De Slag in de Koraalzee, die van 4 tot 9 mei 1942 plaats vond en uitgevochten werd door de Keizerlijke Japanse Marine en de US Navy, bijgestaan door de Royal Australian Navy (RAN), was in meerdere opzichten een bijzondere gebeurtenis. Het was de eerste zeeslag in de geschiedenis die uitgevochten werd door alleen vliegdekschepen. De vliegdekschepen die betrokken waren bij de Slag in de Koraalzee hebben elkaar tijdens het gevecht niet te zien gekregen, wat eveneens nog nooit eerder gebeurd was. Bovendien was het een zeeslag waarbij beide partijen, vooral door onervarenheid, grove fouten begingen.
Na de Japanse verrassingsaanval op Pearl Harbor, de basis van de US Pacific Fleet op Oahu, Hawaï, op 7 december 1941, waren de Amerikanen zwaar aangeslagen. De gedurfde Doolittle Raid, op 18 april 1942, had echter aangetoond dat de Japanners niet onaantastbaar waren. Bovendien had het succes van de luchtaanval, met 16 B-25 Mitchell bommenwerpers op het Japanse thuisland, de Amerikanen een morele boost gegeven. Zowel de Amerikaanse strijdkrachten, de Amerikaanse burgers en hun politieke leiders geloofden in een, althans op termijn, geallieerde overwinning. Het omslagpunt van geallieerde nederlagen naar successen, dat met de Doolittle Raid was ingezet, werd met de Slag in de Koraalzee voortgezet.
Gedurende de eerste maanden van 1942 hadden de Japanse strijdkrachten Brits Maleisië, Nederlands Oost-Indië, Singapore, Wake Island, New Britain, de Gilbert Islands, Guam en de Filippijnen bezet. Van februari tot begin april 1942 hadden de Japanners eveneens het noordelijke gedeelte van Nieuw-Guinea bezet. De belangrijkste redenen voor de veroveringen waren het in bezit komen van grondstoffen en het bezetten van strategische punten. De eerstvolgende prioriteit voor de Japanners was het beschermen en verdedigen van de veroverde gebieden door het bezetten van een ring van strategisch belangrijke eilanden in de Pacific. Bovendien zou geheel Nieuw-Guinea veroverd dienen te worden om Australië en Nieuw-Zeeland te isoleren of om als mogelijke opstap te dienen voor een eventuele invasie van Australië. Om dezelfde redenen zouden de Solomoneilanden, Nieuw-Caledonië en Fiji bezet moeten worden.
In het kader van deze plannen opperde Vice Admiral Shigeyoshi Inoue, bevelhebber van de Japanse 4e vloot, ook wel South Seas Force genoemd, om Tulagi, een eilandje behorende tot de Solomoneilanden iets ten noorden van Gualdalcanal, te bezetten en er een vliegveld aan te leggen. Hij stelde eveneens voor om een amfibische landing uit te voeren bij Port Moresby, de hoofdstad van Australisch Nieuw-Guinea. Vanuit Port Moresby zouden landgestationeerde vliegtuigen Noord-Australië kunnen bereiken en een Australisch isolement kunnen afdwingen. Vanaf een vliegveld op Tulagi konden aanvallen op Nieuw-Caledonië en Fiji ingezet worden. Het Japanse leger, dat geen troepen wilde leveren om Australië binnen te vallen, en de generale staf van de Japanse marine stemden in en beloofden Inoue alle medewerking.
Halverwege april 1942 hadden het Japanse leger en de Japanse marine een plan ontwikkeld onder codenaam MO. Dit plan omvatte de invasie van Port Moresby, door troepen van het leger. Op 10 mei zou het Australische bolwerk ingenomen moeten zijn. De marine zou deze invasie ondersteunen en bovendien op 3 mei Tulagi bezetten en er een basis voor water- en verkenningsvliegtuigen inrichten. Na het voltooien van plan MO zouden de veroveringen van Fiji, Samoa en Nieuw-Caledonië, onder codenaam FS, en de veroveringen van de eilanden Nauru en Ocean ten noordoosten van de Solomoneilanden, onder codenaam RY, plaats vinden. De opperbevelhebber van de Japanse marine, Admiral Isoroku Yamamoto, was inmiddels bezig met het voorbereiden van de invasie van Midway, plan MI. Dit atol ten westen van Hawaï zou deel uit moeten gaan maken van de verdedigingsgordel van de Japanse veroverde gebieden. Bovendien wilde Yamamoto de Amerikaanse vliegdekschepen tot een beslissende slag dwingen en zo de US Navy een vernietigende klap toebrengen. Ondanks dat hij plan MI van veel groter belang achtte dan plan MO gaf Yamamoto toestemming om de grote vliegdekschepen Zuikaku en Shokaku en het kleinere vliegdekschip Shoho, samen met de bijbehorende kruisers en torpedobootjagers, tijdelijk toe te wijzen aan Inoue met het risico dat dit ten koste zou gaan van zijn eigen plannen.
Sinds het begin van de Tweede Wereldoorlog hadden specialisten van het Office of Naval Communications in Pearl Harbor, onder leiding van de bekwame Lieutenant Commander Joseph John Rochefort, kleine successen geboekt bij het ontcijferen van de geheime codes die de Japanse strijdkrachten gebruikten in hun radiocommunicatie. Zij kregen hierbij medewerking en ondersteuning van Britse en Nederlandse cryptologen. In maart 1942 konden de Amerikaanse cryptologen ongeveer 15 procent ontcijferen van één van de codes die de Japanse marine gebruikte. Tegen het einde van april 1942 was dat 85 procent. Dit was voldoende om eind april op de hoogte te zijn van het feit dat minstens één Japans vliegdekschip en enkele andere grotere marineschepen naar de 4e vloot van Vice Admiral Inoue gestuurd werden voor operatie MO.
Op 17 maart 1942 hadden Winston Churchill en president Roosevelt, afgesproken dat de Amerikanen de verdediging van het gehele gebied van de Grote Oceaan, inclusief Australië en Nieuw-Zeeland, voor hun rekening zouden nemen (op dezelfde dag werd de Amerikaanse General Douglas MacArthur tot opperbevelhebber van de geallieerden in de Pacific benoemd). De Britten konden zich bij het afweren van de Japanners concentreren op de Indische Oceaan. Voor de Amerikanen waren zowel Port Moresby als de Solomoneilanden dus heel belangrijk. Op 13 april 1942 decodeerden Britse crypto-analisten een Japans radiobericht waarin Inoue geïnformeerd werd over het feit dat de Japanse 5e vliegdekschipdivisie, die bestond uit de grote carriers Shokaku en Zuikaku, beide veteranen van de Japanse aanval op Pearl Harbor, naar zijn 4e vloot onderweg was. De Britten gaven dit door aan hun Amerikaanse bondgenoten met hun mening dat met MO Port Moresby bedoeld werd. De bevelhebber van de US Pacific Fleet,
Na overleg met Admiral Ernest King, de Commander in Chief van de US Fleet in Washington DC, besloot Nimitz alle vier de Amerikaanse vliegdekschepen, die aanwezig waren in de Pacific, naar de Koraalzee te zenden. Op 29 april 1942 kregen de Amerikaanse vliegdekschepen en hun escortes daadwerkelijk de order om zich naar de Koraalzee te verplaatsen. Task Force 17 (TF17), onder commando van Rear Admiral Frank Jack Fletcher, was opgebouwd rond het Yorktown-klasse vliegdekschip USS Yorktown (CV-5), van 22.500 ton, dat na de aanval op Pearl Harbor naar de Pacific was gehaald ter versterking van de Pacific Fleet. Het vliegdekschip werd beschermd door de drie zware kruisers USS Astoria, USS Chester en USS Portland en vijf torpedobootjagers. TF17 was op dat moment al aanwezig in de South-Pacific en in het gezelschap van de twee vloottankers USS Neosho en USS Tippecanoe, die geëscorteerd werden door twee torpedobootjagers. Voor extra bescherming werd Task Force 44 (TF44) aan TF17 toegevoegd. TF44 bestond uit de Australische kruisers HMAS Australia en HMAS Hobart, de zware Amerikaanse kruiser USS Chicago en de destroyers USS Perkins en USS Wipple en stond onder commando van de Australische Rear Admiral John Gregory Grace.
Task Force 11 (TF11) was gevormd rond het vliegdekschip USS Lexington (CV-2) van de gelijknamige klasse. De Lexington, ook wel "The Gray Lady" of "Lady Lex" genoemd, had een standaard waterverplaatsing van 33.000 ton en was in 1921, samen met zusterschip USS Saratoga, op stapel gezet als slagkruiser. Onder invloed van het Verdrag van Washington werden beide casco`s voorbestemd als vliegdekschepen. TF11, onder commando van Rear Admiral Aubrey W. Fitch, bestond verder uit de zware kruisers USS Minneapolis en USS New Orleans en vijf torpedobootjagers. Het eskader bevond zich op 29 april in de South-Pacific tussen Nieuw-Caledonië en Fiji in.
Task Force 16 (TF16) bestond uit de Yorktown-klasse vliegdekschepen USS Enterprise en USS Hornet (CV-8) met hun escorteschepen en was juist in Pearl Harbor teruggekeerd na de succesvolle Doolittle Raid. Nimitz ging er van uit dat TF16, onder commando van Rear Admiral William F. Halsey, niet meer op tijd in de Koraalzee zou kunnen zijn om de invasie van Port Moresby mede te voorkomen, maar zond de oorlogsschepen toch uit als back-up. In afwachting van TF16 en Halsey werd Fletcher aangesteld als bevelhebber van de geallieerde zeestrijdkrachten in de South-Pacific.
In de morgen van 1 mei 1942 voegden TF17 en TF11 zich bij elkaar in de Koraalzee op ongeveer 300 zeemijlen ten noordwesten van Nieuw-Caledonië. Fletcher liet meteen de schepen op zee van olie voorzien. TF17 zou olie laden uit USS Neosho en TF11 uit de Tippecanoe. De volgende dag was TF17 van olie voorzien en de Neosho verwijderde zich van de vloot geëscorteerd door de destroyer USS Sims. TF11 liet weten nog twee dagen langer nodig te hebben om olie in te slaan en Fletcher besloot om met TF17 verder naar het noordwesten te gaan. Fitch zou op 4 mei contact moeten maken met de schepen van TF44, die op weg waren vanuit Sydney, Australië, waarna de drie eskaders zich zouden moeten samenvoegen.
De Japanse invasiestrijdkrachten voor Port Moresby onder leiding van Rear Admiral Koso Abe bestonden uit 5.000 troepen van het Keizerlijke Japanse Leger en 500 troepen van de 3rd Kure Special Naval Landing Force (SNLF). Zij bevonden zich op elf transportschepen die beschermd werden door een lichte kruiser en zes torpedobootjagers. De vloot zou op 4 mei 1942 vertrekken vanuit Rabaul, de hoofdstad van het eiland New Britain, ten oosten van Nieuw Guinea. De Japanners hadden het eiland, dat tegenwoordig bij Papua Nieuw Guinea hoort, begin 1942 veroverd en van Rabaul één van hun belangrijkste bases in de Pacific gemaakt. De Japanners verwachtten rond 10 mei aan te komen bij Port Moresby in het zuidoosten van Nieuw Guinea.
De Japanse strijdmacht die Tulagi in zou nemen om er een basis voor watervliegtuigen te vestigen en een vliegveld aan te leggen, bestond uit twee mijnenleggers, twee torpedobootjagers, zes mijnenvegers, twee onderzeebootjagers en een transportschip. Aan boord van het transportschip bevonden zich 400 troepen van de SNLF. De commandant van de invasiemacht was Rear Admiral Kiyohide Shima. De Tulagi strijdkrachten werden beschermd door een Covering Group onder commando van Rear Admiral Aritomo Goto, die bestond uit het kleine vliegdekschip Shoho, vier zware kruisers en een torpedobootjager. Aan Goto`s Covering Group werd nog een Support Group toegevoegd die bestond uit twee lichte kruisers, een moederschip voor watervliegtuigen en drie kanonneerboten onder Rear Admiral Kuninori Marumo. Op het moment dat Tulagi stevig in Japanse handen zou zijn moesten de vloten van Goto en Marumo zich bij de invasiemacht voor Port Moresby van Abe voegen.
De 5e Japanse vliegdekschipdivisie vertrok op 1 mei 1942 vanuit Truk, een basis op het door de Japanners bezette eiland van de Carolinen. De divisie bestond uit de carriers Zuikaku en Shokaku die werden geëscorteerd door de zware kruisers Myoko en Haguro, zes torpedobootjagers en een vloottanker en stond onder commando van Vice Admiral Takeo Takagi. De taken van Takagi bestonden uit het geven van luchtdekking bij de voorgenomen invasies, het elimineren van geallieerde luchtstrijdkrachten in Port Moresby en het onderscheppen van geallieerde oorlogsschepen die zich als reactie hierop in de Koraalzee zouden begeven. Vice Admiral Inoue zou vanaf de lichte kruiser Kashima, die in Rabaul lag, de gehele operatie coördineren.
Vroeg in de morgen van 3 mei 1942 arriveerde Shima`s invasiemacht bij Tulagi. Het kleine en onverdedigde eiland werd snel bezet en de Japanners begonnen meteen met de aanleg van een watervliegtuig- en communicatiebasis. Gevechtsvliegtuigen van de Shoho gaven luchtdekking tijdens de operatie. Later die dag vertrokken de schepen van Goto naar Bougainville om te bunkeren ter voorbereiding op de invasie van Port Moresby. Rond 17:00 uur op diezelfde dag werd Fletcher ingelicht over het feit dat de Japanse invasiemacht van Tulagi de vorige dag gesignaleerd was bij de zuidelijke Solomoneilanden. TF17 ging hierop met een snelheid van 27 knopen in de richting van Gualdalcanal om luchtaanvallen uit te voeren op de Japanse invasiemacht. De volgende dag, 4 mei, lanceerde USS Yorktown drie luchtaanvallen op Tulagi. De Japanse strijdmacht van Shima, volledig verrast en niet meer gedekt door vliegtuigen van de Shoho, leed aanzienlijke verliezen. De torpedobootjager Kikuzuki en drie mijnenvegers werden tot zinken gebracht en vier andere schepen werden beschadigd. Verder werden vier Japanse vliegboten vernield terwijl de Amerikanen slechts een Douglas SBD Dauntless duikbommenwerper en twee Grumman F4F Wildcat jachtvliegtuigen verloren. Tegen de avond trok TF17 zich terug. Ondanks de geleden verliezen gingen de Japanners door met het aanleggen van hun basis en reeds op 6 mei konden zij vanaf Tulagi hun eerste verkenningsvluchten uitvoeren.
TF17, TF11 en TF44 ontmoetten elkaar om 08:16 uur op 5 mei 1942 op 320 zeemijlen ten zuiden van Gualdalcanal. Door een bericht uit Pearl Harbor werd Fletcher op de hoogte gebracht van het feit dat de geplande Japanse landing bij Port Moresby op 10 mei zou plaats vinden en dat de Japanse vliegdekschepen waarschijnlijk in de buurt van de invasiemacht zouden opereren. De commandant van de geallieerde zeestrijdkrachten in de South-Pacific liet zijn schepen olie laden uit USS Neosho en verwachtte dat dit een dag in beslag zou nemen. Diezelfde dag verscheen Takagi`s vliegdekschipvloot in de Koraalzee, maar zowel Takagi als Fletcher waren niet op de hoogte van elkaars positie.
Op 6 mei liet Fletcher TF11 en TF44 opgaan in TF17 en omdat hij in de veronderstelling was dat de Japanse vloot zich nog steeds niet in de Koraalzee zou bevinden, ging hij door met olieladen. Om 10:00 uur ontdekte een Japanse Kawanishi verkenningsvliegboot, die gestationeerd was op Tulagi, TF17. Takagi werd 50 minuten later op de hoogte gebracht en bevond zich op dat moment zo`n 300 zeemijlen ten noorden van Fletcher. Omdat hij eveneens bezig was met olieladen, kon hij op dat moment niet reageren. Diezelfde dag bombardeerden Amerikaanse B-17 bommenwerpers, die gestationeerd waren op het vaste land van Australië, tot drie maal toe de Japanse invasiestrijdmacht van Port Moresby inclusief de Covering Group van Rear Admiral Goto met de Shoho. De bombardementen vanaf grote hoogte leverden geen treffers op, maar Fletcher was nu wel op de hoogte van de positie van de Japanse invasiemacht. Hij ging er van uit dat ook de Zuikaku en de Shokaku zich in de buurt van deze vijandelijke schepen zouden bevinden. Om 18:00 uur waren de schepen van TF17 gereed met het laden van olie en USS Neosho werd samen met de torpedobootjager USS Sims naar het zuiden gedirigeerd om op een vastgestelde plaats een afwachtende positie in te nemen. TF17 stoomde daarna op naar het noorden. Takagi`s schepen waren inmiddels ook gereed met het laden van brandstof en zetten daarna koers in zuidelijke richting. Die avond waren de beide vliegdekschipvloten slechts 70 zeemijlen van elkaar verwijderd, maar beide waren daar niet van op de hoogte.
De volgende dag, 7 mei 1942 om 06:25 uur, stuurde Fletcher de kruisers en torpedobootjagers van Rear Admiral Grace, versterkt met de torpedobootjagers USS Walke en USS Perkins, als Task Force 17.3 (TF17.3) richting Port Moresby. Hij besefte maar al te goed dat de schepen van Grace kwetsbaar zouden zijn zonder de dekking van vliegtuigen en dat de bescherming van TF17 hierdoor verzwakt werd, maar hij wilde niet het risico lopen dat de Japanners Port Moresby zouden bereiken terwijl de vliegdekschepen met elkaar in gevecht waren. Even later zonden zowel Fletcher als Takagi een aantal verkenningsvliegtuigen de lucht in, maar beide partijen zochten in de verkeerde richting. De Japanse verkenners vlogen in zuidelijke richting en meldden om 07:22 uur dat zij een vliegdekschip, een kruiser en drie torpedobootjagers hadden gespot op 160 mijl van Takagi`s vliegdekschepen. Ruim twintig minuten later werd deze waarneming bevestigd door een andere verkenner. Takagi besloot om al zijn beschikbare gevechtsvliegtuigen te lanceren en vanaf 08:00 uur stegen 18 Mitsubishi A6M Zero jachtvliegtuigen (geallieerde codenaam Zeke), 36 Aichi D3A duikbommenwerpers (geallieerde codenaam Val) en 24 Nakajima B5N torpedobommenwerpers (geallieerde codenaam Kate) op vanaf de vliegdekken van de Shokaku en de Zuikaku.
Om 08:15 uur meldde de Amerikaanse verkenningspiloot John L. Nielsen dat hij twee vliegdekschepen en vier zware kruisers had waargenomen, 225 zeemijlen ten noordwesten van TF17. Twee uur later waren 18 Wildcats, 53 Dauntless duikbommenwerpers en 22 Douglas TBD-1 Devastator torpedobommenwerpers opgestegen vanaf USS Yorktown (CV-5) en USS Lexington (CV-2). Even later landde Nielsen op de Yorktown en ontdekte dat hij de verkeerde codes had gebruikt bij zijn melding. Hij verbeterde zijn waarneming in twee kruisers en vier torpedobootjagers. Fletcher had echter om 10:12 uur nog een melding gekregen van een aantal B-17 bommenwerpers dat zich op de door Nielsen gemelde positie een vliegdekschip, tien transportschepen en zestien oorlogsschepen bevonden. Fletcher ging er van uit dat dit de invasiemacht voor Port Moresby moest zijn en dat Takagi`s vliegdekschepen nog steeds in de buurt van deze vloot waren. Hij liet daarom de aanval doorgaan.
De Japanse vliegtuigen ontdekten om 09:15 uur Amerikaanse schepen op de positie die door hun verkenners was aangegeven. Het bleek echter niet om de Amerikaanse vliegdekschepen te gaan maar om USS Neosho en USS Sims. Takagi besefte nu dat de Amerikaanse carriers zich tussen hem en de invasievloot voor Port Moresby moesten bevinden en gaf bevel aan de duikbommenwerpers om de twee Amerikaanse schepen tot zinken te brengen. De torpedobommenwerpers en de jagers keerden onmiddellijk terug naar hun vliegdekschepen. De duikbommenwerpers troffen USS Sims met drie bommen en de torpedobootjager zonk vrijwel meteen. Slechts 14 van de 192 bemanningsleden overleefden de aanval. USS Neosho werd door zeven bommen geraakt en een, door luchtafweerkogels van de vloottanker geraakte Val, crashte op het schip. Met zware schade en hevig brandend werd het schip door de Japanse aanvallers achter gelaten.
Om 10:40 uur kregen de Amerikaanse gevechtsvliegtuigen de vloten van Abe en Goto in het vizier en concentreerden hun aanval op het kleine vliegdekschip Shoho omdat er geen andere vliegdekschepen te bekennen waren. De Shoho werd door maar liefst 13 1.000lbs (450kg) bommen en zeker zeven torpedo`s getroffen en zonk om 11:35 uur. Van de 834 bemanningsleden werden slechts 203 overlevenden opgepikt door de torpedobootjager Sazanami. De Amerikanen verloren drie duikbommenwerpers. Bang voor nog meer aanvallen trok Goto zijn schepen terug naar het noorden, maar de Amerikaanse vliegtuigen keerden terug naar de Yorktown en de Lexington. Op last van Inoue moest Abe zijn invasiemacht eveneens terugtrekken in noordelijke richting totdat Takagi`s vliegdekschepen afgerekend hadden met de Amerikaanse carriers.
Diezelfde middag werden de Amerikaanse en Australische oorlogsschepen van TF17.3 aangevallen door landgestationeerde Japanse vliegtuigen. De Japanse piloten claimden onterecht een slagschip tot zinken te hebben gebracht en een tweede slagschip en een kruiser zwaar te hebben beschadigd. In werkelijkheid had Grace helemaal geen verliezen geleden en vier aanvallende vliegtuigen uit de lucht kunnen halen. Omdat hij geen luchtdekking had trok de Australische commandant zijn schepen terug tot buiten het bereik van Japanse luchtaanvallen, op een afstand van 220 zeemijlen ten zuidoosten van Port Moresby. Hij was van daaruit nog wel in staat om op tijd de Japanse invasiemacht te onderscheppen.
Na nog een verkeerd verkenningsbericht, dat sprak over de verplaatsing van Fletchers vliegdekschepen, zond Takagi 12 Vals en 15 Kates de lucht in om 16:15 uur in de middag. Omdat hij wist dat de vliegtuigen in het donker aan moesten vallen en in het donker weer moesten landen, stuurde hij zijn meest ervaren piloten. Om 17:47 ontdekte de Amerikaanse schepen van TF17 de Japanse vliegtuigen en Fletcher zond elf Wildcats om de Japanners te onderscheppen. De Wildcats schoten negen vijandelijke toestellen uit de lucht waarna de Japanners afzagen van een verdere aanval.
Tijdens de nacht van 7 op 8 mei 1942 was TF17 naar het westen gevaren terwijl de Japanse carriervloot in noordelijke richting was verplaatst. Vroeg in de morgen lanceerden beide partijen wederom verkenningsvliegtuigen. De Japanners lieten eveneens verkenningsvluchten uitvoeren vanaf Tulagi en vanuit Rabaul. Anticiperend op de komende vliegdekschepenslag had Rear Admiral Fletcher het tactische commando over TF17 overgedragen aan Rear Admiral Fitch, de specialist in aanvallen vanaf carriers. TF17 nam onder een heldere blauwe hemel positie in op ongeveer 200 zeemijlen ten zuidoosten van Nieuw Guinea. Om 08:20 ontdekte één van de Amerikaanse verkenningsvliegtuigen de Japanse vliegdekschepen, die zich 210 mijl verder naar het oosten bevonden ten opzichte van TF17. Ongeveer tegelijkertijd werden USS Yorktown (CV-5) en USS Lexington (CV-2) gespot door een Japanse verkenningspiloot.
Vanaf de Shokaku en de Zuikaku werden vanaf 09:15 uur 18 Kate`s, 18 Zero`s en 33 Vals gelanceerd. De Amerikanen stuurden op hun beurt 15 jagers, 39 duikbommenwerpers en 21 torpedovliegtuigen de lucht in. De beide vliegtuigarmada`s passeerden elkaar ongemerkt in de lucht. Iets na 10:30 uur bereikten de Amerikaanse gevechtsvliegtuigen van de Yorktown de Japanse carriers die ongeveer 9.000 meter uit elkaar een parallelle koers aanhielden en beschermd werden door 16 Zero`s. De Amerikaanse duikbommenwerpers wisten de, in een regenbui verscholen, Shokaku met twee 1.000lbs bommen te treffen op het voorschip, maar de Devastator torpedovliegtuigen konden geen treffers plaatsen. Twee Dauntless duikbommenwerpers en twee Zero`s werden tijdens de aanval neergehaald.
De aanvalsgroep van USS Lexington (CV-2) verscheen bijna een uur later op het strijdtoneel dan die van USS Yorktown (CV-5) had gedaan. De Shokaku kreeg nog een voltreffer van een duikbommenwerper van de Lexington. De beide Japanse vliegdekschepen verdwenen daarna onder een laaghangend wolkendek waardoor de Amerikaanse vliegtuigen geen treffers meer konden plaatsen. Bovendien werden drie Wildcats van de Lexington neergehaald door de overgebleven veertien Zero`s. De Shokaku had een zwaar beschadigd vliegdek, beschadigde hangaars en onder de bemanning waren 223 doden en gewonden gevallen. Omdat het schip haar taken als carrier niet meer kon uitvoeren vroeg Captain Takatsugu Jojima toestemming om de Shokaku terug te trekken uit de strijd. Takagi kon niets anders doen dan toestemmen.
USS Yorktown (CV-5) en USS Lexington (CV-2) werden om 11:13 uur door de Japanse vliegtuigen aangevallen. Vier torpedovliegtuigen vielen de Yorktown aan, maar het Amerikaanse vliegdekschip kon de afgeworpen torpedo`s ontwijken. Het veel grotere en minder wendbare vliegdekschip Lexington werd door veertien Kates aangevallen waarvan er vier neergehaald werden door Amerikaanse jagers. De overige tien Japanse torpedobommenwerpers konden twee treffers plaatsen. De eerste treffer veroorzaakte grote schade aan één van de opslagtanks voor vliegtuigbrandstof. De tweede 46cm Type 91 vliegtuigtorpedo trof het Amerikaanse vliegdekschip eveneens aan bakboordzijde, maar ditmaal ter hoogte van één van de ketelruimtes waardoor deze uitviel. USS Lexington (CV-2) kon echter nog een maximale snelheid van 24 knopen aanhouden terwijl de branden aan boord bestreden werden. Het schip maakte echter zeven graden slagzij over bakboord wat het manoeuvreren aanzienlijk bemoeilijkte.
De 33 Japanse duikbommenwerpers hadden de aanval van de torpedovliegtuigen afgewacht en splitsen zich op in twee aanvalsgroepen. De formatie die de Yorktown aanviel werd uiteengedreven door twee Wildcats. Toch kreeg USS Yorktown (CV-5) een enkele voltreffer van een pantserdoorborende bom op het vliegdek, die door vier dekken heendrong en explodeerde in het schip. Hierdoor ontstond grote schade aan de constructie en de spanten van het vliegdekschip die nog werd verergerd door twaalf near misses (indirecte bomtreffers). Er vielen 66 doden en zwaar gewonden. Twee van de Japanse Aichi duikbommenwerpers waren door een Wildcat neergeschoten. De Lexington werd verder getroffen door twee bommen en een onbekend aantal near misses waardoor branden ontstonden, die echter snel onder controle waren. De Japanners waren er van overtuigd dat ze beide Amerikaanse vliegdekschepen fatale schade hadden toegebracht en rapporteerden dit aan Takagi voordat zij zich terugtrokken. In de nog volgende luchtgevechten werden nog eens vijf Japanse en zes Amerikaanse vliegtuigen neergehaald.
Van de 69 Japanse toestellen die vanaf de Zuikaku en de Shokaku waren opgestegen keerden er 46 terug op de Zuikaku. Van deze toestellen waren er twaalf dermate zwaar beschadigd dat zij meteen overboord geduwd werden. De overgebleven Amerikaanse toestellen konden, ondanks de schade aan de beide Amerikaanse vliegdekschepen terugkeren op hun vliegdekken. Door verschillende omstandigheden gingen toch nog acht toestellen verloren. Door het verlies van de Neosho kreeg TF17 gebrek aan brandstof en met twee beschadigde carriers kon Fletcher niet veel meer doen dan terugtrekken.
Takagi kreeg om 14:30 uur een rapport onder ogen waaruit bleek dat nog slechts 24 Zero`s, acht Aichi duikbommenwerpers en vier Nakajima torpedobommenwerpers aan boord van de Zuikaku operationeel waren. Ook zijn schepen kregen brandstofproblemen. Hij gaf dit door aan Inoue vergezeld van de boodschap dat USS Yorktown (CV-5) en een "Saratoga-class" carrier tot zinken waren gebracht. Omdat Takagi geen luchtdekking meer kon geven aan de landingen bij Port Moresby en omdat Inoue die morgen te horen had gekregen dat de kruisers en torpedobootjagers van Grace verkend waren, liet de Japanse bevelhebber de Port Moresby invasiemacht terugtrekken. De invasie van Port Moresby werd uitgesteld tot 3 juli 1942 en Inoue gaf prioriteit aan plan RY, de verovering van Nauru en Ocean. De Zuikaku keerde terug naar Rabaul en de zwaar beschadigde Shokaku ging voor reparatie op weg naar Japan.
Intussen had de bemanning van USS Lexington (CV-2), bijgestaan door brandweereenheden van de Yorktown, de branden aan boord onder controle gekregen. Bovendien was de bemanning erin geslaagd de slagzij te neutraliseren door trimtanks aan stuurboord met zeewater te vullen. Om 12:47 uur deed er zich echter een hevige benzinedampexplosie voor aan boord van de carrier. Hierdoor ontstonden nieuwe branden die nog verergerd werden door een tweede explosie om 14:42 uur. Na een derde explosie, drie kwartier later, waren de branden niet meer onder controle te krijgen. Om 17:07 gaf Captain Frederick C. Sherman bevel het schip te verlaten. Van de 2.951-koppige bemanning konden 2.735 manschappen, inclusief Rear Admiral Fitch en Captain Sherman, het gedoemde vliegdekschip veilig verlaten. Dit gebeurde opvallend gedisciplineerd en alle schipbreukelingen werden opgepikt door de escorterende kruisers en torpedobootjagers. Om 19:15 uur vuurde de torpedobootjager USS Phelps vijf torpedo`s af op het brandende wrak van de Lexington die alle vijf doel troffen. Een half uur later zonk het vliegdekschip met aan boord nog 36 vliegtuigen.
Rear Admiral Grace had diezelfde avond de kruiser HMAS Hobart wegens brandstofgebrek terug naar Townsville in Queensland, Australië, moeten sturen evenals USS Walke omdat de Amerikaanse torpedobootjager kampte met technische problemen. Hij was nog niet op de hoogte van het feit dat TF17 teruggetrokken was en bleef met de overige schepen van TF17.3 patrouilleren in de Koraalzee ten zuiden van Nieuw-Guinea. Op 9 mei kreeg Fletcher opdracht om terug te keren naar Pearl Harbor. Op 10 mei had Grace nog steeds niets vernomen van Fletcher en de Australische Rear Admiral, ervan uitgaande dat TF17 de Koraalzee verlaten had, trok zijn schepen terug naar Australië. TF17.3 kwam de volgende dag aan in Cid Harbor, 240 kilometer ten noorden van Townsville. Rond het middaguur van die 11e mei ontdekte een Amerikaanse vliegboot het nog steeds drijvende en brandende wrak van USS Neosho. De torpedobootjager USS Henley werd er op uitgestuurd en redde de 109 bemanningsleden en de 14 overlevenden van USS Sims voordat de vloottanker met torpedo`s tot zinken werd gebracht.
Inoue stuurde op 10 mei 1942 een invasiemacht onder leiding van Rear Admiral Shima naar Nauru ter uitvoering van operatie RY. Het vlaggeschip van Shima, de mijnenlegger Okinoshima, werd op 12 mei echter getorpedeerd en tot zinken gebracht door de Amerikaanse onderzeeboot USS S-42. De aanval op Nauru en Ocean werd daarop uitgesteld tot 17 mei. Op 13 mei arriveerde TF16 van Rear Admiral Halsey in de South-Pacific waarop Inoue operatie RY annuleerde en de Japanse schepen per direct teruggetrokken werden naar Rabaul. Nadat dit bij Admiral Nimitz bekend was, riep hij Halsey terug naar Pearl Harbor. TF16 arriveerde op 26 mei 1942 op de Amerikaanse basis in Hawaï terwijl TF17, met de gehavende Yorktown, Pearl Harbor de volgende dag bereikte.
Zowel de Amerikanen als de Japanners claimden de overwinning van de Slag in de Koraalzee. De Japanners spraken van een Amerikaanse nederlaag omdat zij twee grote vliegdekschepen, een vloottanker en een torpedobootjager hadden verloren. De Japanse vloot had slechts een klein vliegdekschip, een torpedobootjager en drie mijnenvegers verloren. Ondanks dat de Japanners slechts één vijandelijk vliegdekschip hadden kunnen uitschakelen hadden zij inderdaad een tactische overwinning behaald door belangrijkere oorlogsschepen met veel meer tonnage buiten gevecht te stellen. De Amerikanen claimden terecht een strategische overwinning omdat de Japanners de invasies van Port Moresby en die van Nauru en Ocean hadden moeten uitstellen. Hiermee hadden de Amerikanen, met behulp van de Australiërs, voor het eerst sinds het uitbreken van de oorlog in de Pacific, Japanse invasies kunnen tegenhouden. Hierdoor werd het isolement van Australië eveneens uitgesteld. Na de Doolittle Raid was dit de tweede belangrijke morele opsteker voor de geallieerden.
Beide partijen hadden tijdens de Slag in de Koraalzee echter grote fouten gemaakt en kansen laten liggen, vooral door onervarenheid met gevechten tussen vliegdekschepen onderling. De Amerikanen leerden belangrijke lessen van deze fouten die ook door hen onderkend werden. Na de Slag in de Koraalzee verbeterden zij hun aanvalstactieken, coördinatie en communicatielijnen tussen vliegdekschepen en groepen gevechtsvliegtuigen onderling. Verder werden er verbeteringen aangebracht in de luchtafweer aan boord van vliegdekschepen en hun begeleidende schepen en werden de damage control procedures aangescherpt. Bovendien werden belangrijke verbeteringen aangebracht bij de bescherming van vliegtuigbrandstoftanks aan boord van carriers, vooral door de tanks en aan- en afvoerleidingen te voorzien van CO2-blusinstallaties. De Amerikanen wisten verder dat de constructie van hun vliegdekschepen uitstekend was. De Yorktown bleek na de schade aan de spanten nog steeds zeewaardig te zijn en de torpedo- en bomtreffers en explosies aan boord van de Lexington hadden het vliegdekschip niet tot zinken kunnen brengen. Daar waren nog eens vijf torpedo-inslagen voor nodig. Dit gaf de US Navy genoeg vertrouwen in hun carriers om toekomstige gevechten aan te gaan.
De Japanse Keizerlijke Marine leerde niet veel van de Slag in de Koraalzee. Vooral bevelhebber Admiral Yamamoto had schijnbaar zo`n haast met het uitvoeren van plan MI, de invasie van Midway, dat hij onvoorzichtig werd. Hij verzaakte om zich ervan te overtuigen of de Lexington en de Yorktown wel definitief buiten gevecht gesteld waren. Hierdoor ging hij er van uit dat de Amerikanen niet meer dan twee vliegdekschepen in konden zetten tegen zijn invasiemacht voor Midway. Dit was de reden dat hij de Zuikaku naar Japan stuurde en geen haast maakte met het vervangen van de verloren vliegtuigen en vliegtuigbemanningen van het vliegdekschip. Hierdoor kon de Zuikaku niet bij Midway ingezet worden. Yamamoto was er echter van overtuigd dat hij met de vliegdekschepen Kaga, Akagi, Soryu en Hiryu voldoende overmacht had bij de aanval op Midway. Hij had echter niet gerekend op de Yorktown, die door een ongelofelijke inspanning van het werfpersoneel op Pearl Harbor, op tijd hersteld kon worden voor de Slag bij Midway. Doordat de Amerikanen, door het breken van de Japanse marinecode, op de hoogte waren van de Japanse aanval op Midway, konden zij het aantal vliegtuigen op het atol belangrijk uitbreiden. Hiermee werd Midway zelf een onzinkbaar vliegdek en was Yamamoto`s overwicht teniet gedaan.