaya was HMS Barham betrokken bij de Slag bij Jutland. Tijdens deze slag vuurde het slagschip 337 granaten af en kreeg vijf vijandelijke treffers te verwerken die echter weinig schade aanrichtten. In de jaren 20 werden de beide schoorstenen vervangen door een enkele met twee uitlaten en werden de torpedo-bulges aangebracht zoals bij haar zusterschepen.
Tussen de twee wereldoorlogen in werd het schip maar éénmaal gemoderniseerd. Deze verbouwingsperiode duurde van 1930 tot 1933 en betekende vooral een uitbreiding in bewapening. Naast de schoorsteen werden twee 8-loops 40mm pom-poms geplaatst en 8 stuks .50 mitrailleurs kregen een plaats bij de voorste controletoren. De paalmasten werden vervangen door driepootmasten om de beide High Angle Director-controletorens in te kunnen plaatsen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden nog eens twee 8-loops 40mm pom-poms aangebracht.
In september 1939 was HMS Barham ingedeeld bij de Mediterranean Fleet onder Captain Sir H.T.C. Walker en was vooral belast met konvooibegeleiding. In december werd de Barham teruggeroepen naar de Home Fleet om in Britse wateren konvooien te beschermen. Op 12 december deed zich een ernstig ongeval voor tijdens één van deze konvooitochten. 9 Mijl ten westen van de Mull of Kintyre, tussen Schotland en de noordoostpunt van Ierland, kwam het slagschip in aanvaring met de torpedobootjager HMS Duchess. De destroyer kapseisde door de impact en zonk. Hierbij kwamen 124 van de 147 bemanningsleden om het leven.
Twee weken later werd het slagschip getroffen door een torpedo van de Duitse onderzeeboot U 30 terwijl zij op patrouille was met de slagkruiser HMS Repulse en een aantal torpedobootjagers. De schade was groot en er waren vier doden te betreuren. Ondanks de slagzij over bakboord kon het schip op eigen kracht de haven van Liverpool bereiken waar zij opgenomen werd in het Gladstone Dock en gerepareerd werd. De reparaties zouden een half jaar in beslag nemen.
In september 1940 nam HMS Barham deel aan Operatie Menace. Deze operatie had als doel de haven van Dakar, Senegal, te veroveren op de Vichy-Fransen en deze over te dragen aan de Vrije Fransen die onder generaal Charles de Gaulle vochten aan geallieerde zijde. De geallieerde vloot bestond uit de slagschepen HMS Barham en HMS Resolution, het vliegdekschip HMS Ark Royal en een dertiental kruisers en torpedobootjagers. De Vichy-Fransen beschikten over het moderne slagschip Richelieu, een aantal kruisers en onderzeeboten. Hun belangrijkste afweermiddel bestond echter uit de zware kustbatterijen op Cape Manuel en Ile de Gorée.
Op 24 september voerde generaal De Gaulle een landing uit met 2.400 troepen van de Vrije Fransen, bijgestaan door 4.270 Britse soldaten, en had gehoopt dat zijn landgenoten hem zouden ontvangen en over zouden lopen naar geallieerde zijde. Toen De Gaulle en zijn troepen werden beschoten liet hij de Franse troepen de aanval staken omdat hij geen Frans bloed door Fransen wilden laten vloeien. De Britse schepen beantwoordden echter het Vichy-Franse vuur en een artillerieduel ontstond dat met tussenpauzes twee dagen zou duren. Op 25 september ontsnapten twee Vichy-Franse onderzeeboten uit de haven en één daarvan torpedeerde met succes HMS Resolution dat, zware slagzij makend over bakboord, uitgeschakeld werd. HMS Barham werd op de boeg getroffen door een 38cm granaat van de Richelieu die echter geen fatale schade toebracht. Ook twee Britse kruisers liepen schade op door treffers van de Richelieu en de kustbatterijen waarop de aanval werd afgeblazen. HMS Barham sleepte HMS Resolution naar Freetown, Sierra Leone, voor noodreparaties en vertrok zelf naar Gibraltar om gerepareerd te worden. Dakar bleef in Vichy-handen totdat de Franse bevelhebber van de Marine Nationale, admiraal Darlan, in 1942 noodgewongen de zijde van de geallieerden koos.
Vanaf begin 1941 was HMS Barham weer ingedeeld bij de Mediterranean Fleet en op 25 maart had Captain G.C. Cooke het bevel over het oude slagschip overgenomen. Drie dagen later was HMS Barham betrokken bij de Slag bij Kaap Matapan. Op 20 april van dat jaar nam het slagschip deel aan de beschieting van de haven van Tripoli. Churchill wilde eigenlijk HMS Barham en een oude kruiser laten afzinken als blokschip voor de Libische hoofdstad maar Admiral Cunningham wilde het slagschip niet opofferen en er werd in overleg besloten te volstaan met het bombardement vanuit zee.
Op 25 november 1941 was HMS Barham onderweg om een Britse aanval op een Italiaans konvooi te dekken. Om 16:29 uur werd het slagschip, vanaf 900 meter, getroffen door drie Duitse torpedo`s van de U-331. De drie inslagen troffen het Britse schip aan bakboord, onder de waterlijn ter hoogte van de X-turret. De drie inslagen troffen tegelijk en dicht bij elkaar het doel zodat maar één enkele waterzuil werd opgestuwd. Hierop maakte het schip zo snel slagzij dat maar weinig opvarenden van boord konden komen. Nadat het schip 90 graden was gekanteld explodeerde het en zonk binnen vier minuten. 862 Bemanningsleden kwamen hierbij om het leven, onder wie de commandant, en 449 opvarenden werden gered.
Op het dichtstbijzijnde schip, HMS Valiant, was een cameraman van de Gaumont News, John Turner, aanwezig die een twee minuten durende filmopname maakte van de ondergang van HMS Barham. Dit werden de belangrijkste bewegende beelden van het zinken van een oorlogsschip in de Tweede Wereldoorlog en de opnames werden later in verschillende speelfilms gebruikt.
De commandant van de U 331, Hans Dietrich von Tiesenhausen, was na het afvuren van zijn torpedo`s onder water gebleven en weggeslopen en niet op de hoogte van zijn succes. De Britse Admiraliteit merkte niets van een Duitse melding dat HMS Barham door een U-boot tot zinken was gebracht en besloot het nieuws achter te houden om de Duitsers te misleiden en om het Britse moreel hoog te houden. Enkele weken na de ramp kregen de directe familieleden van de omgekomen manschappen het nieuws wel te horen maar met het uitdrukkelijke verzoek hier met niemand over te spreken. Pas op 27 januari 1942, toen de Duitsers inmiddels wel op de hoogte waren, werd het zinken van HMS Barham officieel bekend gemaakt.
Von Tiesenhausen ontving het IJzeren Kruis voor zijn aandeel in het tot zinken brengen van het Britse slagschip. Hoe hij er in geslaagd was door het gordijn van torpedobootjagers te dringen, het slagschip zo dicht had kunnen naderen en weer weg wist te komen, heeft de Royal Navy nooit kunnen achterhalen. Wel heeft een onderzoek van de Britse marine uitgewezen dat de explosie op HMS Barham werd veroorzaakt door luchtdoelmunitie die opgeslagen lag op plaatsen die hier niet voor ingericht waren. De Britse oorlogsschepen hadden in dat stadium van de oorlog zoveel van dergelijke munitie aan boord dat de patronen op elke mogelijke plaats opgeborgen werden. Na de uitslag van dit onderzoek, dat gedaan werd aan de hand van de opnames, wrakstukken en theorieën, werd het voor Britse marineschepen verboden om meer munitie mee te nemen dan in de munitiebergplaatsen opgeslagen kon worden.
Tijdens de Slag bij Jutland kreeg HMS Malaya niet minder dan acht treffers te verwerken en er vielen 65 doden. De schade aan het slagschip was groot en werd hersteld op de werf waar het schip ruim een jaar eerder opgeleverd werd: Armstrong Whitworth, Newcastle-upon-Tyne. De enkele schoorsteen en torpedo-bulges werden net als bij zusterschip HMS Barham aangebracht in de jaren `20.
Van 1934 tot en met 1936 volgde de enige ingrijpende moderniseringsperiode. HMS Malaya kreeg een hangar, kranen en een katapult om Fairey Swordfish watervliegtuigen te lanceren en weer op te pikken. Twee achtloops 40mm pom-poms werden geïnstalleerd naast de schoorsteen. Twee High Angle Director (HAC) controletorens kregen een plaats in de voormast die hiervoor verstevigd werd. Vlak na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd de vuurleiding van zowel de primaire bewapening als de luchtafweerbatterij uitgebreid met een type Air Warning 286 en een type Surface Warning 284 radar op de Low Angle Director-controletoren. Verder kwamen er twee type High Angle 285 radars op de HAC controletorens. De luchtafweerbatterij werd verder uitgebreid met een aantal 20mm Oerlikon mitrailleurs.
Vanaf het begin van de Tweede Wereldoorlog was HMS Malaya, onder commandant Captain I.B.B. Tower vooral belast met konvooibegeleiding als onderdeel van de Mediterranean Fleet. Vanaf begin 1940 werden deze taken verlegd naar de Atlantische Oceaan. Op 20 mei van dat jaar nam Captain Sir A.F.E. Palliser het commando over het slagschip over en leidde hij het weer terug naar de Britse vloot in de Middellandse Zee. HMS Malaya maakte onderdeel uit van de Britse vloot onder Admiral Cunningham toen deze de onderhandelingen begon met de Franse admiraal Godfroy tijdens Operatie Catapult.
Doordat de voortstuwingsinstallatie van HMS Malaya niet gemoderniseerd was kwam het slagschip snelheid en actieradius te kort. Hierdoor werd het schip nauwelijks ingezet bij belangrijke operaties maar vooral als konvooibegeleider. Dat ook deze taken niet zonder gevaar waren bleek op 20 maart 1941 toen het slagschip werd geraakt door een torpedo van de Duitse U-106, ongeveer 250 mijl ten noordwesten van de Kaapverdische Eilanden. De schade was behoorlijk en een aantal compartimenten was ondergelopen. Met een slagzij van zeven graden over bakboord bereikte het schip echter de veilige haven Port of Spain, Trinidad. Na noodreparaties op het Caraibische eiland vertrok de Malaya naar New York waar het schip op 6 april aankwam bij de Brooklyn Naval Yard om definitief gerepareerd te worden.
Op 3 mei 1941 werd Captain Palliser vervangen door Captain C. Coppinger en in juli nam het slagschip de taak van konvooibegeleider weer op zich door een belangrijk troepentransport van Halifax, Nova Scotia, naar Glasgow, Schotland, te beschermen. Enkele maanden later werd HMS Malaya het vlaggenschip van Force H. in de Middellandse Zee. Admiral Sir James Somerville was niet erg onder de indruk van het oude slagschip maar moest roeien met de riemen die hij op dat moment had.
In november en december 1942 onderging HMS Malaya een grote onderhoudsperiode in Rosyth, Schotland. Tijdens deze periode werden de voorzieningen voor de vliegtuigen verwijderd en een aantal 20mm Oerlikons bijgeplaatst. Sinds mei van dat jaar was Captain J.W.A. Waller commandant van het oude slagschip. Na een korte opwerkperiode werd het schip weer ingezet om konvooien te beschermen maar nu als onderdeel van de Home Fleet in de Atlantische Oceaan.
Een half jaar later, augustus 1943, werd de Malaya opgelegd in Faslane, aan de Clyde bij Glasgow, en in reserve genomen omdat haar verouderde voortstuwingsinstallatie teveel technische problemen opleverde. Deze reservestatus werd onderbroken door een korte periode, gedurende september en oktober 1944, waarin het slagschip ingezet werd om bombardementen uit te voeren op de Bretonse kust. In mei 1945 werd HMS Malaya, ontdaan van haar bewapening en vuurleiding, ingezet als accommodatie- en trainingsschip voor de Torpedo School in Portsmouth onder de naam HMS Vernon II.
Meteen na de Tweede Wereldoorlog bleek al snel dat de overgebleven vier slagschepen van de Queen Elizabeth-klasse niet lang behouden konden worden door de Royal Navy. De oude slagschepen konden niet meer voldoen aan de moderne eisen en waren veel te duur in onderhoud. De taken als opleidingsschepen, die de veteranen van de beide wereldoorlogen waren toegewezen, werden overgenomen door de vier overgebleven slagschepen van de King George V-klasse.
HMS Warspite had door haar uitstekende staat van dienst tijdens de Tweede Wereldoorlog een grote faam opgebouwd. Van alle Britse oorlogsschepen had zij het grootste aantal Battle Honours. De Britse bevolking had een grote affiniteit met het oude schip en wilde het schip dan ook graag behouden als museumschip. Toch werd juist HMS Warspite als eerste van de vier Queen Elizabeth-klasse slagschepen voor sloop verkocht aan Metal Industries in Faslane. De oude dame gaf zich echter niet zo maar gewonnen.
In maart 1947 vertrok het afgedankte slagschip achter enkele sleepboten vanuit Portsmouth met bestemming de River Clyde. In een zware storm braken de sleeptrossen en HMS Warspite liep aan de grond in Prussia Cove, een kleine inham in Mount`s Bay, Zuidwest-Cornwall. Het zware wrak kon niet vlot getrokken worden en werd ter plaatse ontdaan van de gehele bovenbouw en dekken wat duurde tot 1950. Daarna is de romp vlot getrokken en op Marazion Beach, vlak bij St. Michael`s Mount, gezet en gesloopt. Doordat Mount`s Bay betrekkelijk afgelegen is duurde het bijna zeven jaar voordat de laatste resten van het eens zo machtige slagschip gesloopt en afgevoerd waren.
De overige drie slagschepen van de Queen Elizabeth-klasse werden in 1948 verkocht voor sloop. De ex Queen Elizabeth en ex Valiant kwamen op 7 juli en 11 augustus van dat jaar aan op de sloperswerf van Arnott Young, Cairnyan, en de ex Malaya op 12 april bij Metal Industries te Faslane.
Ondanks de uitstekende reputatie van HMS Warspite en in iets mindere mate die van HMS Valiant en HMS Queen Elizabeth waren de slagschepen van deze klasse in de Tweede Wereldoorlog gedwongen om een bijrol te spelen. Het doel waarvoor de schepen ontwikkeld en gebouwd waren, was sinds de Eerste Wereldoorlog achterhaald en ondanks de moderniseringen waren zij toch langzamer en hadden een kleinere actieradius in vergelijking met moderne slagschepen. Het belangrijkste probleem was echter de kwetsbaarheid van de oude slagschepen wat de lange reparatieperiodes van alle vijf schepen, maar vooral de ondergang van HMS Barham als gevolgen had.
Toch hebben de slagschepen hun offensieve waarde bewezen als artillerieplatforms tijdens de vele uitgevoerde kustbombardementen en beschietingen van havens en installaties. De defensieve kracht van de oude slagschepen is de gehele oorlog gebleken uit de talrijke konvooien die mede door de slagschepen beschermd werden. Hun aanwezigheid bij een konvooi was meestal indrukwekkend genoeg om vijandelijke schepen uit de buurt te houden. Ondanks alle gebreken en tekortkomingen hebben de slagschepen van de Queen Elizabeth-klasse een belangrijke bijdrage geleverd aan de geallieerde overwinning.