Dr. EXNER: Meneer de President, ik zou de aandacht op het volgende willen vestigen: toen mijn cliënt hier werd ondervraagd, werd hij verhoord via een tolk omdat hij geen Engels verstaat. Op basis van die verklaringen werd het proces-verbaal, zoals ik net heb gehoord, in het Engels opgesteld. Hij heeft dat proces-verbaal nooit gezien en hij heeft het niet getekend. En nu wordt dit verslag, dat in het Engels is opgesteld aan hem overlegd in een Duitse vertaling. Naar mijn mening is het onder dergelijke omstandigheden volkomen onmogelijk om de beklaagde vast te pinnen op bepaalde woorden die in het verslag staan. Hij blijft bij wat hij heeft gezegd maar hij kan niet alles herkennen wat in dat verslag staat als hij ....
De PRESIDENT: Dat is waar. We zullen dat in gedachten houden. Het Tribunaal zal het in gedachten houden, mits u onze aandacht erop vestigt.
Mr. ROBERTS: Met welnemen van het Tribunaal, ik stap van dat onderwerp af. De beklaagde zei meen ik dat dit document de basis vormde voor zijn toespraak; ik accepteer dat antwoord en ga over op een ander onderwerp.
Wilt u beklaagde alstublieft zijn dagboek geven, 1780-PS, Duits C-113. En het is pagina 133 in het grote documentenboek, pagina 133.
Beklaagde, ik denk dat u die notitie hebt gezien. Edelachtbare, ik heb het over 5 november 1937:
“De Führer zet zijn ideeën over de toekomstige koers en uitvoering van het beleid uiteen..... “
Pagina 133 van het grote boek.
De PRESIDENT: Wanneer u zegt het grote boek, bedoelt u dan nummer 7?
Mr. ROBERTS: Ja, nummer 7. Neemt u mij niet kwalijk, ik had het een nummer moeten geven.
(tot de beklaagde): 5 november 1937:
“De Führer zet zijn ideeën over de toekomstige koers en uitvoering van het beleid uiteen voor de opperbevelhebbers van de strijdkrachten ..... “ etc.
Er is een verschil in hoe de opperbevelhebber van de strijdkrachten en de opperbevelhebber van de Luftwaffe zijn ideeën hebben genoteerd.
“....het voornemen van L.... “Betekent dat uw afdeling, Landesverteidigung – “het voornemen om deze gedachten op papier te zetten”?
(Er komt geen antwoord.)
Mr. ROBERTS: Beklaagde, beantwoordt u alstublieft mijn vraag.
JODL: “Het voornemen van L,” dat betekent het voornemen van de afdeling Landesverteidigung om die gedachten op papier te laten zetten en uit te delen aan de afdelingen van de Wehrmacht.
Mr. ROBERTS: Heel goed. Nu, de bijeenkomst waar u het over had was die wij de Hossbach conferentie zijn gaan noemen, niet waar? 386-PS. Het Tribunaal is daar goed van op de hoogte. U herinnert zich die bijeenkomst toch? U hebt dat hier vaak gelezen.
JODL: Ja, maar ik was bij die conferentie niet aanwezig. Ik herinner me de dingen die hier zijn voorgelezen.
Mr. ROBERTS: Ik weet dat u er niet bij was. Maar het is aannemelijk dat u als hoofd van de afdeling Landesverteidigung werd ingelicht over wat er tijdens die conferentie werd gezegd.
JODL: Ik heb in verband daarmee al gezegd dat het rapport dat ik ontving op geen enkele manier sensationeel was. De richtlijnen voor de voorbereidingen na die tijd staan het Tribunaal schriftelijk ter beschikking; wat wij destijds hebben voorbereid en uitgewerkt wordt daarmee bewezen. We hebben de orders van 20 mei en van 14 juni, die zijn beschikbaar.
De PRESIDENT: Beklaagde, u werd alleen gevraagd of u werd verteld wat er tijdens die conferentie gebeurde. Het was niet nodig daar een lange verklaring over af te leggen.
Mr. ROBERTS: Ziet u, ik probeer simpele vragen te stellen en ik vraag om simpele antwoorden. U onderbreken is het laatste wat ik wil.
Werd u verteld dat Hitler op die conferentie zei dat het probleem van Duitsland een kwestie van ruimte was?
JODL: Nee, met geen woord.
Mr. ROBERTS: Werd u verteld dat Hitler zei dat het probleem van Duitsland alleen maar met geweld kon worden opgelost?
JODL: Nee.
Mr. ROBERTS: En werd u verteld dat Hitler zei dat de Duitse herbewapening zo goed als voltooid was?
JODL: Nee.
Mr. ROBERTS: En de laatste vraag die ik u stel: werd u verteld dat Hitler zei dat de eerste doelen in geval van een oorlog Oostenrijk en Tsjechoslowakije zouden zijn?
JODL: Het rapport over de meer actieve voorbereiding op de inval in Tsjechoslowakije was meen ik opgenomen in deze verklaringen. Maar ik kan alleen maar zeggen dat ik mij de bijzonderheden die ik van Feldmarschall Keitel hoorde niet meer kan herinneren. Ik herinner me maar een ding: dat het voor mij geen verrassing of sensatie was en dat er in de richtlijnen die tot dan toe waren uitgegeven maar kleine wijzigingen nodig waren.
Mr. ROBERTS: Heel goed. Dank u. Nu dan, u was in februari niet aanwezig op de
Obersalzberg toen Keitel daar was met Schuschnigg, niet waar?
JODL: Nee, ik was daar niet bij.
Mr. ROBERTS: Maar Keitel vertelde u later wat er gebeurd was?
JODL: Hij maakte een paar korte opmerkingen daarover want per slot had ik verder geen belang bij die kwestie.
Mr. ROBERTS: Maakte u die notitie in uw dagboek, de notitie volgend op die waarnaar ik verwees, pagina 133, boek 7 dezelfde pagina onder 11 februari 1938:
“’s Avonds 12 februari; Generaal Keitel samen met Generaal von Reichenau en Generaal Sperrle op de
Obersalzberg. Schuschnigg en Schmidt werden weer onder zeer heftige politieke en militaire druk gezet.”
Vertelde Keitel u dat?
JODL: Ja. U hebt alleen maar het woord “weer” toegevoegd. Dat staat niet in mijn dagboek. Die notitie heb ik zelf gemaakt omdat Keitel mij vertelde dat Von Reichenau en Sperrle tijdens de luch oorlogszuchtige gesprekken hadden gevoerd, dat ze hadden gesproken over de nieuwe herbewapening van Duitsland.
Mr. ROBERTS: Goed. Nu, in maart – dat is meen ik algemeen bekend – tekende of parafeerde u een of twee orders voor Fall Otto.
JODL: Ja, maar destijds heette dat niet Otto maar “Voor de inval in Oostenrijk.
Mr. ROBERTS: Toen Hitler hoorde dat Schuschnigg de mening van de bevolking wilde peilen door middel van een referendum besloot hij onmiddellijk tot de invasie over te gaan, niet waar?
JODL: Ja. Mij werd verteld dat toen hij hoorde dat er een absurde schending van de openbare mening zou plaatsvinden door middel van de truc van een referendum, zei hij dat hij dat onder geen enkele voorwaarde zou aanvaarden. Dat is wat mij werd verteld.
Mr. ROBERTS: Hij wilde niet aanvaarden dat naar de openbare mening werd gevraagd?
JODL: Nee, hij wilde niet accepteren dat de openbare mening met deze truc zou worden misbruikt. Zo werd het mij verteld.
Mr. ROBERTS: De Duitse troepen vielen toen dus Oostentijk binnen, niet waar?
JODL: Dat is juist; de Wehrmacht viel binnen.
Mr. ROBERTS: En Oostenrijk genoot vanaf die dag alle voordelen van het Nationaalsocialisme, niet waar?
JODL: Dat is een politieke vraag. Hoe dan ook, het kon wellicht het gelukkigste land op aarde zijn geworden.
Mr. ROBERTS: Ik vroeg niet wat het had kunnen worden, maar wat het kreeg. Het kreeg de SS, de
Gestapo, de
concentratiekampen, de onderdrukking van tegenstanders en de vervolging van de Joden, niet waar?
JODL: Dat zijn zaken die mij niet aangingen. Die vragen moet u aan de bevoegde autoriteiten stellen. Bovendien ontving het land mij als artilleriecommandant en ze hielden van mij; dat wil ik even bevestigen.
Mr. ROBERTS: Heel goed. U zegt dat de mensen verheugd schenen te zijn u te zien?
JODL: De mensen die onder mijn gezag stonden waren zeer gelukkig met deze officier, dat kan ik wel zeggen.
Mr. ROBERTS: Dat moesten ze laten blijken, of ze nou het waren of niet, niet waar?
JODL: Nee, dat hoefden ze niet. In elk geval, nadat ik lange tijd weg was geweest hoefden ze zeker geen enthousiaste brieven aan mij te sturen, brieven die ik gedurende de hele oorlog kreeg van die Oostenrijkers aan wie mijn hart toebehoorde.
Mr. ROBERTS: Er was een man die niet blij was u te zien, niet waar?
JODL: Een dergelijk persoon ken ik niet.
Mr. ROBERTS: Die kent u niet?
JODL: Nee.
Mr. ROBERTS: Hoe zit het Schuschnigg?
JODL: Ik heb Schuschnigg nooit ontmoet. Hij kent mij niet en ik ken hem niet. Ik weet niet ....
Mr. ROBERTS: Hij was niet blij u te zien binnenkomen, niet waar?
JODL: Dat kan ik niet zeggen.
Mr. ROBERTS: Wat gebeurde er met hem?
De PRESIDENT: Dat weten we al, Mr. Roberts.
Mr. ROBERTS: Dat realiseer ik me. Ik kan me niet voorstellen dat mijn vraag ontoelaatbaar is, maar als u niet wilt dat ik hem stel – het is er een uit een hele serie – dan zal ik dat niet doen.
Schuschnigg werd in een concentratiekamp opgesloten, niet waar?
JODL: Mij werd verteld dat de Führer had besloten: “Ik wens onder geen beding een martelaar, maar ik kan hem niet vrijlaten; ik moet hem in bevoordeelde bewaring stellen.” Dat was de indruk die ik gedurende de hele oorlog had.
Mr. ROBERTS: Bevoordeelde bewaring?
JODL: Dat werd bevoordeelde bewaring genoemd.
Mr. ROBERTS: Wat? Was hij een bevoordeelde bewoner van
Dachau?
JODL: Dat weet ik niet. Dat zijn geen vragen die u mij kunt stellen want ik was soldaat en geen commandant van een concentratiekamp.
Mr. ROBERTS: Dat is een eer waarvan men graag verlost zou willen zijn, niet waar?
JODL: Ik zou graag verlost willen zijn van veel wat er gedurende die jaren is gebeurd.
Dr. EXNER: Alstublieft, ik moet protesteren tegen vragen als deze, zuiver politiek en alleen gebaseerd op juridische kwesties en zaken waarop de beklaagde vanuit zijn eigen kennis in het geheel geen antwoord kan geven. Het doet er niet toe of Schuschnigg gelukkig was.
Mr. ROBERTS: Edelachtbare, met alle respect, dit zijn volkomen gepaste vragen; het zijn vragen van een soort welke door iedere raadsman namens zowel de Verdediging als de Aanklager tijdens een kruisverhoor zijn gesteld.
De PRESIDENT: Mr. Roberts, het Tribunaal is van mening dat uw kruisverhoor gepast is.
Mr. ROBERTS: Edelachtbare, ik stap van dat onderwerp af. Ik ben u dankbaar.
(tot de beklaagde): De enige vraag die ik tot slot stel is dat Schuschnigg gedurende vele jaren zonder enige vorm van proces of beschuldiging in gevangenschap of in bewaring werd gehouden. Dat is toch juist, niet waar?
JODL: Dat kan zijn, Ik weet het niet.
Mr. ROBERTS: Toen u die orders tekende voor de inval in Oostenrijk wist u toch, niet waar, dat Duitsland in mei 1935 de garantie had gegeven dat zij de territoriale integriteit van de staat Oostenrijk zou respecteren en dat er op 11 juli 1936 een overeenkomst was gesloten tussen Oostenrijk en de Duitse regering waarbij de totale souvereinitiet van de Federale Staat Oostenrijk zou worden erkend. Wist u daarvan?
JODL: Op dat moment wist ik dat niet; in mijn positie als kolonel in de Generale Staf ging mij dat niet in het minst aan. Waar zou dat toe hebben geleid?
Mr. ROBERTS: Ik stap met deze laatste vraag van Oostenrijk af: staat er een notitie in uw dagboek – een passage in L-172, de basis voor het ontwerp van uw toespraak – dat na de Anschluss Tsjechoslowakije in de tang zat en voorbestemd was het slachtoffer te worden? Edelachtbare, dat staat op pagina 290 van boek 7.
Herinnert u zich die passage?
JODL: In het eerste ontwerp dat ik maakte voor mijn toespraak tot de Gauleiter werd precies vermeld welke strategische verbeteringen er waren gemaakt door de diverse acties van de Führer; maar alleen die strategische gevolgen .....
Mr. ROBERTS: Wel maar, alweer wil ik u niet tegenhouden maar u hebt wel degelijk gezegd – of iets van dien aard – en ik zal u het document geven als u dat wilt – dat Tsjechoslowakije in de tang zat en voorbestemd was slachtoffer te worden.
JODL: In het eerste ontwerp heb ik gesteld dat door de overname – door de Anschluss van Oostenrijk – de strategische situatie van Tsjechoslowakije zo hopeloos was geworden dat zij ieder moment het slachtoffer kon worden van een tangaanval; een strategische terugblik op feiten, onweerlegbare feiten.
Mr. ROBERTS: Dat accepteer ik, beklaagde. Ik ga nu kort over op de kwestie Tsjechoslowakije. Ik wil slechts een paar documenten behandelen. Ik wil het hebben over nummer 17, het Tribunaal kan dat vinden op pagina 29 van boek 7. En het is gemarkeerd – als u het hem geeft, ik heb het voor u gemarkeerd, beklaagde, nummer 17.
JODL: Ja.
Mr. ROBERTS: U bent daarvan op de hoogte?
JODL: Ja, dat weet ik.
Mr. ROBERTS: En ik ben niet van plan het nogmaals voor te lezen want het is zeer onlangs nog voorgelezen; maar u geeft toe, niet waar, dat u gisteren zei dat het probleem dit was: Allereerst moet er een bliksemaanval komen, als men al wil aanvallen moet er een bliksemaanval komen.
JODL: Op basis van de bepalingen gesteld door de Fuhrer; ja.
Mr. ROBERTS: Er moet eerst een bliksemaanval komen en het zou uw troepen vier dagen kosten om in aanvalspositie te komen.
JODL: Ja.
Mr. ROBERTS: En daarom moet u de tijd weten, het incident dat de aanleiding moet vormen voor de aanval; u moet weten wanneer het incident gaat plaatsvinden.
JODL: Ja, ik zei dat men ofwel het moment vooraf moet bepalen ofwel men moet het van te voren weten, anders kan de operatie niet worden uitgevoerd.
Mr. ROBERTS: En daarom moest u het incident zelf in scene zetten?
JODL: Ik heb daar gisteren uitvoerige verklaringen over afgelegd. Een van de vele mogelijkheden moest worden benut of wellicht zou men de situatie een handje moeten helpen maar zoals ik zei, dat zijn overwegingen van een Generale Staf die u, wanneer we die op de Fransen hadden veroverd, totaal onbelangrijk zou vinden.
Mr. ROBERTS: Op het einde van het document wordt op pagina 30 vermeld dat ofwel de Wehrmacht ofwel de contra-spionagedienst belast zou worden met het in scene zetten van het incident in de laatste alinea.
JODL: Ja, daarom schreef ik: “In geval de contra-spionagedienst niet wordt belast met het in scene zetten van een ander incident.” Dit zijn allemaal theoretische beschouwingen van de Generale Staf in een situatie, die ik gisteren heel nauwkeurig heb beschreven, waarin dergelijke incidenten al dagelijks voorkwamen.
Mr. ROBERTS: Dat weet ik. Als dit dus zou zijn gebeurd dan zou aan de wereld zijn verteld dat Duitsland vanwege dit incident gedwongen werd om oorlog te voeren?
JODL: Ik geloof niet dat dit aan de wereld zou zijn gemeld. Ik geloof eerder dat de wereld de ware reden zou zijn verteld zoals bovendien voortdurend door de pers werd gedaan, namelijk dat 3.5 miljoen Duitsers niet voor eeuwig door een ander volk als slaven kunnen worden gebruikt. Daar ging het om.
Mr. ROBERTS: Als aan de wereld de waarheid toch wordt verteld, wat is dan in vredesnaam het nut van het scheppen van een incident?
JODL: Daarover heb ik gisteren al getuigd – ik kan alleen maar herhalen wat ik gisteren uitvoerig heb gezegd: ik ken de geschiedenis van de oorlog te goed om niet te weten dat in iedere oorlog dergelijke dingen gebeuren – de kwestie van wie het eerste schot lost. En Tsjechoslowakije had destijds al duizenden schoten gelost die op ons grondgebied waren neergekomen.
Mr. ROBERTS: Nu zeg ik beklaagde, met correctie indien nodig, dat u de vraag helemaal niet beantwoordt. De vraag was een hele korte en u houdt een lange verhandeling over heel iets anders. De vraag luidt: als de waarheid voor u voldoende rechtvaardiging was om een oorlog te beginnen, waarom zou u dan een incident wilen scheppen. Als u geen antwoord kunt geven, zegt u het dan.
JODL: Nou, er is nooit bevestigd dat ik een incident wilde scheppen. Ik schreef: “in geval van ...”. niet “we hebben nooit zoiets voorbereid” en dat is zeker het belangrijkste.
Mr. ROBERTS: Ik ga niet verder met u in discussie. Ik heb mijn punt gemaakt en ik stap er van af. Maar nu wil ik, over een heel ander onderwerp, verwijzen naar de laatste alinea op pagina 29, het zelfde document.
“Zelfs een waarschuwing van de diplomatieke vertegenwoordigers in Praag is voor de eerste luchtaanval onmogelijk, hoewel de gevolgen zeer ernstig zouden kunnen zijn in het geval dat zij slachtoffer worden van een dergelijke aanval.”
Misschien wilt u die alinea, die al bij het Tribunaal bekend, lezen.
“....de dood van vertegewoordigers van bevriende of uitgesproken neutrale landen.”
Dat betekent een luchtaanval voordat er een oorlogsverklaring is afgegeven of een waarschuwing aan de burgerbevolking, niet waar?
JODL: Dat betekent dat ik met dit document de aandacht van de Führer vestigde op het feit dat dit op basis van zijn besluit zou kunnen gebeuren.
Mr. ROBERTS: Zou u dat een terreuraanval willen noemen? Een terreuraanval?
JODL: Men kan niet zeggen onder welke omstandigheden een dergelijke actie zou worden gelanceerd. Dat zijn allemaal theoretische taken voor onze Generale Staf. Hoe en of dat in de praktijk werd vertaald kan niemand zeggen, met of zonder rechtvaardiging; dat hing af van de politieke beslissing.
Mr. ROBERTS: Ik zal u later laten zien hoe deze gedachten in praktijk werden gebracht in het geval van andere landen. We zullen dus helemaal van dat document afstappen en ik laat de kwestie Tsjechoslowakije rusten.
Nu werd u op 23 augustus 1939 vanuit uw functie bij de artillerie teruggeroepen naar het
OKW . Dat is bekend, niet waar?
JODL: Ja.
Mr. ROBERTS: Dat was een groot compliment voor het oordeel dat de Führer van u had, niet waar?
JODL: De Führer was niet verantwoordelijk voor het feit dat ik werd teruggeroepen. Ik weet niet niet eens of hij ook echt wist. Ik denk het niet.
Mr. ROBERTS: Goed. Nog een klein puntje, beklaagde; gisteren of eergisteren vertelde u het Tribunaal dat u nooit overleg hebt gehad met de Führer tot meen ik september 1939; maar volgens uw dagboek – het is pagina 136 van boek 7 – staat onder 10 augustus 1938 dat u op de Berghof een conferentie bijwoonde met de bevelhebbers van leger en luchtmacht. Hebt u de Führer toen niet ontmoet?
JODL: Dat wat u in uw eerste zin beweerde heb ik niet gezegd. Wat ik zei was woord voor woord:
“Op 3 september werd ik door Feldmarschall Keitel aan de Führer voorgesteld en bij deze gelegenheid sprak ik in elk geval voor het eerst met hem.”
Dat is woord voor woord wat ik gisteren heb getuigd. Daarvoor heb ik de Führer tientallen keren ontmoet en ik heb naar hem geluisterd wanneer hij zijn grote redevoeringen hield nadat hij Reichskanzler en Opperbevelhebber was geworden.
Mr. ROBERTS: Ja, dat aanvaard ik. Het is heel goed mogelijk dat ik me heb vergist. Nu wat betreft de Poolse campagne, heb ik u goed verstaan toen u zei dat Warschau pas werd gebombardeerd nadat er strooibiljetten waren uitgeworpen?
JODL: Dat slaat op de periode van het beleg van Warschau. De terreuraanval, mag ik wel zeggen, die de hele stad met een artilleriebombardement moest treffen, werd na twee voorafgaande waarschuwingen gelanceerd.
Mr. ROBERTS: Het is een historisch feit, niet waar dat Warschau en vele andere Poolse steden in de vroege morgen van 1 september zonder voorafgaande oorlogsverklaring werden gebombardeerd. Is dat geen historisch gegegven?
JODL: Voor zover het dit historische gegeven betreft, daarover heeft Feldmarschall Kesselring, die hierover zeer goed geïnformeerd is tot in bijzonderheden getuigd. Hij zei – en Reichsmarschall Göring ook – dat op deze datum de militair belangrijke doelen in Polen werden aangevallen maar niet de bevolking van Warschau.
Mr. ROBERTS: Goed. U hebt volkomen gelijk, Kesselring – mocht het Tribunaal de verwijzing willen hebben – hij legde getuigenis af over het bombardement op Warschau, het Engelse transcript, pagina 5731, deel IX, pagina 175.
(tot de beklaagde): Nu neem ik aan dat het resultaat van de Poolse campagne natuurlijk een bron van tevredenheid voor u allen was?
JODL: De militaire ontwikkelingen van de Poolse campagne stelden ons vanuit militair oogpunt zeer tevreden. Er gebeuren in het leven natuurlijk dingen die meer genoegen zouden verschaffen dan een militaire actie.
Mr. ROBERTS: Wel nu, ik wil graag dat u naar een brief kijkt. Dat is – Edelachtbare, dit is een nieuw bewijsstuk, D-885, GB-484.
Die brief is in uw handschrift, niet waar? Uw handschrift?
JODL: Ja.
Mr. ROBERTS: Goed. Die is geschreven aan de politiepresident Dr. Karl Schwabe in Brunn, Moravië, Bureau van de Politiepresident, gedateerd 28 oktober 1939:
“Mijn beste Politiepresident: Voor uw enthousiaste brief van 22 september dank ik u hartelijk. Ik was er bijzonder tevreden over. Deze prachtige campagne in Polen was een groots begin van deze harde en beslissende strijd en heeft voor ons een uiterst gunstig uitgangspunt geschapen op zowel poliek als militair gebied. Het moeilijkste deel voor de bevolking en de strijdkrachten ligt nog voor ons.”
Ik ben van plan hem zonder commentaar voor te lezen, opmerkingen maak ik naderhand.
“Maar de Führer en zijn medewerkers zijn vol vertrouwen want de schijnheilige Britten zullen er niet in slagen onze economie te ondermijnen en militair gezien hebben we geen zorgen. Beslissend is de wil van het volk om vol te houden en hiervoor zullen de vele toegewijde en wilskrachtige mannen zorgen die nu aan het hoofd van de districten staan en andere verantwoordelijke posten bekleden. Deze keer zullen we laten zien dat we sterkere zenuwen hebben en een hechtere eenheid. Dat u, Politiepresident uw gewichtige aandeel zult leveren bij het in toom houden van de Tsjechen en ze niet in opstand zult laten komen, daarvan ben ik overtuigd.”
Dan is hij zeer tevreden over de hoge erkenning die de troepen hebben gekregen:
“U nogmaals hartelijk dankend, meer voor uw waarderende woorden die mijn bescheiden aandeel overtreffen in de schaduw van de krachtige persoonlijkheid van onze Führer, verblijf ik Heil Hitler.”
Waarom noemde u de Britten schijnheilig? Omdat ze zich aan verdragen houden, geen
concentratiekampen hebben en geen Joden vervolgen? Is dat waarom u vond dat wij schijnheilig waren omdat we geen verdragen schenden?
JODL: Nee, dat was de reden niet. De reden was dat de politieke situatie in het algemeen zo werd voorgesteld en dat ik destijds die mening had.
Mr. ROBERTS: Goed. Nu hebt u het over:
“Beslissend is de wil van het volk om vol te houden, daarvoor zullen de vele toegewijde en wilskrachtige mannen zorgen die nu aan het hoofd van de districten staan en andere verantwoordelijke posten bekleden.”
Wie waren die toegewijde en wilskrachtige mannen? Is dat de SS en de
Gestapo?
JODL: Nee, dat zijn de Gauleiter.
Mr. ROBERTS: De Gauleiter?
JODL: Ja.
Mr. ROBERTS: Nou, ik bedoel, we hebben hier een of twee Gauleiter, Gauleiter Sauckel bijvoorbeeld; in een groot gebied als Thüringen, alleen kon hij niet veel doen, niet waar? Hij zou een paar SS’ers of Gestapomensen moeten hebben, niet waar?
JODL: Daar hebben we het hier niet over. Het feit is dat deze Gauleiter in feite op een opmerkelijke manier de organisatie en het bestuur over de staat leidden. Ondanks de ramp werd er veel beter voor de mensen gezorgd dan in de jaren 1914-1918. Dat staat buiten kijf en het is de eer die deze mensen toekomt.
Mr. ROBERTS: Er werd beter voor hen gezorgd?
JODL: Zelfs onder de meest afschuwelijke omstandigheden aan het einde kreeg iedereen in Berlijn zijn normale rantsoen. Het was een modelorganisatie, dat kan ik alleen maar zeggen.
Mr. ROBERTS: En een modelorganisatie omdat oppositie tegen de regering of de Partij niet was toegestaan, niet waar?
JODL: Zeker, dat maakte het aan de ene kant gemakkelijk en leidde aan de andere kant tot vreselijke rampen waarover ik hier natuurlijk pas voor het eerst heb gehoord.
Mr. ROBERTS: Heel goed. Nou, de brief spreekt voor zich en ik ga verder. Mag ik u wat vragen over de laatste zin: “Dat u, Politiepresident uw gewichtige aandeel zult leveren bij het in toom houden van de Tsjechen en ze niet in opstand zult laten komen, daarvan ben ik overtuigd.”
Wat bedoelde u daarmee?
JODL: Omdat hij politiepresident in Brunn was, was het zijn taak ervoor te zorgen dat rust en orde in Brunn gehandhaafd bleven en dat er geen Tsjechische opstand in onze rug zou uitbreken terwijl wij oorlog voerden. Dat spreekt vanzelf. Ik heb helemaal niet gezegd dat hij de Tsjechen moest vermoorden of germaniseren, maar hij moest ze in toom houden.
Mr. ROBERTS: Goed. Ik stap daar nu van af en wil naar de diverse campagnes in het Westen gaan. Wat Noorwegen betreft wist u natuurlijk dat uw land herhaaldelijk haar plechtig woord had gegeven dat de integriteit van Noorwegen en Denemarken zou worden gerespecteerd.
JODL: Ik heb gisteren gezegd, met betrekkingt tot de twee verklaringen van....
Mr. ROBERTS: Beantwoordt u alstublieft mijn vraag, het is zo’n simpele.
JODL: Ja, ik geloof dat ik me dat destijds herinnerde, ik ben er zeker van.
Mr. ROBERTS: Goed; we weten dat er aan het begin van de oorlog een garantie was gegeven om al die westelijke neutralen gerust te stellen en er werd op 6 oktober nog een garantie gegeven; u zegt dat Hitler in november besloot om Denemarken en Noorwegen binnen te vallen.
JODL: Ja, daar heb ik gisteren uitvoerig getuigenis over afgelegd.
Mr. ROBERTS: Dat weet ik; zegt u dat alstublieft niet altijd. Ik moet u vragen hetzelfde onderwerp vanuit de andere hoek te behandelen, ziet u. “Noorwegen,” zoals u in uw redevoering zei – en ik citeer pagina 291 van boek 7 – misschien kunt u het beter aan hem geven, pagina 11 van uw notities.
(tot het Tribunaal): Het staat in het midden, Edelachtbare, in alinea 8.
“In de tussentijd werden we met een nieuw en nijpend probleem geconfronteerd: de bezetting van Noorwegen en Denemarken ...... “ Op de eerste plaats dreigde het gevaar dat Engeland Scandinavië zou innemen en daardoor, behalve het uitvoeren van een strategische omsingeling vanuit het noorden, de aanvoer van ijzer en nikkel zou tegenhouden die voor onze oorlogsdoeleinden zo belangrijk was. Ten tweede was het voor het voldoen aan onze maritieme behoeften” – “Notwendigkeiten, dat is het woord, niet waar, Notwendigkeiten ...... “
“..... dat wij genoodzaakt waren vrije toegang tot de Atlantische Oceaan zeker te stellen met een aantal bases voor luchtmacht en marine.
(tot de beklaagde): U wilde bases voor U-boote en voor de Luftwaffe, niet waar?
JODL: Militair gezien waren die geweldig belangrijk voor ons, daarover bestaat geen twijfel; maar de eerste vereisten om ze te veroveren, dat waren de rapporten die we hadden, de dreiging tegen Noorwegen.
Mr. ROBERTS: Waar ik naar toe wil, is dit: Hier, net als in het geval van de andere drie Lage Landen – in dit geval verzon u gewoon een smoes. U dacht dat Engeland wellicht iets zou gaan doen, hoewel zij al maandenlang niets had gedaan en u schond de neutraliteit van Noorwegen op het moment dat het u uitkwam, niet waar?
JODL: Om die vraag met een ja of nee te kunnen beantwoorden zou men een grondige studie moeten maken van alle documenten aan zowel onze kant als aan de andere. Dan kan men pas zeggen of het correct is of niet. Voordat dat beslist is bestaat er alleen maar een subjectieve mening. Ik heb de mijne en u hebt een nadere.
Mr. ROBERTS: Ja. En ik wijs u erop dat het bij iedere gelegenheid Duitsland was dat de neutraliteit schond. De andere landen, de Geallieerden deden dat niet.
JODL: In het geval van Noorwegen deden de Engelsen dat het eerst in het geval van de Altmark door het leggen van mijnen en het beschieten van Duitse schepen in Noorse territoriale wateren. Dat is onomstotelijk bewezen. Daarover is geen twijfel mogelijk.
Mr. ROBERTS: De Altmark was helemaal geen bezetting, zoals u heel goed weet, beklaagde; het was slechts een actie van de Britse marine om Britse gevangenen van een Duits gevangenisschip af te halen. Ik stel me voor dat uw marine hetzelfde gedaan zou hebben als ze de kans had gekregen. Wat heeft het voor zin om over de Altmark te praten. Dat was helemaal geen bezetting.
JODL: Maar het was een schending van het internationaal recht waar het de Noorse onafhankelijkheid betrof. U kon Noorwegen alleen maar verzoeken om dat te doen maar u kon zelf geen oorlogsactie uitvoeren in Noorse wateren. Ik ken de regels op dit gebied precies.
Mr. ROBERTS: Waarom zou u uw woord aan Noorwegen breken en ongehoord lijden en ellende veroorzaken aan de bewoners van dat land omdat de Britten de territoriale wateren waren binnen gevallen en een paar honderd gevangenen hadden bevrijd? Wat is daar de logica van? Waarom moesten de Noren daarvoor boeten?
JODL: U haalt slechts een klein voorbeeld aan uit het enorm uitgebreide scala van bezettingen door de Engelsen maar daarvan zijn er honderden.
Mr. ROBERTS: U haalde het voorbeeld aan, beklaagde; ik niet.
JODL: Ik kan alleen maar zeggen dat we de beslist subjectieve indruk hadden dat we op het laatste moment een actie uitvoerden waarvoor Britse troepen zich al hadden ingescheept. Als u mij kunt bewijzen dat dat niet waar is, zal ik u zeer dankbaar zijn.
Mr. ROBERTS: Goed dan, ik ga uw aandacht vragen voor het enige bewijsmateriaal van buiten af dat u daarover hebt ingediend, omdat het gisteren nogal snel – volkomen terecht – werd voorgelezen.
(tot het Tribunaal): Edelachtbare, dat staat in Jodl’s documentenboek 2 op pagina 174; het begint op pagina 174. Het staat links boven. Op pagina 174 staat dat Albrecht Soltmann een deskundige was, dat hij de dossiers van de Britse landingsbrigade beoordeelde en dagboeken onderzocht. Dat staat op de tweede pagina en onderaan pagina 175:
“De documenten en de verklaringen van gevangenen tonen aan dat kort voor onze landing in Noorwegen, de Britse invasietroepen zich hadden ingescheept op een destroyer. De volgende dag gingen ze weer van boord en bleven in de buurt van de haven. Ze gingen voor de tweede keer aan boord na de Duitse invasie van Noorwegen en werden daarheen vervoerd. Wat de Engelsen van plan waren met de inscheping van hun troepen voorafgaand aan onze landing kon uit de documenten en verklaringen van de gevangenen niet worden vastgesteld. Of ze van plan waren Noorwegen te bezetten voorafgaand aan onze invasie, daar kan alleen maar naar worden gegist want de gevangen legden op dit punt geen duidelijke veklaringen af. De gissingen zijn gebaseerd op de bijzondere uitrusting van de Britse troepen. Voor zover ik de documenten en verklaringen van de gevangenen kon beoordelen bevatten zij geen bewijs voor de plannen van de Engelsen met betrekking tot Noorwegen.”
En dit is de volgende vraag:
“Gingen de resultaten van alle documenten en verklaringen van de gevangenen er niet over dat we bij de invasie van Noorwegen de Engelsen net één stap voor waren”?
Antwoord: “Ja, de informatie in alle documenten en verklaringen van de gevangenen kon zo worden uitgelegd dat we bij onze invasie de Engelsen net voor waren. Of dit echter beschouwd kon worden als hard bewijs kan ik niet beoordelen.”
En dan gaan ze verder over Franse documenten die in een trein in beslag zijn genomen. De getuige weet daar niets van.
(tot de beklaagde): Dat is nogal dun bewijsmateriaal, vindt u niet, op grond waarvan een invasie van Noorwegen moest plaatsvinden tegen alle verdragen en garanties in?
JODL: Daarover ben ik het volledig met u eens; u hebt helemaal gelijk. Maar alleen omdat Soltmann helaas niet de deskundige op dit gebied was. Hij was zelfs geen officier bij de Generale Staf. Dat was ik vergeten. We hadden nader – en heel ander bewijsmateriaal dat voor mij op mijn bureau lag, namelijk alle orders die de Britse landingsbrigade bij zich had. Die bevestigden onze vermoedens volkomen.
Mr. ROBERTS: Een invasie zonder waarschuwing of oorlogsverklaring?
JODL: Dat is een politieke vraag.
Mr. ROBERTS: U hebt het Tribunaal gisteren verteld hoezeer u hechtte aan internationale wetgeving, hoe u erop gebrand was dat het internationaal recht werd gerespecteerd. U weet dat dat inging tegen het internationaal recht, niet waar?
JODL: Die zaken stonden niet in onze regels, maar alleen de voorzieningen die golden voor de Wehrmacht. Het idee van een aanvalsoorlog stond in geen enkel reglement. We hielden ons uitsluitend aan de Geneefse Conventie en aan de Haagsche Conventie voor de Oorlogvoering te Land.
Mr. ROBERTS: Ik bedoel, wanneer een eerbaar Duitser zijn woord geeft dat houdt hij het, niet waar? Hij breekt zijn woord niet zonder te zeggen dat hij het gaat breken, die eerbare Duitser?
JODL: Dat lijkt een praktijk te zijn die over de hele wereld wordt gevolgd wanneer mensen samen werken, maar niet op het gebied van de politiek?
Mr. ROBERTS: Als dat uw erecode is, waarom is het dan niet enorm oneervol voor Duitsland om keer op keer haar woord te breken. Of geeft u daar liever geen antwoord op?
JODL: Nee, u zou er beter aan doen die vraag te stellen aan de mensen die verantwoordelijk waren voor het beleid van Duitsland.
Mr. ROBERTS: Goed, ik laat dat maar. Ik wil nu naar de invasie van Holland, België en Luxemburg. Neemt u mij niet kwalijk, Nederland, België en Luxemburg.
U twijfelt er toch op grond van de documenten helemaal niet aan dat het altijd Hitler’s bedoeling is geweest de neutraliteit van deze drie kleine landen te schenden?
JODL: Vanaf het begin had hij, in zijn orders voor de aanval op het Westen, de bedoeling door België te trekken maar hij had lang zijn twijfels over Holland, waarvan hij later pas af stapte, ik meen half november. Wat Holland betreft had hij geen scherp omlijnde bedoelingen. Wat betreft België waren zijn bedoelingen redelijk vroeg bekend, rond midden of begin oktober.
Mr. ROBERTS: U kon natuurlijk niet – ik bedoel, Duitsland wilde natuurlijk een aanvalsoorlog voeren en een aanvalsoorlog in een ander land. Dat was natuurlijk het streven, niet waar?
JODL: Het doel van Duitsland in deze oorlog was hem te winnen.
Mr. ROBERTS: Ja. U kon niet aanvallen in het Westen tenzij u door België aanviel, niet waar?
JODL: In elk geval was iedere andere aanval uiterst moeilijk en hoogst twijfelachtig. Dat heb ik al gezegd.
Mr. ROBERTS: Ja. Daarom legde Frankrijk natuurlijk de Maginot linie aan zodat u haar niet frontaal kon aanvallen. Wel nu, als u de kust van Nederland en België veroverde, had u vliegvelden in handen van waaraf u Engeland en Groot-Brittannië kon vernietigen. Daar hoopte u op, niet waar?
JODL: Het lijdt geen twijfel dat de strategische positie van Duitsland in de oorlog tegen Engeland verbeterde omdat we de kust in bezit hadden, dat is waar.
Mr. ROBERTS: Ja. Mag ik u even herinneren aan een paar documenten die het Tribunaal al kent. Ik ben niet van plan ze voor te lezen, maar het eerste document in volgorde van tijd is 375-PS, USA-84, gedateerd 25 augustus 1938. Gedurende de periode van Fall Grün. Dat was de beoordeling van de Luftwaffe waar in de laatste alinea van het document, ik meen op pagina 11 staat:
“België en Nederland in Duitse handen zou een enorm voordeel zijn in de luchtoorlog tegen Engeland..... “
En aan het leger wordt gevraagd hoe lang dat zou duren. Dat was ten tijde van de crisis rond Tsjechoslowakije, niet waar?
JODL: Ja, maar dit document is meen ik al aangemerkt als een onzinnig stuk papier, het werk van een onbelangrijk kapiteintje.
Mr. ROBERTS: Hij schijnt in elk geval een zeer goed kenner te zijn geweest, afgaand op wat er later gebeurde.
Goed, het volgende document – ik weet wel dat u in Oostenrijk was maar u hebt er ongetwijfeld over gehoord van Keitel – was de bijeenkomst op de Kanzlei van 23 mei 1939. Dat is L-7, boek 7, pagina 275. Herinnert u zich dat de Führer daar zei:
“De Nederlandse en Belgische vliegvelden moeten militair worden bezet. Verklaringen van neutraliteit moeten worden genegeerd.”....
“In deze kwestie zijn overwegingen van goed of kwaad van geen enkel belang......”
“Het leger zal posities innemen die voor de marine en de Luftwaffe van belang zijn. Als België en Nederland met succes zijn bezet en behouden en wanneer ook Frankrijk is verslagen, dan zijn de fundamentele voorwaarden voor een succesvolle oorlog tegen Engeland verzekerd....”
“Dagelijkse aanvallen door de Duitse Luftwaffe en de marine zullen haar levensaders doorsnijden.”
Er bestond in mei 1939 geen enkele twijfel over het beleid van de Führer, niet waar?
JODL: Het was pas hier in de rechtszaal dat ik voor het eerst over die bijeenkomst hoorde en de dingen die daar blijkbaar zijn gezegd en ik kan niet beoordeen of die juist zijn want ik heb er niets over gehoord, zelfs niet van Keitel, zelfs ook later niet.
Mr. ROBERTS: Goed. Hebt u gehoord over de redevoering die Hitler op 22 augustus 1939 hield?
(tot het Tribunaal): Ik weet niet of het Tribunaal dit heeft. Het zit niet in het documentenboek; 798-PS in documentenboek 4. Er zijn een paar losse afschriften, Edelachtbare.
(tot de beklaagde): “Die landen,” – Holland, België en Scandinavië zullen de eigen neutraliteit met alle beschikbare middelen verdedigen. Engeland en Frankrijk zullen die neutraliteit niet schenden.”
U hebt altijd gedacht dat Hitler een goede profeet was, niet waar. U dacht dat Hitler een goede beoordelaar was?
JODL: Ja vaak, heel vaak.
Mr. ROBERTS: En hij beoordeelde correct dat Engeland en Frankrijk hun woord zouden houden, terwijl Duitsland het hare zou breken. Nu dan, dat is augustus. Ik wil nu .....
JODL: Maar dat wist ik niet.
Mr. ROBERTS: Goed. Ik wil nu overgaan op het document dat u gisteren hebt ingediend.
De PRESIDENT: Een ogenblik graag. Beklaagde wat bedoelt u met te zeggen, dat weet ik niet?
Bedoelt u dat u het document niet kende? U zei: “Dat weet ik niet.”
JODL: Ik weet niet wat de Führer precies zei op die bijeenkomst op 22 augustus. Ik wist niet eens dat er een overleg had plaatsgevonden, want ik was in Wenen. Ik weet alleen wat er ogenschijnlijk in de documenten staat die hier zijn ingediend.
Mr. ROBERTS: Nu wil ik het over het hele document L-52 hebben. Dr. Exner heeft er natuurlijk terecht enkele passages uit voorgelezen, maar ik wil wat meer lezen. Hebt u afschriften voor het Tribunaal?
Nu, L-52 was Hitler’s memorandum van 9 oktober 1939. Mag ik erop wijzen dat 9 oktober drie dagen na zijn hernieuwde garanties aan de Westerse neutralen was.
Ik wil verwijzen naar – bepaalde passages hebt u gelezen; ik wil naar andere verwijzen.
(tot het Tribunaal): Edelachtbare, wat ik nu ga voorlezen, beginnend op het buitenblad, is pagina 5. Het is pagina 27 van het origineel die in de rechterbenedenhoek staat.
(tot de beklaagde): Ik lees de alinea op pagina 25 van uw origineel, beklaagde.
“De militaire middelen van Duitsland voor het voeren van een langdurige oorlog zijn, voor zover het onze belangrijkste vijand betreft, de Lufwaffe en het U-boot wapen.
“De U-boot kan zelfs vandaag, als die meedogenloos wordt ingezet, een uitzonderlijke bedreiging voor Engeland vormen. De zwakte van de Duitse U-boot oorlog ligt in de grote afstand tot het operatiegebied, in de uitzonderlijk grote gevaren die aan deze afstand verbonden zijn en in de voortdurende bedreiging van hun thuishavens. Dat Engeland voor het moment nog niet de uitgestrekte mijnenvelden zoals in de Eerste Wereldoorlog heeft gelegd, tussen Noorwegen en de Shetland eilanden, is vermoedelijk het gevolg – zo de wil tot het voeren van een oorlog al bestaat – van een tekort aan de noodzakelijke blokkadematerialen. Maar als de oorlog lang duurt moet rekening worden gehouden met toenemende moeilijkheden voor onze U-boten bij het bevaren van deze enig overgebleven in- en uitgaande routes. Elke stichting van U-boot bases buiten deze beperkte thuishavens zou tot een enorme toename van de slagkracht van het U-boot wapen leiden.”
Is dat denkt u een bedekte verwijzing naar de Noorse bases die toegang geven tot de Atlantische Oceaan?
JODL: Ik denk het niet. Ik denk dat het een in het algemeen correcte strategische overweging van de marine is en die net zo goed geldt voor een basis in Moermansk, die we destijds al hadden, of in Spanje of in een of ander land dat toen neutraal was; maar het is geen verwijzing naar Noorwegen want ik heb onder ede verklaard dat de Führer destijds, voordat hij dat rapport van Quisling ontving, geen moment aan Noorwegen dacht, niet in het minst.
Mr. ROBERTS: Ik heb uw antwoord; mag ik nu verder lezen?
“De Duitse Luftwaffe: Die kan alleen maar met succes effectieve operaties uitvoeren tegen het industriële hart van Engeland en haar havens in het zuiden en zuidwesten, die tijdens de oorlog steeds belangrijker worden, wanneer zij niet langer gedwongen is offensief te opereren vanaf onze smalle Noordzeekust via uiterst riskante routes die lange vluchten met zich mee brengen. Als het Nederlands-Belgische gebied in handen van de Engelsen en Fransen zou vallen, zouden de vijandelijke luchtmachten, om het industriële hart van Duitsland aan te vallen, slechts een zesde deel van de afstand hoeven af te leggen die de Duitse bommenwerpers nodig hebben om echt belangrijke doelen aan te vallen. Als we Holland en België in bezit zouden hebben, of zelfs de Straat van Dover als springplank voor Duitse aanvallen, dan zou aan Engeland ongetwijfeld een dodelijke slag kunnen worden toegebracht, zelfs wanneer geprobeerd zou worden de meest sterke defensieve maatregelen te nemen.
“Een dergelijke verkorting van de routes zou voor Duitsland des te belangrijker zijn vanwege onze grotere problemen bij de brandstofvoorziening. Elke 1000 kilo brandstof die wordt bespaard komt niet alleen ten gunste van onze nationale economie maar betekent ook dat er 1000 kilo meer explosieven door de toestellen kan worden meegenomen; anders gezegd 1000 kilo brandstof zou 1000 kilo explosieven worden. Dit leidt ook tot bezuinigingen aan vliegtuigen, mechanische slijtage en boven al aan het kostbare bloed van soldaten.”
Dan vraag ik u pagina 41 op te slaan.
Edelachtbare, dat staat twee pagina’s verder en u zult 41 zien staan boven aan de pagina, met een sterretje en de kop: “De Duitse aanval.” Edelachtbare, hebt u dat?
De PRESIDENT: Ja.
Mr. ROBERTS: “De Duitse aanval. De Duitse aanval moet worden ingezet met het fundamentele doel het Franse leger te vernietigen, maar in elk geval moet er allereerst een gunstige situatie ontstaan die vereist is voor een succesvolle voortzetting van de oorlog. Onder deze omstandigheden is het enige aanvalsgebied de sector tussen Luxemburg in het zuiden en Nijmegen in het noorden, behalve het fort bij Luik. (Eben Emaël? Vert.) Het doel is .... in het gebied Luxemburg, België en Nederland in de kortst mogelijke tijd door te dringen en de verdedigende Belgisch-Franse-Engelse troepen te verslaan.”
Ik meen dat ik u niet kan vragen wat uw mening is over de eerlijkheid van het op 6 oktober geven van een garantie aan de westerse neutralen en te zeggen dat het de enige aanvalsmethode is in dat memorandum van de 9de. Ik neem aan dat dat een kwestie van beleid is.
JODL: Dat is een politieke kwestie maar de verklaringen werden altijd uitsluitend uitgegeven op voorwaarde van strikte neutraliteit van deze landen. Maar die neutraliteit werd niet gerespecteerd want de Britten vlogen dag en nacht over dit gebied.
Mr. ROBERTS: Waarom zou de ongelukkige bevolking van Nederland en België moeten worden geknecht en vernietigd omdat Britse vliegers over hun grondgebied vliegen? Geknecht en vernietigd door het Duitse leger? Wat is nou eigenlijk de logica van uw opmerking?
(tot het Tribunaal): Edelachtbare, er is nog een passage uit dat document die ik graag zou willen voorlezen. Als u van plan bent te gaan schorsen kan ik het wellicht voorlezen en dan ben ik met dat document klaar. Edelachtbare, hij staat op de volgende pagina, tegen het einde. Hij staat bij de letters – het nummer L-52 – net boven “Tijdstip van aanval.”
(tot de beklaagde): dat staat bij u op pagina 52, beklaagde helemaal aan het begin of net aan het einde van pagina 51:
“Alle leiders moeten goed doordrongen zijn van het feit dat de vernietiging van het Anglo-Franse leger het belangrijkste doel is. Het bereiken daarvan zal de vereiste omstandigheden mogelijk maken voor een latere en succesvolle inzet van de Duitse strijdkrachten tegen andere doelen. De meedogenloze inzet van de Luftwaffe tegen het hart van de Britse wil tot tegenstand kan en zal op het juiste gegeven momen volgen.”
Betekende dat terreuraanvallen op de burgerbevolking?
JODL: U ondervraagt me voortdurend over een document dat van het eerste tot het laatste woord door de Führer is geschreven, zoals ik u al heb gezegd. U schetst een nogal interessant beeld van de Führer als strateeg en als militair leider en dat is voor de wereld van belang; maar ik zie niet wat dat met mij te maken heeft. Dit zijn de gedachten die de Führer heeft neergelegd als militair commandant en die van groot belang zijn voor alle soldaten ter wereld. Maar wat heeft dat met mij te maken? Dat begrijp ik niet.
Mr. ROBERTS: Maar mag ik u erop wijzen, beklaagde dat uw eigen raadsman dit heeft ingebracht en dat u zich op bepaalde delen ervan beriep. Dat is hoe het met u te maken heeft, u heeft zich erop beroepen.
JODL: Ja.
De PRESIDENT: Ik schors nu de zitting.
(de zitting wordt tot 14:00 uur geschorst.)