Dr. EXNER: Generaal, wanneer hoorde u voor het eerst over de plannen om het Rijnland te bezetten?
JODL: Op 1 of 2 maart 1936; met andere woorden ongeveer 6 dagen voor de feitelijke bezetting. Ik kon er niet eerder over hebben gehoord omdat de Führer zelf de beslissing nog niet had genomen.
Dr. EXNER: Hadden u en de generaals militaire bezwaren tegen die bezetting?
JODL: Ik moet toegeven dat we ons voelden als een gokker die zijn hele vermogen op het spel heeft ingezet.
Dr. EXNER: Had u juridische bezwaren?
JODL: Nee, ik was geen deskundige op het gebied van internationaal recht, noch een politicus. Politiek gesproken is er gesteld dat de overeenkomst tussen Tsjechoslowakije, Rusland en Frankrijk het Pact van Locarno ongeldig had gemaakt, iets dat ik destijds als een vaststaand feit aanvaardde.
Dr. EXNER: Hoe sterk was onze troepenmacht in het Rijnland na de bezetting?
JODL: We hebben het Rijnland met ongeveer een divisie bezet, maar slechts drie bataljons daarvan trokken het gebied ten westen van de Rijn binnen, een bataljon ging naar Aken, een naar Trier en een naar Saarbrücken.
Dr. EXNER: Drie bataljons? Dat is ook maar een symbolische bezetiing, niet waar?
JODL: Ja, en ze traden ook maar symbolisch op.
Dr. EXNER: Deed u iets om een militair conflict vanwege die bezetting te voorkomen?
JODL: Er lagen destijds ernstige rapporten die afkomstig waren van onze militaire attachées in Parijs en Londen. Ik kon niet anders dan ervan onder de indruk raken. We stelden Feldmarschall Von Blomberg toen voor om te overleggen of hij misschien die drie divisies ten westen van de Rijn zou moeten terugtrekken op voorwaarde dat de Fransen vier tot vijf maal zoveel manschappen van hun grenzen zouden terugnemen.
Dr. EXNER: Werd die suggestie ooit gedaan?
JODL: Ja, die werd aan de Führer gedaan maar hij wees hem af. Hij wees de suggestie van Generaal Beck, dat we het gebied ten westen van de Rijn niet zouden versterken, zeer bruusk af. Dat was een suggestie van Generaal Beck die de Führer zeer bruusk afwees.
Dr. EXNER: Dacht u destijds dat die actie in verband stond met enige agressieve bedoeling?
JODL: Nee, er kon geen sprake zijn van agressieve bedoelingen.
Dr. EXNER: Waarom niet?
JODL: Ik kan alleen maar zeggen dat, gezien de situatie waarin we ons bevonden, het Franse leger alleen al ons kon hebben verpletterd.
Dr. EXNER: Denkt u dat de leiders toen agressieve bedoelingen hadden?
JODL: Nee, niemand had agressieve bedoelingen maar het is natuurlijk mogelijk dat er in het brein van de Führer al een idee was ontstaan dat de bezetting een voorwaarde was voor later te ondernemen acties in het Oosten. Dat is mogelijk maar ik weet het niet want ik kon natuurlijk niet in het brein van de Führer kijken.
Dr. EXNER: Maar u zag er geen uiterlijke tekenen van?
JODL: Nee, geen enkele.
Dr. EXNER: Kende u het zogeheten testament van Hitler, gedateerd 5 november 1937 dat hier is gepresenteerd?
JODL: De eerste keer dat ik het heb horen voorlezen was hier tijdens dit proces.
Dr. EXNER: Wat kwam u er destijds van te weten.
JODL: Feldmarschall Von Blomberg lichtte Keitel in en Keitel vertelde mij dat er een gesprek met de Führer had plaatsgevonden. Toen ik naar de notulen vroeg werd mij gezegd dat er geen notulen waren gemaakt. Als bewijs hiervoor verwijs ik naar mijn dagboek, document 1780-PS. Wat mij werd verteld was helemaal niet sensationeel en nauwelijks verschillend van alles dat in algemene richtlijnen voor voorbereiding op oorlog stond. Ik kan alleen maar aannemen dat Feldmarschall Von Blomberg destijds die zaken voor zich hield omdat hij misschien niet geloofde dat ze ooit zouden worden uitgevoerd.
Dr. EXNER: Was er een plan voor operatie tegen Oostenrijk?
JODL: Er bestond geen operatieplan teghen Oostenrijk. Dat stel ik nadrukkelijk.
Dr. EXNER: We komen nu toe aan document C-175, een richtlijn met bewijsstuknummer USA-69. Die staat in deel I, pagina 198 en volgende. Het is een richtlijn voor de gemeenschappelijke voorbereiding op oorlog door de strijdkrachten voor het jaar 1937. De Aanklager citeerde Fall Otto alleen uit deze richtlijn zodat de indruk wel gewekt moest worden dat het geheel een plan was voor een veldtocht tegen Oostenrijk. Wilt u uitleggen wat deze richtlijn betekent?
JODL: Het was een van die typische standaard voorbereidingen op oorlog voor iedere denkbare gebeurtenis. Dergelijke richtlijnen waren in Duitsland elk jaar uitgekomen sinds er een Generale Staf en algemene dienstplicht bestonden. Deze theoretische militaire studies maakten onderscheid tussen twee scenario’s, namelijk oorlogsscenario’s die vanwege hun aard politiek waarschijnlijk of waarschijnlijk konden zijn en scenario’s die onwaarschijnlijk waren. Wat betreft de eerstgenoemde, er moest door het leger en de luchtmacht een operatieplan worden opgesteld. Wat betreft de laatstgenoemde moesten alleen ter zake doende suggesties worden gedaan. Als het Tribunaal pagina 21 van het document wil opslaan, aan het einde van de pagina, deel 3, verschijnt de volgende zin: “De volgende bijzondere omstandigheden moeten door het opperbevel over het algemeen in overweging worden genomen zonder deelname door regionale autoriteiten.... “ en onder dergelijke gevallen, op pagina 22, staat het bijzondere Fall Otto.
Dr. EXNER: Op pagina 18 van dit document staat een richtlijn die geldig is vanaf 1 juli 1937 tot waarschijnlijk 30 september 1938, dat is iets meer dan een jaar. Op zijn beurt vervangt die een overeenkomstige richtlijn waarnaar in de eerste alinea wordt verwezen en die al eerder voor dezelfde problemen was opgesteld. Nam u deel aan discussies over de zaak Oostenrijk?
JODL: Nee, ik nam aan geen enkele discussie deel.
Dr. EXNER: In de akte van beschuldiging wordt gesteld dat u op 12 februari 1938 op de
Obersalzberg bent geweest. Keitel heeft dat al recht gezet. Uw notitie in het dagboek op 12 maart 1938 is dus slechts gebaseerd op inlichtingen die u via Keitel ontving, is dat juist?
JODL: Ja. Het is slechts een notitie over een kort verslag dat mij door Generaal Keitel over die dag werd gedaan, waarschijnlijk een beetje gekleurd weergegeven.
Dr. EXNER: Maar dan staat er, avond van 11 februari: “Generaal Keitel met de Generaals Von Reichenau en Sperrl op de
Obersalzberg. Schuschnigg en G. Schmidt worden onder grote politieke en militaire druk gezet.” In de Engelse en Franse vertaling staat dat Schuschnmigg en Schmidt “weer onder zeer grote politieke en militaire druk worden gezet.” Het woord ‘weer’ staat niet in mijn Duitse origineel.
Nu, stelde u misleidende maatregelen voor tegen Oostenrijk? Dat wordt tegen u gebruikt.
JODL: Ik heb geen enkele misleidende maatregel voorgesteld. De Führer gelastte ze en ik denk niet dat ze onwettig zijn want ik geloof dat in het gokken en in de wereldgeschiedenis, in politiek en in oorlog altijd valse kaarten zijn gespeeld. Maar de Führer gaf de opdracht en dat staat vermeld in mijn dagboeknotitie. Ik verstrekte militaire inlichtingen en documenten aan Canaris over waar onze garnizoenen lagen, welke manoeuvres er plaatsvonden. Canaris werkte die uit en maakte ze in München openbaar.
Dr. EXNER: Wat dacht u dat het doel was van .....
JODL: Mij was verteld dat het doel was een zekere hoeveelheid druk uit te oefenen zodat Schuschnigg, wanneer hij naar huis teruggekeerd was, zich zou houden aan de op de Obersalzberg gesloten overeenkomst.
Dr. EXNER: Hoe lang voor de feitelijke inval in Oostenrijk wist u van dergelijke plannen?
JODL: In de ochtend van 10 maart, net voor 11 uur hoorde ik er voor het eerst over.
Dr. EXNER: En de inval vond wanneer plaats?
JODL: Op de 12de. Het was toen Generaal Keitel en Generaal Viehbahn, die toen tijdelijk chef van de Staf Operaties van de strijdkrachten was, opeens op de Reichskanzlei werden ontboden dat ik voor het eerst over het voornemen hoorde.
Dr. EXNER: Hebt u toen een plan laten opstellen?
JODL: De Führer verrastte hen door te zeggen dat de kwestie waar het om ging de kwestie Oostenrijk was en toen herinnerden ze zich dat er een plan lag van de Generale Staf, genaamd Fall Otto. Ze lieten mij halen en de richtlijn en hoorden van mij dat een dergelijke richtlijn echt bestond, maar dat er in de praktijk niets was voorbereid. Omdat het slechts een theoretisch plan was geweest en uitsluitend opgesteld in geval van een teruggave van Oostenrijk, een dergelijke teruggave werd voor het moment niet verwacht, had het opperbevel van het leger er vrijwel niets mee gedaan.
Dr. EXNER: Hoe vond u zelf de hele actie tegen Oostenrijk?
JODL: Het leek slechts een familieruzie te zijn die Oostenrijk zelf op zeer korte termijn via haar binnenlandse politiek zou kunnen oplossen.
Dr. EXNER: Waarom dacht u dat?
JODL: Mijn eigen uitgebreide kennis over Oostenrijk. Via verwanten en bekenden, via de Duits-Oostenrijkse Alpinistenclub waar ik lid van was; als iemand die de Oostenrijkse bergen kende was ik in nauwer contact geweest met Oostenrijk dan met noord-Duitsland en ik wist dat er in dat land lange tijd een regering geweest was tegen de wil van het volk in. De boerenopstand in Stiermarken was een typisch voorbeeld.
Dr. EXNER: Was de intocht in Oostenrijk de uitvoering van het voorstel C-175?
JODL: Nee, die was volledig geïmproviseerd met binnen een paar uur het overeenkomstige resultaat. 70% van alle pantserwagens en vrachtwagens kwam vast te zitten op de weg van Salzburg en Passau naar Wenen omdat de chauffeurs uit hun rekrutenopleidng waren gehaald om deze taak uit te voeren.
De PRESIDENT: Beklaagde, u zei net, niet waar, dat de Führer hen had verteld dat het om de kwestie Oostenrijk ging? U zei dat toch?
JODL: Ik zei dat de Führer Generaal Keitel en Generaal Viehbahn erover had ingelicht op de ochtend van 10 maart. Hij sprak niet met mij en tot op die dag had ik ook niet met de Führer gesproken.
De PRESIDENT: Ik wilde alleen de datum weten. U zei dat het op 10 maart was?
JODL: Ja, op 10 maart in de morgen.
Dr. EXNER: Is het juist dat er alleen niet-parate troepen de grensgebieden binnentrokken, Oostenrijks grondgebied binnen?
JODL: Ja, het is een feit dat er alleen niet-parate troepen – die bestemd waren voor de parade in Wenen – feitelijk binnentrokken. Alle eenheden die wellicht voor een militair conflict noodzakelijk waren, bijvoorbeeld met Tsjechoslowakije of Italië, werden op het laatste moment aan de grens tegengehouden en trokken de grens niet over.
Dr. EXNER: Munitiekonvooien, bijvoorbeeld?
JODL: Nee, alles bleef achter.
Dr. EXNER: Bestond er op het laatste moment nog aarzeling onder de politieke leiders?
JODL: Op 11 maart, ‘s middags, kreeg ik bericht van de Reichskanzlei dat de Wehrmacht het land niet mocht binnentrekken maar dat de politie de Wehrmacht zou inhalen en alleen binnen zou trekken. Op 11 maart ‘s avonds echter, om 20:30 uur bereikte mij de uiteindelijke beslissing en die luidde dat de Wehrmacht het land toch moest binnentrekken. Ik kon niet achter de reden voor die aarzeling komen.
Dr. EXNER: Uiteindelijk was het dus geen invasie met machtsvertoon?
JODL: Nee, het was een volkomen vreedzame bezetting. Die werd gekenmerkt door mijn voorstel aan de chef van de Staf Operaties van het leger dat hij muziekkorpsen aan het hoofd van de kolonnes moest laten marcheren en dat alle chauffeurs brillen moesten dragen omdat ze anders verblind konden worden door de bloemen die naar hen toe werden gegooid.
Dr. EXNER: Wat was de betekenis van de order die u tekende betreffende de intocht in Oostenrijk? Die is aan u voorgelegd onder documentnummer C-182, bewijsstuk USA-77. Dat herinnert u zich toch?
JODL: Ja, ik herinner het me. Dat is niets anders dan een schriftelijke vastlegging van iets dat al eerder mondeling was bevolen en al werd uitgevoerd. Ziet u, die schriftelijke order zou veel te laat gekomen zijn.
Dr. EXNER: En wat is de betekenis van document C-103, bewijsstuk USA-75, dat verwijst naar een mogelijk treffen met Tsjechische of Italiaanse troepen op Oostenrijks grondgebied? Hoe kwam u daartoe?
JODL: Dat was gebaseerd op een verzoek van de Generale Staf van het leger. Ze wilden weten, zelfs in geval van de meest onmogelijke gebeurtenis, hoe de troepen zich dienden te gedragen. Ik verhelderde de zaak per telefoon, via Generaal Schmundt, met de Führer en legde namens hem zijn beslissing schriftelijk vast.
Dr. EXNER: En hoe verliep de operatie?
JODL: Die verliep precies zoals verwacht. Er was gejuich en het was een triomfantelijke intocht, zoals de wereld misschien maar zelden heeft gezien – hoewel niemand dat vandaag graag zal toegeven. De bevolking kwam ons in de avond al tegemoet, de slagbomen werden weggehaald en de Duitse troepen noemden die mars slechts een strijd om de bloemen.
Dr. EXNER: We komen nu aan de kwestie Tsjechoslowakije. Hebt u deelgenomen aan de conferenties van 21 april 1938 en 28 mei 1938, die de Aanklager heeft omschreven als conferenties van samenzweerders?
JODL: Ik heb aan geen van die conferenties deelgenomen.
Dr. EXNER: Wat voor soort werk deed u bij de Generale Staf voor Fall Grün – dat natuurlijk de operatie tegen Tsjechoslowakije is?
JODL: Ik moet weer verwijzen naar document C-175, dat staat op pagina 17 van het eerste deel van mijn documentenboek. In die algemene richtlijn voor de gezamenlijke voorbereiding op oorlog worden twee belangrijke gevallen behandeld, of moesten worden behandeld: Een defensieve opstelling tegen Frankrijk als zij vijandelijkheden opende – Fall Rot – en een offensieve opstelling tegen Tsjechoslowakije – Fall Grün. Die zouden op precies dezelfde manier zijn uitgewerkt, zelfs als we nog geen feitelijk conflict met Tsjechoslowakije hadden want een oorlog op twee fronten – een probleem waar we altijd voor stonden – zou nooit op andere wijze kunnen worden gevoerd of gewonnen anders dan met een aanval op de zwakste. Deze richtlijn, voor zover die Fall Grün betrof, moest opnieuw worden opgesteld op het moment waarop Oostenrijk automatisch een nieuw verzamelgebied werd. Dus werd door mij op 20 maart 1938 een nieuwe richtlijn opgesteld voor Fall Grün die begon met de gebruikelijke woorden: “Het is niet mijn bedoeling om zonder provocatie in de nabije toekomst met militaire middelen een aanval te doen op Tsjechoslowakije..... “
Dr. EXNER: Een moment. Dat citaat komt uit document 388-PS, bewijsstuk USA-26. Het is een document gedateerd 20 mei 1938. “Het is niet mijn bedoeling om zonder provocatie in de nabije toekomst met militaire middelen een aanval te doen op Tsjechoslowakije..... “ Gaat u alstublieft verder.
JODL: Dat was op 20 mei. Op de 21ste, een dag later, vond er een monsterlijk incident plaats. Tsjechoslowakije mobiliseerde niet alleen haar troepen maar die trokken zelfs op naar onze grenzen. De Tsjechoslowaakse Chef van de Generale Staf verklaarde dit tegenover Toussaint door te zeggen dat er 12 Duitse divisies waren samengetrokken in Saksen. Ik kan alleen maar verklaren – en mijn dagboeknotitie bewijst het – dat er geen enkele Duitse soldaat was verplaatst. Er was niets, helemaal niets gebeurd.
Dr. EXNER: Ik moet in dit verband meen ik de aandacht van het Tribunaal vestigen op een vragenlijst – bewijsstuk AJ-9, document Jodl-62. Het is een vragenlijst die door Generaal Toussaint, die destijds Duitsland’s militaire attachë in Praag was, is ingevuld. Hij bevestigt de mobilisatie van toen. In deel III, op pagina 199 tot 201 onderaan staat de volgende vraag:
“Wat was de reden voor de mobilisatie van Tsjechoslowakije in mei 1938?
En hij antwoordde:
“Het is mijn persoonlijke mening dat de Tsjechoslowaakse regering haar politieke bondgenoten tot het innemen van een definitief standpunt wilde dwingen. Krejci, de Tsjechoslowaakse Chef van de Generale Staf gaf mij als reden voor de mobilisatie dat hij over nauwkeurige inlichtingen beschikte volgens welke 10 tot 12 Duitse divisies waren samengetrokken in het gebied rond Dresden en dat hij niet langer de verantwoording kon dragen voor het niet treffen van tegenmaatregelen.”
Aan de andere kant moet een dagboeknotitie van Jodl, deel I, pagina 26 worden genoemd:
“Het voornemen van de Führer, zich niet met de kwestie Tsjechoslowakije bezig te houden werd gewijzigd door de Tsjechische troepeninzet op 21 mei, die plaats vond zonder enige Duitse dreiging en zelfs zonder enige aantoonbare reden. Het zwijgen van Duitsland hierover zou leiden tot verlies van prestige van de Führer, iets dat hij niet nogmaals wil ondergaan. Vandaar de uitvaardiging op 30 mei van de nieuwe richtlijn voor Fall Grün.”
(tot de beklaagde) Dat komt uit het dagboek van Jodl, pagina 26, deel I. Gaat u alstublieft verder.
JODL: Dat was de informatie die ik kreeg, gedeeltelijk via Generaal Keitel en gedeeltelijk via toen Majoor Schmundt betreffende de indruk die dat op de Führer had gemaakt. Het resultaat was dat hij mijn ontwerp van 20 mei persoonlijk wijzigde en de volgende tekst aan het begin zette:
“Het is mijn vaststaande besluit dat Tsjechoslowakije binnen een redelijke periode met militaire middelen moet worden vernietigd. Het bepalen van het militair en politek juiste moment is een zaak voor de politieke leiders.”
Dr. EXNER: Deze tekst staat in document 388-PS waarnaar ik al heb verwezen, bewijsstuk USA-26. Het is de order van 30mei 1939.
(tot de beklaagde) Vertelt u ons alstublieft in het kort wat de inhoud van deze richtlijnen was?
JODL: In die order van 30 mei werden door de Führer drie mogelijkheden genoemd hoe een conflicht met Tsjechoslowakije zou kunnen ontstaan: 1) Zonder een bijzondere reden – politiek onmogelijk en dus geen sprake van; 2) na een langdurige periode van spanning – zeer onwenselijk vanwege het ontbreken van het element van verrassing en 3) de beste oplossing: na een incident zoals die destijds bijna dagelijks plaatsvonden en dat ons voor de wereld moreel zou rechtvaardigen wanneer we besloten tussenbeide te komen. Verder lag er het bevel dat het leger op de eerste dag door de versterkingen heen zou breken om de weg vrij te maken voor de ongestoorde operaties van de mobiele strijdkrachten, de pantserdivisies zodat er na vier dagen een situatie zou zijn geschapen waarin de militaire positie van Tsjechoslowakije onhoudbaar zou worden.
Dr. EXNER: Waarom werd de hele richtlijn in juni opnieuw opgesteld?
JODL: De hele richtlijn C-175 werd in juni grondig herzien. Dit was omdat er op 1 oktober een nieuw mobilisatiejaar begon en omdat deze richtlijn C-175 in elk geval maar geldig zou zijn tot 30 september 1938. De oude richtlijn was natuurlijk nog tot 1 oktober van kracht maar werd op 1 oktober ongeldig door die richtlijn die door mij op 24 juni was opgesteld, of 18 juni. In die richtlijn werd Fall Grün genoemd in de geest van de bedoeling van de Führer – namelijk dat het het onmiddellijke streven van zijn beleid was, vanaf 1 oktober, niet op maar vanaf 1 oktober, iedere gunstige gelegenheid te baat te nemen om de kwestie Tsjechoslowakije op te lossen; maar alleen wanneer Frankrijk niet tussenbeide zou komen of op zou rukken en Groot-Brittannië ook niet.
Ik bevestig dat er geen andere datum in geen van de orders stond voor een aanval op Tsjechoslowakije. In de richtlijn van 30 mei werd de datum geheel open gelaten; de nieuwe instructie, C-175 van 18 juni, vermeldde alleen vanaf 1 oktober bij de eerste gunstige gelegenheid.
Dr. EXNER: Dat staat op pagina 29 van ons documentenboek, tweede alinea: “Ik heb besloten om vanaf 1 oktober .....
JODL: Mag ik voor alle duidelijkheid deze hele materie misschien afsluiten door te zeggen dat er in feite voor 14 september, voor zover het de strijdkrachten betrof, helemaal niets gebeurde.
Dr. EXNER: Ik verwijs nogmaals naar een notitie in Jodl’s dagboek, deel I. Pagina 32. Dat is een uittreksel uit document 1780-PS, bewijsstuk USA-72 en is de notitie van 14 september 1938:
“In de middag werd aangekondigd dat het bevel voor algehele mobilisatie in Tsjechoslowakije was uitgegaan....... Dit vond echter niet plaats hoewel er ongeveer acht lichtingen op korte termijn werden opgeroepen. Omdat Sudeten-Duitsers massaal de grens oversteken verzoeken wij, op voorstel van het OKH, afdeling 2, om 17:30 uur versterkte grensbewaking langs de Tsjechische grens in te stellen in de militaire districten VIII, IV en XVII. De Führer geeft vanuit München zijn toestemmimg.”
De PRESIDENT: Waar las u net uit voor?
Dr. EXNER: Ik heb voorgelezen uit pagina 32 van mijn documentenboek; deel I, pagina 32 en dat is een uittreksel uit het dagboek van Jodl van 14 september; een notitie gemaakt midden in die kritieke periode.
(tot de beklaagde) Wat waren die militaire maatregelen eigenlijk die werden genomen?
JODL: Op 13 en 14 september werden de acht lichtingen in Tsjechoslowakije opgeroepen. We gebruikten de versterkte grensbewakingseenheden zodat veel ontsnappende Sudeten-Duitsers konden worden opgevangen. Op 17 september formeerde de Führer het Korps Henlein, tegen de eerder gesloten overeenkomst in en zonder ons het eerst te vertellen. Eerder was er overeengekomen dat deze Sudeten-Duitsers van militaire leeftijd in het Ersatzheer zouden worden opgenomen.
Rond die tijd begonnen de politieke discussies. De eerste had al op de Berghof plaatsgevonden: de door Bene bevolen mobilisatie op 23 september en pas nu, in overeenstemming met de politieke discussies begon de militaire inzet tegen Tsjechoslowakije.
Ik twijfelde er niet aan of die zou worden gebruikt in geval dat Tsjechoslowakije zich niet hield aan enige overeenkomst die we met de Westerse mogendheden hadden gesloten want de Führer had duidelijk verklaard dat hij alleen zou onderhandelen wanneer Frankrijk en Engeland zich politiek en militair afzijdig zouden houden.
Dr. EXNER: U maakte nog twee notities in uw dagboek, op 22 en 26 september die aantonen dat u destijds bezorgd was. Verklaring afgelegd door Kapitän Bruckner in het eerste deel van mijn documentenboek, op pagina 34; alweer een uittreksel uit 1780-PS gedateerd 22 september:
“Kapitän Bruckner, chef van de sectie buitenland, rapporteert dat volgens een onderschept interlokaal telefoongesprek tussen Praag en de plaatselijke raadsman van de Tsjechische legatie, de Duitse ambassade in Praag zojuist is bestormd. Ik heb direct door Kolonel Juppe telefoon- en radioverbindingen laten leggen met Praag. “10:50 uur: Burckner meldt dat het incident nog niet is bevestigd. Buitenlandse Zaken heeft contact gehad met onze ambassade. “10:55 uur: Ik leg contact met Praag en Toussaint. Op mijn vraag hoe het met hem gaat antwoordt hij: ‘Dank u, prima.’ De opperbevelhebber van de Luftwaffe, die over het eerste rapport is ingelicht met het voorstel na te denken over eventueel te nemen maatregelen in geval de Führer een onmiddellijk bombardement op Praag wenst, is door de Ic ingelicht over het valse rapport dat misschien tot doel had gehad ons tot een militaire actie te verleiden.”
Dan, op 26 september, staat er:
“Het is belangrijk dat valse rapporten ons niet verleiden tot miliaire acties voordat Praag heeft geantwoord.”
De Aanklager heeft beweerd dat al lang van te voren besloten was dat 1 oktober de datum van de aanval zou zijn. Kunt u mij vertellen welke betekenis die datum, 1 oktober 1938 had voor Fall Grün?
JODL: Dat heb ik meen ik al gezegd. Ik heb uitgelegd dat het nieuwe mobilisatiejaar was begonnen en dat geen enkele order een vastgestelde datum bevatte voor de campagne tegen Tsjechoslowakije.
Dr. EXNER: Geloofde u dat het conflct tot een plaatselijk conflict beperkt kon blijven?
JODL: Daar was ik vast van overtuigd omdat ik me niet kon voorstellen dat de Führer, gezien de situatie waarin we ons bevonden, een conflict met Frankrijk en Groot-Brittannië zou beginnen dat wel tot onze onmiddellijker ineenstorting moest leiden.
Dr. EXNER: En de notities in uw dagboek tonen waarschijnlijk uw bezorgdheid over incidenten?
JODL: Ja. In mijn dagboek staat op 8 september een verwijzing naar een gesprek met Generaal Von Stülpnagel. Volgens die verwijzing was Von Stülpnagel op dat moment zeer bezorgd uit vrees dat de Führer zijn dikwijls omschreven houding zou verlaten en zich zou laten verleiden tot militaire actie, ondanks het gevaar van een interventie door de Fransen.
Volgens de notitie in mijn dagboek antwoordde ik dat ik op dat moment tot op zekere hoogte zijn zorgen deelde.
Dr. EXNER: Dit is een notitie die het Tribunaal kan vinden op pagina 26 van het eerste deel van mijn documentenboek. Nogmaals, het is een uittreksel uit document 1780-PS en het is de notitie van 8 september 1938.
(tot de beklaagde) U hebt al gezegd niet waar, wat uw zorgen waren? Onze zwakte?
JODL: Er was geen sprake van om met vijf parate divisies en zeven reservedivisies in de westelijke fortificaties – die weinig meer waren dan een grote bouwput – 100 Franse divisies te weerstaan. Dat was militair onmogelijk.
Dr. EXNER: Op 24 augustus verwees u in een brief aan Schmundt naar het belang van een incident voor de taken van de Wehrmacht in dit geval. Die beschuldiging tegen u is een ernstige en ik wil dat u mij vertelt wat de bedoeling van die uitspraak is.
Edelachtbare, dat is 388-PS en staat op pagina 35 van het eerste deel. Het is een uittreksel uit het herhaaldelijk aangehaalde document 388-PS. Het is een rapport, destijds opgesteld voor Order X en de voorbereidende maatregelen.
(tot de beklaagde) Wilt u alstublieft zeggen wat u bedoelde met dit werk van de Generale Staf?
JODL: Het Führerbefehl van 30 mei dat ik al heb uitgelegd, aangenomen dat het ooit tot deze actie zou komen, liet geen andere keus dan een aanval op een vooraf vastgestelde datum. Dit kon alleen maar het gevolg zijn van een incident want zonder provocatie was er geen sprake van de operatie; die moest ook niet worden gestart als er een te lange tijd was verstreken.
Om klaar te zijn voor een dergelijke verrassingsdoorbraak door de Tsjechische versterkingen, had het leger vier dagen van voorbereiding nodig. Als er na die vier dagen niets gebeurde dan konden de militaire voorbereidingen niet langer geheim worden gehouden en het element van verrrassing zou verloren gaan. Daarom bleef er niets van over, maar ofwel een spontaan incident in Tsjechoslowakije – dat dan vier dagen later zou hebben geresulteerd in militaire actie – of een datum waartoe eerder moest zijn besloten: in dat geval zou een incident moeten plaatsvinden binnen die vier dagen die het leger nodig had voor zijn voorbereiding.
Aan de eisen van de Führer kon op geen enkele andere wijze worden tegemoet gekomen, gezien vanuit het standpunt van de Generale Staf. Mijn brief aan Schmundt was bedoeld om die moeilijke situatie aan de Führer uit te leggen.
Destijds vonden er dagelijks incidenten plaats. Mag ik u eraan herinneren dat sinds de eereste gedeeltelijke mobilisatie in Tsjechoslowakjie de Sudeten-Duitsers die waarschijnlijk zouden worden opgeroepen voor militaire dienst dat bevel naast zich neergelegd hadden. Ze ontsnapten over de grens naar Duitsland en de Tsjechoslowaakse grenspolitie schoot op ze. Duits grondgebied werd dagelijks beschoten. Alles bij elkaar staken meer dan 200.000 Sudeten-Duitsers op die manier de grens over.
Vanuit dat standpunt bezien is het idee van een incident niet zo gemeen en misdadig als had gekund, bijvoorbeeld wanneer het neutrale Zwitserland erin betrokken zou zijn. Als ik daarom had gezegd hoeveel belang we in een dergelijk incident stelden dan was het om uit te drukken dat wanneer men al zijn toevlucht nam tot militaire actie – dit is natuurlijk pure theorie – dan zou men juist een dergelijk incident als voorwendsel aangrijpen.
Dr. EXNER: En hoe verklaart u die opmerking van u: ..... tenzij de inlichtingendienst bevel krijgt dit incident in ieder geval in scène te zetten”?
Dat staat onderaan pagina 38 in de tweede alinea. Het is een uittreksel uit 388-PS.
JODL: Ja, ik wist genoeg van de Europese militaire geschiedenis om te weten dat de kwestie van het eerste schot – de uiterlijke aanleiding tot oorlog, niet de interne – in elke oorlog en bij elke partij een belangrijke rol gespeeld heeft.
De verantwoordelijk voor het uitbreken van oorlog wordt altijd bij de vijand gelegd; dat is niet alleen tekenend voor Duitsland maar voor alle Europese naties die ooit in oorlog met elkaar zijn geweest. In het geval van Tsjechoslowakije was de diepere oorzaak van de oorlog heel duidelijk. Ik hoef de omstandigheden niet te beschrijven waarin 3,5 miljoen Duitsers zich bevonden van wie werd verwacht dat ze tegen hun eigen mensen zouden moeten vechten. Ik was zelf in staat die tragedie in mijn eigen huis waar te nemen. In dit geval was de diepere oorzaak van de oorlog stevig verankerd en Lord Runcinan, die vanuit Londen aan die missie begon, liet er geen twijfel over bestaan. In een dergelijke situatie had ik er zeker geen morele bezwaren tegen om een van die incidenten aan te dikken en door een tegenactie met een fel antwoord op het Tsjechische doen en laten, een dergelijk incident op te blazen met het doel - wanneer de politieke situatie dat toestond en Engeland en Frankrijk niet tussenbeide zouden komen, zoals de Führer geloofde – een zeer duidelijke reden zouden kunnen vinden om actie te ondernemen.
Dr. EXNER: Heren van het Tribunaal, er is een punt waarop ik uw aandacht wil vestigen. Naar mijn mening is het meer dan alleen een fout in een vertaling. Ik verwijs naar de tweede alinea vanaf het einde van pagina 36, het rapport over het incident. In de twee na laatste alinea op pagina 36 staat: “....dat Fall Grün in gang gezet kan worden als gevolg van een incident in Tsjechoslowakije dat voor Duitsland een ’Anlass’ kan zijn voor militaire actie.” De Engelse vertaling van dit woord is ‘provocation’; Anlass wordt vertaald met provocation.
De PRESIDENT: War hebt u het over? Wat is de wijziging?
Dr. EXNER: Ik meen dat de vertaling niet juist is. Ik ben er niet zeker van maar ik zou de aandacht van het Tribunaal erop willen vestigen. ‘Anlass’ is in het Frans ‘prétexte’ dat voor zover wij weten pretext betekent.
De PRESIDENT: Maar Dr. Exner, er is geen verschil in betekenis tussen die woorden, of het nu ‘provocation’ is of aanleiding.
Dr. EXNER: ‘Provocation’ klinkt wat agressiever, niet waar? Ik wil alleen uw aandacht erop vestigen. In het Duits is het ‘aanleiding’ en niet ‘provocatie’.
(tot de beklaagde) De Aanklager noemt nu de overwegingen waarover we het net hadden misdadige ideeën en verbindt die met de vermeende voorgenomen moord op de Duitse ambassadeur in Praag. Er wordt gezegd dat wij die moord hebben voorbereid om een aanleiding te hebben Tsjechoslowakije binnen te vallen. Wat hebt u daarop te zeggen?
JODL: Dat is natuurlijk absurd. Het voorbeeld dat de Führer in zijn gesprekken met Feldmarschall Keitel gezegd zou hebben dat de Duitse ambassadeur door de bevolking van Praag was vermoord, was mij zelfs niet eens bekend. Generaal Keitel heeft het me niet verteld; ik hoorde er hier pas over. Afgezien daarvan vind ik het zinloos er verder over te praten omdat we precies het tegenover gestelde deden. We gaven Generaal Toussaint bevel de ambassade in Praag te bewaken en de levens van de mensen binnen te beschermen want bij een gelegenheid was die al eens ernstig bedreigd geweest.
Dr. EXNER: Dit wordt bewezen door bewijsstuk AJ-19, document Jodl-62, derde deel van het documentenboek, pagina 200. Dat is nogmaals de vragenlijst van Generaal Toussaint die destijds militair attaché in Praag was. De derde vraag luidt als volgt:
“Is het wel of niet waar dat u in de zomer van 1938 bevel kreeg de Duitse ambassade in Praag te verdedigen en de levens te beschermen van alle Duitsers in de ambassade?” En zijn antwoord luidt:
“Ja, dat is waar. Ik herinner dat mij dit bevel telefonisch werd gegeven, waarschijnlijk in september 1938 ....”enzovoorts enzovoorts.
Dan vraag 4:
“Is het waar dat de Duitse ambassade ..... “
De PRESIDENT: De beklaagde heeft al gezegd dat het zo was.
Dr. EXNER: (tot de beklaagde) Dan zal ik slechts verwijzen naar de getuigenis van Toussaint. Bovendien is er gezegd dat het incident door ons was geregisseerd. We hoeven daar niet diep op in te gaan. Vond het incident echt plaats?
JODL: Nee, er was geen voorbereiding op het incident en het was ook niet nodig. Incidenten namen dagelijks toe en de oplossing was een politieke en een totaal andere.
Dr. EXNER: Deze notitie, die we herhaaldelijk hebben gelezen, bleef dus zuiver theoretisch, niet waar?
JODL: Het was slechts papierwerk, een idee dat helemaal niet nodig was. Maar het is al duidelijk gemaakt dat zodra de politieke discussies begonnen, ik voortdurend pogingen ondernam om te voorkomen dat de provocaties, blijkbaar door de Tsjechen gewenst, zouden resulteren in enige militaire maatregel van onze kant.
Dr. EXNER: Wisten de ondertekenaars van München eind september van Duitsland’s militaire voorbereidingen? Wisten de staatslieden dat we militair waren voorbereid?
JODL: De Aanklager gaf me de sterke indruk dat dat vandaag pas bekend was geworden en dat het in de herfst van 1938 in München niet bekend was. Maar dat is volkomen onmogelijk. De hele wereld wist van het oproepen van de acht lichtingen in Tsjechoslowakije in september. De hele wereld wist van de totale mobilisatie op 23 september. Een politiek correspondent van de Times schreef op 28 september een artikel tegen deze Tsjechoslowaakse mobilisatie. Het verbaasde niemand dat wij direct na de ondertekening van de Overeenkomst van München op 1 oktober .....
De PRESIDENT: Dr. Exner ...
Dr. EXNER: Nou, dat is dan het einde van dat onderwerp.
Is het waar dat u in augustus 1938 een nieuw plan van operatie voorbereidde waarover u op 7 juli al gesproken had? Een nieuw plan gebaseerd op het voorgaande?
JODL: Ja. Al voor de oplossing die voortkwam uit het Pact van München heb ik op eigen initiatief een geheim operatieplan opgesteld voor de bescherming van alle Duitse grenzen. Het was zo opgezet dat alleen de grenzen werden beschermd terwijl het gros van het leger in het centrum van Duitsland in reserve moest worden gehoudsen. Dat volledige plan was tijdens mijn verhoren hier beschikbaar. Het zit nu niet langer in document 388-PS maar er wordt naar verwezen.
Dr. EXNER: Op pagina 40 van deel I van ons documentenboek. Ik lees nog een uittreksel uit 388-PS. Helemaal aan het einde wordt het volgende vermeld:
“...... na voltooing van Fall Grün moet het mogelijk worden gemaakt om spoedig met een voorlopige opstelling te beginnen.”
En dan:
.... allereerst zal de Wehrmacht de grenzen van Duitsland veilig stelen, daaronder ook die van de pas verkregen gebieden, terwijl het gros van het leger en de Luftwaffe tot onze beschikking blijft,”
Een dergelijke toekomstige opstelling voor grensbewaking moet voor de diverse fronten afzonderlijk worden uitgevoerd..”
Waarom bereidde u die opstelling voor grensbewaking voor? Wat was daar de oorzaak van?
JODL: De reden was dat nadat de noodzaak voor een operatie tegen Tsjechoslowakije eenmaal overbodig geworden was, omdat het probleem op een of andere manier was opgelost, we helemaal geen plan voor opstelling meer hadden. En omdat mij geen andere bedoeling van de Führer bekend was, heb ik op eigen intiatief een plan voor deze operatie opgesteld dast geschikt zou zijn voor elke eventualiteit.
Dr. EXNER: Wist u iets over de bedoelingen van de Führer om na de Overeenkomst van München zelfs verder te gaan en Bohemen en Moravië te bezetten?
JODL: Nee, daar had ik geen idee van. Ik kende zijn toespraak van 26 september waar hij zei; “We staan nu voor het laatste probleem dat moet worden opgelost,”
Ik geloofde in die verzekering en dat wordt bewezen door het feit dat ik gedurende die dagen – het was rond 10 of 11 september – aan Feldmarschall, toen nog Generaal Keitel voorstelde dat hij de Britse delegatie, waarvan de aankomst was aangekondigd, zou vragen naar Iglau in Moravië te komen want veel Duitsers die daar woonden waren bedreigd door bewapende Tsjechoslowaaakse communisten. Dit was natuurlijk een voorstel dat ik nooit had kunnen doen als ik ook maar het minste vermoeden had dat de Führer nog verdere plannen koesterde betreffende Bohemen en Moravië.
Dr. EXNER: Deze verdere plannen van de Führer werden op 21 oktober 1938 in een richtlijn vastgelegd. Wist men er binnen het
OKW iets van of wat was de situatie?
JODL: Nee, ik wist er niets van. Ik heb er niets van gezien. Ik zag het hier pas in deze rechtszaal tijdens mijn voorbereidende verhoor.
Dr. EXNER: Toen werd u overgeplaatst naar ......
JODL: Ik werd overgeplaatst naar Wenen als artillerie commandant van de 44ste divisie die daar lag.
Dr. EXNER: Dat was eind oktober, niet waar?
JODL: Eind oktober.
Dr. EXNER: Hoe stelde u zich de verdere militaire ontwikkelingen voor. U hebt dat natuurlijk al beantwoord,
JODL: In feite verwachtte ik een verlichting van de politieke spanning en een periode van vrede. Dat kan ik zeker zeggen.
Dr. EXNER: En wat gebeurde er toen met u?
JODL: Omdat mij geen andere plannen bekend waren, ben ik naar Wenen verhuisd en heb al mijn meubelen meegenomen. Dat zou ik natuurlijk nooit hebben gedaan als ik ook maar het minste idee zou hebben gehad dat er een oorlog dreigde, want ik wist dat ik in geval van oorlog Chef van de Staf Operaties van de strijdkrachten zou worden en dus naar Berlijn zou moeten terugkeren. Ik vroeg Generaal Keitel mij te helpen vanaf 1 oktober 1939 commandant van de 4 Gebirgsdivision in Reichenall te worden, nogmaals, een verzoek dat niet in mij zou zijn opgekomen als ik enig idee had gehad over wat er zou gaan gebeuren.
Dr. EXNER: Bleef u als artilleriecommandant in Wenen in contact met het
OKW?
JODL: Nee, nauwelijks. Ik had geen contact met het OKW. Ik ontving in die periode geen militaire documenten van het OKW.
Dr. EXNER: En wie lichtte u tijdens die periode in over de situatie?
JODL: Niemand. In die periode wist ik niet meer over wat er gebeurde of wat de bedoeling was dan de de eerste de beste luitenant in mijn artillerie.
Dr. EXNER: Voerde u persoonlijke correspondentie met Keitel?
JODL: Ik ontving één brief van Generaal Keitel. Dat was denk ik eind juli 1939. Hij bracht mij persoonlijk het goede nieuws dat ik zeer waarschijnlijk op 1 oktober commandant van de 4 Gebirgsdivision in Reichenall zou worden en dat Generaal Von Sodenstern op 1 oktober Chef van de Staf Operaties van de strijdkrachten in vredestijd zou worden.
Dr. EXNER: Hielp u mee bij het opstellen van de plannen voor de bezetting van de resterende delen van Tsjechoslowakije?
JODL: Nee, dat deed ik niet. Tijdens die bezetting bleef ik tijdelijk in Wenen en werd tijdelijk Chef van de Staf van het 18de Legerkorps in Wenen. Later werd ik overgeplaatst naar Brunn in Tsjechoslowakije, samen met de hele 44ste divisie.
Dr. EXNER: Wanneer hoorde u over de hele kwestie?
JODL: Het was via de orders van mijn divisiestaf dat ik over die operatie in maart 1939 hoorde, twee of drie dagen van te voren.?
Dr. EXNER: Was deze inval in Tsjechoslowakije de uitvoering van Fall Grün dat u oorspronkelijk had opgesteld?
JODL: Nee, dat had er niet langer iets mee te maken. Dat waren totaal andere troepeneenheden, en nog niet de helft van de troepen die voor 1938 voorzien waren werd feitelijk ingezet voor de inval in Tsjechoslowakije in 1939.
Dr. EXNER: Nu, gedurende de periode dat u in Wenen was, vond er op 23 maart 1939 een vergadering met de Führer plaats, die hier herhaaldelijk is genoemd, betreffende het schenden van neutraliteit en dergelijke. Er is vaak beweerd dat Warlimont daarbij aanwezig was als uw vertegenwoordiger. Hoe was de situatie? Was hij uw vertegenwoordiger?
JODL: Er is hier met grote vasthoudendheid keer op keer beweerd dat Generaal Warlimont bij die vergadering aanwezig was als vertegenwoordiger van Jodl of zelfs, het is een keer gezegd, als zijn assistent. Daar is geen sprake van. Hij was mijn opvolger maar niet mijn vertegenwoordiger. En zelfs al wordt het keer op keer herhaald, dat maakt het nog niet tot waarheid. Hij was mijn opvolger.
Dr. EXNER: U bent bij het OKW weggegaan, niet waar?
JODL: Ja, ik had het OKW helemaal verlaten. Het feit dat Warlimont per ongeluk later mijn plaatsvervanger werd heeft absoluut niets te maken met de gebeurtenissen van mei 1939.
Dr. EXNER: Wanneer hoorde u voor het eerst over deze bijeenkomst in mei 1939?
JODL: Hier in Neurenberg in 1946.
Dr. EXNER: Had u intussen contact met partijleiders of met Oostenrijkse Nationaalsocialisten?
JODL: Nee, helemaal niet; met niemand.
Dr. EXNER: Of met een van de beklaagden hier?
JODL: Nee, met hen ook niet.
Dr. EXNER: Een keer gedurende die periode ging de Führer met Keitel naar Wenen. Ik meen dat ze er twee dagen bleven. Moest u bij die gelegenheid aan hem rapporteren?
JODL: Ja, komend uit Praag bezocht hij Wenen heel onopvallend en bij die gelegenheid wisselde ik een paar woorden met Keitel, maar ik heb niet met de Führer gesproken.
Dr. EXNER: U werd niet aan hem voorgesteld?
JODL: Nee.
Dr. EXNER: Wat moest uw oorlogspost worden?
JODL: Zoals ik al heb gezegd, in geval van oorlog zou ik Chef Staf Operaties van de strijdkrachten worden.
Dr. EXNER: Hoe stond het met uw persoonlijke plannen voor die zomer?
JODL: Voor die zomer had ik al kaarten voor een rondreis op de oostelijke Middellandse Zee op 23 september 1939.
Dr. EXNER: Op 23 september 1939 begon de reis ......
JODL: De reis zou in Hamburg beginnen; ik had de kaarten al betaald.
Dr. EXNER: Wanneer kocht u die kaarten? Weet u dat nog?
JODL: Ik kocht ze in de tweede helft van juli.
Dr. EXNER: Wanneer keerde u terug naar Berlijn?
JODL: Ik ben niet zeker van de juiste datum maar ik denk dat het op 23 of 24 augustus was – volgens een telegram dat ik onverwachts kreeg in Brunn.
Dr. EXNER: Als u dat telegram niet had ontvangen, wanneer had u dan naar Berlijn moeten gaan?
JODL: In geval van een algehele mobilisatie had ik zeker naar Berlijn moeten gaan.
Dr. EXNER: En moest u nu rapport uitbrengen aan de Führer in Berlijn?
JODL: Nee, ik bracht ook geen verslag aan hem uit. Ik rapporteerde natuurlijk alleen aan Generaal Keitel en aan de Chef van de Generale Staf van het Leger en aan de Opperbevelhebber van de Marine.
Dr. EXNER: Meneer de President, ik ben nu klaar met dit onderwerp en ik denk dat dit een geschikt moment is voor een schorsing.
De PRESIDENT: Kunt u ons zeggen hoeveel tijd u waarschijnlijk nog nodig heeft?
Dr. EXNER: Ik hoop van harte, zeker in de loop van morgenochtend maar laten we zeggen tot de middag?
Dr. GUSTAV STEINBAUER (raadsman van Beklaagde Seyss-Inquart): Meneer de President, als raadsman van Dr. Seyss-Inquart moet ik namens mijn cliënt verzoeken dat het hem wordt toegestaan, gedurende twee dagen niet ter zitting aanwezig te zijn teneinde zijn zaak voor te bereiden.
De PRESIDENT: Zeker.
(het Tribunaal wordt verdaagd tot 5 juni 1946 om 10:00 uur)
Zie ook
Slotverklaring Jodl,
Vonnis Jodl.