Tot ongeveer 1870 werden Japanse oorlogsschepen vooral gebouwd ter directe bescherming van de kustlijnen van het Land van de Rijzende Zon. In 1875 besloten de Japanners echter, in navolging van andere belangrijke en invloedrijke mogendheden, over te gaan op een marine met oceaanwaardige schepen. Als vanzelfsprekend wendden zij zich tot de Britten omdat die toentertijd over de grootste technische kennis beschikten betreffende het bouwen van grote oorlogsschepen. De Japanners bestelden een stalen fregat bij de Londense werf Samuda Brothers dat in 1877 in Japanse dienst werd gesteld als Fuso. Het schip voldeed uitstekend en werd de grondlegger van een moderne marine. Om niet alleen in kwaliteit, maar ook in kwantiteit aan hun ambities en verwachtingen te voldoen bestelde de Japanse regering vervolgens oorlogsschepen in zowel Groot-Brittannië als Frankrijk en liet men tevens op eigen bodem schepen op stapel zetten. Twintig jaar later kon de Japanse marine adequaat en geheel zelfstandig het vaderlandse eilandenrijk en de omliggende zeeën beschermen.
De eerste echte test voor de Japanse marine kwam in 1894 toen het land in oorlog verzeild raakte met China. De gewonnen zeeslagen van Asan, Yalu en Wei-Hai-Wei bewezen het nut van een goed functionerende zeemacht. Dit werd nog eens op een heel duidelijke wijze bevestigd tijdens de Japans-Russische Oorlog van 1904-1905 toen de Japanners de Russische vloten van de kaart veegden tijdens de zeeslagen in de Gele Zee en bij Tsushima.
Deze successen waren echter nog steeds primair gebaseerd op Britse schepen en scheepsbouwkunde. Maar de Japanners leerden snel en begonnen nog voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog aan de bouw van een moderne vloot op eigen werven. In 1913 werd nog besloten om de slagkruiser Kongo (1913) in Groot-Brittannië te laten bouwen om zoveel mogelijk moderne bouwtechnieken te kunnen overnemen. Van 1914 tot 1920 kon de Japanse Keizerlijke Marine maar liefst tien slagschepen toevoegen aan de snel groeiende oorlogsvloot, die alle op Japanse werven gebouwd waren. Het enige wat de ambities van de Japanse marine in de weg stond om nog veel meer slagschepen op stapel te zetten, was het nijpend tekort aan hoogwaardig staal. Dit essentiële bouwmateriaal moest ingevoerd worden uit vooral Groot-Brittannië en de Verenigde Staten en leverde onder andere door de hoge (transport-) kosten veel problemen op.
Het Vlootverdrag van Washington, dat in 1921 ondertekend werd door de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Japan, Frankrijk en Italië om de enorme expansie van de slagvloten in te perken, riep een halt toe aan de nieuwbouw van Japanse slagschepen. De Japanners concentreerden zich tot 1930 op het moderniseren van de bestaande vloot en door hun innovatieve instelling slaagden zij daar heel goed in. Gedurende die jaren vroeg Japan steeds aan de Verenigde Staten en Groot-Brittannië om qua tonnage gelijkgesteld te worden aan de twee grootste marines van de wereld. Beide landen weigerden echter steeds rigoureus en in 1934 zegde Japan eenzijdig de vlootovereenkomsten van Washington uit 1921 en het Vlootverdrag van London uit 1930 op. Het Land van de Rijzende Zon negeerde ook het Tweede Vlootverdrag van London uit 1936 dat onder andere voorzag in beperkingen voor slagschepen betreffende het maximale tonnage, 35.000 ton, en een primaire bewapening met een maximaal kaliber 40,6cm.
In 1937 gingen alle grote marines over tot het bouwen van nieuwe slagschepen, die echter allemaal beperkt werden door het tweede vlootverdrag van Londen. De Japanners kenden geen beperkingen meer hetgeen resulteerde in het ontwerp van de reuze slagschepen van de Yamato-klasse, de grootste slagschepen die ooit gebouwd zouden worden. De Japanse Keizerlijke Marine ging er toen nog vanuit dat slagschepen de beslissende rol zouden spelen bij elke zeeslag en dat hun voornaamste vijand de US Navy zou zijn. Om deze reden werd de enige beperking voor de bouw van de Yamato-klasse slagschepen de capaciteit van de Japanse bouwwerven. De Japanners bestelden echter zowel de reuze slagschepen als nieuwe vliegdekschepen waardoor er op de nationale werven een grote bouwachterstand ontstond.
De afmetingen van de slagschepen van de Yamato-klasse werden bepaald door het grootste formaat slagschip waarvan de Japanners dachten, dat de Verenigde Staten zou gaan bouwen. Ten onrechte meenden ze dat de US Navy erop zou staan dat de schepen door het Panamakanaal moesten kunnen om zich snel van de Atlantische naar de Stille Oceaan te verplaatsen en andersom. Toen de eerste plannen voor de Yamato-klasse slagschepen in 1935 werden voorgesteld, dachten de Japanners dat de Amerikanen beperkt zouden zijn tot een slagschip met een standaard waterverplaatsing van 63.000 ton, met een bewapening van maximaal tien 40,6cm kanonnen en een maximale snelheid van 23 knopen.
De US Navy had inderdaad plannen om slagschepen te bouwen van 65.000 ton, met een bewapening van twaalf 41cm kanonnen en een maximale snelheid van 28 knopen. Dit zouden de slagschepen van de Montana-klasse worden. Nadat de Amerikaanse marine de beschikking had gekregen over de vier snelle Iowa-klasse slagschepen en nadat in de loop van de Tweede Wereldoorlog gebleken was dat slagschepen geen partij vormden voor grootscheepse luchtaanvallen, werd de bouw van de Montana`s geannuleerd.
De eerste Japanse plannen voorzagen in een slagschip met een standaard waterverplaatsing van 69.500 ton en een maximale snelheid van 31 knopen, maar dit was zelfs voor de ambitieuze Japanse marine te hoog gegrepen. Er zouden nog 23 ontwerpen op tafel komen voordat in maart 1937 gekozen werd voor een slagschip met een standaard waterverplaatsing van 65.000 ton, een bewapening van negen 46cm kanonnen en een maximale snelheid van 27 knopen.
Om te voorkomen dat de nieuwe slagschepen een te grote diepgang zouden krijgen, wat beperkingen zou opleveren voor de bereikbaarheid van havens en ankerplaatsen, werden de schepen breder in relatieve vergelijking met buitenlandse tijdgenoten. De grote bolvormige boeg verminderde de weerstand bij hoge vaart met ruim acht procent. Om gewicht te besparen werd de hoofdpantsergordel geïntegreerd in de romp. Het pantser was bedoeld om 46cm granaten te weerstaan en het gepantserde dek rustte op de pantsergordel. Het gepantserde deel van het schip werd hierdoor wel betrekkelijk kort waardoor de voor- en achtersteven kwetsbaar bleven. Tevens was de onderwaterbescherming zwak voor een schip van deze afmetingen. Verder werd gewicht bespaard door delen van de romp te lassen in plaats van te klinken waarvoor overlappende scheepshuidplaten benodigd zouden zijn.
Eén van de zwakste punten in het ontwerp was echter de toepassing van gescheiden secundaire batterijen tegen oppervlakte- en luchtdoelen. Er had meer gewicht bespaard kunnen worden door de toepassing van middelzware kanonnen met een grote elevatiehoek, die tegen beide doelen ingezet konden worden. De vier drieling 15,5cm torens tegen oppervlaktedoelen, die afkomstig waren van de kruisers van de Mogami-klasse tot die de beschikking kregen over 20,3cm kanonnen, hadden bovendien een zwak pantser en de torens werden niet versterkt toen ze op de slagschepen werden geplaatst. Verder verbruikten de Yamato-klasse slagschepen zeer veel brandstof. Tevens zou de luchtdruk van de primaire kanonnen dusdanig groot worden dat kleinere obstakels op de open dekken, zoals de luchtafweermitrailleuropstellingen en reddingsboten, moesten worden voorzien van lichte pantserschilden.
In 1937 werden twee Yamato-klasse slagschepen besteld; de Yamato en de Musashi. In 1939 volgde de bestelling van nog eens twee slagschepen: de Shinano en een vierde schip dat alleen bekend staat onder het bouwnummer: No. 111. Na het verlies van vier vliegdekschepen tijdens de Slag bij Midway kreeg de marinewerf in Yokosuka, waar de Shinano in aanbouw was, opdracht om het schip af te bouwen als vliegdekschip. De bouw van No. 111 werd in 1942 gestopt toen het schip voor dertig procent voltooid was. De materialen die voor het slagschip bestemd waren, werden gebruikt voor de bouw van nieuwe vliegdekschepen.
De bouw van de Yamato-klasse slagschepen moest in het geheim plaatsvinden zodat de Amerikanen niet op tijd konden starten met de bouw van gelijkwaardige of zelfs grotere slagschepen. De kielleggingen vonden dan ook plaats in overdekte dokken en de afbouwkades werden afgeschermd door grote matten die als gordijnen opgehangen werden. Fotograferen was streng verboden op de bouwwerven. Ook werden de proefvaarten van de schepen niet of slechts sporadisch vastgelegd op de gevoelige plaat. Daarom worden in vrijwel elk boek en bij elk artikel over de Yamato-klasse slagschepen, dezelfde foto`s getoond.
Klasse overzicht
Bouwwerf | Op stapel gezet | Te water gelaten | In dienst gesteld | Einde | |
Yamato | Kure Naval Arsenal, Kure | 4 november 1937 | 8 augustus 1940 | 16 december 1941 | Tot zinken gebracht door Amerikaanse carriervliegtuigen, 7 april 1945 |
Musashi | Mitshubishi Nagasaki Shipyard, Nagasaki | 29 maart 1938 | 11 november 1940 | 5 augustus 1942 | Tot zinken gebracht door Amerikaanse carriervliegtuigen, 24 oktober 1944 |
Shinano | Yokosuka Naval Shipyard, Yokosuka | 6 januari 1941 | 29 januari 1944 | 11 juni 1944 | Tot zinken gebracht door Amerikaanse onderzeeboot, 29 november 1944 |
No. 111 | Kure Naval Arsenal, Kure | 7 november 1940 | - | - | Bouw gestopt en op de helling gesloopt |
Technische gegevens
Grootste lengte over alles: | 263 meter |
Grootste lengte op de waterlijn: | 256 meter |
Grootste breedte: | 38,9 meter |
Diepgang: | 10,4 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 65.027 ton |
Waterverplaatsing volbeladen: | 72.809 ton |
Machine-installatie: | 4 x Kanpon stoomturbines, 12 x Kanpon ketels |
Machinevermogen: | 150.000 pk |
Aantal schroeven: | 4 x driebladige schroeven (diameter 6 meter) |
Bunkercapaciteit: | 6.300 ton stookolie |
Maximale snelheid: | 27 knopen |
Actieradius: | 7.200 zeemijlen bij een kruisvaart van 16 knopen |
Bemanning: | 2.750 koppen |
Bemanning in 1944/1945: | 3.000 tot 3.300 koppen |
Primaire bewapening: | 3 x 3 46cm 45-kaliber kanonnen |
Secundaire bewapening: | 4 x 3 15,5cm 60-kaliber kanonnen |
Luchtafweer: | 12 x 2 12,7cm, 24 x 25mm en 4 x 13mm luchtafweerkanonnen en -mitrailleurs |
Bepantsering: | 410mm gordel-, 650mm toren- en 200mm Krupp dekbepantsering |
Boordvliegtuigen: | 4 x Aichi E13A en 3 x Mitsubishi F1M boordvliegtuigen |
Gedurende de maanden oktober en november 1941 onderging de Yamato haar proefvaarten waarbij een maximale snelheid werd behaald van ruim 27 knopen. Na de Japanse aanval op Pearl Harbor en de daaropvolgende oorlogsverklaringen van de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Nederland, werd het nieuwe slagschip maanden voor de geplande datum in dienst gesteld, op 16 december 1941. Nog diezelfde dag werd de Yamato, die onder commando stond van Captain Gihachi Takayanagi, ingedeeld in Battleship Division 1, samen met de Nagato (1919) en de Mutsu.
Op 12 februari 1942 werd de Yamato het vlaggenschip van Admiral Isoroku Yamamoto`s gecombineerde vloot. Het schip maakte tijdens de Slag bij Midway deel uit van de hoofdgroep slagschepen, maar kwam niet in actie. De Amerikaanse onderzeeboot USS Flying Fish vuurde op 17 augustus 1942 vier torpedo`s af op het slagschip bij het eiland Truk, maar de Yamato werd niet getroffen. Tijdens de strijd om Gualdalcanal verbleef het slagschip bij Truk omdat het door haar hoge brandstofverbruik en een tekort aan 46cm granaten niet ingezet kon worden voor kustbombardementen. Tegen het einde van het jaar werd het commando van het slagschip overgenomen door Captain Chiaki Matsuda. Op 11 februari 1943 werd de Yamato als vlaggenschip van de gecombineerde vloot afgelost door zusterschip Musashi.
Pas op 8 mei 1943 verliet de Yamato Truk en vertrok het slagschip voor onderhoud naar Kure. Het schip had bijna een jaar lang werkeloos voor anker gelegen bij het atol dat onderdeel uitmaakt van de Carolinen. Halverwege augustus van dat jaar keerde de Yamato terug naar de Carolinen en zocht met andere Japanse oorlogsschepen naar Amerikaanse invasievloten, die echter niet ontdekt werden. Vanaf december werden zowel de Yamato als de Musashi ingezet als escorte- en transportschepen. Dit waren niet bepaald de voorziene taken voor de grootste slagschepen ter wereld, maar de Japanse Keizerlijke Marine kon geen nuttiger emplooi voor de schepen bedenken.
Op eerste kerstdag 1943 was de Yamato, met troepen en hun uitrusting aan boord, op weg naar Kavieng en de Admiralty Islands toen het slagschip werd onderschept door de Amerikaanse onderzeeboot USS Skate. De Skate vuurde vier torpedo`s af op het slagschip waarvan er één een voltreffer was. Het onderwaterprojectiel sloeg in aan stuurboordzijde richting het achterschip. De explosie veroorzaakte een scheur in de scheepshuid van 25 meter lang en de Yamato maakte ruim 3.000 ton zeewater waardoor onder andere de magazijnen van de achterste 46cm toren onderliepen. Het slagschip bereikte echter zonder veel problemen Truk waar de bemanning van het reparatieschip Akashi de noodzakelijke schadebeperkende maatregelen kon uitvoeren. Op 16 januari 1944 arriveerde het slagschip op de marinewerf te Kure waar niet alleen de schade werd hersteld, maar waar ook extra pantserplaten werden aangebracht onder de waterlijn. Hierdoor werd het slagschip echter trager en ging het nog meer brandstof verbruiken.
Nadat Captain Nobuei Morishita het commando van het slagschip overgenomen had, werd de Yamato van 25 februari tot 18 maart 1944 nogmaals in onderhoud genomen waarbij tevens haar radarapparatuur en luchtafweerbatterij werden gemoderniseerd. Twee secondaire drieloops 15,5cm kanonnen werden vervangen door 12,7cm luchtdoelkanonnen en er werden acht driedubbele en 26 enkele 25mm mitrailleurs toegevoegd aan het bestaande aantal van 24. Na enkele proefvaarten werd het slagschip wederom ingezet voor troepentransport. In juni 1944 besloot de Japanse Keizerlijke Marine zoveel mogelijk schepen van de resterende vloot samen te trekken in de Filipijnen Zee om de Amerikaanse vloot zover te krijgen om een definitieve slag uit te vechten. De Slag in de Filipijnen Zee, die uitgevochten werd op 19 en 20 juni 1944, kostte de Japanners drie carriers en 426 vliegtuigen. De onervaren Japanse piloten waren geen partij voor de Amerikaanse vliegers die de slag ‘The Great Marianas Turkey Shoot’ noemden. De Yamato kwam tijdens de slag niet in actie. Teruggekeerd in Kure werd nogmaals de luchtafweerbatterij van het slagschip uitgebreid.
Als reactie op de Amerikaanse invasie van de Filipijnen vielen Japanse vlooteenheden de Amerikanen aan in vier verschillende zeeslagen die samen bekend werden als de Slag in Leyte Golf. Tijdens deze zeeslag verloren de Japanners drie slagschepen, vijf zware kruisers, vijf lichte kruisers, een vlootcarrier, drie lichte vliegdekschepen, elf torpedobootjagers en nog eens bijna 300 vliegtuigen. Eén van drie Japanse slagschepen die door Amerikaanse carriervliegtuigen tot zinken werden gebracht, was het zusterschip van de Yamato, de Musashi.
De Yamato werd op 15 november 1944 vlaggenschip van de Second Fleet. Zes dagen later werd dit smaldeel in de Zuid-Chinese Zee aangevallen door de Amerikaanse onderzeeboot USS Sealion die het slagschip Kongo (1913) en de torpedobootjager Urakaze tot zinken wist te brengen. De overige schepen werden teruggeroepen naar Kure. Op 25 november werd Captain Aruga Kosaku de nieuwe commandant van de Yamato. Amerikaanse carriervliegtuigen, afkomstig van de vliegdekschepen USS Enterprise (CV 6), USS Yorktown (CV-10) en USS Intrepid (CV-11) voerden op 19 maart 1945 een luchtaanval uit op Kure. Zestien Japanse oorlogsschepen liepen schade op waaronder de Yamato. De schade bleef echter beperkt omdat het slagschip slechts door een enkele bom op de brug werd getroffen.
Vanaf 1 april 1945 landden geallieerde troepen op Okinawa, het grootste eiland van de zuidelijk gelegen Japanse Ryukyu Eilanden, als laatste opstap naar de hoofdeilanden van het Land van de Rijzende Zon. De Japanners wilden kost wat kost voorkomen dat het eiland in handen viel van de vijand en gooiden alles in de strijd wat nog restte aan troepen, vliegtuigen en schepen. De Yamato werd als laatste kapitale schip aangewezen om de geallieerden bij Okinawa aan te vallen. Het slagschip werd afgeladen met munitie en kreeg een escorte mee bestaande uit de lichte kruiser Yahagi en acht torpedobootjagers. Na de aanval op de landingseenheden moest het slagschip aan de grond gezet worden zodat het kon fungeren als een onzinkbaar artillerieplatform. Het plan zou uitgevoerd worden onder de codenaam Ten-Go. De Amerikanen hadden de radioberichten betreffende Operatie Ten-Go echter onderschept en gedecodeerd en het vertrek van de tien Japanse oorlogsschepen werd op 6 april bevestigd door de onderzeeboten USS Threadfin en USS Hackleback, die de schepen gespot hadden. Omdat de Japanse schepen een vaart van 22 knopen en een zigzaggende koers aanhielden, konden de onderzeeboten zelf geen aanvallen ondernemen, maar zij gaven de positie van de vijandelijke vloot door aan de Amerikaanse carriervloot bij Okinawa.
De Amerikaanse bevelhebber van de aanval op Okinawa, Admiral Raymond Spruance, stelde een vloot samen van zeven slagschepen, zeven kruisers en 21 torpedobootjagers om de Japanse vloot ervan te weerhouden de kwetsbare transport- en landingsschepen aan te vallen, maar liet de daadwerkelijke aanval over aan de carriers van Admiral Marc Mitscher. Deze stuurde 280 Douglas SB2C Helldiver duikbommenwerpers en Douglas TBF Avenger torpedovliegtuigen af op de Japanse vloot, die vanaf omstreeks 10:00 uur in de morgen van 7 april geschaduwd werd door Grumman F6F Hellcat jachtvliegtuigen. Tweeëneenhalf uur later verschenen de Amerikaanse gevechtstoestellen boven de Japanse schepen en enkele rekenden snel af met de door machineproblemen achtergebleven torpedobootjager Asashimo.
De Yahagi ging er met een hoge vaart van 35 knopen vandoor in een poging zoveel mogelijk Amerikaanse vliegtuigen weg te lokken van de Yamato. Dit lukte slechts gedeeltelijk en de Amerikanen vielen het super slagschip om 12:27 aan. Vier minuten later werd de Yamato door drie bommen getroffen en liep zware schade op aan de 25mm luchtafweermitrailleurs, de achterste stuurboord 12,7cm toren en de radarhut. Nog eens vijf minuten later kreeg het Japanse slagschip nog eens twee bomtreffers te verwerken die grote schade aanrichtten aan één van de achterste 15,5cm torens. Tegelijkertijd werd het voorschip aan bakboord getroffen door een torpedo. Tijdens dezelfde aanval werd het slagschip door nog eens drie torpedo`s aan bakboord getroffen, twee ter hoogte van de machinekamer en één bij de ketelruimten. Toen de eerste aanval om 12:47 uur afgebroken werd, maakte de Yamato een slagzij van zes graden die door de schadebeperkingsploegen werd opgeheven door compartimenten aan stuurboord onderwater te zetten.
De tweede Amerikaanse aanval werd om 13:00 uur ingezet. Torpedovliegtuigen vielen tegelijkertijd van alle zijden aan waardoor de luchtafweer van het Japanse slagschip verdeeld en minder effectief werd. De Yamato kreeg nog eens drie torpedotreffers aan bakboord en één aan stuurboord. Hierdoor liep de slagzij op tot achttien graden en die kon door de bemanning slechts teruggebracht worden tot tien graden. Hierdoor kon het slagschip geen gebruik meer maken van de primaire 46cm batterij. Bovendien werd de maximale snelheid van het slagschip, door de ondergelopen machinekamers en ketelruimten, teruggebracht tot achttien knopen.
De derde aanval, die begon om 13:40, was een gecoördineerde duikbom- en torpedoaanval. Minimaal vier bommen troffen de opbouw van het slagschip en schakelden bijna alle luchtafweermitrailleurs en hun bemanningen uit. Drie torpedo`s troffen de inmiddels al zwaar gehavende bakboordzijde van het schip en een vierde trof de stuurboordzijde. Door deze vier torpedotreffers liepen de buitenste machinekamers en een stuurmachinekamer grote schade op. Het slagschip kwam vast te zitten in een draai over stuurboord. Om 14:02 uur werd aan boord van de Yamato het bevel gegeven het schip te verlaten. De snelheid was teruggelopen tot tien knopen, de slagzij liep meer en meer op en branden, vooral in het voorschip, konden niet meer onder controle gehouden worden.
Drie minuten later zonk de Yahagi, getroffen door twaalf bommen en zeven torpedo`s. Op datzelfde ogenblik vielen de Amerikaanse torpedobommenwerpers voor een laatste maal de Yamato aan. De slagzij was zover opgelopen dat de torpedo`s de onbeschermde onderzijde van het slagschip troffen en daarmee was het lot van het Japanse superschip bezegeld. Om 14:20 uur vielen alle machines uit en rolde de Yamato zover over bakboord door dat de overgebleven luchtafweermitrailleurs in zee vielen. Drie minuten later kapseisde het slagschip en gleden de 46cm torens uit hun lagers en zonken. Op hetzelfde moment explodeerde één van de twee voorste munitiemagazijnen en een grote paddenstoelvormige rookwolk begon zich te ontwikkelen. De rookkolom bereikte uiteindelijk een hoogte van zes kilometer en was 100 mijl verderop te zien. Het slagschip begon nu snel te zinken en vele bemanningsleden die in zee terecht waren gekomen, werden door de zuigende kracht van het zinkende slagschip mee de diepte ingetrokken. Uiteindelijk nam de Yamato 3.055 van de 3.332 opvarenden mee toen het slagschip in de golven van de Oost-Chinese Zee verdween. De overlevenden werden opgepikt door de vier overgebleven Japanse torpedobootjagers die van de Amerikanen mochten ontkomen naar Japan.
De Musashi werd op 5 augustus 1942 in dienst gesteld door commandant Captain Kaoru Arima. Het nieuwe slagschip had de rest van dat jaar nodig om op te werken waarna het werd ingedeeld bij Battleship Division 1, samen met zusterschip Yamato, de Nagato (1919) en de Mutsu. De slagschipdivisie ging vanaf 15 januari 1943 deel uitmaken van de Japanse Gecombineerde Vloot onder commando van Admiral Isoroku Yamamoto. Op 11 februari van dat jaar werd de Musashi vlaggenschip van de gecombineerde vloot en stapte Yamamoto met zijn staf over van de Yamato op de Musashi. Op 3 april 1943 vloog Yamamoto vanaf de Musashi naar Rabaul, New Britain, om persoonlijk de voorbereidingen van een luchtaanval op de Solomon Eilanden te leiden. Zijn vertrek en route werden onderschept en gedecodeerd door de Amerikaanse inlichtingendienst en zijn toestel werd door Lockheed P-38 Lightning jachtvliegtuigen neergeschoten. Op 23 april werden zijn gecremeerde resten overgebracht naar Truk en in zijn kajuit aan boord van de Musashi geplaatst. Een maand later werden de resten in Kure aan land gebracht voor een staatsbegrafenis.
In juni 1943 lag de Musashi in onderhoud op de werf van het Yokosuka Naval Arsenal. Op de negende van die maand werd commandant Arima afgelost door Captain Keizo Komura. Tijdens de onderhoudsperiode kreeg de Musashi niet alleen de beschikking over nieuwe radarapparatuur, maar ook bezoek van Keizer Hirohito en zijn gevolg. Op 6 juli keerde het slagschip terug op basis Truk. Midden oktober verliet de Musashi, samen met zes andere slagschepen, drie vliegdekschepen en elf kruisers, Truk om een Amerikaanse invasievloot voor Wake Island te onderscheppen. De Japanners keerden echter onverrichte zaken terug omdat zij de vijand niet aantroffen. De rest van het jaar bleef de Musashi gestationeerd op Truk waar het commando van het slagschip op 7 december overgenomen werd door Captain Bunji Asakura.
Vanaf begin 1944 werd de Musashi, net als zusterschip Yamato, vooral ingezet als troepentransportschip. Op 29 maart 1944 werd de Musashi bij Palau onderschept door de Amerikaanse onderzeeboot USS Tunny (SS-282) die zes torpedo`s afvuurde op het Japanse slagschip. Vijf misten, maar de zesde trof het schip en maakte een gat van bijna zes meter lang in de boeg waardoor de Musashi 3.000 ton zeewater maakte. Het slagschip moest voor reparaties uitwijken naar Kure welke werkzaamheden van 10 tot 22 april zouden duren. Tijdens deze periode werd tevens de luchtafweerbatterij van de Musashi uitgebreid en kreeg het schip nogmaals de beschikking over een nieuwe radar. Tijdens de Slag in de Filipijnen Zee bleef de Musashi buiten schot, maar keerde met de resterende Japanse schepen terug naar Japan. Vanaf juli 1944 fungeerde de Musashi weer als transportschip en op 12 augustus nam Captain Toshihira Inoguchi het commando van het slagschip over van commandant Asakura.
Half oktober 1944 verzamelde de Japanse vloot zich in Brunei Bay, Noord-Borneo, om de aanval voor te bereiden op de geplande Amerikaanse invasie van het Filipijnse eiland Leyte. Het Japanse plan was om met de overgebleven vliegdekschepen de Amerikaanse carriers weg te lokken zodat een slagvloot, waaronder de Musashi, in de Leyte Golf de Amerikaanse invasievloot kon vernietigen. Nog voordat het plan uitgevoerd kon worden, werd de slagvloot op 24 oktober door Amerikaanse vliegtuigen van het vliegdekschip USS Intrepid ontdekt in de Sibuyanzee. De Slag in de Sibuyanzee die volgde was één van de vier zeeslagen die samen de omvangrijke en gecompliceerde Slag in Leyte Golf zouden vormen.
Twee uur nadat de Japanse schepen ontdekt waren, om 10:27 uur, werd de Musashi aangevallen door acht Helldiver duikbommenwerpers en enkele TBF Avenger torpedobommenwerpers. Het slagschip werd getroffen door een 500-ponds bom die echter afketste op de zwaar gepantserde bovenzijde van de voorste 46cm toren. Twee minuten later werd de Musashi aan stuurboord midscheeps getroffen door een torpedo waardoor er 3.000 ton zeewater binnenliep. Dit veroorzaakte een slagzij van ruim vijf graden die door de bemanning echter teruggebracht kon worden tot één graad.
Anderhalf uur later werd de Musashi weer door een achttal Helldivers aangevallen en het slagschip kreeg twee directe bomtreffers. Eén weigerde te exploderen, maar de andere drong door tot boven één van de machinekamers en de explosie schakelde de machinekamer en het aangrenzende ketelruim uit zodat de binnenste bakboordschroef uitviel. Hierdoor nam de snelheid van de Musashi af tot 22 knopen. Ondanks dat de luchtafweermitrailleurs twee van de aanvallers neerschoten, konden zij niet voorkomen dat drie minuten later negen Avenger torpedobommenwerpers drie treffers konden plaatsen aan bakboord. Hierdoor kreeg de Musashi nog meer water binnen en liep de slagzij weer op. Die kon alleen gecorrigeerd worden door nog meer water in te nemen aan stuurboord waardoor het vrijboord teruggebracht werd tot slechts 1,8 meter. Hierdoor nam de maximale snelheid nog verder af. Bovendien werd de voorste 46cm toren buiten gevecht gesteld door een interne explosie, mogelijk veroorzaakt door een bomscherf.
Om 13:31 uur werd de Musashi aangevallen door 29 gevechtsvliegtuigen van de vliegdekschepen USS Essex en USS Lexington (CV-16). Het slagschip liep nog meer schade op door vier bom- en evenzovele torpedotreffers. Drie van de vier torpedo`s sloegen in voor de voorste, uitgeschakelde primaire toren waardoor het voorschip zoveel water maakte dat de punt vier meter onderwater verdween. Twee uur later verschenen negen Helldivers, afkomstig van USS Enterprise (CV-6), die 1.000-ponds pantser doorborende bommen lieten vallen. Vier van deze projectielen troffen de Musashi en richtten een chaos aan op de dekken en de opbouw van het schip. Vrijwel alle luchtafweer werd hierdoor uitgeschakeld. Even later kreeg de stuurboordboeg nog eens drie torpedotreffers te verwerken waardoor de snelheid terugliep tot slechts dertien knopen. Bijna twee uur later, om 15:25 uur, werd de Musashi nogmaals aangevallen. Ditmaal door vliegtuigen van de carriers USS Intrepid, USS Franklin en USS Cabot. Het slagschip kreeg het ongelofelijke aantal van dertien bom- en elf torpedotreffers te verwerken, maar zonk nog steeds niet. Wel was de maximale snelheid teruggebracht tot zes knopen doordat het ondergelopen voorschip bijna acht meter onder het wateroppervlak stak. Verder was de stuurmachine uitgeschakeld en zat het roer vast. De bemanning kon echter de stuurmachine repareren en kreeg ook het roer los. De slagzij over bakboord kon met vier graden teruggebracht worden tot zes graden.
Commandant Inoguchi wilde zijn schip aan de grond zetten om te voorkomen dat het zou kapseizen, maar alle machines kwamen door binnenlopend water tot stilstand voor hij land kon bereiken. Om 19:15 uur liep de slagzij op tot twaalf graden en een kwartier later verliet de bemanning het schip dat inmiddels dertig graden slagzij maakte. Zes minuten later, om 19:36 uur, sloeg het slagschip om en zonk in 1.350 meter diep water. 1.376 Van de bijna 3.000 bemanningsleden van de Musashi werden gered door Japanse schepen. Hiervan werd ongeveer de helft gerepatrieerd naar Japan terwijl de overigen ingezet werden bij de verdediging van de Filipijnen.
Na de verloren Slag bij Midway kreeg het Yokosuka Naval Arsenal bij Tokyo, opdracht om de Shinano af te bouwen als vliegdekschip. De Japanse Keizerlijke Marine had bij de zeeslag, die van 3 tot 7 juni 1942 duurde, vier vliegdekschepen verloren en die moesten zo snel mogelijk vervangen worden. Om diezelfde reden kreeg het Kure Naval Arsenal bevel om te stoppen met de bouw van het vierde Yamato-klasse slagschip zodat de 20.000 ton bouwmateriaal, die al gebruikt was, bij de bouw van nieuwe vliegdekschepen gebruikt kon worden. De Shinano was ongeveer 45 procent afgebouwd en werd voorbestemd om te fungeren als zwaarbewapende hulpcarrier en tanker met het beperkte aantal vliegtuigen van 47 in plaats van dienst te gaan doen als vlootvliegdekschip. Dan had een gedeelte van de al afgebouwde romp weer gesloopt moeten worden. De Japanse marine wilde het dok waar de Shinano in gebouwd werd echter zo snel mogelijk vrijmaken om de kiel te kunnen leggen van een nieuw vliegdekschip.
De Shinano zou begin 1945 opgeleverd moeten worden, maar eind 1944 eiste de Japanse marine dat het vliegdekschip vier maanden eerder klaar zou zijn. In november 1944 was de klus geklaard en werd de Shinano afgeleverd aan de marine. Het schip had een lengte over alles van 265,8 meter en beschikte over 8 x 2 12,7cm Type 89 kanonnen, die ingezet konden worden tegen zowel lucht- als oppervlakte doelen, 35 x 3 25mm Type 96 luchtafweermitrailleurs en 12 x 28 12cm luchtdoelraketten. Er waren ruim 2.500 bemanningsleden nodig om het schip operationeel te houden. De gehele voortstuwingsinstallatie en de nautische eigenschappen bleven hetzelfde als die van haar halfzusters Yamato en Musashi. De werf had echter een groot aantal testen door tijdgebrek niet kunnen uitvoeren. Zo waren de waterdichte schotten en spanten niet met luchtdruktesten beproefd en hadden de lenspompen niet gedraaid. Bovendien was veel laswerk gehaast uitgevoerd en kon het vliegdekschip nog geen vliegtuigen aan boord nemen.
Aan het einde van de middag van 28 november 1944 kreeg commandant Captain Toshio Abe opdracht om de Shinano over te varen van Yokosuka naar het Kure Naval Arsenal. Daar zou het vliegdekschip nautische hulpmiddelen, vliegtuigbrandstof en munitie aan boord krijgen en zou het vliegdek afgewerkt worden zodat de vliegtuigen aan boord genomen konden worden. Captain Abe was furieus omdat hij tijdens de oversteek niet kon beschikken over vliegtuigen die het vliegdekschip mee konden beschermen en omdat hij als escorte slechts drie torpedobootjagers meekreeg. Hij beval om het schip geheel te verduisteren en zette koers naar de Grote Oceaan. Het kleine smaldeel had Tokyo Bay nog maar enkele tientallen zeemijlen achter zich gelaten toen het om 20:48 uur ontdekt werd door de Amerikaanse onderzeeboot USS Archerfish. De commandant van de onderzeeboot, de 34-jarige uit North-Dakota afkomstige Captain Joseph F. Enright, gaf opdracht het vliegdekschip aan de oppervlakte te volgen omdat hij onderwater te langzaam zou zijn. Hij werd echter door de Japanners opgemerkt, maar niet als onderzeeboot geïdentificeerd en Captain Abe gaf opdracht het vuur niet te openen. Hij wilde de confrontatie tot elke prijs vermijden omdat hij besefte dat de Shinano een tijger zonder tanden en klauwen was. Bovendien bevonden zich in het ruim van het nieuwe schip geheime kamikazewapens. Deze bestonden uit zes nieuwe Shinyo`s, met springkoppen uitgeruste torpedomotorboten en vijftig Okha`s, bemande raketvliegtuigen.
Captain Enright kon de Japanse schepen niet bijhouden, maar gokte erop dat die een zigzagkoers zouden gaan volgen zodat hij, als hij zijn zuidelijke koers aanhield, wederom contact met het vijandelijke schip zou maken. Deze aanname bleek juist te zijn want om middernacht kregen zijn uitkijken het vliegdekschip weer in het vizier. Enright hield nu een parallelle koers aan en kreeg drie uur later de gelegenheid om het Japanse superschip onder vuur te nemen. Dit kwam omdat de Shinano vaart had moeten minderen door een vastgelopen schroefaslager. De Amerikaanse onderzeebootcommandant vuurde, op een diepte van twintig meter varend, een salvo van zes torpedo`s af op het grote doel. Met tussenpozen van acht seconden ging de waaier onderwaterprojectielen op de Shinano af. Terwijl de Archerfish dook naar honderd meter hoorden de bemanningsleden duidelijk vier inslagen met tussenpozen van acht seconden.
De eerste torpedo trof het vliegdekschip om 3:16 uur aan stuurboord in het voorschip. Het projectiel ging dwars door een aantal koelruimten heen en kwam tot ontploffing in een lege vliegtuigbrandstoftank. De tweede torpedo trof één van de stuurboordmachinekamers die meteen vol zeewater liep. Hierdoor kwam één van de stuurboordschroeven tot stilstand. Het derde Amerikaanse onderwaterprojectiel trof de tweede stuurboordmachinekamer en er ontstonden op die hoogte van het schip, iets achter de midscheeps, scheuren in de scheepshuid doordat de waterdichte schotten de druk van het binnenstromende zeewater niet konden weerstaan. De vierde treffer trof een compressiekamer waardoor alle omliggende ruimten water begonnen te maken. Enkele minuten later had het vliegdekschip al een slagzij van dertien graden over stuurboord. Omdat de lenspompen niet werkten, kon de slagzij alleen opgeheven worden door ruimten aan bakboord onderwater te zetten. Dit betekende echter ook dat het schip dieper kwam te liggen waardoor nog meer schotten en spanten begonnen te scheuren.
Zeven lange uren probeerden de bemanningsleden van de Shinano het overtollige water met behulp van enkele gerepareerde lenspompen en de noodaggregaat weg te pompen, maar het was dweilen met de kraan open. Om 10:00 uur in de morgen van 29 november gaf Captain Abe bevel het schip te verlaten en zoveel mogelijk bemanningsleden sprongen overboord. De meesten werden opgepikt door de drie escorterende torpedobootjagers, maar commandant Toshio Abe verkoos om 10:55 uur met het schip ten onder te gaan. Nog geen zeventien uur nadat de Shinano zich op weg had begeven voor haar eerste reis, was het vliegdekschip op weg naar de bodem van de Grote Oceaan, slechts enkele tientallen zeemijlen buiten de Japanse Binnenzee.
Van de 2.515 opvarenden van de Shinano kwamen er 1.435 om het leven. De geredden en de bemanningsleden van de drie torpedobootjagers werden na de ramp opgesloten in barakken op het Kure Naval Arsenal, want de Japanse marineleiding wilde kost wat kost voorkomen dat de ondergang van het grootste vliegdekschip ter wereld, bekend zou worden. De deksel werd zo stevig op de doofpot gehouden dat de Amerikanen in eerste instantie niet geloofden dat Captain Enright en zijn bemanningsleden een vliegdekschip tot zinken hadden gebracht. Het bestaan van de Shinano was immers niet eens bekend bij de Amerikaanse inlichtingendienst. Pas na de Japanse capitulatie werd bekend dat USS Archerfish in november 1944 een hele belangrijke bijdrage had geleverd aan het verloop van de oorlog in de Pacific. Captain Joseph Enright kreeg alsnog de erkenning van het tot zinken brengen van de Shinano en werd onderscheiden met het Navy Cross. Het Japanse vliegdekschip was het eerste en laatste slachtoffer van Enright tijdens de gehele Tweede Wereldoorlog, maar hij had een recordtonnage Japanse oorlogsschepen tot zinken gebracht.
De Japanners zagen niet in dat slagschepen uitstekend konden dienen als zware artillerieplatformen en de taken van bommenwerpers over konden nemen bij amfibische landingen en veroveringen van eilanden. Zo gaf Admiral Yamamoto Vice Admiral Chuichi Nagumo, tijdens de Slag om Midway, opdracht om met zijn vier vliegdekschepen zowel Midway te bombarderen als de Amerikaanse vliegdekschepen uit te schakelen. Als hij met zijn First Fleet Main Force, waaronder zich behalve de Yamato ook de slagschepen Mutsu en Nagato (1919) bevonden, het bombardement van Midway voor zijn rekening had genomen, hadden de Japanners de Slag bij Midway kunnen winnen. De slagschepen werden echter achtergehouden om de Amerikaanse Pacific Fleet te vernietigen.
Juist omdat de Japanse slagschepen tijdens de Tweede Wereldoorlog in de tweede linie vochten om in een beslissende slag toe te slaan, werd de potentie van de schepen nooit helemaal benut. Tegen het einde van de oorlog moesten de slagschepen wel ingezet worden, als gevolg van de grote verliezen aan schepen van de Keizerlijke Japanse Marine. Tegen die tijd was het concept van het slagschip echter achterhaald en zelfs de Musashi en de Yamato, de grootste slagschepen allertijden, werden binnen enkele uren tot zinken gebracht door vliegtuigen. Feitelijk waren de beide Yamato-klasse slagschepen al ouderwets op het moment dat ze in dienst werden gesteld.
De twee Yamato-klasse slagschepen, maar vooral de Yamato, zitten sinds hun bestaan en ondergang diepgeworteld in de Japanse naoorlogse cultuur. Ze worden gezien als de symbolen van de macht van de Japanse Keizerlijke Marine die het durfde op te nemen tegen de machtige Westerse zeemachten, vooral de US Navy. Dit wordt nog versterkt door het feit dat de naam Yamato een poëtische variant is voor de naam Japan waardoor het slagschip een metafoor is geworden voor de ondergang van het Japanse keizerrijk. In 1968 werd een monumentale toren gebouwd op Cape Inutabu ter ere van de gesneuvelde zeelieden tijdens Operatie Ten-Go. In de jaren `70 verscheen er in Japan een razend populaire tekenfilmserie op tv waarin het ruimteslagschip Yamato een hoofdrol speelde. Hierdoor werd de Yamato een symbool van hedendaags heroïsme. Alsof dat nog niet genoeg was om de herinnering aan het grootste slagschip allertijden in leven te houden, werd er in 2005 in Kure een Yamato-museum geopend waar onder andere een model van het schip wordt getoond van ruim 26 meter lang. Bovendien werd in datzelfde jaar de speelfilm Yamato uitgebracht over de heroïsche ondergang van het slagschip. De film werd een groot commercieel succes waaruit blijkt dat de Japanners de Yamato in hun hart hebben gesloten.