(Beklaagde Jodl neemt weer plaats in de beklaagdenbank.)
De PRESIDENT: Het Tribunaal wordt vanmiddag om 4 uur geschorst en de zitting wordt achter gesloten deuren voortgezet. Het Tribunaal houdt morgen een openbare zitting van 10:00 tot 13:00 uur.
KOLONEL Y. V. POKROVSKI (plv Hoofdaanklager namens de U.S.S.R.): U hebt getuigd dat u Chef van de Staf Operaties van de strijdkrachten was. Dat was de belangrijkste afdeling van het
OKW, niet waar?
JODL: Ik heb het laatste deel van uw vraag niet verstaan.
KOL. POKROVSKI: Was de Staf Operaties van de strijdkrachten de belangrijkste afdeling van het
OKW?
JODL: Vanwege het belang van de activiteiten kan men zeker zeggen dat de Staf Operaties een van de belangrijkste afdelingen van het OKW was.
KOL. POKROVSKI: Is dat de reden waarom u voor Keitel inviel tijdens zijn afwezigheid?
JODL: In het merendeel van de gevallen was ik slechts zijn plaatsvervanger bij operationele zaken. Wat betreft kwesties van het Ministerie van Oorlog was het in de regel de hoogste chef, Admiraal Canaris die zijn plaats innam.
KOL. POKROVSKI: U ontkent dat u Keitel’s plaatsvervanger was?
JODL: Als Keitel niet op het hoofdkwartier was dan sprak het vanzelf dat wanneer de Führer iets tegen het OKW te zeggen had, hij eerst met mij sprak omdat ik de eerstvolgende hoogste officier was.
KOL. POKROVSKI: Herinnert u zich de getuigenis van getuige Wagner waar hij zei dat ofwel u ofwel Keitel het OKW vertegenwoordigde bij alle belangrijke stafvergaderingen waar deze getuige, Admiraal Wagner ook aanwezig was? Herinnert u zich zijn getuigenis?
JODL: Ik heb de vraag niet helemaal begrepen vanwege problemen bij de vertaling.
KOL. POKROVSKI: Dat is mogelijk. Ik zal hem herhalen. Op 13 mei verscheen getuige Wagner hier voor het Tribunaal. Herinnert u zich dat of niet?
JODL: Ik herinner me de getuige Wagner. Hij verklaarde dat Feldmarschall Keitel en ik bij elke Lagebesprechung aanwezig waren en dat bestrijd ik niet.
KOL. POKROVSKI: Hij zei dat of Feldmarschall Keitel of Generaloberst Jodl aanwezig was. Is dat juist? Merkt u het verschil in manier waarop deze vraag gesteld wordt?
JODL: In 99% van de gevallen waren wij beiden aanwezig bij iedere Lagebesprechung.
KOL. POKROVSKI: Wanneer we dergelijke formele overwegingen en omstandigheden even buiten beschouwing laten, zou het juist zijn te concluderen dat het juist u was, Jodl, die in feite in Hitler’s ogen Keitel’s vertegenwoordigher was, juist u uit het hele officierskader, juist u uit het hele militaire apparaat van het Duitse Reich? Zou dat juist zijn of niet?
JODL: In individuele gevallen, als de Feldmarschall er niet was en in onbelangrijke kwesties, ja; maar wanneer het om belangrijke kwesties ging kon ik hem altijd telefonisch bereiken en het gebeurde dus maar zelden dat ik hem vertegenwoordigde. Hij was nooit ziek en ging nooit met verlof. Als hij niet weg was zat hij op het hoofdkwartier in Berlijn.
KOL. POKROVSKI: In dat geval zou ik u aan zo’n feit willen herinneren, iets wat u op 6 juni hier hebt toegegeven terwijl u voor het Tribunaal getuigenis aflegde over de motieven die u ertoe brachten document UK-56, bewijsstuk RF-1438 te ondertekenen. U zei dat het document geen verband hield met uw werkterrein. Het betrof de deportatie van Joden uit Denemarken en u tekende het document hoewel het in feite niets te maken had met het werk van de Staf Operaties. U tekende het omdat Keitel op dat moment niet aanwezig was. Was het niet zo? Is dat waar?
JODL: Dat is volkomen juist. Het was een dringende kwestie en het moest onmiddellijk getekend worden.
KOL. POKROVSKI: Goed. Er zijn veel documenten van dat soort te vinden maar ik vind het niet nodig om nog meer tijd te verspillen aan een toelichting op dit punt. Vertelt u mij, zou het juist zijn te zeggen dat u zeer goed op de hoogte was van al het werk dat door het OKW werd gedaan, dat u heel goed wist met welke belangrijke problemen het OKW zich bezig hield?
JODL: Tot op zekere hoogte – met afzonderlijke kwesties. Ik was helemaal niet op de hoogte van alles wat zich in de diverse kantoren in Berlijn afspeelde. Dat was volkomen onmogelijk. Het ging mij niet aan. Ik heb al verklaard dat mijn tijd al zo in beslag genomen werd dat ik meer te doen had dan waarvoor ik tijd had.
KOL. POKROVSKI: Nou, u dwingt mij terug te grijpen op een vraag die ik eigenlijk niet had willen stellen. Wilt u nu alstublieft kijken naar ons nieuwe document USSR-476. Dat bevat uittrekels uit Keitel’s getuigenis van 9 november 1945. Er staat hier:
“Vraag: Zou het zonder uw medeweten mogelijk zijn geweest dat Generaal Jodl een dergelijke vergadering bijeen kon roepen?” Edelachtbare, we hebben het over de vergadering in Reichenhall.
Antwoord van Feldmarschall Keitel:
“Ja, dat was heel goed mogelijk omdat ik regelmatig op dienstreis was en Generaal Jodl had de bevoegdheid een vergadering bijeen te roepen omdat hij mij in mijn afwezigheid vertegenwoordigde.”
Hebt u de passage gevonden? Hebt u hem gelezen?
JODL: Kolonel Pokrovski, het is voor u natuurlijk erg moeilijk deze militaire zaken te volgen. Het is belachelijk. Natuurlijk mag ik mijn stafofficieren wat vragen. Daarvoor hoef ik geen vergadering bijeen te roepen. Dat waren mijn officieren van de Generale Staf waarmee ik samenwerkte. Natuurlijk kon ik ze opzoeken. Dat was mijn functie en mijn plicht.
De PRESIDENT: Ik denk niet dat het nodig is uw stem zo te verheffen.
KOL. POKROVSKI: Het lijkt me toe dat u nog steeds twee van mijn vragen niet heeft beantwoord. Allereerst, hebt u dit document gelezen?
Zegt u mij alstublieft: hebt u wel of niet de passage op pagina 1 gelezen die ik net voor het verslag heb voorgelezen?
JODL: Ja, Feldmarschall Keitel zegt hier: “.....omdat ik regelmatig op dienstreis was .....”
KOL. POKROVSKI: U hoeft het niet nog een keer voor te lezen. Dat heb ik al gedaan. Ik wil alleen dat u mij zegt of u het gelezen hebt of niet.
JODL: Ja, dat heb ik gelezen en er staat hier: “.... om Generaloberst Jodl te vragen ...”
KOL. POKROVSKI: Nee, u leest verder dan de passage die mij nu interesseert. Wat betreft de woorden: “om Generaloberst Jodl te vragen ...”, weest u er zeker van, daar komen we later aan toe. Maar het is waar dat Keitel vaak weg was en dat u hem vertegenwoordigde? Ik hoor geen antwoord.
(Er komt geen antwoord.)
Ik hoor nog steeds geen antwoord.
JODL: Ik heb al gezegd dat hij zo nu en dan een paar dagen naar het front ging en dat hij regelmatig een paar dagen in Berlijn was; maar hij was op de kantoren die aan hem ondergeschikt waren. Ik was alleen met mijn staf operaties en kon met mijn staf doen wat ik wilde. Gedurende de hele oorlog heb ik nooit als vertegenwoordiger van Feldmarschall Keitel een vergadering met andere diensten bijeen geroepen. Ik begreep niets van die zaken.
KOL. POKROVSKI: U hebt een groot aantal woorden gesproken maar u hebt mij geen duidelijk antwoord gegeven op mijn hele korte en simpele vraag, namelijk geeft u wel of niet toe dat Keitel’s verklaring waar is? Ja, of nee. Dat is makkelijk te beantwoorden niet waar?
JODL: Daar komt het op neer, maar wat hier staat geschreven is onzin.
KOL. POKROVSKI: We zullen het waarheidsgehalte van uw verklaring later bepalen. Voor mij is de vaststelling van het feit belangrijk.
Ik dien nu document USSR-263 bij het Tribunaal in. U kunt het nu zelf lezen. Het is een uittreksel uit het bewijs van een andere officier die voor u werkte, Generaal Warlimont. Maakt u zich vertrouwd met de passage die op uw afschrift is gemerkt terwijl ik hem voorlees. Dat zal sneller gaan.
De vraag die aan Warlimont werd gesteld:
“Wanneer kreeg het OKW voor het eerst opdracht de aanval op de Sovjet Unie voor te bereiden?”
Hebt u die passage gevonden?
JODL: Wat ik voor me heb – de passage die in rood is aangegeven – is een verklaring van Warlimont over de organisatie van de diensten van het OKW. Op de volgende pagina staat iets over een voorbereiding voor een aanval op de Sovjet Unie.
KOL. POKROVSKI: “Wanneer kreeg het OKW voor het eerst opdracht de aanval op de Sovjet Unie voor te bereiden?” Warlimont antwoordt:
“Persoonlijk hoorde ik het eerst op 29 juli 1940 over die plannen.... Op die dag kwam Generaloberst Jodl in Bad Reichenhall aan per speciale trein, waar ook sectie L van de Staf Operaties was ondergebracht.”
Hebt u de passage gevonden?
JODL: Ja.
KOL. POKROVSKI: Edelachtbare, ik vind het niet nodig om een groter deel van de getuigenis van Warlimont voor te lezen omdat we het over een zeer bekend feit hebben, namelijk het bijeenroepen van de vergadering waar Jodl zijn collega’s opdracht gaf plannen voor de aanval op de Sovjet Unie voor te bereiden. Dit document is door het Tribunaal al als bewijsmateriaal toegelaten.
Warlimont verklaart dan: “Jodl verbaasde ons allemaal met zijn mededeling over de komende aanval waarop we absoluut niet waren voorbereid.”
Hebt u de passage gevonden? Kijkt u alstublieft naar het document.
(Er komt geen reactie.)
Jodl, wilt u alstubieft het document pakken en kijken of het correct voor het verslag is voorgelezen?
De PRESIDENT: Komt het niet goed door? Wacht even.
Dr. EXNER: Ik wil de aandacht van het Tribunaal even vestigen op het feit dat de vertaling en het geluid bij ons zo slecht doorkomen dat we amper iets hebben begrepen. Ik hoor steeds maar een halve vraag en het verbaast me dat beklaagde hem kan beantwoorden.
De PRESIDENT: Komt het nu beter door? Komt de vertaling nu beter door?
Dr. EXNER: Ik ben van mening dat de vertaling zelf slecht is, niet alleen het technische gedeelte. Het is soms erg moeilijk de vraag te begrijpen – het slaat nergens op. Mijn collega Dr. Stahmer bevestigt dit. Daarom is het voor ons erg moeilijk.
De PRESIDENT: Nou, we kunnen beter doorgaan en afwachten of het misschien beter wordt.
KOL. POKROVSKI: Ik zou graag willen dat u een zelf een zin voorleest. Het is het gedeelte waar Warlimont zegt aan wie de verantwoordelijkheid voor het voorbereiden van de plannen was toevertrouwd en hoe de aanwezige officieren hadden gereageerd. Hij verklaart: :”Jodl verbaasde ons allemaal met deze aankondiging.... “ Het staat op de eerste pagina, ongeveer in het midden. Hebt u het gevonden?
JODL: Ik kon de zin niet vinden die u net gelezen hebt, “Jodl verbaasde ons allemaal.” Ik kan die zin niet vinden.
KOL. POKROVSKI: In dat geval zal ik met de voorgaande zin beginnen. Misschien is dat gemakkelijker voor u.
“Behalve mijzelf gaf hij ook drie andere hoge officieren .... Kolonel von Lossberg, Luitenant-kolonel Freiherr von Falkenstein van de Luftwaffe en Kapitein Junge van de Marine opdracht aanwezig te zijn.”
Hebt u dat gevonden?
JODL: Ja.
KOL. POKROVSKI: Dank u.
“Jodl verbaasde ons met zijn aankondiging..... waar we absoluut niet op waren voorbereid.”
En dan iets verder naar beneden:
“Jodl kondigde aan dat de Führer had besloten voorbereidingen te treffen voor een oorlog tegen Rusland. De Führer baseerde zijn beslissing op het feit dat er vroeger of later een oorlog met Rusland zou uitbreken en dat het beter zou zijn die campagne tijdens deze oorlog te voeren..... “
Hebt u de passage gevonden?
JODL: Ja. Ik heb hem.
KOL. POKROVSKI: Heel goed. Nu zou ik u graag nog een alinea van Document USSR-476, dat u net is overhandigd, laten lezen, pagina 1. Dat is, Jodl de pagina die u eerst begon te lezen en ik zei u dat we daar later op terug zouden komen. Keitel wordt gevraagd of hij iets van die vergadering afweet en hij antwoordt:
“Ik weet helemaal niets van een vergadering betreffende een aanval op de Sovjet Unie. Ik heb er hier voor het eerst over gehoord toen ik gevangen werd gezet.”
Hebt u de plek gevonden?
JODL: Nee, ik heb hem niet gevonden maar ik herinner het me. Ik heb het even tevoren gelezen.
KOL. POKROVSKI: Ik zou graag willen dat u het vindt. Wij willen geen misverstanden. Iets verder naar beneden verklaart Keitel dat u hem zelfs later niet over die vergadering hebt geïnformeerd. Is dat zo? Bevestigt u die verklaring of niet? Zou u zeggen dat Keitel correct heeft getuigd?
JODL: Feitelijk bestaat er niet zoiets als een vergadering over deze militaire kwesties. Er zijn vergaderingen in het burgerlijke en het parlementaire leven maar wij houden geen vergaderingen. Ik sprak zo vaak als ik wilde met de officieren van mijn Generale Staf. Daarom is het ....
KOL. POKROVSKI: Neemt u mij niet kwalijk, ik onderbreek u hier. Later kunt u toevoegen wat u wilt maar ik wil alleen maar een direct antwoord op de vraag: Zijn de verklaringen van Keitel juist, dat u hem nooit over die vergadering hebt ingelicht? Is dat waar of niet?
JODL: Ik heb zeker niet aan hem gerapporteerd over deze discussie; maar het is volkomen onbelangrijk. Ik ben er zeker van dat ik aan hem heb gerapporteerd wat de Führer zei want dat was een belangrijke kwestie; later schreef hij vanwege dit een memorandum. Daarom moet hij ervan hebben gehoord – maar dat is maar een veronderstelling, een zeer waarschijnlijke veronderstelling die ik hier uit.
KOL. POKROVSKI: Goed. ik ben volkomen tevreden met uw antwoord. En om mijn eerste groep vragen af te sluiten wil ik u er nog een stellen over dit onderwerp: Bent u het met mij eens dat alleen de plaatsvervangend Chef van het OKW, en niet zo maar een of andere verantwoordelijke officier geheel onafhankelijk - zonder Keitel’s medeweten, zonder opdracht en zelfs zonder hem achteraf in te lichten – over kwesties kon beslissen zoals het voorbereiden van een plan om een ander land aan te vallen. Hebt u mijn vraag begrepen?
JODL: Ik heb uw woorden begrepen maar niet de betekenis. Ten eerste doet u in uw vraag een onjuiste veronderstelling. U nam aan dat ik de voorbereiding voor een plan voor een aanval op een neutraal land niet aan Feldmarschall Keitel heb gerapporteerd. Dat is een veronderstelling van uw kant die ik gisteren onder ede heb bestreden. We hielden ons op die vergadering niet bezig met een aanval op de Sovjet Unie. We hielden ons bezig met de verdediging tegen een Russische aanval op de Roemeense olievelden. Dat is vastgelegd in document C-170, het Oorlogsdagboek van de Marine.
KOL. POKROVSKI: Is dat alles wat u over die kwestie te zeggen hebt?
JODL: Dat is denk ik wel voldoende.
KOL. POKROVSKI: Ik ben niet van plan met u in discussie te gaan. Ik wil alleen maar zeggen dat we voor deze vergadering twee bewijzen hebben. Allereerst uw getuigenis waarin u het feit van de voorbereiding voor een plan voor een aanval op de Sovjet Unie ontkent en ten tweede de getuigenis van een andere deelnemer aan deze conferentie, Warlimont die ronduit zegt dat de vergadering zich in het bijzonder bezig hield met de uitwerking van een plan van aanval op de Sovjet Unie en dat die richtlijn iedereen sterk verbaasde. Ik ben niet van plan verder op die kwestie in te gaan maar ik zou u willen vragen .......
JODL: Als het u interesseert zou ik dat verschil kunnen uitleggen.
KOL. POKROVSKI: Nee, op het moment interesseert me dat niet.
Zou het correct zijn te stellen dat u ofwel de leidende of een van de leidende officieren in Hitleriaans Duitsland was die zich al in de zomer van 1940 bezig hield met het voorbereiden van maatregelen om de Sovjet Unie aan te vallen? Juist in deze kwestie wil ik uw antwoord horen. Is de vraag u duidelijk?
JODL: De vraag is duidelijk en mijn antwoord daarop is dat ik waarschijnlijk de eerste was die de zorgen van de Führer over de politieke houding van Rusland leerde kennen. Ik was echter niet de eerste die voorbereidingen trof voor een aanval op de Sovjet Unie. Tot mijn verbazing ontdekte ik hier, door de getuige Paulus dat lang voordat wij ons met dit soort orders bezig hielden, er al aanvalsplannen werden uitgewerkt in de Generale Staf van de landmacht. Ik kan u niet met absolute zekerheid vertellen waarom dat gebeurde. Misschien dat Generaloberst Halder ons daarover iets kan vertellen. Ik kan dat alleen maar aandragen als een veronderstelling van mijn kant.
KOL. POKROVSKI: Veronderstellingen zijn voor ons niet van belang; we houden ons hier alleen aan de feiten.
Eergisteren, op 5 juni verklaarde u dat de aanval op de Sovjet Unie, waarbij Duitsland haar niet-aanvalsverdrag met de Sovjwet Unie brak, het karakter van een preventieve oorlog had. Dat hebt u toen verklaard, niet waar?
JODL: Ja, dat heb ik gezegd, het was een preventieve oorlog.
KOL. POKROVSKI: Goed, dat is uw mening. Herinnert u zich uit de getuigenissen van Milch en Raeder, uit de getuigenis van Göring, uit de getuigenissen van Paulus en Keitel dat het lijkt alsof ze allemaal tegen de aanval op de Sovjet Unie waren? Ik zal voor het verslag een zin uit Keitel’s getuigenis, hier in de rechtszaal voorlezen om u te helpen uw geheugen op te frissen.
Toen Generaal Rudenko, Hoofdaanklager namens de Sovjet Unie Keitel verhoorde, stelde hij deze vraag:
“U stelde dat u express naar Hitler ging met het verzoek of hij, Hitler, zijn plannen met betrekking tot de Sovjet Unie wilde wijzigen.”
Antwoord van Keitel: “Ja, ik vroeg hem niet alleen zijn plannen te wijzigen, maar die helemaal te laten varen, anders gezegd, geen oorlog tegen de Sovjet Unie te beginnen.”
Herinnert u zich die getuigenis van Keitel?
JODL: Ja, die herinner ik mij en ik ken het memorandum ook.
KOL. POKROVSKI: Heel goed. Vindt u het niet enigszins vreemd dat een man – in dit geval u zelf – die hier op alle mogelijke manieren heeft geprobeerd te ontkennen dat hij Keitel’s plaatsvervanger was, er bij Hitler en bij het Tribunaal de nadruk op zou leggen dat hij beter op de hoogte was van de lopende gebeurtenissen dan Keitel en daarom de moed kon vinden een verklaring af te leggen die lijnrecht ingaat tegen de mening van Keitel, Paulus, Raeder, Göring en Milch?
JODL: Dat heb ik niet begrepen
KOL. POKROVSKI: Ik zal mijn bedoeling heel graag verduidelijken. Keitel scheen geen noodzaak te zien in wat u een preventieve oorlog noemt en al diegenen van wie ik de getuigenis net heb genoemd zagen ook geen reden om een zogenaamde preventieve oorlog te beginnen. Zij geloofden niet dat de Sovjet Unie het plan had om Duitsland aan te vallen terwijl u verklaarde dat de oorlog een preventief karakter had. Begrijpt u mijn vraag nu?
JODL: Ja, nu begrijp ik u.
KOL. POKROVSKI: Heel goed, zou u dan de vraag willen beantwoorden?
JODL: Ja, ik kan een uitleg geven. Allereerst is het niet zeker welk standpunt Feldmarschall Keitel in het voorjaar van 1941 innam met betrekking tot deze kwestie. Ten tweede zagen de Opperbevelhebber van de Marine en de Opperbevelhebber van de Luftwaffe – met de verschuldigde eerbied voor beide heren – deze kwestie als geheel slechts vanuit het oogpunt van maritieme strategie of strategie in de lucht en zij zagen geen enkel gevaar in de Russische Marine of in de Russisiche Luchtmacht. Wat er aan land gebeurde was voor hen van minder belang. Dat verklaart waarom de sterkste tegenstand van de Marine en van de Luftwaffe kwam; alleen de Landmacht was in dit geval veel sterker geneigd de enorme gevaren te onderkennen waaraan zij werd bloot gesteld. Maar ondanks dit raadde iedereen, ik ook, de Führer ten sterkste dit experiment, dat alleen maar uitgevoerd zou moeten worden als er echt geen andere uitweg meer was, af. Ik neem het niet op mij te beoordelen of er geen politieke mogelijk bestond die niet werd uitgebuit; dat kan ik niet beoordelen.
KOL. POKROVSKI: Prima. Ik ben tevreden met uw antwoord en in het bijzonder met het feit dat u zich verwaardigd hebt, het verbreken van dit verdrag en de aanval op de Sovjet Unie te omschrijven met het woord experiment. Ik zou graag willen dat u kijkt naar document..
De PRESIDENT: Ik vind dat u dergelijke opmerkingen niet moet maken. U moet vragen stellen en geen commentaar geven.
KOL. POKROVSKI: Mijn opmerking, Edelachtbare, houdt verband met mijn volgende vraag.
(tot de beklaagde): Beklaagde, kijkt u alstublieft naar document 865-PS. Hebt u dat document?
JODL: Ja, ik heb het document voor mij.
KOL. POKROVSKI: Goed. In antwoord op een vraag van uw raadsman verklaarde u dat Lammers u geheel per ongeluk had aangewezen als medewerker van Rosenberg. In uw hand hebt u een heel kort document dat ik nu zal voorlezen – een document getekend door Keitel. Het is een streng geheime brief van 25 april 1941, gericht aan Rosenberg persoonlijk. De brief luidt:
“De Chef van de Reichskanzlei heeft mij een afschrift van een richtlijn van de Führer gestuurd waarin u wordt benoemd tot zijn gevolmachtigde voor de behandeling van kwesties betreffende de oost-Europese gebieden. Namens het opperbevel der strijdkrachten vertrouw ik de behandeling van deze kwesties toe aan aan de Chef van de Staf Operaties van de strijdkrachten; Generaal der Artillerie Jodl met Generaal-majoor Warlimont als zijn vervanger. Ik eis dat uw afdeling alleen met deze twee personen contact opneemt. Heil Hitler. Hoogachtend, getekend: Keitel.”
Met dit document in gedachten, wat zegt u nu in antwoord op de vraag of u zich wel of niet herinnert dat u, met Warlimont als uw plaatsvervanger, door het OKW al in april 1941 was belast met de practische problemen van de Hitleriaanse expansie naar het oosten overeenkomstig de richtlijnen van de staf van Rosenberg.
Begrijpt u mijn vraag?
JODL: Ik heb het Tribunaal gisteren al alles verteld wat er kan worden verteld in verband met deze formaliteit. Minister Lammers stuurde dezelfde brief naar alle ministeries. Hij vroeg iedere minister een gevolmachtigde en een plaatsvervanger aan te wijzen en dus wees Feldmarschall Keitel de twee officieren aan die zich op het hoofdkwartier bevonden. Ik heb nooit met Rosenberg samengewerkt en dat was ook niet nodig, behalve een enkel gesprek met hem dat ik gisteren heb genoemd. Alleen mijn sectie propaganda overlegde met het Ministerium für den besetzten Ostgebiete over strooibiljetten, hele eenvoudige dingen die iedere soldaat begrijpt.
KOL. POKROVSKI: Tussen haakjes, betreffende de kwestie van soldaten. U houdt er hardnekking aan vast dat u zich alleen maar bezig hield met militaire kwesties van operationele aard en niets te maken had met politieke zaken. Heb ik u goed begrepen?
JODL: Ik heb die uitleg gisteren ook gegeven, in zoverre dat politiek geen integraal deel uitmaakt van strategie. Tot op zekere hoogte komt er politiek aan te pas, want zonder politiek kan er geen strategie zijn. Het is een essentieel onderdeel van strategie. Maar omdat ik geen strateeg was maar me alleen met deze kwestie bezig hield als officier van de Generale Staf was ik niet rechtstreeks bij die zaken betrokken.
KOL. POKROVSKI: U was niet bij die zaken betrokken? Kijkt u eens naar document C-26, bewijsstuk USSR-477 en ik moet u vragen of u uw handtekening op de laatste pagina hebt gevonden.
JODL: Ja, ik zie mijn handtekening.
KOL. POKROVSKI: Hebt u het gevonden? Het is een richtlijn betreffende het voeren van propaganda in verband met Fall Barbarossa. Is dat juist?
JODL: Ja.
KOL. POKROVSKI: Ontkent u dat in die richtlijn, door u uitgegeven, de kwestie heel duidelijk wordt gesteld dat de U.S.S.R. als souvereine staat moet worden vernietigd en dat u dat een zuiver militair probleem vindt – u, een officier van de Generale Staf die zich niet met politiek bezig hield?
JODL: Ik kan de plek niet vinden waar staat dat de Sovjet Unie moet worden vernietigd.
KOL. POKROVSKI: U hebt helemaal gelijk wanneer u de aandacht wilt vestigen op de bewoording. Het staat er niet met zoveel woorden. Ik denk aan de algemene strekking van de richtlijn, in het bijzonder van alinea d.
JODL: Ja, maar ik ken het document.
KOL. POKROVSKI: Ik wil een zin voorlezen: “Propaganda gericht op het opsplitsen van de Sovjet Unie in afzonderlijke staten zal voorlopig niet worden gevoerd.”
Verderop staan er een paar technische opmerkingen en dan staat in dezelfde alinea:
“Niettemin moeten we termen als Rusland, Russen, Russische strijdkrachten, en dergelijke vermijden en vervangen door Sovjet Unie, Volkeren van de Sovjet Unie, het Rode Leger en dergelijke.”
Hebt u de passage gevonden, Jodl?
JODL: Ja.
KOL. POKROVSKI: Goed. Wat zou u willen zeggen, als u al iets over dit onderwerp wilt zeggen?
JODL: Ja, zeker, ik wil de vraag beantwoorden.
KOL. POKROVSKI: Gaat uw gang.
JODL: Zoals kan worden opgemaakt uit de kop van deze richtlijn gaat die over het voeren van propaganda. Vergeleken met de Britten en de Sovjet Unie waren wij op het gebied van propagnda nog maar kleuters. U bent zich er wellicht van bewust dat propaganda volkomen gerechtvaardigd is en niet onderhevig aan regelingen van internationale wetgeving. Ooit werd hierover in Genève een lange discussie gevoerd; en de opvatting dat propaganda zou moeten worden beperkt door internationaal recht werd afgewezen. Ik heb dat al verklaard tijdens mijn inleidende ondervraging. Op het gebied van propaganda kan ik doen wat ik wil. Er is in dat verband geen wetgeving, noch crimineel, noch internationaal. Maar misschien weet u niet dat deze propaganda in overeenstemming moest zijn met de politieke richtlijnen van de Führer en zo werd dat hier ook gedaan. Ik ben zeer goed op de hoogte met propaganda want ik heb die 5 jaar bestudeerd, ook die van u. Dat is nog een heel ander soort propaganda.
KOL. POKROVSKI: U hebt er de voorkeur aan gegeven geen direct antwoord te geven op de vraag die u werd gesteld. Daar ben ik ook volkomen tevreden mee omdat ik uw houding ten opzichte van dit onderwerp begrijp.
Ik zou nu graag een antwoord op de volgende vraag willen hebben: Welke rol speelde het Ministerie van Propaganda bij de uitvaardiging van deze richtlijn? Had dit ministerie deel aan het opstellen van deze richtlijn of waren alleen u en het OKW daarvoor uitsluitend verantwoordelijk? Hebt u mij begrepen?
JODL: Ja, ik heb u begrepen. Mijn sectie propaganda werkte in Berlijn. Ik kan u niet tot in bijzonderheden vertellen hoe het werkte bij Minister Rosenberg of bij het Ministerie van Propaganda bij zo’n document. Maar Generaal von Wedel, het hoofd van die afdeling, zou u dat kunnen vertellen. Ik wist alleen maar dat het werd opgesteld in overleg met het Ministerie voor de Bezette Gebieden in het Oosten want ik was er altijd op gebrand dat we geen aparte wegen zouden volgen maar eerder werken in overleg met de bevoegde burgerlijke autoriteiten. Maar het is slechts propaganda: het is geen richtlijn om Rusland te vernietigen. Propaganda is een spiritueel wapen.
KOL. POKROVSKI: Ik ga niet met u in discussie over wat propaganda omvat en of u alleen verantwoordelijk was voor propaganda. We hebben nog een groot aantal andere vragen te stellen.
Suggereert u dat deze richtlijn volgens een bepaald patroon werd uitgegeven waarover met andere departementen was beslist? Zo heb ik u begrepen. Is dat juist? Gedeeltelijk in overleg met de Staf van Rosenberg?
JODL: Ja, dat geloof ik.
KOL. POKROVSKI: Goed. Laat ons nu overgaan op een andere serie vragen. Betwist u het feit dat het document betreffende de conferentie op Hitler’s hoofdkwartier van 27 maart 1941 ging over het onderwerp Joegoslavië? U herinnert zich die conferentie natuurlijk?
JODL: Ja, die herinner ik me.
KOL. POKROVSKI: Zou u het feit betwisten dat deze documenten die deze conferentie beschrijven en de richtlijn voor operaties tegen Joegoslavië – beide documenten zijn gedateerd 28 maart 1941, anders gezegd, ze zijn de volgende dag uitgevaardigd – zou u nog steeds bestrijden dat deze documenten niet afkomstig waren van de Staf Operaties van de strijdkrachten, anders gezegd van u persoonlijk? U kunt als u dat wilt kijken naar document 1746-PS. Dat kan u wellicht helpen zich de gebeurtenissen te herinneren.
De PRESIDENT: Kolonel Pokrovski, u verliest toch niet het feit uit het oog dat Mr. Roberts bij zijn verhoor van beklaagde uitvoerig op dit onderwerp is ingegaan?
KOL. POKROVSKI: Edelachtbare, als u vindt dat de vraag al volledig is beantwoord zal ik er van af zien hem te stellen. Maar het lijk me toe dat in zoverre ik hem begrepen heb, hij de vraag op een heel andere manier heeft uitgelegd. Maar als u meent dat de zaak duidelijk is dan neem ik hem terug.
De PRESIDENT: Dat weet ik nog niet. Ik wees u er alleen op dat dit al uitvoerig door Mr. Roberts is behandeld. Ik weet niet over welk document u het heeft.
KOL. POKROVSKI: Ik heb ter attentie van beklaagde twee documenten ingediend, Edelachtbare: de richtlijn voor operaties tegen Joegoslavië, gedateerd 28 maart en de notulen van de vergadering. Beide documenten zijn bij het Tribunaal ingediend. Als u meent dat de kwestie al uitvoerig is behandeld zal ik de vragen niet stellen. Het lijkt mij echter toe dat er enige reden bestaat ze wel te stellen.
De PRESIDENT: Al wat het Tribunaal wil weten is of er echt nieuwe punten zijn die naar voren gebracht worden. U moet het verhoor van beklaagde door Mr. Roberts over de aanval op Joegoslavië gehoord hebben. En ik weet niet wat die documenten van 22 en 28 maart zijn of wat u ermee wilt bereiken. Als er echt iets volkomen nieuw is dan kunt u daarnaar vragen maar als dat niet zo is dan geldt daarvoor wat het Tribunaal al heeft gezegd dat een verhoor niet nogmaals over hetzelfde moet gaan.
KOL. POKROVSKI: Als u mij toestaat het te zeggen, Edelachtbare, heb ik begrepen dat Jodl bedoelde dat voor hem ....
De PRESIDENT: Ik vraag het u ook.
KOL. POKROVSKI: Ik begreep uit Jodl’s getuigenis, in antwoord op vragen van Mr. Roberts, dat het nog niet helemaal duidelijk is wie de leiding had over de operaties tegen Joegoslavië; en ik wil alleen maar dat dit punt wordt opgehelderd. Als het Tribunaal van mening is dat deze vraag al beantwoord is zal ik hem natuurlijk intrekken.
De PRESIDENT: Nou, Kolonel Pokrovski het Tribunaal kan niets nieuws ontdekken in de vragen die u nu stelt en tenzij u erop staat, omdat u van mening bent dat het van groot belang is vind ik dat u verder moet gaan met het volgende onderwerp van uw verhoor.
KOL. POKROVSKI: Zoals u wilt, ik zal verder gaan, Edelachtbare.
(tot de beklaagde): Uw raadsman heeft document L-172 ingediend dat de volgende zin bevat, uitgesproken in uw rede tot de Gauleiter op 7 novembr 1943. Ik zal de zin voorlezen:”
“Het probleem van het tekort aan mankracht heeft ons op het idee gebracht het potentieel aan mankracht in de bezette gebieden intensiever te gebruiken.”
Herinnert u zich dit document?
JODL: Ik heb de vraag niet verstaan.
KOL. POKROVSKI: Ik kan hem herhalen. Uw raadsman heeft bij het Tribunaal document L-172 ingediend, een door u gehouden rede tot de Gauleiter.
De PRESIDENT: Wat is er nu aan de hand? U kunt niets horen zonder uw koptelefoon.
(tot Dr. Exner): Wilt u iets zeggen?
Dr. EXNER: Meneer de President, met uw welnemen, de vertaling is zodanig dat we amper iets kunnen verstaan. We horen een halve zin die nergens op slaat – tenminste dat denken wij en ik meen dat de andere heren, waaronder de beklaagde, hetzelfde probleem hebben......
De PRESIDENT: De beklaagde heeft door niets laten merken dat hij de vertaling niet kon verstaan; hij heeft nooit geprotesteerd en hij heeft alle vragen beantwoord.
Dr. EXNER: Kunt u het verstaan, beklaagde?
JODL: Ik zou zeggen dat ik wel kan raden waar de meeste vragen over gaan. Omdat ik volledig van de kwestie op de hoogte ben is het voor mij gemakkelijk maar ik weet niet zeker .....
De PRESIDENT: Kolonel Pokrovski, kunt u iets langzamer spreken. U hebt toch gehoord wat Dr. Exner heeft gezegd, niet waar?
KOL. POKROVSKI: Ja, ik heb hem gehoord. Ik ben echter bang, Edelachtbare, dat mijn tempo van spreken de vertaling kan hinderen maar ik zal proberen langzamer te spreken.
(tot de beklaagde): In de toespraak die u op 7 november 1943 tot de Gauleiter hield bracht u het volgende idee ter sprake: “Het probleem van het tekort aan mankracht heeft ons op het idee gebracht het potentieel aan mankracht in de bezette gebieden intensiever te gebruiken.....”
De PRESIDENT: Kolonel Pokrovski, kunt u ons misschien aangeven op welke pagina dat staat? In onze
boeken zit tot nog toe geen enkel Engels document. Dit document hebben we niet in het Engels.
KOL. POKROVSKI: Het is document L-172, Edelachtbare.
De PRESIDENT: Kolonel Pokrovski, de alinea die u net voorlas, of het gedeelte dat u net voorlas werd gisteren al door Mr. Roberts aan beklaagde voorgelegd. Dat is tegen onze regels: we kunnen niet toestaan dat een onderwerp twee keer wordt behandeld. We hebben het al gemarkeerd.
KOL. POKROVSKI: Ik haal deze zin aan, Edelachtbare, niet als vraag aan beklaagde maar slechts als een inleidende opmerking op de vraag die op deze zin volgt. Ik herinner hem aan die zin om een antwoord te krijgen. De zin als zodanig moet niet als vraag worden beschouwd.
De PRESIDENT: Wilt u herhalen wat u net zei?
KOL. POKROVSKI: Edelachtbare, hij zal nu het document krijgen om tijd te besparen en dan zal ik hem de vraag stellen. Ik wil ......
De PRESIDENT: Kolonel Pokrovski, we willen weten wat de vraag is zodat we kunnen nagaan of het geen vraag is die al door Mr. Roberts is behandeld.
Kolonel Pokrovski, het Tribunaal heeft u duidelijk gemaakt dat wij niet willen dat u een onderwerp behandelt dat gisteren al behandeld is. Als u een nieuwe vraag heeft moet u die zeker stellen.
KOL. POKROVSKI: Ik ben niet van plan, Meneer de President, in mijn vragen dingen te herhalen die al door Mr. Roberts zijn gevraagd. Daarom zal ik, met uw instemming verder gaan en ik zou graag willen, beklaagde dat u kijkt naar document J-6, bewijsstuk USSR-130. Er staat in die documenten dat ze zijn uitgegeven met toestemming van het OKW. Die gaan over de invoering van de algemene dienstplicht in de bezette gebieden Karinthië en Krain (in Slovenië, Vert.) . Hebt u het gevonden? Hebt u de passage gevonden die ik net heb voorgelezen, anders gezegd het decreet dat handelt over de introductie van dienstplicht in de bezette gebieden Karinthië en Krain?
JODL: Ja, dat document begint met de volgende zin ......
KOL. POKROVSKI: Het begint met de volgende zin: “In overleg met het OKW ......” Is dat juist?
JODL: Ja.
KOL. POKROVSKI: Als Chef van de Staf Operaties der strijdkrachten moet u op de hoogte zijn van dergelijke feiten als dienstplicht in het Duitse leger voor de bevolking van de bezette gebieden in Joegoslavië. Wat hebt u te zeggen over dit decreet, dat een flagrante schending is van internationaal recht? Hebt u mijn vraag verstaan?
JODL: Ja. Ik kan alleen maar zeggen dat ik dat hier voor het eerst zie. Dit is de eerste keer dat ik erover hoor. Per slot van rekening ben ik het OKW niet, ik ben Chef van de Staf Operaties der strijdkrachten. Ik heb dit document gedurende de oorlog nooit gelezen.
KOL. POKROVSKI: Wilt u het dan doorlezen, nu direct? Vindt u het geen flagrante schending van internationaal recht?
JODL: Om mijn mening te geven zou ik er dieper op in moeten gaan, vanuit juridisch oogpunt en ik ben niet in een positie dat te doen en ik geloof ook niet dat het voor het Tribunaal van belang is.
KOL. POKROVSKI: Wel, op 4 juni getuigde u voor het Tribunaal dat de bepalingen in de Haagsche en Geneefse Conventies uw leidraad waren. Aan u zal nu document 638-PS worden getoond, op 20 maart bij het Tribunaal ingediend als bewijsstuk USA-788. De echtheid van dit document ....
De PRESIDENT: Wel, 638 is het document dat hier is aangereikt.
KOL. POKROVSKI: Het is document 638-PS, Edelachtbare.
De PRESIDENT: Kolonel Pokrovski, is het document dat hier net is aangereikt J-6? Legt u dat over als bewijsmateriaal. Legt u dat over?
KOL. POKROVSKI: Nee, ik dien geen nieuw document in. Het is al als bewijsmateriaal ingediend.
De PRESIDENT: Een ogenblik. Verwijst u naar document 638-PS of verwijst u naar document J-6?
KOL. POKROVSKI: Ik verwijs naar document 638-PS, door het Tribunaal aanvaard als Amerikaans bewijsmateriaal.
De PRESIDENT: Dat bedoel ik niet. Ik bedoelde documet J-6. Het document dat voor me ligt, 638, is het document over Joegoslavië.
KOL. POKROVSKI: Het document waarnaar u verwijst, Edelachtbare, heeft twee nummers, USSR-130 en J-6; het tweede document heeft ook twee nummers, USSR-447.
De PRESIDENT: Ik wil nu niets weten over het tweede document. Ik wil alleen weten of u het eerste document als bewijsmateriaal indient of is dat al als bewijsmateriaal ingediend?
KOL. POKROVSKI: Edelachtbare, het is al ingediend door de delegatie van de Sovjet Unie.
(tot de beklaagde): Jodl, u hebt vermoedelijk voldoende tijd gehad het document te lezen. Klopt dat? Hebt u het gelezen?
JODL: Ik ken dit document van dit proces.
KOL. POKROVSKI: Helemaal juist. Ik wil u er alleen aan herinneren dat Göring tot twee maal toe de echtheid van dit document heeft bevestigd en slechts de nauwkeurigheid van bepaalde notities in afzonderlijke zinnen in twijfel trok. Ik zou u nu willen vragen hoe u uw opvattingen van internationaal recht kunt rijmen met het formeren van bendes onder Duitse commando, gekleed in Duits uniform, bendes gerekruteerd uit het uitvaagsel van de misdadige klasse die officieel de bevoegdheid kregen te plunderen, te moorden, brand te stichten en overtredingen te plegen – ze konden dit ook allemaal doen tijdens militaire operaties. Hebt u mijn vraag begrepen?
U zult zich natuurlijk herinneren dat deze bendes echt werden geformeerd en opgenomen in de gelederen van de stijdkrachten van het Duitse Reich. U herinnert zich de getuigenis van Von dem Bach-Zalewski van 7 januri 1946 over de speciale commando’s die volgens deze principes opereerden?
JODL: Ik weet niet hoe u te weten komt dat het Opperbevel hiervoor toestemming gaf en dat dit ook feitelijk gebeurde; ik weet het niet. Dit zijn slechts notities van vermoedelijke uitlatingen door de Reichsmarschall maar ik weet niet wat ik ermee te maken heb.
KOL. POKROVSKI: Ik zal proberen u te helpen dit feit te begrijpen. Herinnert u zich dat er eind 1941 en begin 1942 een speciaal commando werd gevormd dat op moest treden tegen partizanen? De eerste bevelvoerder van die eenheid was Dirlewanger en Von dem Bach-Zalewski heeft hier op 7 januari 1946 over hem getuigd. Herinnert u zich dat?
JODL: Nee, dat herinner ik me niet.
KOL. POKROVSKI: U kunt het zich niet herinneren? Goed, dan zullen we het zonder uw getuigenis bewijzen. Herinnert u zich het feit dat eenheden van het Joegoslavische leger reguliere uniformen droegen. compleet met insignes en nummers van regimenten en divisies? Herinnert u zich dat? Begrijpt u mijn vraag of niet?
JODL: Ik heb het begrepen. Bedoelt u de Brandenburgdivisie? Daar weet ik wel iets van.
KOL. POKROVSKI: Nee, ik heb iets anders in gedachten. Ik wil u eraan herinneren dat ondanks het feit dat eenheden van het Joegoslavische leger niet onder deze beschrijving vielen die u hier voor het Tribunaal hebt genoemd toen u over bendes sprak, dat naar deze eenheden van het Joegoslavische leger in ieder officieel document van het Duitse opperbevel werd verwezen als bendes om iedere wreedheid te rechtvaardigen die tegen hen werd gepleegd en alleen in de streng geheime correspondentie tussen Duitse officieren en staven werd de correcte, feitelijke benaming van deze divisies, regimenten en brigades gebruikt. Wellicht bewijst dit feit, naar uw mening ook hoe het Duitse opperbevel zich hield aan de bepalingen van het internationaal recht. Hebt u mij begrepen?
JODL: Ik heb u heel goed begrepen, ja.
KOL. POKROVSKI: Wilt u iets over deze materie zeggen?
JODL: Ja. Ik kan alleen maar zeggen dat uw veronderstelling niet juist is. Wij ....
KOL. POKROVSKI: Ik zou u willen vragen zo kort mogelijk te antwoorden.
JODL: Ja, ik was van plan het kort te houden. We noemden deze Joegoslavische bandieten altijd bendes om redenen van propaganda maar in de praktijk werden geüniformeerde strijders altijd behandeld als krijgsgevangenen en er bestaat geen bevel dat zou hebben voorkomen dat ze niet dezelfde behandeling kregen als krijgsgevangenen. Anders zouden we niet zoveel gevangenen hebben gehad.
KOL. POKROVSKI: Ik ben u zeer dankbaar dat u de kwestie van krijgsgevangenen ter sprake hebt gebracht. U hebt voor het Tribunaal onder ede verklaard dat er geen richtlijn bestond die het maken van krijgsgevangenen verbood. U bent uw getuigenis toch niet vergeten?
JODL: Nee, er bestaan in internationale wetgeving geen regels voor rebellen. Dat bestaat niet.
KOL. POKROVSKI: Nee, ik vraag u alleen maar te bevestigen of ik uw getuigenis correct voor het Tribunaal heb weergegeven. U verklaarde voor het Tribunaal dat er geen richtlijn bestond tegen het maken van krijgsgevangenen. Verklaarde u dat voor het Tribunaal of niet?
JODL: Wat u daar hebt gezegd is niet mijn woordelijke getuigenis.
KOL. POKROVSKI: Een moment, een moment. We zullen de zaak die ik genoemd heb tot in bijzonderheden bespreken. Eerst wil ik dat u mij het volgende vertelt: U hebt voor het Tribunaal verklaard dat er binnen de Duitse strijdkrachten geen richtlijn bestond volgens welke er geen krijgsgevangenen mochten worden gemaakt. Hebt u dat verklaard of niet? Hebt u mij begrepen?
JODL: Ik denk dat ik het me herinner. Ik weet niets van een dergelijke order dat er geen krijgsgevangenen mochten worden gemaakt.
KOL. POKROVSKI: Goed, nog een moment. Ik wil dat u mij helpt een andere zaak op te helderen. Er staat in dit getypte verslag een zin van u die luidt dat u het ongepast vond een krijgsgevangene te ondervragen wanneer de beslissing hem te executeren al genomen was. Is dat zo? Is dat juist?
JODL: Ja. Ik heb verklaard dat ik die zin verwierp vanuit moreel en menselijk oogpunt.
KOL. POKROVSKI: Uitstekend. Nu wil ik dat u mij het volgende vertelt: Herinnert u zich dat er een 4de Bergdivisie in het Duitse leger was? Het lijkt erop dat u daar ooit rechtstreeks mee verbonden bent geweest. Bestond er zo’n divisie of niet?
JODL: Of er vier bergdivisies waren herinner ik me niet meer; er waren er veel meer.
KOL. POKROVSKI: Ik heb het niet over vier divisies. U hebt een onjuiste vertaling gekregen. Ik vroeg u of u zich herinnert dat er een 4. Gebirgsdivision bestond?
JODL: Daar wist ik zeker van. Ik wilde commandant van die divisie worden.
KOL. POKROVSKI: Goed. in dat geval herinnert u zich wellicht een andere verantwoordelijke officier in het Duitse leger, wiens naam Kubler was. Hij opereerde in Joegoslavië.
JODL: Er waren twee mannen met de naam Kubler, een oudere en een jongere.
KOL. POKROVSKI: Generaal-majoor Kubler is degene die mij interesseert. Ik vraag u niet wie Keitel was. U weet dat beter dan ik.
De PRESIDENT: Zullen we nu een paar minuten pauzeren?
(De zitting wordt geschorst.)