TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Middagzitting 03-06

De PRESIDENT: Nu, de raadsman van beklaagde Jodl.
Dr. EXNER: Geacht Tribunaal, als u mij toestaat zal ik mijn zaak op de volgende manier presenteren. Ten eerste zal ik Beklaagde Jodl oproepen en zal tijdens zijn verhoor, op een na alle documenten gebruiken en die bij het Hof indienen.
Ik hoef het Tribunaal niet te vermoeien met langdradige lezingen. Ik heb drie documentenboeken, genummerd Jodl 1, Jodl 2 en zo verder. Ik zal bij ieder geval het paginanummer noemen dat in de linker bovenhoek van iedere pagina van de vertaling staat. De nummering is hetzelfde als die van het origineel, die komen overeen. Het spijt mij te moeten zeggen dat de documenten niet in precies dezelfe volgorde liggen als waarin ik ze oplees, dit is deels te wijten aan het feit dat ze te laat waren ontvangen en deels aan andere factoren. Ik heb enkele vragenlijsten nog niet terug, in het bijzonder een die erg belangrijk voor mij is. Ik hoop dat ik ze later alsnog zal kunnen indienen. Mij werden vijf getuigen toegestaan, van een ervan zal ik afzien. De vier resterende getuigen zullen weinig tijd in beslag nemen.
Nu, met welwillende toestemming van het Tribunaal zou ik Beklaagde Jodl naar de getuigenbank willen roepen.
(de beklaagde Jodl gaat naar de getuigenbank.)
De PRESIDENT: Wilt u uw volledige naam zeggen?
ALFRED JODL (Beklaagde): Alfred Jodl.
De PRESIDENT: Wilt u mij deze eed nazeggen: Ik zweer bij God de Almachtige en Alwetende dat ik de zuivere waarheid zal spreken en niets zal achterhouden of toevoegen.
(beklaagde herhaalt de eed).
De PRESIDENT: Neemt u plaats.
Dr. EXNER: Generaloberst Jodl, in de Engels-Amerikaanse akte van beschuldiging staat dat u 60 jaar oud bent. Dat is een vergissing. U bent onlangs 56 geworden. Wanneer bent u geboren?
JODL: Ik ben geboren in 1890 op 10 mei.
Dr. EXNER: U bent geboren in Beieren en uw beide ouders stammen af van oude Beierse families. U hebt een militaire loopbaan gekozen; wat was de belangrijkste reden voor die keuze?
JODL: Een overgrootvader van mij was officier; mijn vader was officier; een oom was officier; mijn broer is officier geworden; mijn schoonvader was officier – ik kan wel zeggen dat een militaire loopbaan mij in het bloed zat.
Dr. EXNER: En nu zou ik iets willen horen over uw politieke opvattingen. Tot welke partijen die voor 1933 in Duitsland bestonden voelde u zich het meest aangetrokken?
JODL: Als officier was alle partijpolitiek verre van mij; en in het bijzonder de naweeën van de na-oorlogse periode. Als ik naar mijn achtergrond kijk, de opvattingen van mijn ouders dan moet ik zeggen dat ik het dichtst bij de Nationaal Liberale partij en haar ideeën zou hebben gestaan. Hoe dan ook, mijn ouders stemden op niets anders dan Nationaal Liberaal.
Dr. EXNER: Vertelt u ons in enkele woorden wat uw houding was ten opzichte van de Weimar republiek?
JODL: Getrouw aan mijn eed heb ik de Weimar republiek eerlijk en zonder voorbehoud gediend. Als ik dat niet kon hebben gedaan zou ik zijn afgetreden. Bovendien, een democratisch stelsel en een democratische grondwet was voor ons zuid-Duitsers helemaal niet vreemd, want ons koninkrijk was ook democratisch.
Dr. EXNER: En hoe was uw relatie met Von Hindenburg?
JODL: Ik kende Von Hindenburg. Ik werd aan hem toegewezen na zijn eerste verkiezing tot Reichspräsident toen hij zijn eerste vakantie in Dietramszell doorbracht. Daarna bracht ik een dag met het gezin Von Hindenberg en samen met Feldmarschall Von Manstein door op hun landgoed bij Neudeck. Ik kan alleen maar zeggen dat ik hem bewonderde en toen hij de eerste keer tot Reichspräsident werd gekozen vond ik dat de eerste uiting van terugkeer naar zelfrespect van het Duitse volk.
Dr. EXNER: Hoe was uw houding ten opzichte van de Nationaalsocialistische Partij?
JODL: Tot aan de Putsch van München kende ik de Nationaalsocialistische partij nauwelijks en merkte die ook nauwelijks op. Het was deze Putsch waardoor de Reichswehr deze interne politieke ontwikkeling in werd getrokken. Destijd voldeed ze, met een paar uitzonderingen aan de proeve van gehoorzaamheid. Maar na deze Putsch ontstond er een zekere scheuring in het officierskorps. De meningen met betrekking tot Hitler’s nut of onnut verschilden. Ik was nog uiterst terughoudend en niet overtuigd. Ik was niet onder de indruk totdat Hitler bij het proces van Leipzig de verzekering gaf dat hij tegen elke ondermijning van de Reichswehr was.
Dr. EXNER: Woonde u bijeenkomsten bij waarop Hitler sprak?
JODL: Nee, nooit.
Dr. EXNER: Vertelt u ons welke partijleiders u kende voor 1933?
JODL: Ik kende alleen diegenen die eerder officier waren geweest, bij voorbeeld Epp, Huhnlein en Röhm. Maar ik had geen contacten meer met hen nadat ze de Reichswehr hadden verlaten.
Dr. EXNER: Hebt u voor de machtsoverbame het boek Mein Kampf gelezen?
JODL: Nee.
Dr. EXNER: Hebt u het later gelezen?
JODL: Ik heb er later gedeelten van gelezen.
Dr. EXNER: Wat was uw mening over het Jodenvraagstuk?
JODL: Ik was geen anti-Semiet. Ik ben van mening dat geen enkele partij, geen staat, geen volk en geen ras – zelfs de kannibalen niet – van zichzelf goed of slecht zijn, maar slechts het individu zelf. Ik wist natuurlijk dat het Jodendom na de oorlog en tijdens de morele ineenstorting die na de Eerste Wereldoorlog optrad in Duitsland op zeer uitdagende wijze op de voorgrond trad. Dat was geen anti-Semitische propaganda; dat waren de feiten die door de Joden zelf zeer werden betreurd. Niettemin was ik fel tegen uitsluiting door de staat, iedere generalisatie en alle uitwassen.
Dr. EXNER: De Aanklager beweert dat alle beklaagden uitriepen: “Duitsland, ontwaak; dood aan de Jood.”
JODL: Wat mij betreft is die bewering onjuist. In iedere periode van mijn leven heb ik met Joden te maken gehad. Ik ben bij Joden te gast geweest en sommige Joden hebben mijn huis bezocht. Maar dat waren Joden die hun vaderland erkenden. Dat waren Joden van wie de menselijke waarde onbesproken was.
Dr. EXNER: Hebt u bij gelegenheid uw invloed ten gunste van de Joden aangewend?
JODL: Ja, dat ook.
Dr. EXNER: Wist u dat de Reichsregierung in 1932 rekening hield met mogelijke pogingen haar omver te werpen en dat ze zich in dat opzicht probeerde te redden?
JODL: Dat wist ik zeker want toen ik destijds naar Berlijn kwam vond ik in de latere Afdeling Operaties geen enkele voorbereiding op een oorlog; maar ik trof voorbereidingen aan, de Reichswehr in het binnenland in te zetten tegen extreem links zowel als extreem rechts. Er lagen plannen voor dergelijke operaties waaraan ik zelf heb deelgenomen.
Dr. EXNER: Wat was uw houding tegenover de benoeming van Hitler tot Reichskanzler in 1933?
JODL: De benoeming van Hitler tot Reichskanzler kwam voor mij als een volledige verrassing. Die avond, toen ik met een vriend door de opgewonden menigte naar huis terugkeerde, zei ik tegen hem: “Dit is meer dan een regeringswisseling: het is een revolutie. Waar dat toe zal leiden weten we niet.” Maar de naam van Von Hindenburg, die deze revolutie had veroorzaakt, en de namen van zulke mannen als Von Papen, Von Neurath, Schwerin-Krosigk oefenden een geruststellende invloed op mij uit en gaven mij een bepaalde verzekering dat er zich geen revolutionaire excessen zouden voordoen.
Dr. EXNER: Op dit punt zou ik een gedeelte van Generaal Vormann’s verhoor willen voorlezen. Het is pagina 208 van het derde deel van mijn documentenboek; ik zou de aandacht van het Tribunaal willen vestigen op het feit dat pagina 208 in de linkerbovenhoek – ik overhandig het origineel – verwijst naar de periode vanaf 1933. Jodl werkte toen bij het Gruppenamt en Vormann zat in die groep. Ik lees onder figuur 2:
“Jodl, die destijds majoor van de Generale Staf was, was mijn groepsleider in 1933. Hij deelde het standpunt van de Chef van het Opperbevel van het Leger, Generaal van Hammerstein volledig en was sterk gekant tegen Hitler en de Partei.”
Ik sla nu een paar regels over, die zijn niet zo belangrijk. Ik ga verder in het midden van de pagina:
“Toen Hitler op 30 janauri 1933 werd benoemd tot Reichskanzler, was Jodl teleurgesteld en verbaasd. Ik herinner me duidelijk dat ik op 30 of 31 januari op zijn verzoek de officieren van zijn groep bijeen moest roepen voor een vergadering. Op deze vergadering legde hij uit dat Hitler geroepen was om aan het hoofd van het Reich te staan op grond van de bestaande grondwet en de geldende wetten. Het was niet aan ons om dit te bekritiseren, in het bijzonder het gedrag van de Reichspräsident en dat van Fieldmarschall Von Hindenburg. Wij moeten gehoorzamen en onze plicht als soldaat doen. De tot nu toe geuite kritiek op de nieuwe maatregelen die door de nieuwe kanselier waren genomen mag in de toekomst niet meer worden geuit want die was niet meer verenigbaar met zijn en onze eigen positie.
Zijn hele toespraak ademde grote zorgen en twijfels met betrekking tot de toekomstige ontwikkeling van de situatie ....... “ enzovoorts.
Dr. EXNER: Er is hier ook een probleem met de vertaling dat ik weg zou willen nemen; ik bedoel, ik ben er niet zeker van. “Es wird aufgezogen”, of “man sieht es am besten auf als Represaille,”wordt in het Engels vertaald met: “Het kan daarom het beste worden aangemerkt als,” en in het Frans met “stigmatiser.”Het lijkt me toe alsof dit niet helemaal correct is en men zo moeten zeggen: “het is het beste dit als een vergelding te zien,”en in het Frans “traiter” te zeggen.
(tot de beklaagde) En wat gebeurde er toen?
JODL: Ik denk dat men de uitdrukking “aufziehen” nader moet verklaren. Het Duitse woord “aufziehen”heeft ook iets twijfelachtigs in zich. Er is gezegd dat dat een typisch militaire uitdrukking was die destijds door beklaagde Jodl was gebruikt. Die betekent niet, zoals door de Aanklager wordt aangenomën: “camoufleren”. Liever zou ik letterlijk willen zeggen: “Ik meen dat we deze operatie heel anders moeten behandelen”, op een andere manier aanpakken. We zouden zeggen dat we de demonstratie van een nieuw wapen voor de Führer op een andere manier zouden doen, dat betekent bijvoorbeeld “in een andere volgorde.” Onder ons soldaten betekende “aufziehen”, aanpakken precies hetzelfde als “behandelen, uitvoeren.” Maar het betekende niet “misleiden.”
Dr. EXNER: U bedoelt dat het woord “aufziehen” geen andere betekenis heeft die aangeeft: misleiding?
JODL: Nee.
De PRESIDENT: Ik schors de zitting.
(de zitting wordt verdaagd tot 4 juni 1946 om 10:00 uur

Definitielijst

Eerste Wereldoorlog
Ook wel Grote Oorlog genoemd, conflict dat ontstond na een groei van het nationalisme, militarisme en neo-kolonialisme in Europa en waarbij twee allianties elkaar bestreden gedurende een vier jaar durende strijd, die zich na een turbulent begin, geheel afspeelde in de loopgraven. De strijdende partijen waren Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland aan de ene kant (de Triple Entente), op den duur versterkt door o.a. Italië en de Verenigde Staten, en Duitsland, Bulgarije, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk aan de andere kant (de Centrale Mogendheden of Centralen). De strijd werd gekenmerkt door enorme aantallen slachtoffers en de inzet van vele nieuwe wapens (vlammenwerpers, vliegtuigen, gifgas, tanks). De oorlog eindigde met de onvoorwaardelijke overgave van Duitsland en zijn bondgenoten in 1918.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Mein Kampf
Boek geschreven door Hitler, waarin hij de grondslagen van het nationaal socialisme uiteenzet.
propaganda
Vaak misleidende informatie die gebruikt wordt om aanhangers / steun te winnen. Vaak gebruikt om ideele en politieke doelen te verwezenlijken.
Putsch
Staatsgreep, vaak gepaard gaand met het gebruik van geweld.
Reichswehr
Duitse leger in de tijd van de Weimarrepubliek.
revolutie
Meestal plotselinge en gewelddadige ommekeer van bestaande (politieke) verhoudingen en situaties.

Afbeeldingen

Alfred Jodl, chef operaties op het Oberkommando der Wehrmacht

Ochtendzitting 04-06-1946

(beklaagde Jodl neemt weer plaats in de beklaagdenbank)
Dr. EXNER: Generaal, we zijn gisteren begonnen met de behandeling van oorlogsmisdaden maar vandaag zou ik allereerst een paar inleidende vragen willen stellen. Welke positie bekleedde u en wat waren uw taken tijdens de oorlog?
JODL: Ik had te maken met al het werk van de Generale Staf betreffende de strategische en operationele oorlogvoering. Dan stond onder mij de afdeling militaire propaganda die tot taak had samenwerking met de pers en ten derde was ik hoofd van een afdeling die, ruim gezien, contact moest onderhouden met de diverse onderdelen van de Wehrmacht. Dit hele werkterrein nam zoveel van mijn tijd in beslag dat ik als regel avond na avond tot drie uur ‘s morgens werkte. Ik had absoluut geen tijd mij met andere zaken bezig te houden. Ik moest aan mijn persoonlijke adjudant al bijna al mijn contacten met de pers, die dagelijks inlichtingen moest hebben, overlaten.
Dr. EXNER: De taken die u net noemde hadden allemaal te maken met uw afdeling en dat was de Staf Operaties van de strijdkrachten waarvan u het hoofd was, niet waar?
JODL: Ja, waarvan ik het hoofd was.
Dr. EXNER: En een onderdeel van de Staf Operaties, de grootste en belangrijkste, was de afdeling operaties?
JODL: Ja, operaties.
Dr. EXNER: De meeste van uw taken betroffen deze afdeling? De Aanklager zegt dat u de Chef Staf van Feldmarschall Keitel was. Bent u het daarmee eens?
JODL: Dat is niet juist zoals al is aangetoond in de organisatiestructuur zoals die hier is uitgelegd tijdens het proces tegen Feldmarschall Keitel. Er is echter een groot verschil. Als Chef Staf zou ik Feldmarschall Keitel’s assistent geweest zijn en mij met al zijn taken hebben bezig gehouden. Ik was echter slechts hoofd van een van de vele afdelingen die onder Feldmarschall Keitel stonden.
Beginnend in 1941 was het voor mij en mijn Staf Operaties gebruikelijk direct aan de Führer verslag uit te brengen over alle zaken betreffende de strategie terwijl Feldmarschall Keitel, die mijn afdeling van de Kwartiermeester-generaal als een soort persoonlijke staf gebruikte, alle andere taken overnam.
Dr. EXNER: Had u, als Chef Staf Operaties van de strijdkrachten de bevoegdheid bevelen te geven?
JODL: Nee, of liever alleen maar via mijn staf. Ik was ondergeschikt aan Feldmarschall Keitel en zelfs Keitel was geen commandant maar slechts de chef van een staf. Maar in de loop van deze oorlog besliste ik natuurlijk zelf over veel operationele zaken en tekende die ook zelf. Er bestond geen enkele onenigheid in deze zaken met de opperbevelhebbers want ik genoot hun vertrouwen en werkte met hen onder de beste condities samen.
Dr. EXNER: Voor een buitenstaander is het niet gemakkelijk te begrijpen dat hoewel u geen bevoegdheid had om bevelen te geven, hier zoveel orders zijn ingediend die in feite door u zijn getekend en op verschillende manieren getekend – soms met uw volledige naam, soms met een J, de eerste letter van uw naam. Verklaart u deze verschillen alstublieft.
JODL: Dat moet men als volgt onderscheiden: De decreten die de Führer zelf ondertekende, als die van een operationeel karakter waren, dragen aan het einde mijn initialen, rechts onderaan en dat betekent dat ik tenminste had geholpen bij het opstellen van die order. Dan waren er bevelen die ook van de Führer afkomstig waren, hoewel niet door hem persoonlijk getekend, maar die zijn ondertekend met : “op last van, Jodl,” maar aan het begin stond altijd de zin: “De Führer heeft besloten ....” of die zin stond ergens anders in dat bevel. Er stond dan een aanhef waarin gewoonlijk de reden van het bevel werd genoemd en dan stond er: “De Führer heeft daarom besloten .... “
Dr. EXNER: En wat was het verschil tussen deze twee soorten bevelen? Waarom werd het ene soort order door de Führer ondertekend en het andere alleen door u?
JODL: Het verschil was alleen dat de orders die door mij werden ondertekend minder belangrijk waren.
Dr. EXNER: Nu waren er andere bevelen die niet begonnen met: “De Führer heeft besloten ... “ en die toch door u waren ondertekend. Wat was er met die?
JODL: Die orders waren als regel getekend met: “De Chef van het Opperbevel van de Wehrmacht, namens deze, Jodl.” Dat waren orders die van mij afkomstig waren, dat wil zeggen, ik of mijn staf formuleerde ze. De Führer zelf en Feldmarschall Keitel waren misschien over deze orders ingelicht maar niet in alle gevallen.
Dan waren er andere bevelen met mijn initialen op de eerste pagina, in de rechter bovenhoek. Dat waren orders die door andere afdelingen waren uitgegeven. Mijn initiaal J op de eerste pagina was slechts een interne notitie die aangaf dat het bevel aan mij was overlegd maar betekende niet dat ik het ook had gelezen want als ik, na het doorlezen van de eerste pagina zag dat het bevel een zaak betrof die buiten mijn werkterrein lag, zette ik mijn paraaf en legde het weg omdat ik tijd moest besparen.
Dr. EXNER: Nu is er nog een groot aantal documenten waarvan sommige worden gebruikt als ernstig bewijsmateriaal tegen u; het zijn geen orders maar samenvattende notities. Kunt u hier iets op zeggen?
JODL: Deze samenvattende notities waren een regeling die op hogere niveau’s van de staf werden gebruikt ten gerieve van mensen die geen tijd hadden om omvangrijke dossiers door te nemen. Deze notities bevatten, in verkorte vorm, een beschrijving van het een of ander, vaak de standpunten van andere afdelingen en soms zelfs een voorstel. Het belangrijke punt echter is dat het geen bevel was, het was geen ontwerp voor een bevel maar het vormde de basis voor een bevel.
Dr. EXNER: Misschien kunt u de zaak het beste verduidelijken als u dit aan het Tribunaal kunt uitleggen aan de hand van de ontwerpnotities betreffende de Kommissare, die gisteren vluchtig zijn behandeld. Het is 884-PS, bewijsstuk USSR-351, deel II van mijn documentenboek, pagina 152.
Voor u begint zou ik de aandacht van het Tribunaal willen vestigen op een fout in de vertaling. Op pagina 152, onder figuur 1 staat:
“Het OKH heeft een ontwerp ingediend voor instructies betreffende politieke officials et cetera ...., betreffende Kommissare ....”
De Engelse vertaling luidt: “Het OKH geeft een verklaring uit .....” maar het is een ontwerp. En ik kan het Frans niet helemaal volgen; er staat: “Confirmation des instructions.” Het is duidelijk dat het “projet” moet zijn.
In elk geval staat in het Duitse origineel:
“Het OKH heeft een ontwerp ingediend voor instructies betreffende politieke officials et cetera, voor de uniforme toepassing van het op 31 maart 1941 uitgegeven bevel.”
En dat zijn de Kommissare. Het geheel is een samengevat ontwerp. Wilt u alstublieft uitleggen wat het betekent?
JODL: Dit document is er een karakteristiek voorbeeld van. Allereerst bevat het het ontwerp door een andere afdeling van het OKH, niet letterlijk maar in verkorte vorm. Dan ten tweede, onder figuur II op pagina 153, wordt het standpunt van een andere afdeling – die van Reichsleiter Rosenberg – uiteen gezet. Dan, onder figuur III bevat het een voorstel van mijn staf.
Het geheel is daarom verre van een order, het moet er nog een worden. En op een dergelijk samengevat ontwerp zette ik natuurlijke vele notities in de marge die dienden als leidraad voor de verdere behandeling en discussie of afwijzing van de hele kwestie. Men kan hieraan dus niet dezelfde waarde toekennen als die welke zou worden toegekend aan de weloverwogen tekst van een feitelijke order.
Dr. EXNER: Goed. Tot zover het samengevatte ontwerp en uw notities.
We komen nu aan het zeer pijnlijke onderwerp van het Kommandobefehl. Dit onderwerp is hier bij diverse gelegenheden behandeld en inderdaad, het valt buiten dit Hof wat betreft het belang ervan en de gevolgen, zoals we in de kranten lezen.
Ik zou van u iets willen horen over de factoren die tot dit bevel geleid hebben. Deze order is document 498-PS, bewijsstuk USA-501. Ik heb het niet in mijn documentenboek maar ik heb de Secretaris-generaal gevraagd het in de diverse talen aan het Tribunaal ter beschikking te stellen. Ik hoop dat dat gebeurd is,
Dan is er een verklarend besluit als aanvulling op deze order, beide zijn door de Führer ondertekend. Dat is document 503-PS, bewijsstuk USA-542.
Mr. ROBERTS: Het is 498-PS. Het zit in het documentenboek van Keitel en Jodl, nummer 7, pagina 64.
Dr. EXNER: De eerste order is gericht aan de troepen; de tweede is een verklarende order gericht aan de opperbevelhebbers. De eerste order dreigt iedere soldaat met de dood die zich bezig houdt met bandiet-achtige oorlogvoering; en het verwijst in dit verband naar het Wehrmacht communiqué.
Kunt u me ten eerste het verband uitleggen tussen dit Kommandobefehl en het Wehrmacht communiqué van 7 oktober 1942?
JODL: Mag ik het Tribunaal bij uitzondering verzoeken dieper op details te mogen ingaan? Er hangt veel van dit bevel af; niet mijn persoon, mijn eigen persoon doet tijdens dit Proces niet ter zake, maar de eer van Duitse soldaten en Duitse officieren die ik hier vertegenwoordig is in het geding.
Het Kommandobefehl is onlosmakelijk verbonden met de aankondiging in het Wehrmacht communiqué van 7 oktober 1942 want deze aankondiging in het Wehrmacht communiqué was de voorloper van het eigenlijke Kommandobefehl.
Dr. EXNER: En wie was verantwoordelijk voor die aankondiging in het Wehrmacht communiqué? Wie schreef het?
JODL: Dit Wehrmacht communiqué van 7 oktober 1942 – het was eigenlijk een aanvulling op dit communiqué – was in hoofdzaak van mij afkomstig. Het betreft het ontkennen van een rapport van het Britse Ministerie van Oorlog, een zaak die ik niet verder zal bespreken want het is een heel gevoelig onderwerp. De Aanklager in het bijzonder wenst niet dat het ter sprake gebracht wordt.
Dr. EXNER: Maar deze aanvulling ......
De PRESIDENT: Dr. Exner, we weten niet – tenminste ik heb het document van 7 oktober 1942 niet gezien en de Aanklager heeft voor zover wij weten geen bezwaar gemaakt tegen wat voor antwoorden dan ook op ieder Engels document.
Dr. EXNER: Ik wilde dit document indienen maar er werd bezwaar tegen gemaakt.
De PRESIDENT: Wat bedoelt beklaagde als hij zegt dat de Aanklager niet wil dat hij het presenteert of beantwoordt?
Dr. EXNER: Hij doelt waarschijnlijk op het feit dat het ons niet was toegestaan dit Wehrmacht communiqué te presenteren; maar hij kan ons de inhoud kort weergeven.
De PRESIDENT: Wel, het kan een kwestie van vertaling zijn maar als hij alleen maar bedoelt dat de Aanklager geen bewijs over dit onderwerp heeft geleverd is er natuurlijk geen bezwaar tegen dat hij dat zegt; maar als hij zegt dat de Aanklager niet wenst dat hij het ter sprake brengt of niet wenst dat hij erop reageert, is dat een zeer onbehoorlijke uitspraak.
Dr. EXNER: Ja, ik begrijp het.
(tot de getuige) Misschien kunt u ons in het kort de inhoud van dit Wehrmacht communiqué van 7 oktober 1942 vertellen. Ik denk dat u het in uw eigen documentenboek hebt.
De PRESIDENT: Nee, Dr. Exner, dat is niet precies wat ik bedoel. Wat beklaagde heeft gezegd was dat de Aanklager niet wil dat hij dit onderwerp aansnijdt.
Dr. EXNER: Ja.
De PRESIDENT: Als dat de opmerking is die is gemaakt dan is dat een onbehoorlijke opmerking om te maken. De Aanklager heeft vermoedelijk geen contact met de Verdediging over dit onderwerp, behalve wanneer ze het als bewijsmateriaal in deze zaak hebben ingebracht.
Dr. EXNER: (tot de getuige) Hebt u het begrepen? U moet niet zeggen dat het u niet is toegestaan dit onderwerp te behandelen. Misschien kunt u ons uitleggen wat u bedoelde?
JODL: Dit communiqué staat in direct verband met het Kommandobefehl. Alleen de laatste alinea van dit bericht is belangrijk. Die is geschreven door de Führer zelf, zoals Feldmarschall Keitel al heeft verklaard en zoals Professor Jahrreiss die hier voor het Tribunaal heeft voorgelezen. Het is de zin die luidt: “ ..... in de toekomst zullen alle terreur- en sabotagetroepen van de Britten en hun bondgenoten die zich niet als soldaten maar als bandieten gedragen, door de Duitse troepen als zodanig worden behandeld en in het gevecht meedogenloos worden uitgeroeid waar ze ook maar verschijnen.” Deze zin is woord voor woord door de Führer zelf geschreven.
Dr. EXNER: En toen kreeg u opdracht een gedetailleerde order hiervoor uit te vaardigen ....
De PRESIDENT: Wacht even, wacht even. Beklaagde, wat het Tribunaal wil weten is dit: U zei dat het Kommandobefehl in eerste instantie in een Wehrmachtbericht van 7 oktober 1942 verscheen, dat voor het grootste deel van u afkomstig was en dat dat bericht een Engelse verklaring van het Ministerie van Oorlog bestreed waarvan de Aanklager niet wenst dat u het behandelt. Wat bedoelt u daarmee?
JODL: Daarmee bedoel ik dat mijn raadsman van plan was het Wehrmacht communiqué van 7 oktober 1942 in zijn geheel als bewijsmateriaal in te dienen. Maar hij zag er van af toen de Aanklager protest aantekende tegen het document.
SIR DAVID MAXWELL-FYFE: Edelachtbare, ik heb zeker nooit bezwaar gemaakt tegen dit document. Ik heb het aan Mr. Roberts gevraagd en hij vertelt dat hij er nooit tegen heeft geprotesteerd en voor zover wij weten heeft niemand namens de Aanklager er ooit tegen geprotesteerd. Ik heb er zelf absoluut geen bezwaar tegen; als lid van de Engelse regering toen deze kwestie ter sprake kwam, ik heb er tevoren nooit iets over gehoord maar ik heb er geen enkel bezwaar tegen.
Dr. EXNER: Mag ik iets zeggen?
De PRESIDENT: Ja.
Dr. EXNER: Als er hier een misverstand is ontstaan doet dat ons nog meer plezier en zullen we dit Wehrmacht communiqué vanmniddag of morgen indienen.
Ik zou een punt willen ophelderen betreffende de vraag die Meneer de President aan de beklaagde stelde. De beklaagde zei dat dit Wehrmacht communiqué voornamelijk van hem afkomstig was, maar dat de Führer de aanvullende zin schreef ...
De PRESIDENT: Dr. Exner, als u iets dat ik gezegd heb wilt verbeteren moet u dat via de beklaagde doen en niet zelf. U bent niet gerechtigd bewijs te leveren. U levert slechts bewijs via de beklaagde.
Dr. EXNER: Ja.
(tot de getuige) Verklaart u alstublieft nogmaals welk deel van het Wehrmacht communiqué u zelf schreef en welk deel door de Führer werd toegevoegd.
JODL: Het gehele eerste deel van dit Wehrmacht communiqué heeft absoluut niets te maken met commandotroepen, maar gaat over de bekende affaire rond het boeien van Duitse krijgsgevangenen op het strand van Dieppe. Daar zal ik later op terugkomen.
De PRESIDENT: U bedoelt dat ik gelijk had toen ik zei dat het voornamelijk van u afkomstig was?
JODL: Ja, beslist. Het eerste deel van dit Wehramacht communiqué is door mij opgesteld en bevat een authentieke weerlegging van een verklaring van het Britse Ministerie van Oorlog, uitgezonden door de Britse radio.
Deze verklaring van het Britse Ministerie van Oorlog was vals en ik stelde de redenen vast waarom het vals was op basis van dossiers, foto’s en beëdigde verklaringen die we in ons bezit hadden. In eerste instantie had deze kwestie niets te maken met commado’s en vergelding. Dat werd pas in het Wehrmacht communiqué gezet met de aanvulling door de Führer, die begint met de zin: “Het opperbevel van de Wehrmacht is zodoende gedwongen het volgende te besluiten........”
Dr. EXNER: En het werd nodig gevonden om deze aankondiging in het Wehrmacht communiqué bekend te maken in de vorm van een dienstorder van hogerhand? Vroeg de Führer u om ontwerpen voor zo’n dienstorder?
JODL: Toen de Führer deze laatste aanvullende tekst had geschreven, wendde hij zich tot Feldmarschall Keitel en tot mij en eiste een dienstorder als aanvulling op deze algemene aankondiging in het Wehrmacht communiqué. En hij voegde eraan toe: “Maar ik wens geen enkele militaire rechtbank.”
Dr. EXNER: Maakte u een ontwerp?
JODL: Ik had grote twijfels die met een nauwkeurige bestudering van de Haagse Conventie voor de Oorlogvoering te Land niet konden worden weggenomen. Noch Feldmarschall Keitel, noch ik maakte een dergelijk ontwerp; maar leden van mijn staf vroegen op eigen initiatief om ontwerpen en de standpunten van de diverse afdelingen. Zo ontstond document 1263-PS waarop ik later zal terugkomen.
De PRESIDENT: Dat is document 1263-PS?
Dr. EXNER: 1263. Het staat op pagina 104, deel II van mijn documentenboek, 1263-PS, RF-365 maar we zullen daar later op terugkomen.
De PRESIDENT: Zei u pagina 204?
Dr. EXNER: Nee, pagina 104, deel II. (tot de getuige) Gaat u verder.
JODL: Mijn wens was een hele andere. Het was mijn bedoeling om een order helemaal te vermijden en ik verwachtte eigenlijk gezegd dat als gevolg van de aankondiging in het Wehrmacht communiqué, een aankondiging die beslist niet geheim werd gehouden maar via de radio over de hele wereld werd uitgezonden, het Britse Ministerie van Oorlog ons weer zou benaderen, hetzij direct, hetzij via Genève, zoals het al bij diverse andere gelegenheden had gedaan. En ik hoopte dat op deze manier de hele zaak verschoven zou worden naar het terrein van Buitenlandse Zaken. Dat gebeurde echter niet. Het Britse Ministerie van Oorlog bleef zwijgen.
In de tussentijd waren er 10 dagen verstreken en er was niets gebeurd. Toen kwam op 17 oktober Generaal Schmundt, de hoofdadjudant van de Führer bij me en zei dat de Führer een dienstorder eiste. Ik gaf hem woordelijk het volgende antwoord: “Doe hem mijn hartelijke groeten maar ik zal een dergelijke order niet uitvaardigen.” Schmundt lachte en zei: “Dat kan ik hem toch niet zeggen?” en mijn antwoord was: “Goed dan, vertel de Führer maar dat ik niet inzie hoe een dergelijke order volgens internationale wetgeving gerechtvaardigd kan worden.”
En daarmee vertrok hij. Ik hoopte nu dat ik bij de Führer zou worden geroepen zodat ik tenminste na vele maanden weer eens persoonlijk met hem kon spreken.
Dr. EXNER: En dit viel samen met de Virulitza crisis?
JODL: Ja. Ik wilde de kans hebben hem ofwel te vertellen over mijn afschuw ofwel er vierkant uit gegooid worden. Beide zouden mij eventueel hebben geholpen maar geen van beide gebeurde. Enkele minuten later belde Schmundt mij op en deelde mij mee dat de Führer de orders zelf zou opstellen. Op 18 oktober kwam Schmundt persoonlijk weer en had deze twee orders van de Führer bij zich – de order aan de troepen en een uitleg voor de commandanten.
De PRESIDENT: Verwijst u naar de twee documenten die voor ons liggen?
JODL: Dit zijn de twee documenten: 498-PS en 503-PS. De papieren die bij het Tribunaal zijn ingediend zijn niet de originele documenten van de Führer; die heb ik persoonlijk overhandigd in Flensburg. De documenten die in handen van het Tribunaal zijn, zijn kopieën van mijn staf.
Dr. EXNER: Nu zou ik een vraag willen invoegen. U vermeldde dat uw staf iets tot in bijzonderheden heeft uitgewerkt en u verwees naar 1263-PS dat is ingediend bij het Tribunaal, pagina 104 van deel II. Op dit document schreef u twee opmerkingen op pagina 106. De eerste opmerking op die pagina is “Nee.”. In de Franse vertaling ontbreekt dit nee en zou moeten worden toegevoegd. Op dezelfde pagina, een stukje verder naar beneden staat in uw eigen handschrift: “Dat is ook niet voldoende,” en uw paraaf J voor Jodl. Kunt u in grote lijnen uitleggen wat dat betekent?
JODL: Zoals ik al heb gezegd, leden van mijn staf vroegen op eigen initiatief om voorstellen, allereerst aan de afdeling Inlichtingen Buitenland, Canaris, omdat hij beschikte over een groep deskundigen op het gebied van internationaal recht en ten tweede aan de juridische afdeling van de Wehrmacht omdat we per slot van rekening te maken hadden met een juridisch probleem. Op pagina 106, onder paragraaf “a”staat het voorstel dat de sectie buitenland van de inlichtingendienst deed:
“Leden van terroristische groepen en saboteurs die worden aangetroffen ..... zonder uniform, of in Duits uniform, zullen als bandieten worden behandeld ........ of wanneer zij buiten de operatiegebieden in Duitse handen vallen moeten zij onmiddellijk naar een officier worden gebracht voor ondervraging. Daarna moeten zij worden berecht door een krijgsraad te velde.” Dat was volkomen onmogelijk want als men een soldaat in burgerkleding tegenkwam, zonder uniform kon niemand weten wie hij was. Hij zou een spion kunnen zijn of een ontsnapte krijgsgevangene of een vijandelijke vlieger die zich had gered door uit zijn toestel te springen en nu in burgerkleding hoopte te ontsnappen. Dat moest worden vastgesteld door een ervaren ondervragingsofficier en niet door een krijgsraad te velde, bestaande uit een luitenant, twee onderofficieren en twee soldaten. In paragraaf b .......
Dr. EXNER: En om die reden schreef u “Nee.”
JODL: Om die reden schreef ik “nee”.
In alinea b werd gesuggereerd dat wanneer dergelijke groepen die uniformen droegen gepakt werden, verslag moest worden uitgebracht aan de Staf Operaties van de strijdkrachten die dan zou beslissen wat er zou moeten gebeuren. Maar in dat geval zou de Staf de functie van een krijgsraad hebben aangenomen en dat kon die natuurlijk nooit zijn.
Ik moet voor mijzelf echt zeggen dat ik, dankzij mijn bredere ervaring deze problemen iets duidelijker zag dan sommige van mijn ondergeschikten.
Dr. EXNER: En dus verwierp u dit voorstel. U zei dat u ook grote bedenkingen had tegen de order van de Führer. Wilt u het Hof nu vertellen welke bedenkingen u had?
JODL: Allereerst had ik een aantal bedenkingen wat betreft de rechtmatigheid. Ten tweede was de order dubbelzinnig en was ook niet voldoende duidelijk voor een praktische uitvoering. Vooral in dit geval vond ik een krijgsraad absoluut noodzakelijk. Ik weet wel dat rechters bij gelegenheid, al of niet bewust onder druk staan en misschien een uitspraak doen die niet helemaal in overeenstemming is met de wet maar ze verlenen tenminste enige bescherming tegen een gerechtelijke dwaling.
Dr. EXNER: Als ik u goed begrijp wilde u daarom een of andere juridische procedure invoeren. Wat bedoelde u met onduidelijk en dubbelzinnig?
JODL: De theorie was dat soldaten die zich door hun acties buiten de wet plaatsten niet kunnen verwachten behandeld te worden in overeenstemming met de krijgstucht. Dat is een grondprincipe dat in het internationaal recht algemeen erkend wordt, bijvoorbeeld in het geval van een spion of een franc-tireur.
Het doel van deze order was Britse commandotroepen die zulke methoden van oorlogvoering gebruikten af te schrikken. Maar de order van de Führer ging verder en stelde dat alle commandotroepen moesten worden vermoord. Dat was het punt waartegen ik sterke bedenkingen had.
Dr. EXNER: Welke juridische bezwaren had u?
JODL: Alleen deze twijfel dat op basis van deze order ook reguliere soldaten zouden worden vermoord.
De PRESIDENT: Beklaagde, het is niet nodig dat u zo langzaam spreekt, spreekt u iets sneller als u kunt.
JODL: Ik was bang dat niet alleen vijandelijke soldaten die zich, volgens de uitdrukking van de Führer, echt als bandieten gedroegen maar ook soldaten die zich gewoon gedroegen zouden worden vermoord. Bovendien – en dat was voor mij bijzonder weerzinwekkend – werd aan het einde van document 503-PS bevolen dat sodaten moesten worden doodgeschoten nadat zij waren gevangen genomen en verhoord. Wat mij helemaal onduidelijk was was de algehele juridische positie namelijk of een soldaat die zich als een bandiet gedroeg na gevangenname de wettelijke status van krijgsgevangene genoot of dat hij zich vanwege zijn eerdere gedrag al buiten deze wettelijke status had geplaatst.
Dr. EXNER: Daarmee bedoelt u de Conventie van Genève?
JODL: Ja, ik bedoel de Conventie van Genève.
Dr. EXNER: Kon u de opvatting begrijpen dat vijandelijke soldaten die op een onsoldateske manier hadden gehandeld niet als soldaten moesten worden behandeld?
JODL: Ja, dat kon ik heel goed begrijpen en anderen ook want de Führer had een paar heftige rapporten ontvangen. We hadden alle orders van de Canadese brigade die bij Dieppe waren geland onderschept en de originelen van die orders werden aan mij voorgelegd. In deze orders stond dat waar mogelijk, Duitse gevangenen aan de handen geboeid moesten worden. Maar na enige tijd kreeg ik van de OB West originele rapporten en verklaringen van getuigen, met foto’s die me er definitief van overtuigden dat talloze mannen van de Organisation Todt, vaders van gezinnen, ongewapend, oude mannen die een armband droegen met een swastika – dat was hun teken – geboeid waren met een lus om hun nek en het einde van het touw vastgebonden aan hun gebogen benen op een manier waardoor ze zichzelf hadden verstikt.
Ik mag eraan toevoegen dat ik deze foto’s niet aan de Führer liet zien en ik vertelde hem ook niet over deze ernstige incidenten waarvan ik het bewijs had. Ik hield ze verborgen voor het Duitse volk en het Ministerie van Propaganda. Toen kwam het Engelse radiobericht waarin hardnekking werd ontkend dat er ooit Duitse soldaten waren geboeid in Dieppe.
Enige tijd later deed en groep commando’s een aanval op het eiland Sarck. Alweer ontvingen we officiële berichten dat Duitse gevangenen werden geboeid. Uiteindelijk onderschepten we de zogenaamde Britse order voor man-tegen-man gevechten. Dat was voor de Führer de laatste druppel; ik bestudeerde die ook zeer nauwkeurig. Deze instructies toonden aan de hand van foto’s hoe mensen konden worden geboeid op zo’n manier dat ze zichzelf door hun boeien zouden verstikken en er werd precies bij vermeld binnen welke tijd de dood zou intreden.
Dr. EXNER: Daarom waren de redenen die Hitler gaf voor zijn Befehl 498 in feite gebaseerd op betrouwbare, gerapporteerde feiten. Ik merk op dat Hitler verwees naar gevangenen die geboeid waren, gevangenen die gedood waren en dat criminelen als commando’s .....
De PRESIDENT: U omschrijft het bewijsmateriaal op een wijze die niet juist is, want de beklaagde heeft net gezegd dat hij deze zaken voor Hitler verborgen heeft gehouden. U zegt nu dat Hitler ervan wist. Dat is niet wat beklaagde heeft gezegd.
Dr. EXNER: Dan moet ik u vragen of de feiten waarop deze order is gebaseerd, aan u werden gerapporteerd?
JODL: Ik meen dat het Tribunaal document 498-PS in bezit heeft. Hierin maakt de Führer allereerst een algemene opmerking dat onze tegenstanders al enige tijd bij het voeren van de oorlog methoden hebben gebruikt die indruisen tegen de internationale Conventie van Genève. Ik moet die verklaring helaas ondersteunen als zijnde de waarheid op basis van rapporten die we sinds de zomer van 1941 hadden ontvangen. Ik wens niet op individuele gevallen in te gaan. Er was een schandalig incident met een Britse onderzeeër in de Egeïsche Zee. Er bestond een bevel in noord-Afrika op grond waarvan aan Duitse krijgsgevangenen geen water mocht worden gegeven voordat zij waren verhoord. Er bestond een groot aantal van dergelijke rapporten.
De PRESIDENT: Beklaagde, het Tribunaal is van mening dat het erg moeilijk is in te gaan op afzonderlijke incidenten die plaats vonden lang voordat deze order werd uitgegeven en u hebt ons verteld op welke gronden u zei dat de order werd opgesteld, namelijk het boeien en nu verwijst u naar andere zaken waarvan u beweert dat die lang daarvoor plaatsvonden. Het lijkt voor het Tribunaal niet mogelijk al die zaken te onderzoeken die lang geleden gebeurden.
JODL: En ik wil het niet langer over deze kwesties hebben. Ik wil er alleen op wijzen, omdat ik meen dat ik dat moet doen, dat in het algemeen genomen de redenen die de Führer voor deze order gaf niet voortkwamen uit een verziekte geest maar gebaseerd waren op feitelijk bewijs dat in zijn en ons bezit was. Want het is zeker heel iets anders wanneer ik voor mijzelf moest toegeven dat er enige rechtvaardiging voor deze order bestond of dat ik de hele order als een grof schandaal moest zien. Dat is een belangrijk punt voor mijn eigen houding. Maar ik zal proberen het erg kort te houden. Het feit dat veel al eerder veroordeelde personen en misdadigers deel uitmaakten van de commando’s, die natuurlijke roekeloze mensen waren, werd bewezen door de getuigenis van gevangenen en het feit dat gevangenen werden geboeid werd duidelijk uit onderschepte bevelen en verklaringen van getuigen.
De PRESIDENT: Dat hebt u ons al verteld.We hebben dat al meer dan eens gehoord – dat u over bewijzen beschikte dat gevangenen werden geboeid en dat u de Canadese bevelen voor u had.
Dr. EXNER: Misschien kunt u enkele woorden zeggen over het doden van gevangenen?
JODL: Ter afsluitng zou ik willen zeggen dat ik nooit een enkel bevel, een onderschept bevel heb gezien waarin opdracht werd gegeven Duitse krijgsgevangenen te doden, hoewel dit ook als reden werd genoemd in het Führerbefehl. Maar ik moet uitleggen dat het Britse Ministerie van Oorlog ons meedeelde – ik herinner me niet precies of het nu via Genève of de radio was – dat er zeker situaties zouden kunnen ontstaan waarin krijgsgevangenen zouden moeten worden gedood – nee, liever waarin krijgsgevangenen zouden moeten worden geboeid omdat men anders gedwongen zou zijn hen te doden. En dus, als aan het einde van deze order de Führer zegt dat er bevelen zijn gevonden op grond waarvan commando’s uit principe gevangenen moesten doden, dan denk ik dat hij verwijst naar de Britse instructie voor man-tegen-man gevechten die een methode van boeien beschrijft die tot de dood kon leiden
Dr. EXNER: En wat was uw eigen aandeel in dit Kommandobefehl?
JODL: Mijn aandeel bestond alleen uit het uitdelen, of laten uitdelen van de order in overeenstemming met duidelijke instructies.
Dr. EXNER: De Aanklager heeft eens gezegd dat u deze order ook heeft ondertekend – een van deze twee orders, ik weet niet welke. Dat is niet juist?
JODL: Nee, ik heb alleen een algemeen besluit ondertekend dat een van de orders geheim moest blijven.
Dr. EXNER: Ja, daar zullen we het zo over hebben. Kon u hebben geweigerd deze order door te geven?
JODL: Nee, als ik zou hebben geweigerd een order van de Führer door te geven, zou ik onmiddellijk zijn gearresteerd en terecht, moet ik zeggen. Maar zoals ik al zei, ik was er helemaal niet zeker van of dit besluit, hetzij in zijn geheel, hetzij gedeeltelijk feitelijk indruiste tegen de wet en ik weet dat vandaag de dag nog steeds niet. Ik ben ervan overtuigd dat wanneer we hier een conferentie van deskundigen op het gebied van internationaal recht beleggen, ieder van het waarschijnlijk een andere mening over dit onderwerp heeft.
Dr. EXNER: Generaal, kunt u een beetje sneller spreken. Kon u tegenvoorstellen doen?
JODL: Op ieder ander moment waarschijnlijk wel. Op die tijd echter – een moment van conflict met de Führer – was het mij onmogelijk om hem persoonlijk te spreken. Er was absoluut geen sprake van om het onderwerp tijdens de Lagebesprechung aan te snijden. Daarom nam ik mij voor bij de uitvoering van deze order een zeer grootmoedige houding aan te nemen en ik was er zeker van dat de opperbevelhebbers hetzelfde zouden doen.
Dr. EXNER: En wat bedoelt u met grootmoedig? Kon deze order op verschillende manieren worden uitgelegd?
JODL: Ja. De order bood twee manieren om behandeling van een echt goede soldaat als misdadiger te voorkomen. Als een groep commando’s, die men meestal tijdens nachtelijke gevechten tegenkwam, niet werd uitgeroeid maar gevangen genomen, wat in de meeste gevallen de regel was, dan vormde dat al een bepaald bewijs dat onze troepen deze mannen niet als bandieten beschouwden. Het was dan de taak van de opperbevelhebbers om een onderzoek in te stellen. Als het om een pure verkenningsoperatie ging, viel de actie helemaal niet onder het Kommandobefehl en zou niet worden gerapporteerd als een commando actie. Wanneer de actie echter werd uitgevoerd door en sabotage- en vernielingseenheid moesten hun uitrustingsstukken worden onderzocht. Er moest worden onderzocht of de mannen burgerkleding onder hun uniformen droegen, of ze de beroemde schouderpistolen droegen die automatisch afgaan wanneer ze hun handen in de lucht steken als teken van overgave; of wanneer ze andere verachtelijke methoden gebruikten tijdens het gevecht. De opperbevelhebber kon dan handelen in overeenstemming met het resultaat van een dergelijk onderzoek. Ik geloof dat het op die manier heel goed mogelijk was – en in feite gebeurde het vaak, ik zou bijna zeggen in de meeste gevallen – dat werd voorkomen dat dappere en goede soldaten werden neergeschoten.
Dr. EXNER: Kon u invloed uitoefenen op de handelwijze die de troepen toepasten?
JODL: Ik probeerde bij diverse gelegenheden invloed uit te oefenen. Toen mij werd gemeld dat er een groep commando’s was gepakt – dat volgens het Kommandobefehl niet was toegestaan – stelde ik geen vragen of maakte geen bezwaren. Ik meldde helemaal niets aan de Führer over commando acties die maar weinig succes hadden. Tenslotte ontraadde ik hem vaak al te drastische standpunten in te nemen zoals in het geval van Pescara, dat Feldmarschall Kesselring hier al heeft beschreven, toen ik erin slaagde de Führer ervan te overtuigen dat het hier slechts om een verkenningseenheid ging.
Dr. EXNER: Werden er in feite veel eenheden uitgeroeid?
JODL: Het aantal commando operaties nam aanzienlijk af als gevolg van de openbare aankondiging in het Wehrmacht communiqué; ik geloof dat er niet meer dan 8 of 10 operaties plaats vonden.
Een tijd lang, gedurende de maanden juli en augustus 1944 werd in het Wehrmacht communiqué melding gemaakt van steeds grotere aantallen gedode terroristen, dit waren echter geen commando troepen maar oproerlingen die tijdens de gevechten in Frankrijk waren gedood. Dat kan worden bewezen als het Tribunaal document 551-PS leest, figuur 4. Daar wordt dat bevel gegeven – het is USA-551 op pagina 117.
Mr. ROBERTS: Edelachtbare, het staat op pagina 70 van boek 7.
JODL: Of op pagina 117 van ons deel II. Daar wordt bevolen ....
Dr. EXNER: Wat wordt er bevolen? Ik zou nu willen overgaan naar een ander document, 532-PS.
De PRESIDENT: Het is tijd voor een schorsing.

Definitielijst

brigade
Bestond meestal uit twee of meer Regimenten. Kon onafhankelijk of als een deel van een Divisie dienen. Soms waren ze deel van een Korps in plaats van een Divisie. In theorie bestond een Brigade uit 5.000 - 7.000 man.
commandotroepen
Speciale eenheden, vooral ingezet achter de vijandelijke linies voor sabotage en verkenningacties.
Conventie van Genève
De verzamelnaam voor vier verdragen die in Geneve zijn geformuleerd en die, onderdeel uitmakend van het internationaal recht, de rechtsregels bepaalt voor oorlogstijd. Deze verdragen hielden zich onder andere bezig met de behandeling van oorlogsslachtoffers en gewonde soldaten, de erkenning van het Rode Kruis als beschermd orgaan in oorlogstijd, rechtsregels bij oorlogen op zee, bescherming van krijgsgevangenen en burgers in oorlogstijd.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Kommandobefehl
Op 18 oktober 1942 vaardigde Adolf Hitler het Kommandobefehl uit. Dit hield in dat leden van geallieerde commando's en luchtlandingstroepen direct gedood moesten worden of overgedragen moesten worden aan de Sicherheitsdienst (SD).
krijgsraad
Militair gerechtshof.
oorlogsmisdaden
Misdaden die in oorlogstijd worden begaan. Vaak betreft het hier misdaden van militairen ten opzichte van burgers.
propaganda
Vaak misleidende informatie die gebruikt wordt om aanhangers / steun te winnen. Vaak gebruikt om ideele en politieke doelen te verwezenlijken.
sectie
Een sectie is van oudsher een van de kleinste eenheden in het leger. In de Franse tijd vormden twee secties samen een peloton. In de periode voor de Tweede Wereldoorlog was binnen het Nederlandse leger een sectie het equivalent van wat men naoorlogs peloton is gaan noemen.
swastika
Ander woord voor hakenkruis.
USSR
Unie van Socialistische Sovjet Republieken, ook wel Sovjet-Unie genoemd. Federatie van republieken tijdens de communistische periode van Rusland.

Ochtendzitting 2

Dr. EXNER: Onder verwijzing naar het Kommandobefehl wil ik document 532-PS, bewijsstuk RF-368 aanhalen dat in ons documentenboek zit, pagina 113.
Dit document werd bij een eerdere gelegeneheid gepresenteerd en ik heb ertegen geprotesteerd omdat het niet ondertekend was, of liever, het was doorgehaald.
Kunt u uitleggen waarom u dit ontwerpbevel hebt doorgehaald dat in dit document zit?
JODL: Direct voordat dit ontwerp werd opgesteld verzocht de OB West dat nu, na de invasie het Kommandobefehl definitief moest worden ingetrokken. Ik steunde dat voorstel. Er werd mij hier een ontwerp overlegd waarmee het Befehl slechts gedeeltelijk werd ingetrokken, namelijk voor het gebied in de directe omgeving van het bruggenhoofd en het gedeelte van Bretagne, een eindje verder van het bruggenhoofd waar toen dagelijks landingen per parachute plaatsvonden.
De PRESIDENT: Op het moment waarop u protesteerde, werd dit document toen niet geweigerd? U vertelde ons dat u bezwaar maakte tegen dit document. Wat ik u vraag is, wat heeft het Tribunaal met uw protest gedaan? Hebben ze het aanvaard of hebben ze het geweigerd?
Dr. EXNER: Het protest werd toegewezen en ik denk dat het document geschrapt werd. Ik denk niet dat ik me vergis.
De PRESIDENT: Waarom dient u het nu dan in?
Dr. EXNER: Ik vroeg destijds niet om het document te laten schrappen. Ik heb er alleen bezwaar tegen gemaakt dat het feit niet werd genoemd dat het ontwerpbevel was doorgehaald en dat het een duidelijke, handgeschreven notitie van Jodl bevatte die het afwees.
De PRESIDENT: Een moment. Ofwel het document is ingediend als bewijsmateriaal of het is niet ingediend; het heeft een bewijsstuknummer of heeft er geen en zoals ik het begrijp werd uw protest verworpen.
Mr. ROBERTS: In feite maakte Dr. Exner er bezwaar tegen nadat het het Franse bewijsstuknummer RF-368 had gekregen en na het te hebben besproken werd het uit het verslag geschrapt, de Engelse stenografische notitie verwijst naar pagina 3631 (deel VI, pagina 360). Edelachtbare, ik denk dat zowel de Aanklager als de Verdediging het er feitelijk over eens zijn dat Jodl’s handschrift erop staat en ik meen daarom dat er geen enkel bezwaar kan bestaan tegen de toelaatbaarheid, hetzij vanwege de Aanklager, hetzij vanwege de Verdediging. Edelachtbare, ik ben vast van plan om, met toestemming van het Tribunaal, hem hierover te verhoren en ik heb er niet het minste bezwaar tegen dat mijn collega Dr. Exner het indient.
De PRESIDENT: Prima, het kan er dus in worden gehouden als RF-368.
Dr. EXNER: Wilt u verder gaan?
JODL: Het was destijds mijn bedoeling om dat Kommandobefehl helemaal te laten vervallen. Om die reden schreef ik naast de zin onder figuur 4: “Dat is nu juist wat men niet moet doen.” – de hele eerste pagina. Het had echter geen zin want juist op die dag nam de Führer een andere beslissing met betrekking tot het verzoek van de OB West en die beslissing staat in document 551-PS.
Dr. EXNER: 551-PS, bewijsstuk USA-551. Dat staat in het tweede deel op pagina 115; het is een order betreffende de behandeling van mannen die tot de commando’s behoren. Deze order bevat de volgende met de hand geschreven opmerking van u: “Overeenkomstige actie moet worden ondernomen op het Italiaanse strijdtoneel.” Dat staat op pagina 117.
Kunt u in het kort de inhoud van die order verklaren en de reden voor uw opnmerking?
JODL: Dat kan snel worden uitgelegd. In die order werden territoriale limieten vastgelegd die het toepassen van het Kommandobefehl beperkten dat zodoende alleen gold voor vijandelijke operaties achter de commandoposten van de korpsen maar niet voor het strijdtoneel in het bruggenhoofd. Dit waren territoriale beperkingen die tot dan toe niet waren vastgelegd of bevolen en ik verklaarde deze order onmiddellijk van toepassing op het strijdtoneel in Italië omdat we daar ook een front op het vasteland hadden. Als deze order in Italië in praktijk gebracht zou worden, zou dat betekenen dat geen enkele commando operatie die met een landing op de kust begon, hoefde te worden beschouwd als een commando operatie want al deze landingen vonden plaats voor de linies van de commandoposten van de korpsen. Daarom was mij er veel aan gelegen de zelfde minder zware condities te laten gelden voor het gehele strijdtoneel in Italië.
Dr. EXNER: Ik zou slechts een alinea op pagina 116 willen voorlezen. Het is de tweede alinea onder nummer 1. In de eerste alinea staat: “ ... de order blijft van kracht ......” Maar in de tweede alinea staat:
“Hiervan uitgesloten zijn soldaten in uniform in de onmiddellijke omgeving van het bruggenhoofd – in het gebied van de divisies die in de frontlinie vechten als ook reserve troepen tot aan en inclusief korpscommando’s, in overeenstemming met figuur 5 van het basisbevel.”
Het woord “Generalkommando” betekent “korpscommando” en het is niet helemaal juist vertaald in het Engels en Frans. De beperking van deze order tot bepaalde gebieden moest ook, op grond van Jodl’s opmerking, gelden voor het oorlogsgebied in Italië.
Tenslotte, maar eerst heb ik een andere belangrijke vraag.
De PRESIDENT: Wat zei u over die vertaling?
Dr. EXNER: Ja, het woord “Generalkommando” is in het Frans vertaald met “Region militaire”. Region militaire is niet helemaal duidelijk.
De PRESIDENT: Staat dat in het Engels?
Dr. EXNER: En in het Engels staat er “corps command.” Dat is correct. Het Engels is correct: “corps command.” Dat is hetzelfde als “Generalkommando.”
De PRESIDENT: Dr. Exner, het Tribunaal geeft er de voorkeur aan wanneer u de aandacht van het Tribunaal vestigt op alles waarvan u denkt dat een verkeerde vertaling is, liever dan te verklaren dat het verkeerd vertaald is. Ik noem het een kwestie van opvatting of het verkeerd vertaald is of niet. Het is niet aan u om ons te vertellen dat het verkeerd vertaald is. U kunt onze aandacht erop vestigen en zeggen dat u het indient als een verkeerde vertaling. Maar nu, wilt u ons dit misschien ook vertellen: Een exemplaar van dit document 551-PS schijnt te zijn ondertekend, of geparafeerd door Warlimont, in een ander exemplaar, uw versie van de vertaling schijnt het getekend te zijn door beklaagde Keitel. Wat is uw verklaring daarvoor?
Mr. ROBERTS: Edelachtbare, mag ik een voorstel doen? Ik meen dat het Hof het origineel uit het archief moet halen. 551-PSA bestaat in feite uit drie documenten. Het eerste is een met potlood gewijzigd ontwerp, het tweede is een ontwerp met de initialen W van Warlimont met Jodl’s met potlood geschreven notitie aan het einde waarmee de order wordt uitgebreid naar Italië en het derde is de uiteindelijke order waarin de met potlood geschreven notities van Jodl en de wijziging tot uitbreiding naar Italië zijn opgenomen. Er zijn dus in feite drie documenten en het laatste is een gemimeografeerd document met de gemimeografeerde handtekening van Keitel. Dat blijkt uit het originele ontwerp.
De PRESIDENT: Gaat u verder, Dr. Exner.
Dr. EXNER: (tot de beklaagde) De Aanklager heeft benadrukt dat u strikte instructies hebt gegeven om deze order geheim te houden en dat u slechts uitdeling hebt bevolen tot op het niveau van bevelvoerende officieren om tot elke prijs te voorkomen dat de order in vijandelijke handen zou vallen. U hebt deze instructies gegeven voor de verklarende order, 503-PS. Kunt u uitleggen waarom u bevel gaf voor een dergelijke strikte geheimhouding?
JODL: De instructies voor geheimhouding gelden in feite alleen maar voor document 503-PS.
Dr. EXNER: Dat zit, zou ik eraan willen toevoegen, in het tweede deel van mijn documentenboek op pagina 102. Dat is de order tot geheimhouding, getekend door Jodl.
(tot de getuige) Wilt u verder gaan?
JODL: Bijzondere geheimhouding voor deze order was onvermijdelijk. Allereerst was die alleen aan de commandanten gericht. Ten tweede, de order bevatte uitvoerige informatie over de aanzienlijke schade die de Wehrmacht al geleden had door deze commando operaties en over de schade die onder bepaalde omstandigheden nog aangericht kon worden. Als de order in vijandelijke handen zou vallen, zou dat voor de vijand zeker aanleiding zijn om in verhoogde mate met dat bepaalde soort oorlogvoering door te gaan. Ten derde, de order, 498-PS, kon als wraakneming worden gezien. Maar de laatste zin in document 503-PS, een zin die gemakkelijk te herkennen is als een latere aanvulling – omdat de tekst van de order daarvoor schijnt te eindigen – over die zin, moet ik zeggen, maakte ik me kwaad en dat was een van de redenen waarom ik voor deze order een dergelijke strikte geheimhouding eiste.
De PRESIDENT: Naar welke zin verwijst u?
JODL: Ik verwijs naar de laatste zin van document 503-PS, die luidt:
"Als het enig nuttig doel dient om een of twee van die mannen tijdelijk vast te houden om ze te ondervragen, dan moeten ze direct na ondervraging worden neergeschoten."
Ik kan niet bewijzen .....
De PRESIDENT: Dat staat niet in 503, niet waar?
Dr. EXNER: 503-PS.
De PRESIDENT: U hebt 503 niet in zijn geheel in uw documentenboek opgenoemn, niet waar? Is dat het?
Dr. EXNER: Helaas zit 503-PS er niet in, maar alleen het bevel tot geheimhouding, pagina 102. Ik heb echter nadrukkelijk verzocht dat het aan het Tribunaal moest worden overhandigd.
JODL: Mag ik eraan toevoegen dat deze zin de bron van alle ellende werd. De troepen gebruikten die zin en doodden uit principe of als regel geen commando's maar namen ze gevangen.
Dr. EXNER: U zei dat u zich over die laatste zin kwaad maakte. Was u er ook van overtuigd dat het tegen internationale wetgeving was?
JODL: Daarover kon men ook zijn twijfels hebben. Maar ik vond het smakeloos vanuit menselijk standpunt omdat wanneer men iemand echt neerschiet, het denk ik laag-bij-de-gronds is om eerst alle mogelijke informatie uit hem te persen.
Dr. EXNER: Ik zou nog een vraag willen stellen over wat u voor de schorsing noemde. U zei dat u niet alles aan de Führer rapporteerde; u rapporteerde niet alle commando acties aan hem. Dat is volkomen duidelijk. Maar u zei dat u ook geen informatie meldde die u van de vijand kreeg – moorden enzo. Wat bedoelde u daarmee?
JODL: Ik meldde de gevolgen van Dieppe en, laten we zeggen, de overtredingen van het internationaal recht die daar naar onze mening waren waren gepleegd – het boeien van Duitse gevangenen en zo. Er was maar een ding dat ik niet meldde, namelijk het boeien op zo'n manier van sommige mannen die tot de Organisation Todt behoorden, dat ze zich verstikten. Ik meldde dat niet en het verscheen ook niet in een order of in een Wehrmachtcommuniqué.
De PRESIDENT: De beklaagde heeft ons hierover al verteld dus waarom u het hem nogmaals vraagt weet ik niet.
Dr. EXNER: Ik dacht dat het niet helemaal duidelijk was.
(tot de beklaagde) We komen nu toe aan een ander onderwerp, de order betreffende Leningrad en Moskou. Hoe ontstond Hitler's order over het lot van Leningrad en Moskou? Het is C-123, deel II, pagina 145 in mijn documentenboek; het is ingediend onder nummer USSR-114. Dit is de order waarin wordt gesteld dat overgave niet mocht worden geaccepteerd. Hoe ontstond deze order?
JODL: Aan het begin van de tweede alinea staat de zin: "De morele rechtvaardiging van deze maatregel is duidelijk voor de hele wereld." Dat zal ik nu uitleggen. De eerste reden was een rapport van Feldmarschall Von Leeb, de bevelhebber van Heeresgruppe Nord bij Leningrad. Hij meldde dat de bevolking van Leningrad al de stad uit begon te vluchten naar zijn linies in het zuiden en het westen. Hij wees erop dat het voor hem beslist onmogelijk was deze miljoenen inwoners van Leningrad te voeden en te verzorgen als ze in zijn handen zouden vallen want de bevoorradingssituatie van de legergroep was destijds beroerd. Dat was de eerste reden. Maar even daarvoor was Kiev door het Russische leger verlaten en we hadden de stad nog maar nauwelijks bezet toen er enorme explosies plaatsvonden, de een na de ander. Het grootste deel van de binnenstad werd door brand verwoest en 50.000 mensen raakten dakloos; Duitse soldaten werden ingezet om de branden te bestrijden en leden aanzienlijke verliezen omdat er tijdens de branden nog veel meer explosieven afgingen. In eerste instantie dacht de plaatselijke commandant van Kiev aan sabotage van de kant van de bevolking totdat we een schema vonden waarop 50 of 60 objecten in Kiev stonden vermeld die een tijd daarvoor voor verwoesting waren voorbereid; en dit schema klopte in feite, hetgeen onderzoek door de genie onmiddellijk uitwees. Tenminste 40 objecten waren klaar om opgeblazen te worden en voor de meesten werden de ladingen op afstand door middel van radiogolven tot explosie gebracht. Ik heb het zelf het origineel van dat schema in handen gehad. Dat bewees ......
De PRESIDENT: Ik denk niet dat we op bijzonderheden in Kiev in hoeven te gaan. We hebben het over Leningrad. De beklaagde kan in het kort zeggen wat er in Kiev gebeurde maar bijzonderheden daarover kunnen we niet onderzoeken.
Dr. EXNER: Meneer de President, de beklaagde wilde aantonen dat er werd gevreesd dat de gebeurtenissen in Kiev zich in Leningrad zouden herhalen.
De PRESIDENT: Dat begrijp ik heel goed, maar als hij had gezegd dat hij de plannen voor de verwoestingen in Leningrad in handen had gehad, zou dat heel iets anders zijn en zou hij daar meer bijzonderheden over kunnen geven. Maar wat ik nu zeg is dat we niet op bijzonderheden in Kiev in kunnen gaan.
Dr. EXNER: Nee. Ik wilde alleen maar verwijzen naar mijn bewijsstuk AJ-15, document Jodl-50 op pagina 149 van mijn tweede deel, zonder eruit te citeren. Dat is een verslag van die explosies in Kiev. We zullen het niet langer over deze zaak hebben. Ik wilde hem alleen onder de aandacht van het Tribunaal brengen.
(tot de beklaagde) Gaat u alstublieft verder.
JODL: Dan hoef ik tot besluit alleen maar te zeggen dat de Führer altijd verwachtte dat wat er in Kiev, in Charkow en in Odessa was gebeurd, ook in Leningrad zou gebeuren en mogelijk in Moskou. Dat was de doorslaggevende reden waarom deze order, die al op schrift was gesteld, mondeling door hem werd gegeven aan de opperbevelhebber van het leger. En het bevel kreeg extra gewicht omdat de Russische radio meldde dat Leningrad ondermijnd was en tot de laatste man verdedigd zou worden.
Het doel van deze order was duidelijk de troepen te beschermen tegen rampen zoals die al hadden plaatsgevonden; want in Charkow en in Kiev waren hele staven de lucht in geblazen. Om deze reden gaf de Führer dit bevel uit dat ik op mijn beurt, op zijn dringend verzoek, op schrift stelde. Daarom begint de order met de woorden: "De Führer heeft wederom besloten ...." dat betekent nogmaals, voor de tweede keer.
Dr. EXNER: Wat was de reden voor het bevel openingen te laten in het oosten in de omsingeling rond Leningrad en Moskou?
JODL: We wilden deze mensenmassa's niet. We hebben onze ervaringen in Parijs gehad. Daar is het zelfs nodig geweest om de transportcapaciteit van vier divisies en de hele bevoorradingseenheid "Beieren," die tienduizenden mensen kon bevoorraden, in te zetten om de bevolking voor uithongering te behoeden. In Leningrad zou dat volkomen onmogelijk zijn geweest omdat in de eerste plaats het spoorwegnet was verwoest; de rails waren nog niet aangepast aan onze spoorbreedte en de bevoorradingssituatie was erg moeilijk. Het zou in elk geval onmogelijk zijn geweest al deze miljoenen mensen te helpen; dat zou een echte ramp geweest zijn. Vandaar het idee om ze terug te dringen naar het oosten, de Russische gebieden in; een idee overigens dat niet in overeenstemming was met de bewering die is geuit dat we de Slaven zouden willen uitroeien.
Dr. EXNER: Ik kom nu toe aan een ander onderwerp. De Franse aanklager heeft u ervan beschuldigd - in document UK-56, bewijsstuk RF 335 in mijn documentenboek, deel II, pagina 153 – de deportatie van Joden te hebben bevolen en daarmee, als chef van een militaire staf een politiek bevel te hebben gegeven. Wilt u uitleggen hoe dit bevel ontstond?
De PRESIDENT: Ik denk dat de vertaling verkeerd is doorgekomen. U zei, dat heb ik tenminste genoteerd, pagina 153.
Dr. EXNER: Pagina 155. Neem me niet kwalijk, dat staat op pagina 155 van het tweede deel van mijn documentenboek. Het bevel zelf staat op pagina 156.
(tot de beklaagde) Geeft u alstublieft antwoord.
JODL: Ik moet in verband met dit document uitleggen dat de deportatie van Joden uit Denemarken is besproken tijdens een bijeenkomst waarop ik niet aanwezig was. Himmler stelde het voor aan de Führer; en de Führer keurde het goed of gaf de order. Ik werd erover ingelicht door ofwel Generaal Schmundt of door Ambassadeur Hewel.
Daarna, volgens instructies aan mij doorgegeven door Schmundt, gaf ik de bijzonderheden van deze order door aan de militaire commandant in Denemarken. De kop, of liever de aanhef van deze telex toont aan dat die gericht was aan twee instanties namelijk aan Buitenlandse Zaken en aan de commandant van de Duitse troepen in Denemarken. Dit zijn de twee belangrijkste instanties voor wie hij bestemd was. De Reichsführer-SS kreeg de telex alleen maar ter informatie, zoals erop staat in overeenstemming met onze kantoorpraktijk. Hij hoefde er geen actie op te ondernemen, het was geen bevel voor hem maar slechts ter informatie. Hij kende de beslissing van de Führer al.
Ik heb op geen enkele wijze de deportatie van de Joden bevolen maar ik schreef: "De deportatie van de Joden zal worden uitgevoerd door de Reichsführer-SS."
Dr. EXNER: Dat staat onder figuur 2?
JODL: Figuur 2. Als dit een bevel zou zijn geweest dan had het gericht moeten zijn aan de Reichsführer-SS en als volgt geformuleerd: "De Reichsführer-SS zal Joden uit Denemarken deporteren." Maar het is net andersom. Dit figuur 2 licht Generaal Von Hannecken in Denemarken in dat hij met deze zaak niets te maken heeft maar dat die wordt afgehandeld door de Reichsführer-SS. Maar Generaal Von Hannecken moest hierover worden ingelicht omdat destijds de militaire noodtoestand heerste. Hij had de uitvoerende macht in Denemarken en als er ook maar iets dergelijks zou zijn ondernomen zonder zijn medeweten dan zou hij er waarschijnlijk onmiddellijk bezwaar tegen hebben gemaakt en het hebben verboden.
De kwestie leek me zo dringend dat ik, om incidenten te voorkomen, de militaire commandant in Denemarken er telefonisch over inlichtte, heel openlijk en zonder acht te slaan op geheimhouding. De Franse aanklager noemde een indiscretie die de meeste Joden in staat stelde uit Denemarken naar Zweden te ontsnappen; vermoedelijk was het dit telefoongesprelk dat dat mogelijk maakte.
Tenslotte herhaal ik daarom dat het verre van mij was, bevel te geven voor de deportatie van Joden; ik lichtte de betrokken militaire commandant alleen maar in dat hij er niets mee te maken mocht hebben. Bovendien werden deze Joden, zoals ik later hoorde na het inwinnen van inlichtingen, naar Theresienstadt afgevoerd waar ze werden verzorgd en bezocht door het Rode Kruis en zelfs de Deense minister verklaarde tevreden te zijn met hun behandeling.
Dr. EXNER: Mag ik de aandacht van het Tribunaal vestigen op wat ik meen dat een onjuiste vertaling in het Engels en Frans is. Onder figuur 1 op pagina 156 van het tweede deel verschijnt het woord "volunteer" niet in de vertaling. Er staat hier: "De Reichsführer-SS heeft toestemming vrijwiligers te werven onder voormalige leden van de Deense strijdkrachten die zullen worden vrijgelaten." Het woord "volunteers" ontbreekt in de Engelse vertaling, in het Frans staat er alleen maar "hommes", mannen.
(tot de beklaagde) U had in feite niets te maken met zaken in bezette gebieden; die vielen buiten uw werkterrein. Hoe kwam het dat u die order ondertekende?
JODL: Feitelijk interesseerde me die zaak helemaal niet. Ik tekende de order omdat Feldmarschall Keitel die dag weg was.
Dr. EXNER: Omdat we het nu toch over Joden hebben, wilt u het Tribunaal vertellen wat u wist over de uitroeing van de Joden. Ik herinner u eraan dat u onder ede staat.
JODL: Ik weet hoe onwaarschijnlijk die verklaringen klinken maar heel vaak is het onwaarschijnlijke waar en het waarschijnlijke onwaar. Ik kan alleen maar zeggen, volledig bewust van mijn verantwoordelijkheid, dat ik nooit iets heb gehoord, hetzij door een aanwijzing, hetzij door het gesproken of geschreven woord over een uitroeing van Joden. Bij een enkele gelegenheid had ik mijn twijfels en dat was toen Himmler het over de opstand in het Joodse Getto had. Ik geloofde niet erg in deze heldhaftige strijd; maar Himmler leverde onmiddellijk foto's die de betonnen bunkers toonden die daar waren gebouwd en hij zei: "Niet alleen de Joden, maar ook Poolse Nationalisten hebben daar hun toevlucht gezocht en ze bieden heftige tegenstand." En daarmee nam hij mijn bedenkingen weg.
De PRESIDENT: Hebt u het over Warschau?
JODL: Ik heb het over de opstand in het getto van Warschau waarover ik, in aanwezigheid van soldaten hoorde tijdens een persoonlijk verslag dat Himmler in onze aanwezigheid uitbracht op het hoofdkwartier van de Führer. Himmler sprak alleen van een opstand en van felle gevechten. Voor zover het de activiteiten van de politie betreft, de zogenaamde Einsatzgruppen en Einsatzkommandos – tussen haakjes, een begrip waarover ik hier voor het eerst in bijzonderheden hoorde – was er nooit enige uitleg van de Führer zelf anders dan dat deze politie eenheden nodig waren om opstanden, rebellie en acties van partizanen neer te slaan voordat die tot een bedreiging uitgroeiden. Dat was geen taak voor de strijdkrachten maar voor de politie en om die reden moest de politie de operatiegebieden van het leger in gaan. Ik heb nooit enige persoonlijke informatie gekregen over de uitroeing van de Joden en op mijn woord, zowaar als ik hier zit, ik hoorde over al deze dingen voor het eerst na het einde van de oorlog.
Dr. EXNER: Wat wist u over concentratiekampen?
De PRESIDENT: Ik denk niet dat het nodig is u erop te wijzen dat u er niet over kunt spreken dat er aan de Führer geen uitleg werd gegeven; u kunt er alleen over spreken dat er aan u geen uitleg werd gegeven. De vertaling die ik hoorde met betrekking tot deze Einsatzgruppen, luidde dat er geen uitleg was gegeven aan de Führer.
De TOLK: Door de Führer.
De PRESIDENT: Door de Führer?
De TOLK: Jawel, Edelachtbare.
JODL: Ik zei dat de Führer ons nooit een andere reden heeft genoemd voor de aanwezigheid van politie troepen, anders dan zijn verklaring dat maatregelen door de politie noodzakelijk waren.
De PRESIDENT: Ik heb de vertaling verkeerd verstaan.
Dr. EXNER: Wist u ook maar iets over concentratiekampen of wat wist u erover? Houdt u het kort.
JODL: Ik kan in het kort zeggen dat ik wist dat er concentratiekampen waren in Dachau en in Oranienburg. Enkele divisie officieren bezochten Oranienburg een keer in 1937 en vertelden me er enthousiaste verhalen over. Ik hoorde de naam Buchenwald voor het eerst in het voorjaar van 1945. Toen die naam genoemd werd, dacht ik dat het een nieuw legerkamp was en ik stelde vragen. De bewoners werden altijd omschreven als Duitse gewoontemisdadigers en bepaalde onverbeterlijke politieke tegenstanders die echter, net als Schuschnigg en Niemöller daar in een soort eervolle detentie werden vastgehouden. Ik heb nooit een enkel woord gehoord over martelingen, gedeporteerde personen, krijgsgevangenen, crematoria of gaswagens, folteringen die deden denken aan de Inquisitie of medische experimenten. Ik kan alleen maar zeggen dat zelfs wanneer ik over deze zaken zou hebben gehoord, ik ze pas zou hebben geloofd als ik ze met eigen ogen zou hebben gezien.
Dr. EXNER: De Franse aanklager heeft een verklaring van de Duitse generaal van politie, Panke voorgelezen volgens welke u aanwezig was op een bijeenkomst met Hitler op 30 december 1942 waar terreur en contra terreur enzo, en moorden als vergelding in Denemarken zouden zijn besproken. Wat zegt u daarop?
JODL: Ik denk dat het op 30 december 1943 was.
Dr. EXNER: Was dat zo?
JODL: Op sommige punten is die verklaring juist; op andere punten onjuist. Tijdens die bijeenkomst werd het woord moord niet genoemd, tenminste zo lang ik aanwezig was. De Führer zei: "Ik wil de terreur van sabotage en overvallen, die nu in Noorwegen begint, met precies dezelfde wapens bestrijden. Dat wil zeggen, wanneer een Deense fabriek die voor Duitsland werkt wordt opgeblazen, wat ook gebeurd is, dan zal een fabriek die uitsluitend voor Denen werkt ook worden opgeblazen. Als een van onze versterkingen door terroristen wordt aangevallen, wat ook is gebeurd, dan zullen deze terroristen worden opgejaagd, omsingeld en in een gevecht uitgeroeid; en ik wens geen krijgsraden, want door krijgsraden ontstaan alleen maar martelaren."
Hij zei of suggereerde echter niet dat nu als represaille onschuldige Denen moesten worden vermoord. Ik kan alleen maar zeggen dat in mijn aanwezigheid en in aanwezigheid van Feldmarschall Keitel dat en niets anders werd gezegd. Het is alweer een zeer discutabele vraag vanuit het standpunt van internationaal recht of een leger niet gemachtigd is bij zijn tegenmaatregelen dezelfde strijdmethoden als die van de tegenstander toe te passen, in het bijzonder in de strijd tegen franc-tireurs en in opstanden als deze. Het lijkt me een groot twistpunt.
Dr. EXNER: U zei net: "Voor zolang ik aanwezig was." Was u niet aanwezig gedurende de hele bijeenkomst? Kunt u het zich herinneren?
JODL: Ik denk niet dat er zelfs tijdens mijn afwezigheid andere verklaringen werden afgelegd. Een maal tijdens de bijeenkomst moest ik telefoneren en was maar een korte tijd weg, misschien een kwartier.
Dr. EXNER: We komen nu toe aan de strijd tegen partizanen. Strijd tegen partizanen en partizanen zijn hier herhaaldelijk genoemd. Kunt u in het kort zeggen wat deze partizanen waren?
JODL: Het is niet eenvoudig dat duidelijk te omschrijven, gezien alle toegepaste strijdmethoden in deze wereldoorlog, maar er zijn vijf kenmerken:
1) Een partizanengroep is een gevechtseenheid die achter de eigen linies is gevormd; 2) die niet of slechts gedeeltelijk in uniform is; 3) geen organiek onderdeel van de strijdkrachten vormt hoewel hij daar wel zijn bevelen van ontvangt; 4) hij moet zich in een positie bevinden of in het algemeen bevindt zich in een positie ....
De PRESIDENT: We hebben geen lezing over deze kwestie nodig.
Dr. EXNER: Nu weten we wel ongeveer wat partizanen zijn. Ik zou u nu willen vragen naar de gevechten tegen groepen partizanen. Allereerst moet ik voorlezen wat we over deze partizanen hebben gehoord, document L-180, USA-276 dat in het tweede deel van mijn documentenboek zit, pagina 121. Dat is een volledig verslag van een Einsatzgruppe in actie tegen partizanen; het is aanhangsel nummer 9. Wat er op pagina 122 staat is meen ik belangrijk. Allereerst onder Romeins cijfer I, figuur 5, citeer ik:
"In de grotere steden, in het bijzonder die met industrie, werden voor de komst van de Duitse troepen door de Sovjets zogenaamde istrebitelni bataljons (vernielingseenheden) gevormd ....
Dan, onder Romeins cijfer III:
"de opdrachten en gevechtsmethoden van de diverse partizanengroepen zijn bekend geraakt .... gedeeltelijk uit de in beslaggenomen gevechtsrichtlijnen van de partizanen zelf. Deze verklaring van een gevangen genomen partizaan ...... is belangrijk: "Een partizaan moet alles vernielen waar hij bij kan....."
En dan, in een van de "Richtlijnen voor het Gevecht voor Partizanengroepen", die we ontvingen van de legercommandant in het achterland van Heeresgruppe Nord, zien we staan:
"Er moeten voor de vijand en al zijn bondgenoten onverdraaglijke condities worden geschapen in de door hen bezette gebieden. Alle maatregelen van de vijand moeten worden tegengewerkt."
En dan worden er instructies gegeven voor het opblazen van bruggen, het vernielen van wegen etcetera. Ik ga het niet allemaal voorlezen. In de laatste alinea, die bij mij op pagina 123 staat, wordt uitdrukkkelijk vermeld dat partizanen zich knap moeten vermommen; dat ze er soms uit moeten zien als boeren of de akkers bewerken zodra Duitse troepen in de buurt opduiken. Getuige Von dem Bach-Zalewski verklaarde hier dat de strijd tegen partizanen op een ongeordende manier werd gevoerd. Hij bedoelde daarmee dat die niet door hogerhand werd geleid. U moet daarover zijn ingelicht. Is dat juist?
JODL: Nee, dat is niet juist. Deze deskundige op het gebied van gevechten tegen partizanen heeft blijkbaar een slecht geheugen. Ik vestig de aandacht op document F-665 in documentenboek 2 pagina 126. Hier op de eerste pagina staat een richtlijn voor strijd tegen partizanen. De titel luidt: "Instructies voor Strijd tegen Partizanen," en is door mij persoonlijk op 6 mei 1944 ondertekend. Het Tribunaal zal zien dat er in de tweede zin staat ......
Dr. EXNER: Pagina 126.
JODL: ...... instructieblad nummer zoveel, "Instructies voor Strijd tegen Partizanen in het Oosten," uitgegeven door het OKW, de staf Operaties, gedateerd 11 november 1942 is hierbij vervallen. Dat betekent dat tenminste sinds 11 november 1942 de troepen in het bezit waren van instructies, uitgegeven door het OKW, hoe gevechten tegen partizanen moesten worden gevoerd.
Dr. EXNER: Mag ik nu de aandacht vestigen op mijn document AJ-1, pagina 133. Dat is een beëdigde verklaring van een pastoor Wettberg; ik wil hem niet voorlezen. Pastoor Wettberg heeft contact met mij gezocht omdat hijzelf betrokken is geweest bij gevechten tegen partizanen en hij gaf toe dat gevechten perfect werden geleid zelfs voordat de nieuwe instructies werden uitgegeven, dat is vanaf 1942. In 1944 vaardigde u zonder Hitler's toetemming deze nieuwe richtlijn uit, is dat juist?
JODL: Ja.
Dr. EXNER: Wat was de reden waarom u dat deed? Was dat geen ongebruikelijke stap?
JODL: Ik wil duidelijk stellen dat ik deze richtlijn, die in tegenspraak was met alle bestaande orders, niet aan Feldmarschall Keitel overlegde en ook niet aan de Führer. Ik zal later in bijzonderheden bewijzen dat er instructies instaan om alle zogenaamde partizanen in Frankrijk en Joegoslavië – de partizanengebieden in Rusland lagen nu voor onze linies – onmiddellijk te beschouwen als geregelde gevechtseenheden en dus als krijgsgevangenen. Ik nam deze ongebruikelijke stap omdat ik ervan overtuigd was geraakt - na het neerschieten van die RAF officieren bij Sagan - dat de Führer zich niet langer iets van mensenrechten aantrok en ook omdat ik mij na 1 mei 1944 verantwoordelijk voelde voor kwesties van internationaal recht omdat de afdeling van Canaris die dag was opgeheven en de sectie buitenland, samen met de sectie internationaal recht onder mijn bevel was geplaatst. Ik was vastbesloten dergelijke inbreuken op het internationaal recht van onze kant niet te tolereren en er niet aan deel te nemen en ik handelde dienovereenkomstig vanaf die dag tot aan het einde van de oorlog.
In die order verklaarde ik alle partizanen en degenen die ze ondersteunden, zelfs wanneer ze burgerkleding droegen, tot reguliere troepen en krijgsgevangenen, lang voordat Eisewnhower - pas op 7 juli 1944 – eiste dat terroristen in Frankrijhk die status zouden krijgen.
Dr. EXNER: De Aanklager beweert dat de gevechten tegen partizanen slechts een dekmantel waren waaronder Joden en Slaven werden gedood; is dat waar?
JODL: De gevechten tegen partizanen waren een vreselijke realiteit. Om een paar cijfers te noemen, in Rusland vonden in juli 1943 1560 sabotagedaden tegen spoorwegen plaats. In september waren dat er 2.600, dat zijn er 90 per dag. Er werd een boek van Ponomarernko gepubliceerd waaruit een Amerikaanse krant citeerde dat er 500.000 Duitsers door partizanen zouden zijn gedood. Als er een nul van dat getal wordt weggehaald, is dat nog een aanzienlijke prestatie voor een vredelievende Russische bevolking. Maar het boek wordt ook verondersteld te melden dat de bevolking steeds vijandiger werd, dat moord en terreur steeds vaker voorkwamen en dat de vredelivende Quisling burgemeesters werden vermoord. In ieder geval waren het zware gevechten die in het Oosten plaatsvonden.
Dr. EXNER: In dit verband wil ik de aandacht van het Tribunaal vestigen op een aantekening in Jodl's dagboek, document 1807-PS. Dat staat op pagina 119 van het tweede deel van mijn documentenboek. Op 25 mei staat er: "Generaloberst Von Halder vestigt de aandacht van de Führer op de toegenomen activiteit van de partizanen .... "
De PRESIDENT: Een moment. De beklaagde heeft meen ik gezegd dat in zijn richtlijn van 6 mei 1944 een order stond op grond waarvan guerillas moeten worden behandeld als krijgsgevangenen. Wilt u ons die passage aanwijzen?
Dr. EXNER: Wilt u de passage noemen, beklaagde?
JODL: Die staat onder figuur 1063 op pagina 131.
Dr. EXNER: Pagina 133 van het tweede deel.
JODL: Mag ik hem voorlezen?
Dr. EXNER: Ja.
JODL: "Alle partizanen die worden gepakt in vijandelijk uniform of burgerkleding of die zich tijdens het gevecht overgeven, moeten in principe als krijgsgevangenen worden behandeld. Hetzelfde geldt voor alle personen in de onmiddellijke omgeving van het strijdtoneel waarvan mag worden aangenomen dat ze de partizanen ondersteunen, zelfs wanneer er geen aantoonbare strijd tegen hen is gevoerd. Partizanen in Duits uniform, of dat van een geallieerd leger moeten, wanneer ze zich in de strijd hebben overgegeven na zorgvuldige ondervraging worden neergeschoten. Deserteurs, in wat voor kleding dan ook" – en mag ik eraan toevoegen, zelfs in Duits uniform – "moeten in principe goed worden behandeld. De partizanen moeten dit weten."
De PRESIDENT: Een moment. Nou, misschien – het is een uur – kunnen we beter schorsen.
De zitting wordt geschorst tot 14:00 uur.

Definitielijst

bruggenhoofd
Een aan de andere kant van een (natuurlijk)opstakel veroverd stuk land waaruit de aanvaller zijn aanval verder kan voorzetten.
divisie
Bestond meestal uit tussen de een en vier Regimenten en maakte meestal deel uit van een Korps. In theorie bestond een Divisie uit 10.000 - 20.000 man.
franc-tireurs
Een franc-tireur is een persoon die een invallend vijandelijk leger nadeel probeert te berokkenen, zonder dat hij een soldaat van een geregelde strijdmacht is en een uniform draagt dat hem als zodanig kenbaar maakt. Het gaat dan ook om burgerstrijders die niet als militair worden erkend door hun eigen of een buitenlandse overheid
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Getto
Grotendeels van de buitenwereld afgescheiden stadswijk voor Joden. Het aanstellen van getto's had als doel om Joden uit het dagelijkse leven te weren. Vanuit getto's konden Joden bovendien gemakkelijker gedeporteerd worden naar de concentratie- en vernietigingskampen. Ook bekend als 'Judenviertel' ofwel 'Joodse wijk'.
Heeresgruppe
Was de grootste Duitse grondformatie en was direct ondergeschikt aan het OKH. Bestond meestal uit een aantal Armeen met weinig andere direct ondergeschikte eenheden. Een Heeresgruppe opereerde in een groot gebied en kon een paar 100.000 man groot worden.
invasie
Gewapende inval.
Kommandobefehl
Op 18 oktober 1942 vaardigde Adolf Hitler het Kommandobefehl uit. Dit hield in dat leden van geallieerde commando's en luchtlandingstroepen direct gedood moesten worden of overgedragen moesten worden aan de Sicherheitsdienst (SD).
sectie
Een sectie is van oudsher een van de kleinste eenheden in het leger. In de Franse tijd vormden twee secties samen een peloton. In de periode voor de Tweede Wereldoorlog was binnen het Nederlandse leger een sectie het equivalent van wat men naoorlogs peloton is gaan noemen.
Theresienstadt
Stad in Tsjechië, hier hadden de nazi's een modelconcentratiekamp ingericht.
USSR
Unie van Socialistische Sovjet Republieken, ook wel Sovjet-Unie genoemd. Federatie van republieken tijdens de communistische periode van Rusland.

Middagzitting 1

Dr. EXNER: Ik heb nog een vraag betreffende de regeling voor partizanen. De Aanklager uit de beschuldiging dat u, door middel van nummer 161 van de regeling voor partizanen – dat, Heren Rechters staat in het document dat we het laatst hebben gebruikt, F-665, pagina 130 van deel II – verantwoordelijk was voor de verwoesting van hele dorpen en zelfs van het uitmoorden van de totale bevolking van dorpen in Frankrijk. Wilt u hier iets over zeggen?
JODL: Ik meen dat het tegendeel waar is. Door middel van nummer 161 heb ik de collectieve maatregelen en straffen waartoe de Führer zonder terughoudendheid had besloten, verlaagd tot datgene dat is toegestaan volgens Artikel 50 van de Haagsche Conventie voor de Oorlogvoering te Land. In dit artikel worden collectieve straffen verboden tenzij de hele bevolking zich schuldig maakt aan allerlei soorten terroristische activiteiten. Daarom, met dit nummer 161 gaf ik geen bevel voor het platbranden van dorpen, zelfs niet in uitzonderlijke gevallen maar in tegendeel, ik zei dat dergelijke collectieve maatregelen alleen in zeer uitzonderlijke gevallen mochten worden toegepast en dan alleen maar met toestemming van een divisiecommandant, want die beschikt over een krijgsraad en zou een gerechterlijk onderzoek kunnen doen.
Ik wil het Tribunaal niet vermoeien met meer van mijn verdiensten die u in dit document kunt nalezen. Ik besprak de goede behandeling van de bevolking; de noodzaak de levensbenodigdheden aan hen te laten, etcetera. Ik meen in elk geval dat dit document in werkelijkheid dient als een model hoe dit soort oorlog binnen de sfeer van internatioaal recht gebracht kan worden. Ik deed dit omdat ik ervan overtuigd was dat de Franse Maquis en ook de revolutie van Tito zich langzamerhand tot een echte oorlog begonnen te ontweikkelen. Nu wordt de kwestie van de 2 SS Panzerdivision genoemd als voorbeeld van de zaken die ik teweeg bracht door middel van dit nummer 161. Ik kan alleen maar zeggen dat de commandant verantwoordelijk is voor het gedrag van de 2 SS Panzerdivision. Ik hoorde er pas maanden later over. Ik ben de Franse Aanklager dankbaar voor het indienen van dit document en ik ben ook dankbaar voor de verklaring dat de Maquis in het begin niets anders was dan een franc-tireur beweging, waarvan ik het heldendom niet betwist.
Dr. EXNER: We komen nu toe aan een ander pobleem, de laagvliegers. Uit document 731-PS, pagina 139 van het tweede documentenboek en pagina 144 van deel II van mijn documentenboek, uit deze documenten kan worden opgemaakt dat er van diverse kanten voorstellen waren gedaan betreffende de behandeling van vijandelijke vliegers die een noodlanding hadden gemaakt. Kunt u ons allereerst de reden hiervoor vertellen en wat uw houding ten opzichte van deze voorstellen was?
JODL: Ik zal proberen het zo kort mogelijk te houden. De reden was dat er diverse rapporten waren ontvangen over mensen die in strijd met internationale wetgeving door individuele vijandelijke vliegtuigen waren aangevallen. De Führer eiste tegenmaatregelen en dat is de oorsprong van het memorandum 731-PS, bewijsstuk RF-1407. Het is geen ontwerp voor een order, nog minder dan een order. Het is een nota die voorstellen bevat die de Luftwaffe in dat verband deed. Er was nog geen sprake van lynching. Het feit dat ik me met dit probleem bezighield kan worden verklaard uit de verantwoordelijkheid die, zoals ik die al eerder heb genoemd, sinds 1 mei op me lag met betrekking tot internationaal recht. De notitie die ik op het document zette is al voorgelezen. Ik maakte bezwaar tegen een enkele alinea – een kwestie die ik niettemin volledig toelaatbaar achtte onder internationale wetgeving. Deze werd later geschrapt en vervangen door een verklaring dat het als moord moest worden beschouwd wanneer een van onze soldaten, die per parachute landde, werd neergeschoten. Ik zette de notitie met dit bezwaar op document 735-PS. Het idee van lynchen ....
Dr. EXNER: Als ondersteuning voor het Tribunaal zou ik willen meedelen waar deze passage staat. De met de hand geschreven opmerking van Jodl staat op pagina 144 van het documentenboek. Er worden in dit memorandum diverse voorstellen gedaan en dan voegt Jodl toe: "Aan nummer 3 ...."en dan staat daar die notitie. (tot de beklaagde) Wilt u hier op reageren?
JODL: Mijn notitie luidde: "Gaat Buitenlandse Zaken akkoord met nummer 3b?" – namelijk dat het doodschieten van onze eigen vliegers die zijn neergeschoten en per parachute naar beneden komen. beschouwd moet worden als een gemene terroristische daad.
Dr. EXNER: Dit nummer 3b staat op dezelfde pagina, bovenaan.
JODL: Ik wilde er alleen maar aan toevoegen dat het lynchen werd geopperd in een artikel door Goebbels dat verscheen in de Völkische Beobachter. Hoe meer ik mij met deze kwestie bezig hield, hoe meer het duidelijk werd dat er niets bereikt kon worden met dergelijke maatregelen, want men zou nooit een schuldige laagvlieger kunnen oppakken omdat hij ofwel zou ontsnappen, dan wel op de grond aan stukken gereten zou worden. Dit zou alleen maar leiden tot een algemeen vermoorden van vliegers. Daarom besloot ik – en ik was het op dit punt volledig eens met Feldmarschall Keitel – deze hele actie te laten mislukken. Het Hof kan zien dat er tussen document 731-PS, dat op 21 mei was opgesteld en document 735-PS 16 dagen waren verstreken zonder dat er iets was gebeurd. Toen ik op 6 juni een nogal omvangrijk rapport ontving, schreef ik erop: “Dit is niet voldoende; we moeten helemaal overnieuw beginnen; hoe kunnen we er zeker van zijn dat andere vijandelijke vliegers niet op dezelfde manier worden behandeld. Moet er gezorgd worden voor een of andere juridische procedure?” Als ik dat heb geschreven, Heren Rechters, vormt dat het onweerlegbare bewijs, als u mijn normale methode van werken beschouwd, dat ik niets anders van plan was dan de zaken te rekken en te vertragen totdat de kwestie zichzelf had opgelost. En ik slaagde er in dit geval in. Geen enkele militaire autoriteit vaardigde een order uit. We gingen niet eens zover om een ontwerp voor een order te maken. Het enige dat we hadden waren deze vodjes papier. Het is bewezen, en het zal nog verder worden bewezen dat vele maanden later de Führer de meest ernstige beschuldigingen tegen ons uitte, en tegen de Luftwaffe in het bijzonder, omdat wij zijn order onmogelijk hadden gemaakt.
Dr. EXNER: Nu komen we toe aan iets heel anders. De Chef van het OKW noemde u en Warlimont in een brief, geschreven in 1941 zijn vertegenwoordigers bij de samenwerking met Rosenberg’s Ministerie voor de Bezette Gebieden in het Oosten. Dat is document 865-PS, bewijsstuk USA-143. Hoe werkte dat in de praktijk?
JODL: Helemaal niet. Afgezien van een bijeenkomst in 1943, die ging over een verzoek aan de volkeren van het Oosten, had ik geen enkele binding met Rosenberg’s ministerie. De enige samenwerking die voortdurend plaatsvond werd gedaan door mijn sectie propaganda want alle pamfletten die zij opstelden en die boven Rusland werden uitgestrooid, werden eerst besproken met het Ministerie voor de Bezette Gebieden in het Oosten.
Dr. EXNER: Waarom werd u dan benoemd? Waarom was dat nodig?
JODL: Dat was slechts een formaliteit want Minister Dr. Lammers schreef aan elk van de hogere gezagsdragers in het Reich om te vragen een vertegenwoordiger te benoemen en dus benoemde Feldmarschall Keitel ook een vertegenwoordiger.
Dr. EXNER: We komen nu toe aan iets nieuws. Het nogal vreemde document C-2, bewijsstuk USA-90 is aan u getoond. Het zit niet in mijn documentenboek maar het Tribunaal zal het zich onmiddellijk herinneren. Het is een verzameling in tabelvorm waarin in de eerste kolom bepaalde belangrijke incidenten op het gebied van internationale wetgeving worden genoemd. In de tweede kolom staan voorbeelden, in de derde en vierde ......
Mr. ROBERTS: Het is pagina 163 in het grote documentenboek.
Dr. EXNER: Dit is een verzameling in de vorm van een diagram dat aan de ene kant een bepaald incident vermeldt en aan de andere kant de gevolgen van dit incident opsomt; de beoordeling in het licht van internationale wetgeving, het gebruik ervan voor propaganda en zo voorts.
Kunt u uitleggen hoe dit ontstond? Het is echt een heel vreemd document. Twaalf inbreuken op internationale wetgeving van onze kant worden genoemd en ik geloof 13 inbreuken door de vijand.
JODL: Ik denk helemaal niet dat dit document zo opmerkelijk is. Het werd eind 1938 opgesteld, kort voor de Conferentie van München. Omdat ik op mijn departement niet zeker wist of er al of niet een gewapend conflict zou ontstaan en omdat destijds de bepalingen in internationale wetgeving ons niet duidelijk waren, wilde ik van deskundigen op het gebied van internationale wetgeving, door het noemen van diverse voorbeelden horen wat de huidige houding was tegenover dergelijke schendingen. Iedere officier in mijn divisie groef in zijn geheugen om een voorbeeld te vinden en we probeerden ieder gebied van internationale wetgeving te bestrijken door middel van een bepaald voorval. Ik vind het opmerkelijk dat we ons zelfs toen bezig hielden met het concept internationale wetgeving. Er kan geen enkele twijfel over bestaan dat ik alleen de verantwoordelijkheid draag voor het bedenken van deze voorbeelden. Maar als men bezwaar maakt tegen het antwoord op deze voorbeelden, met andere woorden tegen de beoordeling langs lijnen van internationaal recht of tegen rechtvaardiging overeenkomstig de regels voor oorlogvoering, kan ik alleen maar zeggen dat het niet van mij afkomstig was; het was afkomstig van het departement van Canaris. Afgezien daarvan toont het een zorgvuldige en opmerkelijke houding tegenover internationaal recht, in het bijzonder waar het de luchtoorlog betreft. Hoe dan ook, het lag op een veel hoger peil dan feitelijk in de praktijk het geval was.
Dr. EXNER: Was het daarom de bedoeling schendingen van internationaal recht te plegen?
JODL: Helemaal niet, maar voor iemand die op de hoogte is van de geschiedenis van oorlogvoering wist ik dat er op deze wereld nog nooit een oorlog is gevoerd waarbij er geen schendingen van internationaal recht plaatsvonden.
Als men er misschien bezwaar tegen zou kunnen maken dat aan het einde van de alinea staat: “Uitleg door het Ministerie van Propaganda” dan zou ik willen zeggen dat dat aan het einde staat, na de rechtvaardiging overeenkomstig de regels van oorlogvoering en de beoordeling vanuit het standpunt van internationaal recht en dat Admiraal Burckner, die de reactie gaf, er zelf naar verwees – dat propaganda pas in praktijk kon worden gebracht nadat de aspecten van internationaal recht waren opgehelderd. Bovendien was de hele reactie slechts een voorlopige omdat eerst Buitenlandse Zaken en de diverse afdelingschefs van de Wehrmacht over de kwestie hadden moeten worden gehoord.
Dr. EXNER: Ik heb Admiraal Burckner verzocht over deze kwestie te getuigen maar het lijkt een te onbelangrijke zaak te zijn en dus zal ik afzien van het oproepen van deze getuige.
(tot de beklaagde) Ik wil u in dit verband de volgende vraag stellen: Wat was in het algemeen uw houding tegenover de beperkingen die door internationale wetgeving aan het voeren van een oorlog waren opgelegd?
JODL: Ik erkende en beschouwde internationaal recht waarvan ik goed op de hoogte was, als een voorwaarde voor een fatsoenlijke en humane oorlogvoering. Exemplaren van de Haagsche Conventie voor de Oorlogvoering te Land en de Conventie van Genève lagen altijd op mijn bureau. Ik meen dat ik door mijn houding jegens het Kommissarbefehl, jegens het lynchen, en jegens het voornemen de Geneefse Conventie te verlaten – resoluut afgewezen door alle opperbevelhebbers en alle afdelingen van de Wehrmacht en door Buitenlandse Zaken – bewezen heb dat ik, voor zover dat voor mij mogelijk was, internationale wetgeving eerbiedigde. Er zijn natuurlijk massa’s positieve bewijzen beschikbaar. De belangrijkste documenten zullen al door mijn raadsman zijn ingediend. Ik wil alleen verwijzen naar het optreden van de Duitse Wehrmacht in Noorwegen, een kwestie waaraan ik meewerkte. Ik verwijs naar de regeling voor partizanen .......
Dr. EXNER: Ik dien in document AJ-14, pagina’s 99 en 100 in mijn documentenboek deel I. Dit zijn speciale richtlijnen voor het optreden tijdens de bezetting van Noorwegen en Denemarken, richtlijnen die dus werden uitgevaardigd toen deze landen werden bezet. Er staan enkele kenmerkende zinnen in dit document, zinnen die ik zou willen voorlezen. U vindt op pagina 98 onder figuur 1:
“De militaire bezetting van Denemarken en Noorwegen geschiedt met het doel, de neutraliteit van deze landen zeker te stellen. Het streven moet zijn, dit op een vreedzame manier uit te voeren.”
Dan op pagina 99, bovenaan, staat er:
“Richtlijnen voor het optreden bij persoonlijk contact met de Noorse bevolking.
“Elk lid van de strijdkrachten dient zich te realisren dat hij geen vijandelijk land binnengaat maar dat de troepen Noorwegen binnentrekken voor de bescherming van dat land en voor de veiligheid van haar bewoners.”
“Daarom moet het volgende worden nageleefd:
“1 De Noren hebben een sterk ontwikkeld nationaal bewustzijn. Bovendien voelt de Noorse bevolking zich sterk verbonden met andere Noordse volkeren.
“Vermijdt daarom alles wat de nationale eer kan schenden.” Figuur 2 is ook zeer kenmerkend. Dan ga ik naar figuur 4:
“Het huis van de Noor is heilig volgens de oude Germaanse traditie. Gastvrijheid wordt in ruime mate geboden. Eigendommen zijn onschendbaar. Het huis blijft .....
De PRESIDENT: Het is niet nodig dit alles voor te lezen. Een alinea is genoeg om het karakter van het document aan te tonen, niet waar?
Dr. EXNER: Dan maak ik melding van de rest van het document dat ik niet zal voorlezen en verzoek dat het Tribunaal het document voor kennisgeving wil aannemen.
Dan is er hier een richtlijn, document AJ-16 ......
De PRESIDENT: Maar, Dr. Exner, dat laatste document lijkt niet te zijn ondertekend door beklaagde, niet waar?
Dr. EXNER: (tot de beklaagde) Wat had u met dit document te maken? Hebt u .....?
JODL: Het is ondertekend door Von Falkenhorst maar het is algemeen bekend dat wij, het OKW en de staf van Von Falkenhorst, een exemplaar hebben opgesteld voor de campagne in Noorwegen. Ik heb deel gehad aan het opstellen van dit document, ik heb het aan de Führer overlegd en de Führer keurde het goed. Er staat zelfs een notitie daarover in mijn dagboek.
Dr. EXNER: Dan komt document AJ-16 dat ik bij deze indien.
“Speciale richtlijnen voor het bestuur over en de pacificatie van de bezette gebieden in Nederland, België en Luxemburg.” Dat staat op pagina 161, deel II van mijn documentenboek. Om tijd te besparen zal ik alleen citeren uit pagina 162. Ik zal wel de laatste zin voorlezen: “In alle gevallen moet het internationaal recht geëerbiedigd worden.” Maar ik verzoek het Tribunaal nota te nemen van de andere bepalingen.
In dit verband zou ik document 440-PS willen noemen, bewijsstuk GB-107 in mijn documentenboek II, pagina 164 – Richtlijn nummer 8 betreffende de oorlogvoering, gedateerd 20 november 1939. Met betrekking tot de taken van de Luftwaffe staat er – ik zal de laatste alinea voorlezen:
“Plaatsen, in het bijzonder grote open steden en industrieën mogen niet zonder dwingende militaire redenen worden aangevallen, niet in Nederlandse, noch in Belgisch-Luxemburgse gebieden. – Getekend: Keitel.” Hebt u die ook opgesteld?
JODL: Ik heb die order opgesteld.
Dr. EXNER: Dan zouden we kunnen verwijzen naar de regelingen voor het bestrijden van partizanen, een kwestie die hier ook al is besproken.
JODL: En ik zou willen verwijzen naar iets dat ik meen al genoemd te hebben, dat ik een onmiddellijk onderzoek gelastte naar het Malmédy incident.
Dr. EXNER: Hebt u voortdurend rekening gehouden met aspecten van internationale wetgeving waar het uw orders betrof?
JODL: Ik meen dat ik dat al heb gezegd. Ik heb de internationale wetgeving nauwkeurig bestudeerd vanwege het effect op mijn orders. Ik wil het Tribunaal niet ophouden met kennis die ik uit deze bepalingen opdeed, want die is onvolledig, maar ik zou willen besluiten met te zeggen dat vanwege het feit dat er geen regels bestonden voor de luchtoorlog, er betreurenswaardige verwarring ontstond in definities – bijvoorbeeld het verschil tussen rebellie en geregelde oorlogvoering, tussen franc-tireur, bandieten en verkenners, tussen spion en verkenner; tussen vernielingseenheden en saboteurs. Met behulp van vliegtuigen kan een rebellie altijd overgaan in een reguliere oorlog; aan de andere kant kan een reguliere oorlog ontaarden in rebellie. Dat is het effect dat parachutisten en bevoorrading door de lucht hebben gehad op internationale wetgeving.
Dr. EXNER: In dit verband zou ik de verklaring van Lehmann willen indienen, bewijsstuk AJ-10, document Jodl-63. Dit document is niet bij het Tribunaal ingediend omdat pas gisteren de Aanklager verklaarde in te stemmen met het gebruik van dit document. Ik meen dat het de verklaring is van Auditeur-militair Lehmann. Als het Tribunaal deze verklaring toelaatbaar acht, hoef ik er misschien alleen maar naar te verwijzen.
De PRESIDENT: Waar is die?
Dr. EXNER: Ik dien hem bij deze in maar hij is nog niet vertaald omdat we gisteren pas toestemming kregen hem hier te gebruiken.
Mr. ROBERTS: Zoals Sir David gisteren al zei bestaan er geen bezwaren tegen deze verklaring hoewel er geen feitelijke opdracht bestond om de verklaring van Auditeur-militair Lehmann toe te laten. Edelachtbare, hij is erg kort, zeker het afschrift dat ik had en ik meen dat er geen reden is er bezwaar tegen te maken.
Dr. EXNER: Dan, om tijd te besparen zal ik er slechts naar verwijzen en verzoek het Tribunaal de verklaringen van Dr. Lehmann te lezen. Ze lijken me belangrijk te zijn omdat hij per slot de hoogste jurist binnen de Duitse Wehrmacht is, Auditeur-militair Lehmann die hier informatie geeft.
De PRESIDENT: U kunt er beter een bewijsstuknummer aan geven.
Dr. EXNER: Ja, AJ-10 is het stuknummer dat ik eraan gegeven heb, Edelachtbare.
De PRESIDENT: Ja.
Dr. EXNER: Deze meneer vermeldt juridische discussies die hij bij gelegenheid met Jodl moest voeren en hij geeft ons Jodl’s opvattingen van juridische kwesties.
En nu, generaal, in verband met misdaden tegen de oorlogswetten is er een laatste vraag die onder onze aandacht komt. Diverse notities in het oorlogsdagboek, orders enzovoorts zijn het onderwerp van ernstige beschuldigingen tegen u. Had u, voordat u gevangen werd genomen, de kans om al dit materiaal te vernietigen?
JODL: Ja, tussen 3 en 23 mei had ik tijd en gelegenheid om ieder stuk papier te verbranden maar ik gaf mijn staf opdracht om geen enkel dossier te vernietigen, want ik vond dat ik niets te verbergen had. Ik heb de complete dossiers, in het bijzonder de zeer belangrijke, alle originele richtlijnen van de Führer vanaf 1940 overhandigd aan de Amerikaanse officier toen ik gevangen werd genomen.
Dr. EXNER: En nu kom ik toe aan de vermeende misdaden tegen de menselijkheid. Allereerst moeten we duidelijk maken welke posten u tijdens deze kritieke periode bekleedde. Vertelt u ons alstublieft welke posten u bekleedde vanaf 1933.
JODL: Van 1932 tot 1935 was ik bij de afdeling die later de Operationele Staf van het Leger werd genoemd. Vanaf medio 1935 tot oktober 1938 was ik Chef van het Landesverteidigungsamt binnen het Wehrmachtsamt, dat later het OKW werd genoemd.
Dr. EXNER: Dat betekent dat het Wehrmachtsamt in feite het OKW was?
JODL: Ja, later. Vanaf oktober 1938 tot kort voor de inval in Polen was ik commandant der artillerie in Wenen en in Brunn in Moravië; en vanaf 27 oktober 1939 ......
Dr. EXNER: Een moment graag. 27 september?
JODL: Nee, augustus. Op 27 augustus 1939 nam ik het bureau en de taken van de Chef van de Generale Staf over.
Dr. EXNER: Laten we naar die periode gaan. Hield u zich in de jaren 1932 tot 1935 bezig met oorlogsplannen toen u bij het zogenaamde Truppenamt diende?
JODL: Destijds vonden er in de Staf Operaties geen voorbereidingen plaats, behalve richtlijnen voor het gevecht voor de geïmproviseerde Grenzschütz Ost. Dat was een militie achtige organisatie en er werden voorbereidingen getroffen om de hele Duitse grensstreeek te ontruimen in geval van een militaire bezetting. Dat was alles.
Dr. EXNER: Had u iets te maken met de afkondiging van de algemene dienstplicht?
JODL: Nee, daar had ik niets mee te maken. Ik meen dat ik daar gisteren over hoorde.
Dr. EXNER: Wat waren uw taken als Chef van het Landesverteidigungsamt vanaf juni 1935 tot oktober 1938?
JODL: In deze functie moest ik de operationele strategische richtlijnen uitwerken op instructie van mijn meerderen, Keitel en Blomberg. Ik moest de kwestie van de leiding over de Wehrmacht bestuderen en ophelderen, plannen en oefeningen voorbereiden voor de grote manoeuvres van de Wehrmacht in 1937. Ik had het toezicht op de Wehrmachtacademie; ik moest ontwerpen uitwerken voor wetten in verband met de order voor algehele dienstplicht en voor de algehele voorbereiding op mobilisatie in de burgerlijke sector, dat wil zeggen de staat en het volk. Het zogeheten secretariaat van de Reichsverteidigungsrat viel onder mij.
Dr. EXNER: Vertelt u ons alstublieft wat u toen was? Wat was uw militaire rang?
JODL: Ik kreeg die functie toen ik luitenant-kolonel was; en ik werd meen ik 1936 kolonel.
Dr. EXNER: Had u enig deel aan het Reichsverteidigungsgesetz?
JODL: Nee, die wet ontstond al voordat ik in het Wehrmachtsamt in functie kwam.
Dr. EXNER: Maar de Aanklager beschuldigt u van deelname eraan op grond van een supplement bij document 21261-PS, bewijsstuk USA-24 dat kan worden gevonden in deel I, pagina 9. In dit document staat: “Toegevoegd een afschrift van het Reichsverteidigungsgesetz van 21 mei 1935 ... “ De handtekening is van Blomberg en de datum is 24 juni. Dan komt er een aanvullende alinea: “Berlijn, 3 september, 1935. Aan het Wirtschaftsverteidigungsamt 1a, afschrift verzonden. Getekend: Jodl.” Wat kunt u ons daarover zeggen?
JODL: Zonder twijfel is dat een geldige rijkswet waarvan ik een afschrift moest sturen aan een van de andere bureau’s. Meer hoef ik er niet over te zeggen.
Dr. EXNER: U had geen deel aan het opstellen van die wet zelf?
JODL: Nee.
Dr. EXNER: Was u lid van de Reichsverteidigungsrat?
JODL: Nee.
Dr. EXNER: Was u lid van het Reichsverteidigungskomite?
JODL: Dat was ik automatisch vanaf het moment waarop ik de leiding van het Amt für nationale Verteidigung overnam. Op de tiende bijeenkomst van deze deskundigen benoemde Generaal Von Reichenau mij als zijn plaatsvervanger.
Dr. EXNER: Wat was het doel van dit comité? Dat is hier meen ik al besproken dus houdt u het zo kort mogelijk.
JODL: In een paar woorden: In deze commissie werd een algehele mobilisatie, niet van het leger maar de mobilisatie van de staat en het volk, overeenkomstig een militaire mobilisatie voorbereid. Deze plannen werden neerglegd in de mobilisatieboeken die uiteindelijke aantallen en de diverse niveau’s van spanning aangaven.
Dr. EXNER: Wat waren deze niveau’s van spannings?
JODL: We hadden hierover gehoord van de Fransen en het overgenomen. De Fransen hadden een systeem waarmee een mobilisatie in vijf stappen werd uitgevoerd, afhankelijk van de heersende spanningen.
De PRESIDENT: Moeten we de bijzonderheden hierover aanhoren? Is het niet voldoende te zeggen dat het van Frankrijk was overgenomen?
Dr. EXNER: Goed.
(tot de beklaagde) Misschien kunt u ons vertellen wat dit betekende; waarom we dit systeem van niveau’s van spanning overnamen? Wat was de reden?
JODL: Het doel was een of ander middel ter beschikking te hebben – zoals destijds in heel Europa gebruikelijk was – om een verhoogde paraatheid voor oorlog te bereiken voordat een algemeen bevel tot mobilisatie werd uitgevaardigd.
Dr. EXNER: Hield het Reichsverteidigungskomite zich bezig met bewapening?
JODL: Nee, dat bemoeide zich niet helemaal met bewapening.
Dr. EXNER: Hield het Reichsverteidigungskomite zich bezig met poltieke plannen of intenties?
JODL: Dat had op geen enkele wijze met politieke problemen te maken. Dr. EXNER: Maar hoe stond het met oorlog?
JODL: Het hield zich uitsluitend bezig met mobilisatie.
Dr. EXNER: Dat betekent een zekere oorlog .....
JODL: Mobilisatie is een noodzaak voor elke mogelijke oorlog.
Dr. EXNER: In deze commissie hield u zich bezig met mobilisatieboeken, is dat juist?
JODL: Ja, ik meen dat ik dat al heb uitgelegd. In deze boeken werden de bijzonderheden van alle hoogste rijksgezagsdragers vastgelegd en geïndexeerd naarmate de hoeveelheid spanning.
Dr. EXNER: Wat bedoelt u met hoogste rijksgezagsdragers?
JODL: Alle ministeries.
Dr. EXNER: U bedoelt de burgerlijke autoriteiten?
JODL: Ja, de burgerlijke autoriteiten. En de voorbereidingen die zij troffen moesten in overeenstemming worden gebracht met de voorbereidingen door de militairen.
Dr. EXNER: Wat waren de voorbereidingen in de gedemilitairiseerde zone?
JODL: De voorbereidingen in de gedemilitairiseerde zone betroffen uitsluitend ontruiming, dat wil zeggen het opgeven van gebieden ten westen van de Rijn in geval van een Franse bezetting.
Dr. EXNER: Ik meen dat we dit al uitvoerig hebben besproken en in dit verband zou ik willen verwijzen naar document EC-405, bewijsstuj GB-160 op pagina 11 van mijn documentenboek, het eerste deel, waar die tiende bijeenkomst wordt genoemd. U wordt ervan beschuldigd de meest strenge geheimhouding te hebben gelast betreffende al deze voorbereidingen die volgens uw beschrijving een zuiver defensief karakter hadden. Vanwaar al die geheimhouding?
JODL: Het geheimhouden van dit soort maatregelen is in de hele wereld vanzelfsprekend. Voor ons in Duitsland was dat bijzonder belangrijk omdat jarenlang de burgerlijke autoriteiten niet gewend waren zich bezig te houden met militaire zaken en het leek mij bijzonder belangrijk dat er in het buitenland geen misverstand zou ontstaan doordat een order van deze aard onderschept werd – een kenmerkend misverstand zoals tijdens dit proces is ontstaan in verband met de “Freimachung” van de Rijn.
Dr. EXNER: En waarom gelastte u geheimhouding? Zodat het buitenland zich niet ongerust zou maken?
JODL: Destijds waren we zelfs nog zwakker dan in de periode toen we een leger van slechts 100.000 man hadden. Dit leger van 100.000 man was opgesplitst in honderden kleinere groepen. Het was het tijdperk van onze grootste zwakte en in die periode moesten we uiterst voorzichtig zijn om welke spanning dan ook met het buitenland te vermijden.
Dr. EXNER: Wat waren de militaire plannen voor die dagen?
JODL: Ik heb al gezegd dat er de richtlijnen voor het gevecht voor de Grenzschütz Ost waren. Ik had ook instructies uitgewerkt voor de commandant in Oost-Pruisen voor het geval hij door een plotselinge aanval door Polen van het Reich zou worden afgesneden.
Dr. EXNER: Wist u destijds van enige aanvalsplannen van Duitsland?
JODL: Daar werd niet over gepraat of gedacht.
Dr. EXNER: Nou, ik zou een zin willen citeren uit de 12de bijeenkomst van de Reichsverteidigungsrat. Die staat op pagina 14 van deel I van mijn documentenboek, document EC-407, bewijsstuk GB-247. Op die bijeenkomst zei Luitenant-kolonel Wagner van het OKW – wie was hij, tussen haakjes?
JODL: Later werd hij Kwartiermeester-generaal.
Dr. EXNER: Luitenant-kolonel Wagner zei: “De uitkomst van de oorlog” –hij bedoelt de laatste oorlog – “heeft geresulteerd in een volledig veranderde militaire en politieke situatie in geval van een toekomstige oorlog, namelijk de noodzaak om die in het eigen land te voeren.”
Hij zei dat op 14 mei 1936. Wat zou u uit deze zin opmaken?
JODL: Natuurlijk kan men misschien zeggen ....
De PRESIDENT: Dr. Exner, dit is een uitspraak van iemand anders en deze uitspraak spreekt voor zich. Het is geen zaak die de beklaagde voor ons kan interpreteren.
Dr. EXNER: Prima.
(tot de beklaagde) Had u binnen het Truppenamt en later binnen het Landesverteidigungsamt te maken met bewapening?
JODL: Persoonlijk had ik niets te maken met bewapening in de ware zin van het woord. Dat was een zaak voor de diverse afdelingen van de Wehrmacht – de Landmacht, de Marine, de Luchtmacht – en die werd door hun organisatorische staven afgehandeld. De opperbevelhebbers bespraken deze zaken rechtstreeks met de Führer. Maar ik hoop, en zal niet ontkennen, dat mijn werkzaamheden bij de Generale Staf bijdroegen aan de wederopbouw van de Duitse Wehrmacht.
Dr. EXNER: In uw dagboek, 1780-PS, staat geen woord over bewapening en het lijkt duidelijk dat u zich destijds niet met dit probleem bezig hield. Wat waren uw gedachten en ideeën over bewapening? Was u er voorstander van?
JODL: Ik was destijds dezelfde mening toegedaan als mijn meerderen; en het was kenmerkend dat op de dag voordat de beslissing werd genomen dat er 36 divisies moesten worden gevormd, zowel Blomberg als Fritsch aan de Führer voorstelden dat er slechts 24 divisies moesten worden gevormd. Ze vreesden een afslanking van het hele leger. Misschien vreesden ze ook een al te stormachtig buitenlands beleid, gebaseerd op troepen die alleen op papier bestonden.
Dr. EXNER: Beantwoordt u alstublieft een vraag die belangrijk voor mij lijkt: wat waren in 1935 de limieten in verband met bewapening?
JODL: Er was voorzien in diverse fasen. De eerste limiet was 1942-43. Het grootste gedeelte van de Westwall moest tegen 1945 voltooid zijn. Het bouwprogramma van de Marine liep tot 1944-45.
Dr. EXNER: Wat vond u destijds dat het doel van de bewapening was?
JODL: Omdat het onmogelijk was tot een algehele ontwapening te komen was het streven om een militair evenwicht te bereiken tussen Duitsland en haar buurlanden.
Dr. EXNER: In dit verband zou ik willen verwijzen naar een document dat al is ingediend – het 2 jaarlijkse rapport van Generaal George Marshall. Dit is al ingediend als Raeder-19. Ik heb een gedeelte ervan voor me, een deel dat ik heb ingediend onder bewijsstuknummer AJ-3. document Jodl-56, pagina 168. Met betrekking tot de kwestie van herbewapening lijken enkele zinnen de spijker op de kop te slaan.
In de tweede alinea op pagina 6, of liever de laatste zin, staat:
“De wereld houdt zich niet serieus bezig met de wensen van de zwakken. Zwakheid is een te grote verleiding voor de sterken. In het bijzonder voor de brutalen die naar rijkdom en macht streven.”
Dan staat op de volgende pagina nog een zin:
“Bovenal moeten we meen ik het tragische misverstand rechtzetten dat een beleid van veiligheid een beleid van oorlog is.......”
Kunt u ons alstublieft vertellen hoe onze militaire sterkte zich destijds verhield in verhouding tot de andere landen?
JODL: In 1935, toen we 36 divisies formeerden, beschikten Frankrijk, Polen en Tsjechoslowakjie over 90 divisies voor in vredestijd en 190 divisies voor in oorlogstijd. Wij beschikten nauwelijks over zware artillerie en de bouw van tanks stond in de kinderschoenen. De opvatting van defensieve en offensieve bewapening is hier bij diverse gelegenheden besproken. Het zou te ver voeren om daar tot in bijzonderheden op in te gaan. Maar ik zou slechts willen zeggen dat voor zover het Duitsland betrof met haar geografische positie, dat deze opvatting niet van toepassing was. De ontwapeningsconferentie mislukte ook na maanden van discussie omdat er geen juiste definitie voor deze opvatting kon worden gevonden.
Dr. EXNER: Ik zou de deskundige weer willen citeren, George Marshall op pagina 168 van mijn documentenboek waaruit ik juist heb geciteerd; en alweer slechts een zin. Die staat in de eerste alinea:
“De enige effectieve verdediging die een land nu kan onderhouden is aanvalskracht.....”
Nu beweert de Aanklager echter dat u moet hebben geweten dat een zo grootschalige herbewapening als de Duitse alleen maar kon dienen voor een aanvalsoorlog. Wilt u hier iets over zeggen?
JODL: Ik denk dat dit alleen maar kan worden uitgelegd als een uitdrukking van militaire onwetendheid. Tot aan het jaar 1939 waren we natuurlijk in een positie om Polen alleen te vernietigen. Maar wij waren nooit feitelijk in een positie, niet in 1938, noch in 1939, om een geconcentreerde aanval van deze staten gezamenlijk te weerstaan. En als we al in 1939 niet ineenstortten was dat alleen maar te danken aan het feit dat gedurende de Poolse veldtocht de ongeveer 110 Franse en Britse divisies in het westen volledig werkloos werden gehouden tegenover de 23 Duitse divisies.
Dr. EXNER: Maar vertelt u ons, wanneer begon de intensieve herbewapening feitelijk?
JODL: De echte herbewapening begon pas nadat de oorlog was begonnen. We begonnen aan deze oorlog met ongeveer 75 divisies. 60% van onze totale lichamelijk geschikte bevolking was niet geoefend. In vredestijd bestond het leger misschien uit 400.000 man tegen 800.000 in 1914. Onze voorraden munitie en bommen, zoals getuige Milch al heeft verklaard, waren belachelijk klein.
Dr. EXNER: In dat verband zou ik een notitie uit uw dagboek willen voorlezen, pagina 16 van deel I van mijn documentenboek, 1780-PS, USA-72. Op 13 december schreef u:
“Na voltooing van Project L”- dat is de nationale verdediging – doet de Veldmaarschalk verslag over de staat van het oorlogspotentieel van de Wehrmacht, aangevend het belangrijkste knelpunt onvoldoende voorraden munitie voor het leger – 10 tot 15 dagen van gevechten komt overeen met voorraad voor 6 weken.”
JODL: Dat klopt, we hadden munitie voor 10 tot 15 dagen strijd.
Dr. EXNER: Ik kom nu toe aan de kwestie van de bezetting van het Rijnland.
De PRESIDENT: Laten we nu pauzeren.

Definitielijst

artillerie
Verzamelnaam voor krijgswerktuigen waarmee men projectielen afschiet. De moderne term artillerie duidt in het algemeen geschut aan, waarvan de schootsafstanden en kalibers boven bepaalde grenzen vallen. Met artillerie duidt men ook een legeronderdeel aan dat zich voornamelijk van geschut bedient.
Conventie van Genève
De verzamelnaam voor vier verdragen die in Geneve zijn geformuleerd en die, onderdeel uitmakend van het internationaal recht, de rechtsregels bepaalt voor oorlogstijd. Deze verdragen hielden zich onder andere bezig met de behandeling van oorlogsslachtoffers en gewonde soldaten, de erkenning van het Rode Kruis als beschermd orgaan in oorlogstijd, rechtsregels bij oorlogen op zee, bescherming van krijgsgevangenen en burgers in oorlogstijd.
divisie
Bestond meestal uit tussen de een en vier Regimenten en maakte meestal deel uit van een Korps. In theorie bestond een Divisie uit 10.000 - 20.000 man.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
krijgsraad
Militair gerechtshof.
Luftwaffe
Duitse luchtmacht.
Maquis
Franse ondergrondse verzetsbeweging tijdens WO II.
mobilisatie
Een leger in staat van oorlog brengen, dus eigenlijk de overgang van vredestoestand naar oorlogstoestand. Het Nederlandse leger werd gemobiliseerd op 29 augustus 1939.
neutraliteit
Onpartijdigheid, onzijdigheid, tussen de partijen instaand, geen partij kiezen.
propaganda
Vaak misleidende informatie die gebruikt wordt om aanhangers / steun te winnen. Vaak gebruikt om ideele en politieke doelen te verwezenlijken.
revolutie
Meestal plotselinge en gewelddadige ommekeer van bestaande (politieke) verhoudingen en situaties.
Rijnland
Duitstalig na WO I gedemilitariseerd gebied aan de rechteroever van de Rijn dat door Hitler bezet werd in 1936.
sectie
Een sectie is van oudsher een van de kleinste eenheden in het leger. In de Franse tijd vormden twee secties samen een peloton. In de periode voor de Tweede Wereldoorlog was binnen het Nederlandse leger een sectie het equivalent van wat men naoorlogs peloton is gaan noemen.
Westwall
Wordt ook wel Siegfriedlinie genoemd, de Duitse verdedingingslinie aan de Frans-Duitse grens.

Middagzitting 2

Dr. EXNER: Generaal, wanneer hoorde u voor het eerst over de plannen om het Rijnland te bezetten?
JODL: Op 1 of 2 maart 1936; met andere woorden ongeveer 6 dagen voor de feitelijke bezetting. Ik kon er niet eerder over hebben gehoord omdat de Führer zelf de beslissing nog niet had genomen.
Dr. EXNER: Hadden u en de generaals militaire bezwaren tegen die bezetting?
JODL: Ik moet toegeven dat we ons voelden als een gokker die zijn hele vermogen op het spel heeft ingezet.
Dr. EXNER: Had u juridische bezwaren?
JODL: Nee, ik was geen deskundige op het gebied van internationaal recht, noch een politicus. Politiek gesproken is er gesteld dat de overeenkomst tussen Tsjechoslowakije, Rusland en Frankrijk het Pact van Locarno ongeldig had gemaakt, iets dat ik destijds als een vaststaand feit aanvaardde.
Dr. EXNER: Hoe sterk was onze troepenmacht in het Rijnland na de bezetting?
JODL: We hebben het Rijnland met ongeveer een divisie bezet, maar slechts drie bataljons daarvan trokken het gebied ten westen van de Rijn binnen, een bataljon ging naar Aken, een naar Trier en een naar Saarbrücken.
Dr. EXNER: Drie bataljons? Dat is ook maar een symbolische bezetiing, niet waar?
JODL: Ja, en ze traden ook maar symbolisch op.
Dr. EXNER: Deed u iets om een militair conflict vanwege die bezetting te voorkomen?
JODL: Er lagen destijds ernstige rapporten die afkomstig waren van onze militaire attachées in Parijs en Londen. Ik kon niet anders dan ervan onder de indruk raken. We stelden Feldmarschall Von Blomberg toen voor om te overleggen of hij misschien die drie divisies ten westen van de Rijn zou moeten terugtrekken op voorwaarde dat de Fransen vier tot vijf maal zoveel manschappen van hun grenzen zouden terugnemen.
Dr. EXNER: Werd die suggestie ooit gedaan?
JODL: Ja, die werd aan de Führer gedaan maar hij wees hem af. Hij wees de suggestie van Generaal Beck, dat we het gebied ten westen van de Rijn niet zouden versterken, zeer bruusk af. Dat was een suggestie van Generaal Beck die de Führer zeer bruusk afwees.
Dr. EXNER: Dacht u destijds dat die actie in verband stond met enige agressieve bedoeling?
JODL: Nee, er kon geen sprake zijn van agressieve bedoelingen.
Dr. EXNER: Waarom niet?
JODL: Ik kan alleen maar zeggen dat, gezien de situatie waarin we ons bevonden, het Franse leger alleen al ons kon hebben verpletterd.
Dr. EXNER: Denkt u dat de leiders toen agressieve bedoelingen hadden?
JODL: Nee, niemand had agressieve bedoelingen maar het is natuurlijk mogelijk dat er in het brein van de Führer al een idee was ontstaan dat de bezetting een voorwaarde was voor later te ondernemen acties in het Oosten. Dat is mogelijk maar ik weet het niet want ik kon natuurlijk niet in het brein van de Führer kijken.
Dr. EXNER: Maar u zag er geen uiterlijke tekenen van?
JODL: Nee, geen enkele.
Dr. EXNER: Kende u het zogeheten testament van Hitler, gedateerd 5 november 1937 dat hier is gepresenteerd?
JODL: De eerste keer dat ik het heb horen voorlezen was hier tijdens dit proces.
Dr. EXNER: Wat kwam u er destijds van te weten.
JODL: Feldmarschall Von Blomberg lichtte Keitel in en Keitel vertelde mij dat er een gesprek met de Führer had plaatsgevonden. Toen ik naar de notulen vroeg werd mij gezegd dat er geen notulen waren gemaakt. Als bewijs hiervoor verwijs ik naar mijn dagboek, document 1780-PS. Wat mij werd verteld was helemaal niet sensationeel en nauwelijks verschillend van alles dat in algemene richtlijnen voor voorbereiding op oorlog stond. Ik kan alleen maar aannemen dat Feldmarschall Von Blomberg destijds die zaken voor zich hield omdat hij misschien niet geloofde dat ze ooit zouden worden uitgevoerd.
Dr. EXNER: Was er een plan voor operatie tegen Oostenrijk?
JODL: Er bestond geen operatieplan teghen Oostenrijk. Dat stel ik nadrukkelijk.
Dr. EXNER: We komen nu toe aan document C-175, een richtlijn met bewijsstuknummer USA-69. Die staat in deel I, pagina 198 en volgende. Het is een richtlijn voor de gemeenschappelijke voorbereiding op oorlog door de strijdkrachten voor het jaar 1937. De Aanklager citeerde Fall Otto alleen uit deze richtlijn zodat de indruk wel gewekt moest worden dat het geheel een plan was voor een veldtocht tegen Oostenrijk. Wilt u uitleggen wat deze richtlijn betekent?
JODL: Het was een van die typische standaard voorbereidingen op oorlog voor iedere denkbare gebeurtenis. Dergelijke richtlijnen waren in Duitsland elk jaar uitgekomen sinds er een Generale Staf en algemene dienstplicht bestonden. Deze theoretische militaire studies maakten onderscheid tussen twee scenario’s, namelijk oorlogsscenario’s die vanwege hun aard politiek waarschijnlijk of waarschijnlijk konden zijn en scenario’s die onwaarschijnlijk waren. Wat betreft de eerstgenoemde, er moest door het leger en de luchtmacht een operatieplan worden opgesteld. Wat betreft de laatstgenoemde moesten alleen ter zake doende suggesties worden gedaan. Als het Tribunaal pagina 21 van het document wil opslaan, aan het einde van de pagina, deel 3, verschijnt de volgende zin: “De volgende bijzondere omstandigheden moeten door het opperbevel over het algemeen in overweging worden genomen zonder deelname door regionale autoriteiten.... “ en onder dergelijke gevallen, op pagina 22, staat het bijzondere Fall Otto.
Dr. EXNER: Op pagina 18 van dit document staat een richtlijn die geldig is vanaf 1 juli 1937 tot waarschijnlijk 30 september 1938, dat is iets meer dan een jaar. Op zijn beurt vervangt die een overeenkomstige richtlijn waarnaar in de eerste alinea wordt verwezen en die al eerder voor dezelfde problemen was opgesteld. Nam u deel aan discussies over de zaak Oostenrijk?
JODL: Nee, ik nam aan geen enkele discussie deel.
Dr. EXNER: In de akte van beschuldiging wordt gesteld dat u op 12 februari 1938 op de Obersalzberg bent geweest. Keitel heeft dat al recht gezet. Uw notitie in het dagboek op 12 maart 1938 is dus slechts gebaseerd op inlichtingen die u via Keitel ontving, is dat juist?
JODL: Ja. Het is slechts een notitie over een kort verslag dat mij door Generaal Keitel over die dag werd gedaan, waarschijnlijk een beetje gekleurd weergegeven.
Dr. EXNER: Maar dan staat er, avond van 11 februari: “Generaal Keitel met de Generaals Von Reichenau en Sperrl op de Obersalzberg. Schuschnigg en G. Schmidt worden onder grote politieke en militaire druk gezet.” In de Engelse en Franse vertaling staat dat Schuschnmigg en Schmidt “weer onder zeer grote politieke en militaire druk worden gezet.” Het woord ‘weer’ staat niet in mijn Duitse origineel.
Nu, stelde u misleidende maatregelen voor tegen Oostenrijk? Dat wordt tegen u gebruikt.
JODL: Ik heb geen enkele misleidende maatregel voorgesteld. De Führer gelastte ze en ik denk niet dat ze onwettig zijn want ik geloof dat in het gokken en in de wereldgeschiedenis, in politiek en in oorlog altijd valse kaarten zijn gespeeld. Maar de Führer gaf de opdracht en dat staat vermeld in mijn dagboeknotitie. Ik verstrekte militaire inlichtingen en documenten aan Canaris over waar onze garnizoenen lagen, welke manoeuvres er plaatsvonden. Canaris werkte die uit en maakte ze in München openbaar. Dr. EXNER: Wat dacht u dat het doel was van .....
JODL: Mij was verteld dat het doel was een zekere hoeveelheid druk uit te oefenen zodat Schuschnigg, wanneer hij naar huis teruggekeerd was, zich zou houden aan de op de Obersalzberg gesloten overeenkomst.
Dr. EXNER: Hoe lang voor de feitelijke inval in Oostenrijk wist u van dergelijke plannen?
JODL: In de ochtend van 10 maart, net voor 11 uur hoorde ik er voor het eerst over.
Dr. EXNER: En de inval vond wanneer plaats?
JODL: Op de 12de. Het was toen Generaal Keitel en Generaal Viehbahn, die toen tijdelijk chef van de Staf Operaties van de strijdkrachten was, opeens op de Reichskanzlei werden ontboden dat ik voor het eerst over het voornemen hoorde.
Dr. EXNER: Hebt u toen een plan laten opstellen?
JODL: De Führer verrastte hen door te zeggen dat de kwestie waar het om ging de kwestie Oostenrijk was en toen herinnerden ze zich dat er een plan lag van de Generale Staf, genaamd Fall Otto. Ze lieten mij halen en de richtlijn en hoorden van mij dat een dergelijke richtlijn echt bestond, maar dat er in de praktijk niets was voorbereid. Omdat het slechts een theoretisch plan was geweest en uitsluitend opgesteld in geval van een teruggave van Oostenrijk, een dergelijke teruggave werd voor het moment niet verwacht, had het opperbevel van het leger er vrijwel niets mee gedaan.
Dr. EXNER: Hoe vond u zelf de hele actie tegen Oostenrijk?
JODL: Het leek slechts een familieruzie te zijn die Oostenrijk zelf op zeer korte termijn via haar binnenlandse politiek zou kunnen oplossen.
Dr. EXNER: Waarom dacht u dat?
JODL: Mijn eigen uitgebreide kennis over Oostenrijk. Via verwanten en bekenden, via de Duits-Oostenrijkse Alpinistenclub waar ik lid van was; als iemand die de Oostenrijkse bergen kende was ik in nauwer contact geweest met Oostenrijk dan met noord-Duitsland en ik wist dat er in dat land lange tijd een regering geweest was tegen de wil van het volk in. De boerenopstand in Stiermarken was een typisch voorbeeld.
Dr. EXNER: Was de intocht in Oostenrijk de uitvoering van het voorstel C-175?
JODL: Nee, die was volledig geïmproviseerd met binnen een paar uur het overeenkomstige resultaat. 70% van alle pantserwagens en vrachtwagens kwam vast te zitten op de weg van Salzburg en Passau naar Wenen omdat de chauffeurs uit hun rekrutenopleidng waren gehaald om deze taak uit te voeren.
De PRESIDENT: Beklaagde, u zei net, niet waar, dat de Führer hen had verteld dat het om de kwestie Oostenrijk ging? U zei dat toch?
JODL: Ik zei dat de Führer Generaal Keitel en Generaal Viehbahn erover had ingelicht op de ochtend van 10 maart. Hij sprak niet met mij en tot op die dag had ik ook niet met de Führer gesproken.
De PRESIDENT: Ik wilde alleen de datum weten. U zei dat het op 10 maart was?
JODL: Ja, op 10 maart in de morgen.
Dr. EXNER: Is het juist dat er alleen niet-parate troepen de grensgebieden binnentrokken, Oostenrijks grondgebied binnen?
JODL: Ja, het is een feit dat er alleen niet-parate troepen – die bestemd waren voor de parade in Wenen – feitelijk binnentrokken. Alle eenheden die wellicht voor een militair conflict noodzakelijk waren, bijvoorbeeld met Tsjechoslowakije of Italië, werden op het laatste moment aan de grens tegengehouden en trokken de grens niet over.
Dr. EXNER: Munitiekonvooien, bijvoorbeeld?
JODL: Nee, alles bleef achter.
Dr. EXNER: Bestond er op het laatste moment nog aarzeling onder de politieke leiders?
JODL: Op 11 maart, ‘s middags, kreeg ik bericht van de Reichskanzlei dat de Wehrmacht het land niet mocht binnentrekken maar dat de politie de Wehrmacht zou inhalen en alleen binnen zou trekken. Op 11 maart ‘s avonds echter, om 20:30 uur bereikte mij de uiteindelijke beslissing en die luidde dat de Wehrmacht het land toch moest binnentrekken. Ik kon niet achter de reden voor die aarzeling komen.
Dr. EXNER: Uiteindelijk was het dus geen invasie met machtsvertoon?
JODL: Nee, het was een volkomen vreedzame bezetting. Die werd gekenmerkt door mijn voorstel aan de chef van de Staf Operaties van het leger dat hij muziekkorpsen aan het hoofd van de kolonnes moest laten marcheren en dat alle chauffeurs brillen moesten dragen omdat ze anders verblind konden worden door de bloemen die naar hen toe werden gegooid.
Dr. EXNER: Wat was de betekenis van de order die u tekende betreffende de intocht in Oostenrijk? Die is aan u voorgelegd onder documentnummer C-182, bewijsstuk USA-77. Dat herinnert u zich toch?
JODL: Ja, ik herinner het me. Dat is niets anders dan een schriftelijke vastlegging van iets dat al eerder mondeling was bevolen en al werd uitgevoerd. Ziet u, die schriftelijke order zou veel te laat gekomen zijn.
Dr. EXNER: En wat is de betekenis van document C-103, bewijsstuk USA-75, dat verwijst naar een mogelijk treffen met Tsjechische of Italiaanse troepen op Oostenrijks grondgebied? Hoe kwam u daartoe?
JODL: Dat was gebaseerd op een verzoek van de Generale Staf van het leger. Ze wilden weten, zelfs in geval van de meest onmogelijke gebeurtenis, hoe de troepen zich dienden te gedragen. Ik verhelderde de zaak per telefoon, via Generaal Schmundt, met de Führer en legde namens hem zijn beslissing schriftelijk vast.
Dr. EXNER: En hoe verliep de operatie?
JODL: Die verliep precies zoals verwacht. Er was gejuich en het was een triomfantelijke intocht, zoals de wereld misschien maar zelden heeft gezien – hoewel niemand dat vandaag graag zal toegeven. De bevolking kwam ons in de avond al tegemoet, de slagbomen werden weggehaald en de Duitse troepen noemden die mars slechts een strijd om de bloemen.
Dr. EXNER: We komen nu aan de kwestie Tsjechoslowakije. Hebt u deelgenomen aan de conferenties van 21 april 1938 en 28 mei 1938, die de Aanklager heeft omschreven als conferenties van samenzweerders?
JODL: Ik heb aan geen van die conferenties deelgenomen.
Dr. EXNER: Wat voor soort werk deed u bij de Generale Staf voor Fall Grün – dat natuurlijk de operatie tegen Tsjechoslowakije is?
JODL: Ik moet weer verwijzen naar document C-175, dat staat op pagina 17 van het eerste deel van mijn documentenboek. In die algemene richtlijn voor de gezamenlijke voorbereiding op oorlog worden twee belangrijke gevallen behandeld, of moesten worden behandeld: Een defensieve opstelling tegen Frankrijk als zij vijandelijkheden opende – Fall Rot – en een offensieve opstelling tegen Tsjechoslowakije – Fall Grün. Die zouden op precies dezelfde manier zijn uitgewerkt, zelfs als we nog geen feitelijk conflict met Tsjechoslowakije hadden want een oorlog op twee fronten – een probleem waar we altijd voor stonden – zou nooit op andere wijze kunnen worden gevoerd of gewonnen anders dan met een aanval op de zwakste. Deze richtlijn, voor zover die Fall Grün betrof, moest opnieuw worden opgesteld op het moment waarop Oostenrijk automatisch een nieuw verzamelgebied werd. Dus werd door mij op 20 maart 1938 een nieuwe richtlijn opgesteld voor Fall Grün die begon met de gebruikelijke woorden: “Het is niet mijn bedoeling om zonder provocatie in de nabije toekomst met militaire middelen een aanval te doen op Tsjechoslowakije..... “
Dr. EXNER: Een moment. Dat citaat komt uit document 388-PS, bewijsstuk USA-26. Het is een document gedateerd 20 mei 1938. “Het is niet mijn bedoeling om zonder provocatie in de nabije toekomst met militaire middelen een aanval te doen op Tsjechoslowakije..... “ Gaat u alstublieft verder.
JODL: Dat was op 20 mei. Op de 21ste, een dag later, vond er een monsterlijk incident plaats. Tsjechoslowakije mobiliseerde niet alleen haar troepen maar die trokken zelfs op naar onze grenzen. De Tsjechoslowaakse Chef van de Generale Staf verklaarde dit tegenover Toussaint door te zeggen dat er 12 Duitse divisies waren samengetrokken in Saksen. Ik kan alleen maar verklaren – en mijn dagboeknotitie bewijst het – dat er geen enkele Duitse soldaat was verplaatst. Er was niets, helemaal niets gebeurd.
Dr. EXNER: Ik moet in dit verband meen ik de aandacht van het Tribunaal vestigen op een vragenlijst – bewijsstuk AJ-9, document Jodl-62. Het is een vragenlijst die door Generaal Toussaint, die destijds Duitsland’s militaire attachë in Praag was, is ingevuld. Hij bevestigt de mobilisatie van toen. In deel III, op pagina 199 tot 201 onderaan staat de volgende vraag:
“Wat was de reden voor de mobilisatie van Tsjechoslowakije in mei 1938?
En hij antwoordde:
“Het is mijn persoonlijke mening dat de Tsjechoslowaakse regering haar politieke bondgenoten tot het innemen van een definitief standpunt wilde dwingen. Krejci, de Tsjechoslowaakse Chef van de Generale Staf gaf mij als reden voor de mobilisatie dat hij over nauwkeurige inlichtingen beschikte volgens welke 10 tot 12 Duitse divisies waren samengetrokken in het gebied rond Dresden en dat hij niet langer de verantwoording kon dragen voor het niet treffen van tegenmaatregelen.”
Aan de andere kant moet een dagboeknotitie van Jodl, deel I, pagina 26 worden genoemd:
“Het voornemen van de Führer, zich niet met de kwestie Tsjechoslowakije bezig te houden werd gewijzigd door de Tsjechische troepeninzet op 21 mei, die plaats vond zonder enige Duitse dreiging en zelfs zonder enige aantoonbare reden. Het zwijgen van Duitsland hierover zou leiden tot verlies van prestige van de Führer, iets dat hij niet nogmaals wil ondergaan. Vandaar de uitvaardiging op 30 mei van de nieuwe richtlijn voor Fall Grün.”
(tot de beklaagde) Dat komt uit het dagboek van Jodl, pagina 26, deel I. Gaat u alstublieft verder.
JODL: Dat was de informatie die ik kreeg, gedeeltelijk via Generaal Keitel en gedeeltelijk via toen Majoor Schmundt betreffende de indruk die dat op de Führer had gemaakt. Het resultaat was dat hij mijn ontwerp van 20 mei persoonlijk wijzigde en de volgende tekst aan het begin zette:
“Het is mijn vaststaande besluit dat Tsjechoslowakije binnen een redelijke periode met militaire middelen moet worden vernietigd. Het bepalen van het militair en politek juiste moment is een zaak voor de politieke leiders.”
Dr. EXNER: Deze tekst staat in document 388-PS waarnaar ik al heb verwezen, bewijsstuk USA-26. Het is de order van 30mei 1939.
(tot de beklaagde) Vertelt u ons alstublieft in het kort wat de inhoud van deze richtlijnen was?
JODL: In die order van 30 mei werden door de Führer drie mogelijkheden genoemd hoe een conflicht met Tsjechoslowakije zou kunnen ontstaan: 1) Zonder een bijzondere reden – politiek onmogelijk en dus geen sprake van; 2) na een langdurige periode van spanning – zeer onwenselijk vanwege het ontbreken van het element van verrassing en 3) de beste oplossing: na een incident zoals die destijds bijna dagelijks plaatsvonden en dat ons voor de wereld moreel zou rechtvaardigen wanneer we besloten tussenbeide te komen. Verder lag er het bevel dat het leger op de eerste dag door de versterkingen heen zou breken om de weg vrij te maken voor de ongestoorde operaties van de mobiele strijdkrachten, de pantserdivisies zodat er na vier dagen een situatie zou zijn geschapen waarin de militaire positie van Tsjechoslowakije onhoudbaar zou worden.
Dr. EXNER: Waarom werd de hele richtlijn in juni opnieuw opgesteld?
JODL: De hele richtlijn C-175 werd in juni grondig herzien. Dit was omdat er op 1 oktober een nieuw mobilisatiejaar begon en omdat deze richtlijn C-175 in elk geval maar geldig zou zijn tot 30 september 1938. De oude richtlijn was natuurlijk nog tot 1 oktober van kracht maar werd op 1 oktober ongeldig door die richtlijn die door mij op 24 juni was opgesteld, of 18 juni. In die richtlijn werd Fall Grün genoemd in de geest van de bedoeling van de Führer – namelijk dat het het onmiddellijke streven van zijn beleid was, vanaf 1 oktober, niet op maar vanaf 1 oktober, iedere gunstige gelegenheid te baat te nemen om de kwestie Tsjechoslowakije op te lossen; maar alleen wanneer Frankrijk niet tussenbeide zou komen of op zou rukken en Groot-Brittannië ook niet.
Ik bevestig dat er geen andere datum in geen van de orders stond voor een aanval op Tsjechoslowakije. In de richtlijn van 30 mei werd de datum geheel open gelaten; de nieuwe instructie, C-175 van 18 juni, vermeldde alleen vanaf 1 oktober bij de eerste gunstige gelegenheid.
Dr. EXNER: Dat staat op pagina 29 van ons documentenboek, tweede alinea: “Ik heb besloten om vanaf 1 oktober .....
JODL: Mag ik voor alle duidelijkheid deze hele materie misschien afsluiten door te zeggen dat er in feite voor 14 september, voor zover het de strijdkrachten betrof, helemaal niets gebeurde.
Dr. EXNER: Ik verwijs nogmaals naar een notitie in Jodl’s dagboek, deel I. Pagina 32. Dat is een uittreksel uit document 1780-PS, bewijsstuk USA-72 en is de notitie van 14 september 1938:
“In de middag werd aangekondigd dat het bevel voor algehele mobilisatie in Tsjechoslowakije was uitgegaan....... Dit vond echter niet plaats hoewel er ongeveer acht lichtingen op korte termijn werden opgeroepen. Omdat Sudeten-Duitsers massaal de grens oversteken verzoeken wij, op voorstel van het OKH, afdeling 2, om 17:30 uur versterkte grensbewaking langs de Tsjechische grens in te stellen in de militaire districten VIII, IV en XVII. De Führer geeft vanuit München zijn toestemmimg.”
De PRESIDENT: Waar las u net uit voor?
Dr. EXNER: Ik heb voorgelezen uit pagina 32 van mijn documentenboek; deel I, pagina 32 en dat is een uittreksel uit het dagboek van Jodl van 14 september; een notitie gemaakt midden in die kritieke periode.
(tot de beklaagde) Wat waren die militaire maatregelen eigenlijk die werden genomen?
JODL: Op 13 en 14 september werden de acht lichtingen in Tsjechoslowakije opgeroepen. We gebruikten de versterkte grensbewakingseenheden zodat veel ontsnappende Sudeten-Duitsers konden worden opgevangen. Op 17 september formeerde de Führer het Korps Henlein, tegen de eerder gesloten overeenkomst in en zonder ons het eerst te vertellen. Eerder was er overeengekomen dat deze Sudeten-Duitsers van militaire leeftijd in het Ersatzheer zouden worden opgenomen.
Rond die tijd begonnen de politieke discussies. De eerste had al op de Berghof plaatsgevonden: de door Bene bevolen mobilisatie op 23 september en pas nu, in overeenstemming met de politieke discussies begon de militaire inzet tegen Tsjechoslowakije.
Ik twijfelde er niet aan of die zou worden gebruikt in geval dat Tsjechoslowakije zich niet hield aan enige overeenkomst die we met de Westerse mogendheden hadden gesloten want de Führer had duidelijk verklaard dat hij alleen zou onderhandelen wanneer Frankrijk en Engeland zich politiek en militair afzijdig zouden houden.
Dr. EXNER: U maakte nog twee notities in uw dagboek, op 22 en 26 september die aantonen dat u destijds bezorgd was. Verklaring afgelegd door Kapitän Bruckner in het eerste deel van mijn documentenboek, op pagina 34; alweer een uittreksel uit 1780-PS gedateerd 22 september:
“Kapitän Bruckner, chef van de sectie buitenland, rapporteert dat volgens een onderschept interlokaal telefoongesprek tussen Praag en de plaatselijke raadsman van de Tsjechische legatie, de Duitse ambassade in Praag zojuist is bestormd. Ik heb direct door Kolonel Juppe telefoon- en radioverbindingen laten leggen met Praag. “10:50 uur: Burckner meldt dat het incident nog niet is bevestigd. Buitenlandse Zaken heeft contact gehad met onze ambassade. “10:55 uur: Ik leg contact met Praag en Toussaint. Op mijn vraag hoe het met hem gaat antwoordt hij: ‘Dank u, prima.’ De opperbevelhebber van de Luftwaffe, die over het eerste rapport is ingelicht met het voorstel na te denken over eventueel te nemen maatregelen in geval de Führer een onmiddellijk bombardement op Praag wenst, is door de Ic ingelicht over het valse rapport dat misschien tot doel had gehad ons tot een militaire actie te verleiden.”
Dan, op 26 september, staat er:
“Het is belangrijk dat valse rapporten ons niet verleiden tot miliaire acties voordat Praag heeft geantwoord.”
De Aanklager heeft beweerd dat al lang van te voren besloten was dat 1 oktober de datum van de aanval zou zijn. Kunt u mij vertellen welke betekenis die datum, 1 oktober 1938 had voor Fall Grün?
JODL: Dat heb ik meen ik al gezegd. Ik heb uitgelegd dat het nieuwe mobilisatiejaar was begonnen en dat geen enkele order een vastgestelde datum bevatte voor de campagne tegen Tsjechoslowakije.
Dr. EXNER: Geloofde u dat het conflct tot een plaatselijk conflict beperkt kon blijven?
JODL: Daar was ik vast van overtuigd omdat ik me niet kon voorstellen dat de Führer, gezien de situatie waarin we ons bevonden, een conflict met Frankrijk en Groot-Brittannië zou beginnen dat wel tot onze onmiddellijker ineenstorting moest leiden.
Dr. EXNER: En de notities in uw dagboek tonen waarschijnlijk uw bezorgdheid over incidenten?
JODL: Ja. In mijn dagboek staat op 8 september een verwijzing naar een gesprek met Generaal Von Stülpnagel. Volgens die verwijzing was Von Stülpnagel op dat moment zeer bezorgd uit vrees dat de Führer zijn dikwijls omschreven houding zou verlaten en zich zou laten verleiden tot militaire actie, ondanks het gevaar van een interventie door de Fransen.
Volgens de notitie in mijn dagboek antwoordde ik dat ik op dat moment tot op zekere hoogte zijn zorgen deelde.
Dr. EXNER: Dit is een notitie die het Tribunaal kan vinden op pagina 26 van het eerste deel van mijn documentenboek. Nogmaals, het is een uittreksel uit document 1780-PS en het is de notitie van 8 september 1938.
(tot de beklaagde) U hebt al gezegd niet waar, wat uw zorgen waren? Onze zwakte?
JODL: Er was geen sprake van om met vijf parate divisies en zeven reservedivisies in de westelijke fortificaties – die weinig meer waren dan een grote bouwput – 100 Franse divisies te weerstaan. Dat was militair onmogelijk.
Dr. EXNER: Op 24 augustus verwees u in een brief aan Schmundt naar het belang van een incident voor de taken van de Wehrmacht in dit geval. Die beschuldiging tegen u is een ernstige en ik wil dat u mij vertelt wat de bedoeling van die uitspraak is.
Edelachtbare, dat is 388-PS en staat op pagina 35 van het eerste deel. Het is een uittreksel uit het herhaaldelijk aangehaalde document 388-PS. Het is een rapport, destijds opgesteld voor Order X en de voorbereidende maatregelen.
(tot de beklaagde) Wilt u alstublieft zeggen wat u bedoelde met dit werk van de Generale Staf?
JODL: Het Führerbefehl van 30 mei dat ik al heb uitgelegd, aangenomen dat het ooit tot deze actie zou komen, liet geen andere keus dan een aanval op een vooraf vastgestelde datum. Dit kon alleen maar het gevolg zijn van een incident want zonder provocatie was er geen sprake van de operatie; die moest ook niet worden gestart als er een te lange tijd was verstreken.
Om klaar te zijn voor een dergelijke verrassingsdoorbraak door de Tsjechische versterkingen, had het leger vier dagen van voorbereiding nodig. Als er na die vier dagen niets gebeurde dan konden de militaire voorbereidingen niet langer geheim worden gehouden en het element van verrrassing zou verloren gaan. Daarom bleef er niets van over, maar ofwel een spontaan incident in Tsjechoslowakije – dat dan vier dagen later zou hebben geresulteerd in militaire actie – of een datum waartoe eerder moest zijn besloten: in dat geval zou een incident moeten plaatsvinden binnen die vier dagen die het leger nodig had voor zijn voorbereiding.
Aan de eisen van de Führer kon op geen enkele andere wijze worden tegemoet gekomen, gezien vanuit het standpunt van de Generale Staf. Mijn brief aan Schmundt was bedoeld om die moeilijke situatie aan de Führer uit te leggen.
Destijds vonden er dagelijks incidenten plaats. Mag ik u eraan herinneren dat sinds de eereste gedeeltelijke mobilisatie in Tsjechoslowakjie de Sudeten-Duitsers die waarschijnlijk zouden worden opgeroepen voor militaire dienst dat bevel naast zich neergelegd hadden. Ze ontsnapten over de grens naar Duitsland en de Tsjechoslowaakse grenspolitie schoot op ze. Duits grondgebied werd dagelijks beschoten. Alles bij elkaar staken meer dan 200.000 Sudeten-Duitsers op die manier de grens over.
Vanuit dat standpunt bezien is het idee van een incident niet zo gemeen en misdadig als had gekund, bijvoorbeeld wanneer het neutrale Zwitserland erin betrokken zou zijn. Als ik daarom had gezegd hoeveel belang we in een dergelijk incident stelden dan was het om uit te drukken dat wanneer men al zijn toevlucht nam tot militaire actie – dit is natuurlijk pure theorie – dan zou men juist een dergelijk incident als voorwendsel aangrijpen.
Dr. EXNER: En hoe verklaart u die opmerking van u: ..... tenzij de inlichtingendienst bevel krijgt dit incident in ieder geval in scène te zetten”?
Dat staat onderaan pagina 38 in de tweede alinea. Het is een uittreksel uit 388-PS.
JODL: Ja, ik wist genoeg van de Europese militaire geschiedenis om te weten dat de kwestie van het eerste schot – de uiterlijke aanleiding tot oorlog, niet de interne – in elke oorlog en bij elke partij een belangrijke rol gespeeld heeft.
De verantwoordelijk voor het uitbreken van oorlog wordt altijd bij de vijand gelegd; dat is niet alleen tekenend voor Duitsland maar voor alle Europese naties die ooit in oorlog met elkaar zijn geweest. In het geval van Tsjechoslowakije was de diepere oorzaak van de oorlog heel duidelijk. Ik hoef de omstandigheden niet te beschrijven waarin 3,5 miljoen Duitsers zich bevonden van wie werd verwacht dat ze tegen hun eigen mensen zouden moeten vechten. Ik was zelf in staat die tragedie in mijn eigen huis waar te nemen. In dit geval was de diepere oorzaak van de oorlog stevig verankerd en Lord Runcinan, die vanuit Londen aan die missie begon, liet er geen twijfel over bestaan. In een dergelijke situatie had ik er zeker geen morele bezwaren tegen om een van die incidenten aan te dikken en door een tegenactie met een fel antwoord op het Tsjechische doen en laten, een dergelijk incident op te blazen met het doel - wanneer de politieke situatie dat toestond en Engeland en Frankrijk niet tussenbeide zouden komen, zoals de Führer geloofde – een zeer duidelijke reden zouden kunnen vinden om actie te ondernemen.
Dr. EXNER: Heren van het Tribunaal, er is een punt waarop ik uw aandacht wil vestigen. Naar mijn mening is het meer dan alleen een fout in een vertaling. Ik verwijs naar de tweede alinea vanaf het einde van pagina 36, het rapport over het incident. In de twee na laatste alinea op pagina 36 staat: “....dat Fall Grün in gang gezet kan worden als gevolg van een incident in Tsjechoslowakije dat voor Duitsland een ’Anlass’ kan zijn voor militaire actie.” De Engelse vertaling van dit woord is ‘provocation’; Anlass wordt vertaald met provocation.
De PRESIDENT: War hebt u het over? Wat is de wijziging?
Dr. EXNER: Ik meen dat de vertaling niet juist is. Ik ben er niet zeker van maar ik zou de aandacht van het Tribunaal erop willen vestigen. ‘Anlass’ is in het Frans ‘prétexte’ dat voor zover wij weten pretext betekent.
De PRESIDENT: Maar Dr. Exner, er is geen verschil in betekenis tussen die woorden, of het nu ‘provocation’ is of aanleiding.
Dr. EXNER: ‘Provocation’ klinkt wat agressiever, niet waar? Ik wil alleen uw aandacht erop vestigen. In het Duits is het ‘aanleiding’ en niet ‘provocatie’.
(tot de beklaagde) De Aanklager noemt nu de overwegingen waarover we het net hadden misdadige ideeën en verbindt die met de vermeende voorgenomen moord op de Duitse ambassadeur in Praag. Er wordt gezegd dat wij die moord hebben voorbereid om een aanleiding te hebben Tsjechoslowakije binnen te vallen. Wat hebt u daarop te zeggen?
JODL: Dat is natuurlijk absurd. Het voorbeeld dat de Führer in zijn gesprekken met Feldmarschall Keitel gezegd zou hebben dat de Duitse ambassadeur door de bevolking van Praag was vermoord, was mij zelfs niet eens bekend. Generaal Keitel heeft het me niet verteld; ik hoorde er hier pas over. Afgezien daarvan vind ik het zinloos er verder over te praten omdat we precies het tegenover gestelde deden. We gaven Generaal Toussaint bevel de ambassade in Praag te bewaken en de levens van de mensen binnen te beschermen want bij een gelegenheid was die al eens ernstig bedreigd geweest.
Dr. EXNER: Dit wordt bewezen door bewijsstuk AJ-19, document Jodl-62, derde deel van het documentenboek, pagina 200. Dat is nogmaals de vragenlijst van Generaal Toussaint die destijds militair attaché in Praag was. De derde vraag luidt als volgt:
“Is het wel of niet waar dat u in de zomer van 1938 bevel kreeg de Duitse ambassade in Praag te verdedigen en de levens te beschermen van alle Duitsers in de ambassade?” En zijn antwoord luidt:
“Ja, dat is waar. Ik herinner dat mij dit bevel telefonisch werd gegeven, waarschijnlijk in september 1938 ....”enzovoorts enzovoorts.
Dan vraag 4:
“Is het waar dat de Duitse ambassade ..... “
De PRESIDENT: De beklaagde heeft al gezegd dat het zo was.
Dr. EXNER: (tot de beklaagde) Dan zal ik slechts verwijzen naar de getuigenis van Toussaint. Bovendien is er gezegd dat het incident door ons was geregisseerd. We hoeven daar niet diep op in te gaan. Vond het incident echt plaats?
JODL: Nee, er was geen voorbereiding op het incident en het was ook niet nodig. Incidenten namen dagelijks toe en de oplossing was een politieke en een totaal andere.
Dr. EXNER: Deze notitie, die we herhaaldelijk hebben gelezen, bleef dus zuiver theoretisch, niet waar?
JODL: Het was slechts papierwerk, een idee dat helemaal niet nodig was. Maar het is al duidelijk gemaakt dat zodra de politieke discussies begonnen, ik voortdurend pogingen ondernam om te voorkomen dat de provocaties, blijkbaar door de Tsjechen gewenst, zouden resulteren in enige militaire maatregel van onze kant.
Dr. EXNER: Wisten de ondertekenaars van München eind september van Duitsland’s militaire voorbereidingen? Wisten de staatslieden dat we militair waren voorbereid?
JODL: De Aanklager gaf me de sterke indruk dat dat vandaag pas bekend was geworden en dat het in de herfst van 1938 in München niet bekend was. Maar dat is volkomen onmogelijk. De hele wereld wist van het oproepen van de acht lichtingen in Tsjechoslowakije in september. De hele wereld wist van de totale mobilisatie op 23 september. Een politiek correspondent van de Times schreef op 28 september een artikel tegen deze Tsjechoslowaakse mobilisatie. Het verbaasde niemand dat wij direct na de ondertekening van de Overeenkomst van München op 1 oktober .....
De PRESIDENT: Dr. Exner ...
Dr. EXNER: Nou, dat is dan het einde van dat onderwerp.
Is het waar dat u in augustus 1938 een nieuw plan van operatie voorbereidde waarover u op 7 juli al gesproken had? Een nieuw plan gebaseerd op het voorgaande?
JODL: Ja. Al voor de oplossing die voortkwam uit het Pact van München heb ik op eigen initiatief een geheim operatieplan opgesteld voor de bescherming van alle Duitse grenzen. Het was zo opgezet dat alleen de grenzen werden beschermd terwijl het gros van het leger in het centrum van Duitsland in reserve moest worden gehoudsen. Dat volledige plan was tijdens mijn verhoren hier beschikbaar. Het zit nu niet langer in document 388-PS maar er wordt naar verwezen.
Dr. EXNER: Op pagina 40 van deel I van ons documentenboek. Ik lees nog een uittreksel uit 388-PS. Helemaal aan het einde wordt het volgende vermeld:
“...... na voltooing van Fall Grün moet het mogelijk worden gemaakt om spoedig met een voorlopige opstelling te beginnen.”
En dan:
.... allereerst zal de Wehrmacht de grenzen van Duitsland veilig stelen, daaronder ook die van de pas verkregen gebieden, terwijl het gros van het leger en de Luftwaffe tot onze beschikking blijft,”
Een dergelijke toekomstige opstelling voor grensbewaking moet voor de diverse fronten afzonderlijk worden uitgevoerd..”
Waarom bereidde u die opstelling voor grensbewaking voor? Wat was daar de oorzaak van?
JODL: De reden was dat nadat de noodzaak voor een operatie tegen Tsjechoslowakije eenmaal overbodig geworden was, omdat het probleem op een of andere manier was opgelost, we helemaal geen plan voor opstelling meer hadden. En omdat mij geen andere bedoeling van de Führer bekend was, heb ik op eigen intiatief een plan voor deze operatie opgesteld dast geschikt zou zijn voor elke eventualiteit.
Dr. EXNER: Wist u iets over de bedoelingen van de Führer om na de Overeenkomst van München zelfs verder te gaan en Bohemen en Moravië te bezetten?
JODL: Nee, daar had ik geen idee van. Ik kende zijn toespraak van 26 september waar hij zei; “We staan nu voor het laatste probleem dat moet worden opgelost,”
Ik geloofde in die verzekering en dat wordt bewezen door het feit dat ik gedurende die dagen – het was rond 10 of 11 september – aan Feldmarschall, toen nog Generaal Keitel voorstelde dat hij de Britse delegatie, waarvan de aankomst was aangekondigd, zou vragen naar Iglau in Moravië te komen want veel Duitsers die daar woonden waren bedreigd door bewapende Tsjechoslowaaakse communisten. Dit was natuurlijk een voorstel dat ik nooit had kunnen doen als ik ook maar het minste vermoeden had dat de Führer nog verdere plannen koesterde betreffende Bohemen en Moravië.
Dr. EXNER: Deze verdere plannen van de Führer werden op 21 oktober 1938 in een richtlijn vastgelegd. Wist men er binnen het OKW iets van of wat was de situatie?
JODL: Nee, ik wist er niets van. Ik heb er niets van gezien. Ik zag het hier pas in deze rechtszaal tijdens mijn voorbereidende verhoor.
Dr. EXNER: Toen werd u overgeplaatst naar ......
JODL: Ik werd overgeplaatst naar Wenen als artillerie commandant van de 44ste divisie die daar lag.
Dr. EXNER: Dat was eind oktober, niet waar?
JODL: Eind oktober.
Dr. EXNER: Hoe stelde u zich de verdere militaire ontwikkelingen voor. U hebt dat natuurlijk al beantwoord,
JODL: In feite verwachtte ik een verlichting van de politieke spanning en een periode van vrede. Dat kan ik zeker zeggen.
Dr. EXNER: En wat gebeurde er toen met u?
JODL: Omdat mij geen andere plannen bekend waren, ben ik naar Wenen verhuisd en heb al mijn meubelen meegenomen. Dat zou ik natuurlijk nooit hebben gedaan als ik ook maar het minste idee zou hebben gehad dat er een oorlog dreigde, want ik wist dat ik in geval van oorlog Chef van de Staf Operaties van de strijdkrachten zou worden en dus naar Berlijn zou moeten terugkeren. Ik vroeg Generaal Keitel mij te helpen vanaf 1 oktober 1939 commandant van de 4 Gebirgsdivision in Reichenall te worden, nogmaals, een verzoek dat niet in mij zou zijn opgekomen als ik enig idee had gehad over wat er zou gaan gebeuren.
Dr. EXNER: Bleef u als artilleriecommandant in Wenen in contact met het OKW?
JODL: Nee, nauwelijks. Ik had geen contact met het OKW. Ik ontving in die periode geen militaire documenten van het OKW.
Dr. EXNER: En wie lichtte u tijdens die periode in over de situatie?
JODL: Niemand. In die periode wist ik niet meer over wat er gebeurde of wat de bedoeling was dan de de eerste de beste luitenant in mijn artillerie.
Dr. EXNER: Voerde u persoonlijke correspondentie met Keitel?
JODL: Ik ontving één brief van Generaal Keitel. Dat was denk ik eind juli 1939. Hij bracht mij persoonlijk het goede nieuws dat ik zeer waarschijnlijk op 1 oktober commandant van de 4 Gebirgsdivision in Reichenall zou worden en dat Generaal Von Sodenstern op 1 oktober Chef van de Staf Operaties van de strijdkrachten in vredestijd zou worden.
Dr. EXNER: Hielp u mee bij het opstellen van de plannen voor de bezetting van de resterende delen van Tsjechoslowakije?
JODL: Nee, dat deed ik niet. Tijdens die bezetting bleef ik tijdelijk in Wenen en werd tijdelijk Chef van de Staf van het 18de Legerkorps in Wenen. Later werd ik overgeplaatst naar Brunn in Tsjechoslowakije, samen met de hele 44ste divisie.
Dr. EXNER: Wanneer hoorde u over de hele kwestie?
JODL: Het was via de orders van mijn divisiestaf dat ik over die operatie in maart 1939 hoorde, twee of drie dagen van te voren.?
Dr. EXNER: Was deze inval in Tsjechoslowakije de uitvoering van Fall Grün dat u oorspronkelijk had opgesteld?
JODL: Nee, dat had er niet langer iets mee te maken. Dat waren totaal andere troepeneenheden, en nog niet de helft van de troepen die voor 1938 voorzien waren werd feitelijk ingezet voor de inval in Tsjechoslowakije in 1939.
Dr. EXNER: Nu, gedurende de periode dat u in Wenen was, vond er op 23 maart 1939 een vergadering met de Führer plaats, die hier herhaaldelijk is genoemd, betreffende het schenden van neutraliteit en dergelijke. Er is vaak beweerd dat Warlimont daarbij aanwezig was als uw vertegenwoordiger. Hoe was de situatie? Was hij uw vertegenwoordiger?
JODL: Er is hier met grote vasthoudendheid keer op keer beweerd dat Generaal Warlimont bij die vergadering aanwezig was als vertegenwoordiger van Jodl of zelfs, het is een keer gezegd, als zijn assistent. Daar is geen sprake van. Hij was mijn opvolger maar niet mijn vertegenwoordiger. En zelfs al wordt het keer op keer herhaald, dat maakt het nog niet tot waarheid. Hij was mijn opvolger.
Dr. EXNER: U bent bij het OKW weggegaan, niet waar?
JODL: Ja, ik had het OKW helemaal verlaten. Het feit dat Warlimont per ongeluk later mijn plaatsvervanger werd heeft absoluut niets te maken met de gebeurtenissen van mei 1939.
Dr. EXNER: Wanneer hoorde u voor het eerst over deze bijeenkomst in mei 1939?
JODL: Hier in Neurenberg in 1946.
Dr. EXNER: Had u intussen contact met partijleiders of met Oostenrijkse Nationaalsocialisten?
JODL: Nee, helemaal niet; met niemand.
Dr. EXNER: Of met een van de beklaagden hier?
JODL: Nee, met hen ook niet.
Dr. EXNER: Een keer gedurende die periode ging de Führer met Keitel naar Wenen. Ik meen dat ze er twee dagen bleven. Moest u bij die gelegenheid aan hem rapporteren?
JODL: Ja, komend uit Praag bezocht hij Wenen heel onopvallend en bij die gelegenheid wisselde ik een paar woorden met Keitel, maar ik heb niet met de Führer gesproken.
Dr. EXNER: U werd niet aan hem voorgesteld?
JODL: Nee.
Dr. EXNER: Wat moest uw oorlogspost worden?
JODL: Zoals ik al heb gezegd, in geval van oorlog zou ik Chef Staf Operaties van de strijdkrachten worden.
Dr. EXNER: Hoe stond het met uw persoonlijke plannen voor die zomer?
JODL: Voor die zomer had ik al kaarten voor een rondreis op de oostelijke Middellandse Zee op 23 september 1939.
Dr. EXNER: Op 23 september 1939 begon de reis ......
JODL: De reis zou in Hamburg beginnen; ik had de kaarten al betaald.
Dr. EXNER: Wanneer kocht u die kaarten? Weet u dat nog?
JODL: Ik kocht ze in de tweede helft van juli.
Dr. EXNER: Wanneer keerde u terug naar Berlijn?
JODL: Ik ben niet zeker van de juiste datum maar ik denk dat het op 23 of 24 augustus was – volgens een telegram dat ik onverwachts kreeg in Brunn.
Dr. EXNER: Als u dat telegram niet had ontvangen, wanneer had u dan naar Berlijn moeten gaan?
JODL: In geval van een algehele mobilisatie had ik zeker naar Berlijn moeten gaan.
Dr. EXNER: En moest u nu rapport uitbrengen aan de Führer in Berlijn?
JODL: Nee, ik bracht ook geen verslag aan hem uit. Ik rapporteerde natuurlijk alleen aan Generaal Keitel en aan de Chef van de Generale Staf van het Leger en aan de Opperbevelhebber van de Marine.
Dr. EXNER: Meneer de President, ik ben nu klaar met dit onderwerp en ik denk dat dit een geschikt moment is voor een schorsing.
De PRESIDENT: Kunt u ons zeggen hoeveel tijd u waarschijnlijk nog nodig heeft?
Dr. EXNER: Ik hoop van harte, zeker in de loop van morgenochtend maar laten we zeggen tot de middag?
Dr. GUSTAV STEINBAUER (raadsman van Beklaagde Seyss-Inquart): Meneer de President, als raadsman van Dr. Seyss-Inquart moet ik namens mijn cliënt verzoeken dat het hem wordt toegestaan, gedurende twee dagen niet ter zitting aanwezig te zijn teneinde zijn zaak voor te bereiden.
De PRESIDENT: Zeker.
(het Tribunaal wordt verdaagd tot 5 juni 1946 om 10:00 uur)

Zie ook Slotverklaring Jodl, Vonnis Jodl.

Definitielijst

artillerie
Verzamelnaam voor krijgswerktuigen waarmee men projectielen afschiet. De moderne term artillerie duidt in het algemeen geschut aan, waarvan de schootsafstanden en kalibers boven bepaalde grenzen vallen. Met artillerie duidt men ook een legeronderdeel aan dat zich voornamelijk van geschut bedient.
Berghof
Een diep in de Beierse alpen verborgen villa op de top van de Obersalzberg vlakbij Berchtesgaden. Deze villa was in het bezit van Hitler en het centrum van de zogeheten Alpenfestung. De villa kende een enorm tunnelcomplex van in totaal bijna 11 kilometer lengte. Vanuit de Berghof werd een groot deel van de tijd het Derde Rijk bestuurd door Hitler en zijn naaste medewerkers. Daarnaast bracht ook Eva Braun als minnares van Hitler er veel tijd door.
divisie
Bestond meestal uit tussen de een en vier Regimenten en maakte meestal deel uit van een Korps. In theorie bestond een Divisie uit 10.000 - 20.000 man.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
invasie
Gewapende inval.
Luftwaffe
Duitse luchtmacht.
mobilisatie
Een leger in staat van oorlog brengen, dus eigenlijk de overgang van vredestoestand naar oorlogstoestand. Het Nederlandse leger werd gemobiliseerd op 29 augustus 1939.
neutraliteit
Onpartijdigheid, onzijdigheid, tussen de partijen instaand, geen partij kiezen.
Rijnland
Duitstalig na WO I gedemilitariseerd gebied aan de rechteroever van de Rijn dat door Hitler bezet werd in 1936.
sectie
Een sectie is van oudsher een van de kleinste eenheden in het leger. In de Franse tijd vormden twee secties samen een peloton. In de periode voor de Tweede Wereldoorlog was binnen het Nederlandse leger een sectie het equivalent van wat men naoorlogs peloton is gaan noemen.
Sudeten-Duitsers
Naam voor de ruim drie miljoen Duitsers die tot 1945 het grensgebied van Tsjechoslowakije bewoonden.

Informatie

Vertaald door:
Arnold Palthe
Geplaatst op:
16-05-2008
Laatst gewijzigd:
13-01-2019
Feedback?
Stuur het in!

Gerelateerde thema's

Gerelateerde personen

Bronnen

International Military Tribunal, Nuremberg 1947.