De Amerikaanse vliegdekschepen van de Yorktown-klasse, USS Yorktown (CV-5), USS Enterprise (CV-6) en USS Hornet (CV-8), waren de opvolgers van zowel de vliegdekschepen van de Lexington-klasse als van USS Ranger (CV-4). De US Navy had heel belangrijke ervaringen opgedaan met de grote vliegdekschepen van de Lexington-klasse, USS Lexington (CV-2) en USS Saratoga. De grote vliegdekschepen hadden als voordeel dat zij veel minder kwetsbaar waren voor zowel luchtaanvallen als torpedoaanvallen. Dit kwam door de uitgebreidere en zwaardere bewapening en de betere onderwaterbescherming door bepantsering, in vergelijking met kleinere vliegdekschepen. Bovendien konden zij een groter scherm vliegtuigen ter eigen verdediging in de lucht brengen. Het ontwerp van de Ranger, het eerste Amerikaanse vliegdekschip dat als zodanig ontworpen was, hielp de Amerikaanse marine echter wel op weg naar de grotere en verbeterde omschreven plannen van de nieuwe Yorktown-klasse.
Tijdens de ontwerpfase van de Yorktown-klasse vliegdekschepen, die in 1933 begon, was de US Navy echter nog afhankelijk van de afspraken van de verdragen van Washington en Londen. Hierin waren de Verenigde Staten overeengekomen dat het land slechts vliegdekschepen mocht bezitten met een gezamenlijk tonnage van 135.000. De beide Lexington-klasse schepen slokten met 66.000 ton al bijna de helft van dit maximum op terwijl de Ranger nog eens ruim 14.000 ton in beslag nam. Daarom was er slechts ruimte voor twee Yorktown-klasse vliegdekschepen van ruim 20.000 ton over. De resterende bijna 15.000 ton gebruikte de Amerikaanse marine voor de bouw van een kleinere versie van de Yorktown-klasse: USS Wasp (CV-7), hoewel men wist dat een kleinere carrier minder gevechtswaarde zou hebben.
In 1937 maakte Japan bekend dat het land de afspraken van het Tweede Vlootverdrag van Londen, dat op 25 maart 1936 ondertekend werd door de maritieme grootheden Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, Japan, Frankrijk en Italië als vervolg op het Verdrag van Washington uit 1922 en het Eerste Vlootverdrag van Londen uit 1930, niet na zou komen. Hierdoor vervielen voor alle betrokken landen de afspraken en begon kort voor de Tweede Wereldoorlog een nieuwe maritieme wapenwedloop. Voor de US Navy betekende dit dat zij alsnog een derde Yorktown-klasse vliegdekschip op stapel konden zetten. Dit werd USS Hornet (CV-8), waarvan de kiel op 25 september 1939 gelegd werd.
Het ontwerp van de Yorktown-klasse bleek tijdens de eerste helft van de Tweede Wereldoorlog zeer succesvol. De vliegdekschepen waren snel, wendbaar en konden door hun betrekkelijk grote afmetingen met ruim 80 oorlogsvliegtuigen aan boord opereren, bijna evenveel als de veel grotere vliegdekschepen van de Lexington-klasse. Bovendien bleken zij over een ontzettend groot incasseringsvermogen te beschikken. Tijdens de Slag bij Midway bijvoorbeeld kreeg USS Yorktown twee keer een Japanse luchtaanval te verduren, maar het vliegdekschip werd niet tot zinken gebracht. Hier waren nog eens een aantal torpedo`s voor nodig, die door een Japanse onderzeeboot tegen de Yorktown gelanceerd werden. De vier Japanse vliegdekschepen, die in dezelfde slag verloren gingen, werden daarentegen elk slechts door één Amerikaanse luchtaanval tot zinken gebracht. USS Hornet ging verloren tijdens de Slag bij Santa Cruz op 26 oktober 1942, maar USS Enterprise overleefde de gehele oorlog en werd het meest gedecoreerde oorlogsschip van de Amerikaanse marine allertijden.
Tijdens de eerste jaren van de oorlog in de Pacific steunde de US Navy geheel op de vliegdekschepen van de Yorktown-klasse, die samen met de vliegdekschepen van de Lexington-klasse, tijdens alle belangrijke zeeslagen een heel belangrijke rol speelden. De Slag bij Midway werd aan Amerikaanse carrierzijde zelfs geheel ingedekt door de drie Yorktowns. De nieuwe Essex-klasse vliegdekschepen, die vanaf 1943 operationeel werden, namen de taak van de vijf Lexingtons en Yorktowns over. Van de laatstgenoemden waren toen alleen nog USS Saratoga en USS Enterprise over.
USS Yorktown | USS Enterprise | USS Hornet | |
Naamsein | CV-5 | CV-6 | CV-8 |
Bouwwerf | Newport News Shipbuilding, Newport News, Virginia | ||
Besteld | 3 augustus 1933 | 3 augustus 1933 | 30 maart 1939 |
Op stapel gezet | 21 mei 1934 | 16 juli 1934 | 25 september 1939 |
Te water gelaten | 4 april 1936 | 3 oktober 1936 | 14 december 1940 |
In dienst gesteld | 30 september 1937 | 12 mei 1938 | 20 oktober 1941 |
Grootste lengte | 251,38 meter | ||
Grootste breedte | 33,38 meter | ||
Diepgang | 7,91 meter | Waterverplaatsing standaard | 20.100 ton | Waterverplaatsing volbeladen | 25.900 ton |
Machine-installatie | 4 x Parsons Geared stoomturbines, 9 x Babcock & Wilcox Express type ketels | ||
Machinevermogen | 120.000 pk | ||
Aantal schroeven | 4 | ||
Bunkercapaciteit | 4.380 ton stookolie | ||
Actieradius | 12.500 zeemijlen bij 15 knopen, 8.000 zeemijlen bij 20 knopen | ||
Maximale snelheid | 32,5 knopen | Bemanning | 1.889 koppen inclusief vliegploeg |
Bemanning in 1941 | 2.217 koppen inclusief vliegploeg | ||
Bemanning vanaf oktober 1943 | - | 2.919 koppen inclusief vliegploeg | - |
Bepantsering | 64 tot 100mm gordel- en 100mm torenbepantsering | ||
Bewapening volgens ontwerp | 8 x 1 12,5cm 38-kaliber kanonnen, 4 x 4 28mm luchtafweerkanonnen, 24 x .50 mitrailleurs | ||
Bewapening vanaf 1941 | 8 x 1 12,5cm 38-kaliber kanonnen, 4 x 4 28mm luchtafweerkanonnen, 24 x .50 en 24 x 20mm Oerlikon mitrailleurs | ||
Bewapening vanaf oktober 1943 | - | 8 x 1 12,5cm 38-kaliber kanonnen, 40 x 40mm en 50 x 20mm mitrailleurs | - |
Vliegdekfaciliteiten | 3 x hydraulische vliegdekliften, 2 x hydraulische vliegdek- en 1 x hydraulische hangaar dek katapulten | ||
Vliegtuigbenzine bunkercapaciteit | 178.000 US gallons (676.000 liter) | ||
Vliegtuigen | maximaal 90, maar normaal gesproken 80 torpedobommenwerpers, duikbommenwerpers en jachtvliegtuigen |
Nadat USS Yorktown opgeleverd was, werden schip en bemanning ingewerkt en getraind in Hampton Roads, de zeearm aan de Amerikaanse oostkust bij Virginia. Deze opwerkperiode duurde tot begin 1938 toen het nieuwe vliegdekschip naar de Caraïbische Zee vertrok waar verder geoefend werd en bezoeken werden gebracht aan verschillende eilanden. In het najaar van 1938 verbleef USS Yorktown tijdelijk op de Norfolk Naval Shipyard om problemen te verhelpen die tijdens de opwerkperiode ontdekt waren. Begin 1939 nam het schip, als vlaggeschip van Carrier Division 2, deel aan Fleet Problem XX. Tijdens deze grote vlootoefening bleek dat zowel USS Yorktown als haar zusterschip USS Enterprise, ondanks de relatieve onervarenheid van de bemanningen, belangrijke bijdragen leverden aan de successen van de exercitie, vooral op het gebied van konvooi escorte. Dit zou in de loop van de Tweede Wereldoorlog leiden tot de begeleiding van konvooien door talloze escortevliegdekschepen.
Op 20 april 1939 ging USS Yorktown op weg naar de Stille Oceaan om deel uit te gaan maken van de US Pacific Fleet die gestationeerd was in San Pedro, Californië. Een week later passeerde het vliegdekschip het Panamakanaal. Gedurende de volgende maanden oefende de Yorktown met de andere schepen van de Amerikaanse Pacifische vloot waarbij Fleet Problem XXI, in april 1940 een voorlopig hoogtepunt vormde. Tot die tijd waren de Verenigde Staten officieel nog niet bij de Tweede Wereldoorlog betrokken, maar de vele schepen met Amerikaanse goederen op weg naar Groot-Brittannië moesten beschermd worden tegen Duitse onderzeeboten. Daarom werd begin 1941 de US Atlantic Fleet versterkt ten koste van de US Pacific Fleet. USS Yorktown, de New Mexico-klasse slagschepen, USS New Mexico, USS Mississippi en USS Idaho, drie lichte kruisers en twaalf torpedobootjagers werden overgeplaatst naar de Atlantische Oceaan. Hier werden de oorlogsschepen ingezet als konvooi escortes bij de zogenaamde Neutrality Patrols.
Op 2 december 1941 meerde USS Yorktown af in de oorlogshaven Norfolk, Virginia. Tijdens de aanval op Pearl Harbor, vijf dagen later, was het vliegdekschip daar nog steeds aanwezig. De volgende dag verklaarden de Verenigde Staten de oorlog aan Japan en moest de US Pacific Fleet versterkt worden. USS Yorktown werd weer overgeheveld naar de Amerikaanse oorlogsvloot in de Pacific en verliet op 16 december 1941 Norfolk nadat aan boord van de carrier 24 20mm Oerlikon mitrailleurs waren geïnstalleerd. De Yorktown kwam twee weken later aan in San Diego en werd vlaggeschip van de nieuw gevormde Task Force 17 (TF 17) onder Rear Admiral Frank Jack Fletcher.
Van 4 tot 9 mei 1942 speelde USS Yorktown één van de Amerikaanse hoofdrollen tijdens de Slag in de Koraalzee. Het Amerikaanse vliegdekschip USS Lexington (CV-2) werd tijdens deze slag tot zinken gebracht, maar de Yorktown kreeg slechts één Japanse bomtreffer. Deze bom drong echter door het vliegdek heen en explodeerde binnen in het schip. Hierdoor liep het vliegdekschip grote schade op aan haar spanten en ketels. Op 27 mei 1942 liep het beschadigde vliegdekschip Pearl Harbor binnen en Fletcher kreeg van de commandant van de US Pacific Fleet, Admiral Chester Nimitz, maximaal drie dagen om de Yorktown op te lappen. Doordat Amerikaanse codebrekers de Japanse radioberichten konden ontcijferen was Nimitz op de hoogte van de op handen zijnde Japanse aanval op Midway en had hij van te voren alle beschikbaar werfpersoneel in Pearl Harbor opgeroepen. Nadat de Yorktown op 27 mei in een droogdok was opgenomen stortten 1.400 man militaire en burgerreparatieploegen zich op het schip. Het beschadigde vliegdek werd hersteld en verschillende verbogen spanten en waterdichte schotten werden vervangen. Door tijdgebrek konden drie ketels niet gerepareerd worden waardoor de carrier, met de overgebleven zes ketels, slechts een maximale snelheid van 27 knopen kon bereiken. Toen USS Yorktown op 30 mei uit Pearl Harbor vertrok, waren er nog steeds ploegen van het reparatieschip USS Vestal aan boord die doorgingen met de herstelwerkzaamheden. De vliegtuigen, die USS Yorktown tijdens de Slag in de Koraalzee verloren had, werden aangevuld met vliegtuiggroepen van het in reparatie liggende vliegdekschip USS Saratoga.
Tijdens de Slag bij Midway, die uitgevochten werd van 3 tot 7 juni 1942, werd USS Yorktown twee maal aangevallen door Japanse vliegtuigen. Tijdens de eerste aanval op 4 juni kreeg de Yorktown drie bomtreffers te verwerken. Eén van de Japanse bommen raakte de Yorktown op het vliegdek, de volgende viel in de schoorsteen en de explosie schakelde de zes nog werkende ketels uit waardoor het schip stil kwam te liggen. De derde bom drong door vier dekken heen en ontplofte binnen in het schip waardoor wederom grote schade ontstond aan de spanten. De Japanse piloten rapporteerden dat één van de Amerikaanse vliegdekschepen tot zinken was gebracht. USS Yorktown was echter nog steeds drijvende en ondanks dat haar terugkerende vliegtuigen omgeleid moesten worden naar USS Enterprise werden de branden aan boord geblust en enkele uren later werden enkele ketels weer onder stoom gebracht waardoor de carrier weer 20 knopen kon halen. Zelfs het vliegdek werd weer operationeel gemaakt, maar om 14:00 uur ontdekte men op de radar wederom een formatie vijandelijke vliegtuigen die er in slaagden het Amerikaanse vliegdekschip met twee torpedo`s te raken. Hierdoor kwam de carrier weer stil te liggen terwijl alle stroom uitviel. Door de openingen in de scheepswand stroomde zeewater binnen en de Yorktown maakte snel een slagzij van 26 graden over bakboord. De Japanse piloten meldden een tweede gezonken Amerikaanse carrier, maar in werkelijkheid had USS Yorktown beide Japanse luchtaanvallen geïncasseerd.
Nadat Captain Elliot Buckmaster de order gegeven had USS Yorktown te verlaten, gingen de ruim 2.000 opvarenden van boord. Tegen 18.00 uur, op 4 juni 1942, waren de escorteschepen, die de bemanningsleden van de Yorktown van boord gehaald hadden op weg in oostelijke richting om de schipbreukelingen af te zetten op de kruisers. Alleen de torpedobootjager USS Hughes bleef achter met de opdracht het vliegdekschip tot zinken te brengen als er weer branden zouden uitbreken. Er gebeurde echter niets en ook de slagzij van de carrier werd niet erger. Buckmaster stelde voor om een poging te ondernemen het vliegdekschip te bergen en er werd een team vrijwilligers samengesteld onder leiding van de commandant zelf.
De volgende morgen om 06:25 uur pikte de radar van USS Hughes een Japans verkenningsvliegtuig op. Het was afkomstig van de kruiser Chikuma en twintig minuten later seinde de piloot dat hij een Yorktown-klasse vliegdekschip had gezien dat slagzij maakte maar er verder niet erg beschadigd uitzag. Admiral Yamamoto, de opperbevelhebber van de Japanse vloot, stuurde de onderzeeboot I-168, die onder commando stond van Lieutenant Commander Yahatchi Tanabe, er op uit om het vliegdekschip op te sporen en te vernietigen.
Diezelfde dag kreeg de mijnenvegersleepboot USS Vireo opdracht om zich van Pearl Hermes Reef naar USS Yorktown te begeven. Om 11:35 uur arriveerde het hulpschip en nam de Yorktown op sleep richting Pearl Harbor. De Vireo was eigenlijk niet sterk genoeg om de Yorktown te slepen en kon niet meer snelheid maken dan 2 knopen en bijna niet op koers blijven. Gedurende de middag arriveerden de torpedobootjagers USS Gwin en USS Monaghan, die de bescherming van USS Yorktown, samen met de Hughes op zich namen. In de nacht van 5 op 6 juni verschenen de torpedobootjagers USS Hammann, USS Balch en USS Benham ten tonele. De Hammann had de 160 man sterke bergingsploeg van Captain Buckmaster aan boord, die om 04:15 uur, bij het eerste licht, aan boord van de Yorktown ging. De Hammann zelf werd aan stuurboordzijde van het vliegdekschip vastgemaakt om het op koers te houden en om stroom te leveren.
Door de geleverde stroom van de Hammann konden de trimpompen van USS Yorktown bijgezet worden zodat de slagzij zo goed als opgeheven kon worden. Om het evenwicht van de carrier in stand te houden werd zoveel mogelijk gewicht aan bakboord verwijderd waaronder de 12,5cm luchtafweerkanonnen, een anker en enkele reddingsboten. Daarna werden de lenspompen bijgezet om het overtollige zeewater uit het wrak te pompen. Tegen de middag waren alle nog resterende brandjes geblust, was de slagzij zo goed als opgeheven en was het geblokkeerde roer in de middenpositie gebracht. De ketelruimtes waren leeggepompt en de bergingsploeg wilde een eerste poging ondernemen om een aantal ketels onder stoom te brengen.
Rond 13:00 uur arriveerde de I-168 en Tanabe manoeuvreerde zijn onderzeeboot in de cirkel van de Amerikaanse torpedobootjagers. Een half uur later kwam hij op periscoopdiepte en zag USS Yorktown en USS Hammann langzaam voorbij komen. Hij lanceerde vier torpedo`s en dook meteen naar grotere diepte. De eerste torpedo ging onder de Hammann door en explodeerde tegen de stuurboordzijde van de Yorktown. De tweede torpedo trof de Hammann in de midscheeps waardoor de torpedobootjager in tweeën brak en snel zonk. De derde torpedo trof het vliegdekschip op de waterlijn ter hoogte van het brugeiland en de vierde torpedo ging achter USS Yorktown langs. Op het moment dat de Hammann onder water verdween deed er zich aan boord een hevige explosie voor door een nog steeds onbekende oorzaak. De onderwaterexplosie zou veroorzaakt kunnen zijn door een torpedo van de torpedobootjager zelf of door exploderende dieptebommen. De dieptebommen waren volgens de overlevenden echter nog veilig gesteld voordat USS Hammann langszij USS Yorktown ging en kort voor de inslagen van de Japanse torpedo`s nog gecontroleerd. De schokgolf doodde een groot aantal drenkelingen en bracht nog meer schade toe aan de Yorktown.
USS Balch en USS Benham begonnen onmiddellijk drenkelingen op te pikken. Captain Elliot Buckmaster gaf de bergingspoging op en ging met zijn mannen aan boord van de Vireo, die de sleeptros gekapt had op het moment dat de eerste torpedo insloeg. De overige destroyers zetten de jacht op de I-168 in en bestookten de Japanse onderzeeër met dieptebommen. Uiteindelijk wist Tanabe te ontkomen ondanks het feit dat zijn onderzeeboot schade had opgelopen door de Amerikaanse aanvallen.
USS Yorktown bleef nog uren drijven met 17 graden slagzij over bakboord. In de nacht van 6 op 7 juni 1942 begon het zwaar beschadigde vliegdekschip echter steeds meer slagzij te maken en om 05:00 uur rolde de carrier om en begon te zinken. Een klein half uur later was de Yorktown verdwenen in de golven van de Stille Oceaan.
De vooroorlogse loopbaan van USS Enterprise liep vrijwel parallel aan die van haar zusterschip USS Yorktown, behalve dat de Enterprise al die tijd deel uitmaakte van de US Pacific Fleet. In 1941 was de belangrijkste taak van het vliegdekschip het transporteren van vliegtuigen naar eilanden in de Pacific. Tijdens de Japanse aanval op Pearl Harbor, op 7 december 1941, bevond USS Enterprise zich op zee op de terugweg van Wake Island, waar de carrier twaalf Grumman F4F-3 Wildcats had afgeleverd. Tijdens de aanval vlogen achttien Dauntles duikbommenwerpers van de USS Enterprise naar Pearl Harbor zonder zich bewust te zijn van de Japanse plannen. Zeven van de toestellen, die meteen in de aanval gingen, werden door Japanse jachtvliegtuigen neergeschoten en één werd er door Amerikaans luchtafweergeschut getroffen en stortte neer in de chaos die op dat moment heerste op Oahu. Tijdens de aanval lanceerde de Enterprise zes Wildcats om de Amerikaanse basis te helpen verdedigen, maar vier daarvan werden neergehaald door Amerikaanse luchtafweermitrailleurs. De overige vliegtuigen aan boord van de Enterprise werden in de lucht gebracht om de Japanse vliegdekschepen te vinden, maar deze poging was niet succesvol.
In de nacht van acht op negen december liep USS Enterprise Pearl Harbor binnen voor brandstof en werd er dan, samen met haar escorterende schepen, op uitgezonden om de Japanse vloot te onderscheppen. De vliegtuigen van de Enterprise brachten op 10 december de Japanse onderzeeboot I-70 tot zinken, maar vonden geen vijandelijke oppervlakteschepen. Dit was waarschijnlijk maar goed ook omdat de Amerikaanse schepen geen schijn van kans zouden hebben gemaakt tegen de Japanse vloot.
De eerste drie maanden van 1942 werd USS Enterprise, als onderdeel van TF8, ingezet om luchtaanvallen uit te voeren op eilanden die inmiddels door de Japanners waren bezet zoals de Marshall Eilanden Kwajalein, Wotje en Maloelap en Wake Island. Op 8 april van dat jaar vertrok het vliegdekschip vanuit Pearl Harbor om rendez-vous te maken met haar nieuwe zusterschip USS Hornet. De Hornet had zestien B-25 Mitchell bommenwerpers aan boord en werd door de Enterprise en haar escortes richting Japan begeleid om op 18 april 1942 de gedurfde Doolittle Raid uit te voeren. Tijdens het lanceren van de Mitchells boden de vliegtuigen van de Enterprise luchtdekking.
Op 25 april keerden beide vliegdekschepen en hun begeleidende kruisers en torpedobootjagers behouden terug in Hawaï. Vijf dagen later werd USS Enterprise naar het zuiden van de Pacific gestuurd om de Amerikaanse carriers USS Lexington (CV-2) en USS Yorktown bij te staan in de Koraalzee, maar zij kwam te laat om deel te kunnen nemen aan de Slag in de Koraalzee. Tijdens deze slag ging de Lexington verloren. USS Saratoga lag op dat moment in San Diego om nieuwe vliegtuigen aan boord te nemen na een raparatieperiode. Daarom beschikte Admiral Nimitz alleen over de drie Yorktown-klasse vliegdekschepen tijdens de strijd om Midway, die de geschiedenis in zou gaan als de Slag bij Midway. Ondanks een groot verlies aan vliegtuigen, keerde USS Enterprise op 13 juni 1942, na de Slag bij Midway, onbeschadigd terug in Pearl Harbor.
USS Enterprise ging op 15 juli 1942, als onderdeel van TF 61, op weg naar de Solomon Eilanden. Het belangrijkste eiland van deze eilandengroep, Guadalcanal, was eerder door de Japanners bezet en zij wilden er een belangrijke vloot- en vliegbasis van maken. Omdat Australië dan vanuit Hawaï zeer moeilijk te bereiken zou zijn, moest het eiland zo snel mogelijk heroverd worden. De Amerikanen lanceerden op 7 augustus 1942 hun eerste amfibische aanval van de Tweede Wereldoorlog op Guadalcanal. De aanval werd gedekt door USS Enterprise en de rest van TF 61. Op 24 augustus onderschepte de Amerikaanse vloot een Japans konvooi, dat op weg was naar de Solomon Eilanden. De Amerikaanse aanval op dit Japans konvooi leidde tot de Slag bij de oostelijke Salomonseilanden en het tot zinken brengen van het kleine Japanse vliegdekschip Ryujo. Het Japanse konvooi, dat troepen en voorraden naar Guadalcanal had moeten brengen werd teruggedreven. USS Enterprise raakte tijdens de slag zwaar beschadigd door drie directe bomtreffers en vier near misses (indirecte bomtreffers). Aan boord vielen 77 doden en 91 gewonden, maar het vliegdekschip kon op eigen kracht terugkeren naar Pearl Harbor waar het van 10 september tot 16 oktober 1942 in reparatie lag.
Vanaf die laatstgenoemde dag maakte USS Enterprise weer deel uit van TF 61. Tien dagen later raakte de Task Force slaags met een Japanse oorlogsvloot in de Slag bij de Santa Cruz Islands. Deze Japanse schepen waren er wederom op uitgestuurd om Guadalcanal te heroveren. Het zusterschip van de Enterprise, USS Hornet, ging tijdens deze slag verloren en de Enterprise nam, ondanks de opgelopen schade door twee bomtreffers, een groot deel van de vliegtuigen van de Hornet aan boord. Door het verlies van de Hornet was USS Enterprise de enige overgebleven operationele Amerikaanse carrier in de Pacific. De bemanning plaatste een bord op het vliegdek waar veelbetekenend op stond: "Enterprise vs Japan".
USS Enterprise lag op 11 november 1942 nog in reparatie in Noumea, Nieuw Caledonië, toen zij weer op weg moest naar de Solomon Eilanden. Reparatieploegen van USS Vestal waren nog steeds aan boord aan het werk terwijl het vliegdekschip deel nam aan de Slag bij Guadalcanal. Tijdens deze slag werd op 13 november 1942 het Japanse slagschip Hiei (1914) tot zinken gebracht. Guadalcanal bleef definitief in Amerikaanse handen. Drie dagen later arriveerde de Enterprise weer in Noumea, waar de reparaties voltooid werden. Vanaf 4 december 1942 was USS Enterprise weer op zee om nieuwe vliegtuigbemanningen te trainen. Op 28 januari 1943 was de carrier betrokken bij de Slag bij Rennell Island, het meest zuidelijke eiland van de Solomonseilanden. Vervolgens bleef het vliegdekschip drie maanden lang actief door luchtdekking te geven aan Amerikaanse grondtroepen, vanuit Espiritu Santo in het hedendaagse Vanuatu. Daarna ging het vliegdekschip onderweg naar Pearl Harbor waar op 27 mei 1943 Admiral Nimitz haar als eerste carrier een Presidential Unit Citation toekende.
Intussen waren de eerste nieuwe vliegdekschepen van de Essex-klasse en Independence-klasse in dienst gekomen en kon USS Enterprise eindelijk voor onderhoud en modernisering naar de Puget Sound Naval Shipyard in Bremerton, Washington State, vertrekken. De carrier kwam hier op 20 juli 1943 aan. Behalve groot onderhoud kreeg de Enterprise tijdens deze periode de beschikking over een verbeterde onderwaterprotectie, 40 x 40mm Bofors luchtafweermitrailleurs en werd het aantal 20mm Oerlikon mitrailleurs ruim verdubbeld tot 50 stuks.
Midden november 1943 was USS Enterprise weer operationeel en was tot juni 1944 betrokken bij amfibische landingen en luchtaanvallen op eilanden behorende tot de Noordelijke Marianen, de Carolinen en de Marshalleilanden. Op 19 en 20 juni 1944 woedde in de Filipijnen Zee de grootste zeeslag tussen vliegdekschepen in de geschiedenis. De Slag in de Filipijnen Zee werd uitgevochten door Amerikaanse en Japanse carriervliegtuigen waarbij de Japanners een laatste alles of niets poging ondernamen om de Noordelijke Marianen te behouden. De US Navy had tijdens deze slag zeven grote en acht lichte vliegdekschepen en hun escortes, met in totaal 956 gevechtsvliegtuigen tot haar beschikking. De Japanse marine kon hier vijf grote en vier lichte vliegdekschepen en hun escorterende oorlogsschepen, met in totaal 450 vliegtuigen tegenover zetten, maar beschikte bovendien over 300 gevechtsvliegtuigen die op de eilanden waren gestationeerd. De Japanse gevechtspiloten waren echter kort en slecht opgeleid daar de meer ervaren Japanse vliegers allemaal al gesneuveld waren tijdens voorgaande zeeslagen. De Japanners leden dan ook een grote nederlaag in de slag, die door de Amerikanen "The Great Marianas Turkey Shoot" werd genoemd. De Japanners verloren tijdens de slag ruim 600 vliegtuigen en de Amerikanen 123. Bovendien werden drie grote Japanse vliegdekschepen en twee olietankers tot zinken gebracht en nog eens zes andere oorlogsschepen beschadigd. Aan Amerikaanse zijde liep alleen het slagschip USS South Dakota schade op.
Na de Slag in de Filipijnen Zee ondersteunde USS Enterprise tot 5 juli 1944 de invasie van Saipan, één van de Noordelijke Marianen. Daarna ging het vliegdekschip naar Pearl Harbor voor onderhoud. Eind augustus van datzelfde jaar was het vliegdekschip weer terug om de herovering van de Noordelijke Marianen te ondersteunen. In oktober 1944 vocht de Enterprise bij Okinawa, Formosa en de Filipijnen tegen de laatste Japanse gevechtspiloten. Van 23 tot en met 26 oktober was het vliegdekschip nauw betrokken bij de Slag in Leyte Golf, de laatste grote zeeslag van de Tweede Wereldoorlog, waarin de Japanse marine definitief op de knieën gedwongen werd.
In de laatste maanden van 1944 werd aan boord van USS Enterprise het nachtvliegen geïntroduceerd. Eén van de vlieggroepen werd getraind om `s nachts op te stijgen en te landen op het vliegdek van de Enterprise. Tot aan het einde van de oorlog was USS Enterprise de enige Amerikaanse carrier die nachtoperaties kon uitvoeren. Terwijl het vliegdekschip op 18 maart 1945 een nachtelijke raid uitvoerde op Japan zelf werd het schip getroffen door een bom en moest uitwijken naar Ulithi, één van de heroverde eilanden van de Carolinen. Op 5 april was het vliegdekschip weer in actie bij Okinawa en werd zes dagen later getroffen door een kamikaze zodat de carrier wederom naar Ulithi moest voor reparaties. Op 6 mei was USS Enterprise weer paraat bij Okinawa, maar werd acht dagen later weer getroffen door een kamikaze. Ditmaal was de schade groot: de gehele voorste vliegdeklift werd de lucht ingeblazen, het voorste gedeelte van het vliegdek werd zwaar beschadigd en er vielen 14 doden en 34 gewonden. Op 7 juni 1945 arriveerde USS Enterprise in Bremerton op de Puget Sound Naval Shipyard om gerepareerd en onderhouden te worden. Op V-J Day (Victory over Japan Day), op 15 augustus 1945, lag het vliegdekschip nog steeds op de werf in Washington State.
Toen USS Hornet op 20 oktober 1941 in dienst werd gesteld was de Tweede Wereldoorlog al in volle gang. In januari 1942 voltooide commandant Captain Marc A. Mitscher de opwerkperiode van zijn nieuwe vliegdekschip. Omdat tegen die tijd ook voor de Verenigde Staten de oorlog in volle gang was, werden aan boord van de Hornet de .50 machinegeweren vervangen door 20mm Oerlikon mitrailleurs. Met deze wapens was het vliegdekschip beter uitgerust om vijandelijke vliegtuigen af te weren.
Op 2 februari 1942 werden twee B-25 Mitchell bommenwerpers aan boord gehesen van USS Hornet, op de marinebasis Norfolk in Virginia. Diezelfde dag werden beide B-25 toestellen succesvol gelanceerd vanaf het vliegdekschip dat zich enkele mijlen uit de oostkust van de Verenigde Staten bevond. Niemand aan boord van het nieuwe vliegdekschip wist toen nog waarom de beide US Army toestellen vanaf een vliegdek op moesten stijgen. De Hornet werd daarna naar de Amerikaanse westkust gedirigeerd. Op 4 maart 1942 passeerde de Hornet het Panamakanaal.
President Roosevelt had na de Japanse aanval op Pearl Harbor geopperd een aanval op Japan voor te bereiden om het moreel van het Amerikaanse volk en de Amerikaanse strijdkrachten op te krikken. Verschillende stafleden van de US Navy en US Army kwamen met het idee om een luchtaanval op Japan uit te voeren met langeafstandsbommenwerpers die op zouden moeten stijgen vanaf een vliegdekschip. Vervolgens kreeg de ervaren vlieginstructeur en stuntpiloot Lieutenant Colonel James Harold Doolittle de opdracht om met een aantal North American B25 Mitchel bommenwerpers deze taak uit te voeren.
Op 2 april 1942 vertrok TF 16.2, bestaande uit het vliegdekschip USS Hornet, de zware kruiser USS Vincennes, de lichte kruiser USS Nashville, de vloottanker USS Cimarron en de torpedobootjagers USS Gwin, USS Meredith, USS Monssen en USS Grayson uit San Francisco. Vijf dagen later vertrok TF 16.1 uit Hawaï. Dit eskader bestond uit het vliegdekschip USS Enterprise, de zware kruisers USS Northampton en USS Salt Lake City, de vloottanker USS Sabine en de torpedobootjagers USS Balch, USS Benham, USS Ellet en USS Fanning. Op 12 april 1942 ontmoette de twee eskaders elkaar op weg naar Japan en gingen op in TF 16 onder Admiral William Halsey. Zowel Halsey als Doolittle beseften maar al te goed dat TF 16 een bijzonder groot risico liep. Als de zestien schepen voortijdig ontdekt zouden worden en het tot een gevecht zou komen met Japanse oorlogsschepen, zouden de zestien B-25 Mitchells, die op het vliegdek van USS Hornet stonden vastgesjord, overboord geduwd moeten worden om het dek vrij te maken voor de gevechtsvliegtuigen van het vliegdekschip. Eventueel onderzeebootgevaar zou geheel door de acht torpedobootjagers afgeweerd moeten worden. Bovendien riskeerden de Amerikanen het verlies van twee bijzonder waardevolle vliegdekschepen.
Op 17 april 1942 laadden de oorlogsschepen olie uit de vloottankers die daarop, begeleid door een aantal torpedobootjagers, terugkeerden naar hun thuisbases. De volgende morgen, 18 april om 07:38, werd op de radar van USS Enterprise een klein schip waargenomen waarop een verkenningsvliegtuig werd gelanceerd. De piloot ontdekte een Japanse patrouilleboot en seinde naar de Enterprise: "believed seen by enemy". Dit bericht zette een kettingreactie in beweging aan boord van de Amerikaanse schepen. Admiral Halsey seinde naar de Hornet dat de B-25 Mitchells onmiddellijk gelanceerd moesten worden. De kruiser USS Nashville viel de Japanse patrouilleboot No. 23 Nitto Maru, een voormalige visserstrawler, aan en bracht het Japanse schip fatale schade toe. De Japanners waren gewaarschuwd, maar verwachtten vliegtuigen die normaal gesproken gelanceerd werden van vliegdekschepen en een betrekkelijk kleine actieradius hadden. Hun tegenacties kwamen dan ook te laat op gang. Om 08:20 steeg Doolittle als eerste op vanaf het 142 meter lange vliegdek van de Hornet. Nog geen uur later vertrok de zestiende bommenwerper, die als reserve was meegenomen, maar op het laatste moment op last van Doolittle uitgerust was om deel uit te maken van de raid, vanaf het Amerikaanse vliegdekschip. Alle B-25 Mitchells kwamen veilig in de lucht zij het 10 uur en ruim 170 zeemijlen te vroeg.
Terwijl de Mitchells onderweg waren naar Japan werden de gevechtsvliegtuigen van USS Hornet aan dek gebracht en zette TF 16 koers naar Pearl Harbor waar het eskader een week later aankwam. Onderweg hadden de schepen via radioberichten vernomen van het succes van de Doolittle Raid. Op 30 april vertrok TF 16 naar de Koraalzee, maar kwam te laat om zusterschip USS Yorktown en USS Lexington (CV-2) bij te staan. Van 3 tot en met 7 juni 1942 vormde USS Hornet, samen met haar twee zusterschepen, de Amerikaanse carriervloot tijdens de Slag bij Midway. USS Hornet kwam ongeschonden uit de strijd ondanks een groot verlies aan vliegtuigen.
In Pearl Harbor werd USS Hornet uitgerust met een nieuwe CXAM radar en kreeg het vliegdekschip een onderhoudsbeurt. Op 17 augustus 1942 vertrok de carrier uit Hawaï richting de Solomon Eilanden. Omdat USS Enterprise en USS Saratoga tijdelijk buiten gevecht waren gesteld door oorlogsschade en USS Wasp (CV-7) tot zinken was gebracht, was de Hornet het enige overgebleven operationele Amerikaanse vliegdekschip in de Pacific. Op 24 oktober 1942 kwam de Enterprise de Amerikaanse vloot in de strijd om Guadalcanal versterken. Twee dagen later vond de Slag bij de Santa Cruz Islands plaats. Tijdens deze slag werd USS Hornet getroffen door drie bommen en twee torpedo`s. Bovendien crashten twee Aichi D3A duikbommenwerpers opzettelijk op het Amerikaanse vliegdekschip nadat zij getroffen waren door luchtafweergeschut. De carrier kwam stil te liggen en de zware kruiser USS Northampton sleepte het zwaar beschadigde vliegdekschip weg van de strijd. De vliegtuigen van de Hornet waren gedwongen te landen op het vliegdek van USS Enterprise of in zee. De bemanning van de Hornet slaagde er in om een aantal van de Babcock & Wilcox ketels weer onder stoom te krijgen op het moment dat het vliegdekschip werd aangevallen door negen Nakajima B5N torpedobommenwerpers. Acht van deze Japanse toestellen werden neergeschoten of konden geen treffers plaatsen, maar het negende vliegtuig plaatste een torpedotreffer aan stuurboordzijde van de Hornet. Hierdoor werd de herstelde schade aan de ketels teniet gedaan en kreeg het vliegdekschip een slagzij van 14 graden.
Admiral Halsey gaf opdracht om de als verloren beschouwde USS Hornet tot zinken te brengen zodat het ontredderde schip niet in Japanse handen kon vallen. De destroyers die het vliegdekschip begeleid hadden, namen de bemanningsleden van de Hornet aan boord en schoten in totaal negen torpedo`s en ruim 400 12,5cm granaten af op het verlaten schip, maar slaagden er niet in om het tot zinken te brengen. Dit was vooral te wijten aan het feit dat de meeste torpedo`s niet afgingen toen zij het vliegdekschip raakten. De Amerikaanse torpedojagers moesten het veld ruimen toen een grote Japanse oppervlaktevloot naderde. De Japanse torpedobootjagers Makigumo en Akigumo brachten het vliegdekschip tenslotte tot zinken met vier torpedo`s. USS Hornet zonk op 27 oktober 1942 om 01:35 uur. Het vliegdekschip was slechts een jaar en zes dagen in dienst geweest.
Nadat de reparaties aan USS Enterprise begin oktober 1945 voltooid waren, nam het vliegdekschip deel aan Operation Magic Carpet. Met haar hangar vol bedden bracht zij in een serie reizen naar Europa ruim 10.000 Amerikaanse oorlogsveteranen naar huis. Tijdens één van deze reizen ontving de Enterprise uit handen van de British First Lord of the Admiralty, Sir Albert Alexander, een Britse admiraliteitswimpel, die in top van haar mast werd gehesen, als teken van respect. Hiermee was USS Enterprise het enige schip buiten de Royal Navy dat deze wimpel mocht voeren.
Tegen het einde van 1945 had de US Navy ruim 25 moderne vliegdekschepen van de Essex-klasse, Independence-klasse en Midway-klasse in dienst en was USS Enterprise boventallig geworden. De carrier arriveerde op 18 januari 1946 op de New York Naval Shipyard om geconserveerd te worden. Op 17 februari 1947 werd de inmiddels beroemde carrier buiten dienst gesteld. Jarenlang werd er door verschillende instanties getracht voldoende geld bij elkaar te brengen om de Enterprise te kopen van de US Navy, maar dit is nooit gelukt. Daarom werd de Enterprise op 1 juli 1958 voor sloop verkocht aan de Lipsett Corporation of New York City. In mei 1960 was de ontmanteling van het vliegdekschip voltooid en was er een einde gekomen aan de Yorktown-klasse vliegdekschepen. Alles wat nog rest van de Enterprise zijn de scheepsbel, die zich in de US Naval Academy bevindt, een naamplaat van het achterschip, opgesteld in River Vale, New Jersey en één van de ankers die tentoongesteld wordt op de Washington Naval Shipyard in Washington DC.
De drie Yorktown-klasse vliegdekschepen vormden de ruggengraat van de Amerikaanse carriervloot in de eerste helft van de Tweede Wereldoorlog. De drie vliegdekschepen hadden een heel groot aandeel in de ommekeer in de strijd in de Pacific en bepaalden de uitkomst in de Slag bij Midway en de strijd om Guadalcanal. Zij beschikten, in tegenstelling tot de Japanse vliegdekschepen, over een uitstekende damage control en een groot incasseringsvermogen. USS Yorktown kreeg drie Battle Stars en USS Hornet kreeg vier Battle Stars toegekend voor hun bijdragen in de Tweede Wereldoorlog. USS Enterprise kreeg maar liefst twintig Battle Stars, twee Presidential Unit Citations en een British Admiralty Pennant.Op de laatste dag van 1942 werd USS Essex in dienst gesteld, het eerste Essex-klasse vliegdekschip, dat de Yorktown-klasse zou gaan vervangen. Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog had de US Navy de beschikking over niet minder dan zestien van deze vliegdekschepen. Bovendien kwamen in de loop van 1943 de negen lichte vliegdekschepen van de Independence-klasse in dienst. Hiermee kon de Amerikaanse marine de overhand in de offensieve carriersterkte, die de drie Yorktowns hadden veroverd, handhaven.
In mei 1998 vond oceanograaf Dr. Robert D. Ballard, bekend van het lokaliseren van het wrak van de Titanic, met behulp van een minionderzeeër, het wrak van USS Yorktown op de zanderige bodem van de Stille Oceaan. Het wrak was nog steeds in een verrassend goede staat. Veel onderdelen waren duidelijk herkenbaar en op veel plaatsen was de verf nog goed zichtbaar.