Liepke Scheepstra was een belangrijke Nederlandse verzetsman. Zijn schuilnaam in de illegaliteit was eerst Gjalt, later Jelt. Om veiligheidsredenen is dat naderhand weer veranderd in Bob. Onder deze laatste schuilnaam is Scheepstra het meest bekend gebleven.
Hij heeft zijn bekendheid vooral te danken aan zijn betrokkenheid bij twee overvallen waarbij verzetsmensen uit ‘de Koepel’ en uit het ‘Huis van Bewaring’ in Arnhem werden bevrijd. Tijdens de eerste operatie herkreeg dominee Fredrik Slomp (‘Frits de Zwerver’ of ‘Ome Frits’, grondlegger van de Landelijke organisatie voor hulp aan onderduikers), die vast zat in ‘de Koepel’, de vrijheid. Tijdens de tweede actie werden maar liefst 54 illegale werkers uit het ‘Huis van Bewaring’ gehaald. Als leider van de Landelijke Knokploeg Oost was Scheepstra degene die beide acties aanstuurde.
Bij de voorbereiding voor dit artikel heb ik dankbaar gebruik mogen maken van de uitvoerige informatie die de dochter van Liepke Scheepstra, drs. S. E. Scheepstra, mij gegeven heeft.
Liepke Scheepstra werd op 1 november 1918 geboren in Lioessens (Noord-Oost Friesland, in de toenmalige gemeente Oost-Dongeradeel) en bracht zijn jeugd door op Schiermonnikoog. Hij nam op 3 augustus 1938 dienst bij het Korps Politietroepen, waar hij op 4 januari 1939 werd bevorderd tot korporaal. Tijdens de vijf dagen durende strijd tegen de Duitsers in de meidagen van 1940 was hij als militair politieman betrokken bij gevechtshandelingen. Na de capitulatie ging hij in het kader van een door de Duitsers ingevoerde herindeling van de politie over naar het Korps Rijksveldwacht. Omdat hij de bezetter niet als wettig gezag erkende nam hij in 1941 ontslag. Hij verhuisde naar Westervoort (bij Arnhem) en werd daar beveiligingsbeambte bij de Algemene Kunstzijde Unie Arnhem (AKU). In januari 1942 trouwde hij met Frouwke Dijk.
Aangezien hij als militair gediend had tijdens de oorlogsdagen, moest hij zich in 1943 na de april-meistakingen, melden om in krijgsgevangenschap te gaan. Scheepstra gaf hieraan geen gehoor en dook onder in Arnhem. In deze periode kwam hij in contact met de LO. Hij werd medeoprichter van de gewapende tak van het verzet, de LKP, en in die functie organiseerde hij ten behoeve van de LO de vorming en coördinatie van knokploegen in het oosten van Nederland. Vanaf 1943 tot het einde van de oorlog nam hij actief deel aan het gewapende verzet.
De LO was een grote verzetsorganisatie die in februari 1943 werd opgericht door ds. Fredrik Slomp, op verzoek van de Winterswijkse huisvrouw Helena Kuipers-Rietberg. Al sinds het begin van de oorlog waren er veel onderduikers, maar aan het eind van 1942 groeide dit aantal zo explosief dat landelijke coördinatie gewenst was. Niet alleen moesten alle Nederlandse mannen tussen de 18 en 35 zich melden voor dwangarbeid in Duitsland, maar ook alle Nederlandse militairen moesten terug in krijgsgevangenschap. De LO bundelde landelijk het werk dat gedaan moest worden om de onderduikers onderdak te verschaffen en in leven te kunnen houden. Daardoor waren de grote aantallen mensen die uit handen moesten blijven van de Duitsers, beter te verdelen over het land en ontstond een beter overzicht van de verschillende noden en voorzieningen.
De leiding van de LO besloot op 14 augustus 1943 tot de oprichting van de Landelijke Knokploegen. Voor de vele onderduikers bestond namelijk grote behoefte aan verschillende voorzieningen, zoals bonkaarten en persoonsbewijzen. Op lokaal niveau waren afzonderlijke ploegen en ploegjes actief maar natuurlijk gaven zij aan hun activiteiten geen bekendheid. Daardoor waren zij van elkaars bestaan en bezigheden doorgaans niet op de hoogte. Zo kwam het voor dat ergens grote behoefte bestond aan voorzieningen die in de directe omgeving voorhanden waren, maar dat uitwisseling daarvan niet plaatsvond doordat men het van elkaar niet wist of doordat men elkaar soms zelfs tegenwerkte. Daarom besloot de leiding van de LO in augustus 1943 een eigen landelijk verband van Knokploegen in het leven te roepen met als taak de bestaande initiatieven te coördineren en daaraan leiding te geven.
Naast Scheepstra, werden Hilbert van Dijk (schuilnaam Arie), Izaäk van der Horst (Sjaak) en Leendert Valstar (Bertus) met de vorming van deze Landelijke Knokploegen (LKP) belast. De knokploegen die binnen het verband van de LKP opereerden, pleegden overvallen op distributiekantoren om in het bezit te komen van bonkaarten. Persoonsbewijzen werden eveneens door overvallen verkregen, maar die werden ook vervalst door de buiten de LO opererende Persoonsbewijzencentrale van Gerrit van der Veen. Wanneer verzetsmensen door de bezetter werden opgepakt, werd wanneer dat enigszins mogelijk was geprobeerd hen te bevrijden. Toen het eind van de oorlog in zicht kwam hielden KP-ers zich ook bezig met sabotageacties, zoals het laten ontsporen van goederentreinen die levensmiddelen uit ons land vervoerden naar Duitsland.
Scheepstra was voornamelijk bezig met de vorming van het LKP-verband in het oosten van Nederland. In de leiding van LO en LKP (de zgn. “Top”) was hij als 24-jarige veruit de jongste. Dat hij desondanks een grote inbreng had en respect genoot hield verband met zijn opleiding bij de Marechaussee (hij kon met wapens omgaan!), zijn inzicht en zijn tactisch optreden. Scheepstra was betrokken bij menige gewapende overval. Twee van de bekendste operaties waaraan hij leiding gaf, worden hieronder beschreven.
Op 1 mei 1944 werd Fredrik Slomp, de leider van de LO, tijdens een routinecontrole op straat in Ruurlo door twee marechaussees aangehouden en naar het politiebureau in Lochem gebracht. Door zijn valse persoonsbewijs kwamen zij echter niet te weten wie hij werkelijk was. Hij werd door hen vervolgens naar de beruchte Koepelgevangenis in Arnhem vervoerd. Regelmatig kwam de SD, de Duitse veiligheidsdienst, hier gevangenen halen om die in hun hoofdkwartier aan de Utrechtsestraat te verhoren. Tijdens deze verhoren werden de gevangenen vaak zwaar mishandeld en gefolterd, zo zwaar zelfs dat bijna niemand het volhield om te blijven zwijgen. De SD kon er op deze manier achterkomen wat voor vlees men in de kuip had.
Slomp moest om twee redenen worden bevrijd. Hij had er met zijn organisatie voor gezorgd dat er duizenden mensen konden onderduiken, die daardoor aan gevangenschap en vaak aan een zekere dood ontkwamen. Daarnaast wist hij zo veel over de LO, dat als hij zou doorslaan de gehele organisatie onherstelbare schade zou lijden.
Liepke Scheepstra kreeg als leider van de LKP-Oost de verantwoordelijkheid om een plan te maken, dat de basis zou vormen voor de bevrijding van Fredrik Slomp. De eerste stap daarbij was het verkrijgen van informatie over de Koepelgevangenis en over Slomp. Dit lukte met behulp van iemand die vaak binnen ‘de Koepel’ kwam en die ‘goed’ (dat wil zeggen anti-Duits) was, namelijk de 34 jaar oude gevangenisleraar en bibliothecaris Joop van Veldhoven. Via hem probeerde Scheepstra te weten te komen waar de verzetsdominee precies zat. Pas op de ochtend van 3 mei was Joop van Veldhoven in staat om te kijken of dominee Slomp ook in ‘de Koepel’ zat. Hij vond zijn naam in het gevangenenregister met het celnummer erbij en hij gaf die vitale informatie nog diezelfde ochtend door aan Scheepstra.
Scheepstra en zijn kameraden wisten toen wat hen te doen stond en daarom werd er in allerijl begonnen met de voorbereidingen. Dit gebeurde vooral in het pension ’t Hemeldal in de bossen van Oosterbeek. Dit pension was eigendom van verzetsman Evert (Eef) Zwarts, die een oom was van de gebroeders Boven. Deze twee jonge mannen zaten in de provinciale leiding van de LO-Gelderland en daarmee was ‘t Hemeldal een brandpunt van het verzet. In overleg met de gebroeders Boven besloot Scheepstra om zowel geharde leden van de Twentse KP als van de Utrechtse KP in te zetten. Er werd een plan bedacht waarin enkele KP’ers verkleed als marechaussees een ‘arrestant’ bij ‘de Koepel’ kwamen brengen. Op deze manier zouden ze de gevangenis binnendringen.
Het tijdstip voor de overval werd gepland op vrijdagavond 12 mei. Maar op donderdagmiddag 11 mei kregen de KP’ers en Scheepstra de schrik van hun leven. Joop van Veldhoven had namelijk opgevangen dat Fredrik Slomp de volgende dag op transport zou gaan naar de gevangenis in Scheveningen (het “Oranjehotel”). Directe actie was dus noodzakelijk. Na een korte vergadering gingen de bevrijders ‘s avonds onder begeleiding van Scheepstra op weg naar ‘de Koepel’. Daar aangekomen gingen twee ‘marechaussees’ met hun ‘arrestant’ naar de poort en zij werden binnengelaten. Ze lieten de deur openstaan, zodat er nog meer KP’ers binnen konden komen. In korte tijd werden de aanwezige bewakers gevangen genomen en onder schot gehouden. Andere KP’ers gingen op zoek naar Fredrik Slomp, die ze al snel vonden in cel 56. Tijdens de bevrijdingsoperatie werd uit cel 85 ook nog de leider van de LO-Hengelo Henk Kruithof bevrijd. Buiten stond Scheepstra op wacht om bij eventueel onraad zijn kameraden te waarschuwen, en hen daardoor kans te geven om weg te komen.
De gehele actie werd binnen een paar uur uitgevoerd en verliep vlekkeloos. De betrokken verzetsmensen vertrokken naar verschillende adressen en Scheepstra ging met enkele anderen naar ‘t Hemeldal’ om de balans op te maken. Aan de Duitsers, die een belangrijke troef in handen hadden gehad om van alles te weten te komen over de LO en de LKP, werd door deze bevrijdingsoperatie een zware slag toegebracht. Scheepstra kon terugkijken op een zeer geslaagde actie. Maar naderhand bekroop hem toch het gevoel dat er nog veel meer mensen bevrijd hadden kunnen worden. Deze gedachte liet Scheepstra en de zijnen niet los.
De Duitsers gaven weinig ruchtbaarheid aan de geslaagde bevrijdingsoperatie maar achter de schermen werkte de SD met haar Nederlandse handlangers hard om de ‘misdadigers’ op te pakken. Toch was dit niet de reden voor een huiszoeking bij pension ‘t Hemeldal’. Een onderduiker die eerder door Zwarts aan bonkaarten en een vals persoonsbewijs geholpen was, werd gearresteerd. Bij het verhoor had hij de naam van Evert Zwarts genoemd en dat leidde tot de huiszoeking in zijn pension. Bij deze doorzoeking werd één van de auto’s, die tijdens de Koepelkraak was gebruikt, ontdekt. De eigenaar van het ‘’t Hemeldal’, werd op 25 mei 1944 opgepakt en door de SD naar het ‘Huis van Bewaring’ aan het Walburgplein in Arnhem gebracht. Zwarts was door zijn neven, de gebroeders Boven, bij de illegaliteit gehaald en zat er tot over zijn oren in. Hem stond een zekere dood te wachten. Diezelfde dag kwam één van de broers Boven bij Scheepstra aan met het noodlottige nieuws. Scheepstra was het meteen met hem eens dat Zwarts ontzet moest worden en deze keer wilde hij tegelijk zoveel mogelijk andere mensen uit het ‘Huis van Bewaring’ bevrijden. Direct begon men onder leiding van Scheepstra met het uitwerken van een plan voor de kraak.
Evert Zwarts werd zwaar verhoord en daarbij ook veel mishandeld. Via Joop van Veldhoven liet hij de noodkreet uitgaan dat hij het niet lang meer zou volhouden om zijn geheimen te bewaren. Daarom was haast geboden. Een groot geluk voor Scheepstra en de zijnen was dat Joop van Veldhoven behalve in ‘de Koepel’, ook in het ‘Huis van Bewaring’ gevangenisonderwijzer was. Daardoor hadden ze direct weer de beschikking over een goed contact binnen de gevangenis. Voor deze nieuwe operatie werd weer grotendeels dezelfde groep KP’ers bijeengeroepen.
Na twee mislukte bevrijdingspogingen op 29 mei en 5 juni 1944, waarbij Scheepstra en de zijnen ternauwernood ontsnapten, werd een ander plan van aanpak opgesteld. Hierbij zou door een KP’er, die zich voordeed als dominee, aangebeld worden bij de dienstwoning van de directeur van het ‘Huis van Bewaring’ met het verzoek om een gesprek over het welzijn van enkele gevangenen. Direct na binnenkomst zou de directeur, zo nodig onder bedreiging van wapens gedwongen worden de sleutelbos van de cellenblokken af te geven. Ook deze poging op 7 juni mislukte, want toen de “dominee’ aanbelde bleek dat de gevangenisdirecteur niet thuis was. Bij de vierde poging werd het plan nog iets toegespitst, de ‘dominee’ werd nu uitgebreid tot een ‘domineesechtpaar’. De datum voor de vierde poging werd vastgesteld op zondag 11 juni tussen twaalf en twee uur.
Op die zondagmorgen verzamelden de leden van de KP zich in groepjes van twee op de afgesproken plaatsen. Scheepstra stond zo gepositioneerd, dat hij de voordeur van het huis van directeur Bakker in de gaten kon houden. De andere KP’ers keken vanaf hun eigen posities naar Scheepstra totdat hij een teken zou geven. Ook waren posten uitgezet die het huis van de directeur in het oog hielden. Frouwke, de vrouw van Scheepstra, nam dit op zich en wandelde met de kinderwagen met daarin hun éénjarig zoontje in de directe omgeving rond. Toen ook de gevangenisdirecteur samen met zijn zoon aan de wandel ging volgde zij hem tot hij weer huiswaarts keerde. Af en toe had zij kort contact met haar man die daardoor van het verloop van deze verwikkelingen op de hoogte bleef.
Het ‘domineesechtpaar’ belde aan bij de directeur en vroeg of ze hem konden spreken over het welzijn van enkele gevangen. Toen ze eenmaal binnen waren, lieten ze hun wapens zien en werd de bedoeling hem snel duidelijk gemaakt. Scheepstra stond op enige afstand buiten. Hij droeg een hoed en tilde die elke keer even op om aan te geven dat een volgend groepje van twee KP-ers het huis van de directeur binnen kon gaan.
Onder dwang gaf de gevangenisdirecteur de sleutels, die vanuit zijn huis direct toegang gaven tot de gevangenis, af. De ploeg van Scheepstra ging snel de gevangenis binnen, schakelde de telefoons uit en overmeesterde zonder veel moeite de bewakers. Daarna werd begonnen met het openen van de cellen en het verzamelen van de illegale werkers. Lang niet alle gevangenen maakten van de gelegenheid gebruik, sommigen uit vrees voor een list en anderen hoopten nog wel vrijgelaten te zullen worden. Uiteindelijk verkozen 54 mannen en vrouwen de vrijheid, waaronder uiteraard de man om wie het allemaal begonnen was, Evert Zwarts.
Scheepstra, die buiten de wacht hield, meende een schot te horen en ging daarom ook de gevangenis in. Het geluid werd echter niet veroorzaakt door een pistoolschot. Scheepstra vertelde de 54 mensen die bevrijd waren wat er van hen verwacht werd. In groepjes van vier mochten de bevrijde verzetsmensen via de hoofdingang naar buiten. Iedere man of vrouw kreeg een levensmiddelenkaart en tien gulden om daarmee een treinkaartje te kunnen betalen om zo de eerste stap naar de plek van bestemming te kunnen maken. In minder dan twee uur was de klus geklaard en waren 54 gevangenen uit het hol van de leeuw gehaald. Voor de tweede keer in een maand tijd was Scheepstra met zijn ploeg de Duitsers te slim af geweest.
Voor Scheepstra had deze tweede kraak tot gevolg dat hij uit Arnhem moest vertrekken om elders onder te duiken. De Duitsers maakten intensief jacht op deze ‘gevreesde terrorist’. Hij vertrok naar Amersfoort en gaf vandaaruit leiding aan de KP-ploegen. Ruim twee weken later ontsnapte hij, na een snelle vlucht, ternauwernood aan de SD.
In de zomer van 1944 hield Scheepstra zich samen met anderen, als lid van de vierhoofdige leiding van de LKP, bezig met voorbereidingen voor het plegen van spoorwegsabotage in het oosten en zuiden van Nederland. In vervolg op een oproep van de Nederlandse regering in Londen legden personeelsleden van de Nederlandse Spoorwegen in september 1944 bijna massaal het werk neer. Het doel van die spoorwegstakingen was het belemmeren van de Duitse oorlogsmachine. Door deze stakingen werd een belangrijk deel van het transportsysteem lamgelegd en konden de Duitsers niet meer op grote schaal Nederlandse arbeidskrachten en goederen naar Duitsland vervoeren. Ook het transport van soldaten en wapens in Nederland werd er sterk door gehinderd. De Duitsers probeerden dit op te vangen door zelf met treinen te gaan rijden, maar op tal van plaatsen werd dit gedwarsboomd door sabotageploegen.
Scheepstra zette zich met de andere drie leden van de leiding van de LKP en in samenwerking met andere verzetsorganisaties in voor de organisatie van de sabotage. In de zomer van 1944 werd de leider van de LO-Driebergen Jan van Bijnen (schuilnaam: Frank), door de leiding van de LKP benoemd tot Landelijk Sabotage Commandant (LSC); hij vestigde zijn hoofdkwartier in Rotterdam. Het was zijn speciale taak om die sabotageacties te organiseren en te coördineren. De sabotage van spoorlijnen werd meestal gerealiseerd door het plaatsen van een zogenaamde derailleur, waardoor de trein ontspoorde. Ook werden er bommen onder het spoor gelegd, zodat een spoor een tijd onbruikbaar was.
In Nederland bestonden destijds drie grote verzetsorganisaties, namelijk de Landelijke Knok Ploegen (LKP), de Orde Dienst (OD) en de Raad Van Verzet (RVV). Deze organisaties waren verschillend in hun doelstellingen, achtergronden en omvang, en daarom werd tot september 1944 door deze organisaties nauwelijks samengewerkt. De OD was politiek conservatief en militair van karakter. Het was niet zozeer een organisatie die gericht was op het plegen van verzet, maar meer een organisatie die zou gaan optreden in het machtsvacuüm dat zou ontstaan in de overgangstijd tussen de periode van bezet en bevrijd zijn. De LKP ontstond op confessionele basis, maar kreeg aansluiting uit alle gezindten; zij pleegden vooral gewapend verzet ten behoeve van de LO. De RVV was onkerkelijk en in het algemeen politiek links georiënteerd en richtte zich eveneens met overvallen en sabotage tegen de bezetters.
Op aandrang vanuit Londen vond vanaf september 1944 tussen de drie verzetsorganisaties meer overleg plaats, onder de codenaam Delta-Centrum. Scheepstra was hier als toplid van de LKP intensief bij betrokken. De LKP, OD, en RVV werden gebundeld tot één organisatie, de Binnenlandse Strijdkrachten (BS), officieel de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS). Deze concentratie was er op gericht de verzetsgelederen te versterken. De NBS was verdeeld in Stoottroepen en Bewakingstroepen. De leden van de Stoottroepen kwamen voort uit het gewapend verzet, terwijl de Bewakingstroepen na de bevrijding de straat op zouden gaan om de orde en rust te herstellen. Scheepstra maakte deel uit van de Stoottroepen. Aan het einde van de oorlog werd hij als officier toegevoegd aan de staf van de Commandant Stoottroepen.
Na de oorlog hield Scheepstra zich eerst bezig met afwikkelingswerk: het vastleggen van de geschiedenis van de illegale werkzaamheden in LKP-verband, de oprichting van de LO-LKP Stichting en zorg voor voormalige verzetsmensen en hun gezinnen of nabestaanden. Enkele jaren later begon hij een eigen bedrijf als fabrikant van koffiezetapparatuur (ANIMO BV), met vestigingen in Amersfoort en Assen. Daarnaast is hij zich zijn leven lang blijven inzetten voor de belangen van nabestaanden, het vastleggen van de geschiedenis en het overbrengen van de motivatie voor deelname aan het verzet in 1940-1945 aan volgende generaties. Deze betrokkenheid met de volgende generaties blijkt ook uit het feit dat zijn bibliotheek over de Tweede Wereldoorlog door zijn nabestaanden geschonken werd aan de Stichting IJsselacademie in Kampen.
Na de bevrijding werd Liepke Scheepstra op 24 augustus 1946 door koningin Wilhelmina tot Ridder in de Militaire Willemsorde geslagen. Zelf was hij tegen het in ontvangst nemen van onderscheidingen, maar nadat de vorstin hem dringend vroeg dit plaatsvervangend voor alle leden van de LKP te willen doen, voldeed hij aan haar verzoek. Ook kreeg hij een Britse en een Amerikaanse onderscheiding. Op 15 september 2002 is Liepke Scheepstra in Amersfoort overleden.
Onder de schuilnaam Bob was hij een van de belangrijkste leiders van het verzet, een man met grote leiderschapscapaciteiten. Ondanks zijn jonge leeftijd werd hij door anderen gezien als een geboren leider. Hoewel hij intensief werd gezocht door de Duitse bezetter en enkele malen ternauwernood aan de dood ontsnapte ging hij toch door met het strijden tegen de bezetter. Daarbij is hij altijd bescheiden gebleven en zette hij zich met groot verantwoordelijkheidsgevoel in voor zijn taak.