Titel: | Albert Speer - Een Duitse carrière |
Auteur: | Magnus Brechtken |
Uitgever: | Thomas Rap |
Uitgebracht: | 2018 |
Pagina's: | 976 |
ISBN: | 9789400405653 |
Omschrijving: |
Decennialang stond Hitlers geliefde architect Albert Speer bekend als ‘de goede nazi’. In tegenstelling tot de andere nazileiders was Speer zich namelijk van geen kwaad bewust ten aanzien van de vervolging en uitroeiing van Joden. Zijn naoorlogse leven lang bleef hij dat standpunt volhouden, ook in zijn eigen boeken die na zijn vrijlating uit Spandau (in 1966) verschenen. En die ontkennende houding werd wereldwijd geaccepteerd als zijnde de volle waarheid. Zelfs door nazi-jager Simon Wiesenthal. En ergens was dat ook verklaarbaar. Speer bood door middel van zijn ‘Erinnerungen’ en ‘Spandauer Tagebücher’ toch een bijzonder interessante blik in de voor velen onbegrijpelijke wereld van de nazi-ideologie. Hij behoorde immers tot de kopstukken in het nazirijk. Onlangs is echter de Nederlandse vertaling van een nieuwe biografie over Speer verschenen, getiteld ‘Albert Speer, Een Duitse carrière’. Hierin heeft historicus Magnus Brechtken in één klap korte metten gemaakt met dat ideaalbeeld van Speer. Diverse bekende historici zijn Brechtken voorgegaan, onder wie Joachim Fest, Gitta Sereny, Heinrich Schwendemann, Dan van der Vat en Matthias Schmidt. De twee laatstgenoemden hebben destijds ook al de reputatie van Speer doen wankelen. Zij waren van mening dat Speer de oorlog onnodig langer heeft laten duren, terwijl hij wist dat Duitsland al verloren had en dat hij daarmee zich schuldig gemaakt had aan oorlogsmisdaden. Een conclusie die ook Brechtken trekt in zijn werk. Waarom nu dan toch weer een nieuwe biografie? Brechtken is daar glashelder over: eerdere biografen claimden onderzoek te hebben verricht, doch ze zijn daarvoor niet diep genoeg in de archieven gedoken. Alle professionele historici hebben teveel op de informatie vertrouwd uit Speers eigen boeken zonder die beweringen te staven met bewijzen. Amateurhistorici daarentegen hebben beter onderzoek verricht, zoals Susanne Willems die Speers rol bij de bouw van Germania onderzocht. Een kwalijke zaak vindt Brechtken wiens onderzoek tien jaar in beslag heeft genomen. De auteur gaat dan ook uiterst minutieus te werk in dit boek. Stap voor stap ontleedt hij de carrière van Speer. Archiefmateriaal werd door hem nauwgezet vergeleken met Speers vertelsels na de oorlog. Zo ontrafelt de historicus alle tegenstrijdigheden die hij tegenkomt en dat zijn er vele. Het gevolg laat zich raden: een totaal andere Albert Speer komt te voorschijn dan de charmante bescheiden man die Speer altijd leek te zijn. Brechtken zet de architect en later ook minister van Bewapening neer als een grote leugenaar en een briljant manipulator die er niet voor terugdeinsde om naaste medewerkers onder druk te zetten om zijn eigen gecreëerde beeld als ‘goede nazi’ overtuigend te laten zijn. In ‘Albert Speer, Een Duitse carrière’ gaat het niet zo zeer ‘om het individu Albert Speer, maar eerder om de burgerlijke Duitser die bewust nationaalsocialist wordt om na 1945 die houding te ontkennen om zich geen rekenschap te hoeven geven van zijn handelen’, zo schrijft Brechtken in zijn inleiding. Daarmee typeert hij deze lijvige biografie goed. Centraal staan immers de ontmaskering van de mythe Speer en de zorgvuldige manier waarop hij die mythe tot stand liet komen. Brechtken beschrijft hoe weloverwogen Speer deze mythe voorbereidde tijdens zijn gevangenschap en ten uitvoer bracht na zijn vrijlating. In wezen is het boek te splitsen in twee periodes. Het eerste deel handelt over de periode 1905-1945, de jaren waarin Speer aangetrokken werd door het nationaalsocialisme en waarin hij snel carrière wist te maken binnen het Derde Rijk; het tweede deel is volledig gewijd aan de naoorlogse periode. Het tijdvak waarin Speer na het proces van Neurenberg begon aan het creëren van zijn alter ego. Gesteund door zijn uitgever Wolf Jobst Siedler en biograaf Joachim Fest met wie hij een driemanschap vormde om via zijn boeken zijn imago als goede nazi te bevestigen. Daarnaast waren ook de interviews die hij gaf aan kranten en voor tv belangrijke instrumenten bij het presenteren van fabels als pure realiteit, zoals dat hij niets wist van de verschrikkingen in de concentratiekampen. Zijn worsteling, zoals Speer dat noemde, om het onvoorstelbare – d.w.z. de Holocaust – te begrijpen, riep bij de Duitse bevolking, maar ook bij de rest van de wereld, grote sympathie op. Door zijn contacten te onderhouden met tegenstanders van het naziregime als Wiesenthal, Erich Fromm, Helmuth Kohl en de Duitse schrijver Carl Zuckmayer wist hij slachtofferorganisaties eveneens om zijn vinger te winden. Ook Harry Mulish zwichtte voor Speers charmeoffensief. Voor diegenen die Speer intensief bestudeerd hebben en daarom ook bekend zijn met de buitenlandse biografieën, zal het boek verder weinig onthullingen bieden. De uitbreiding van Auschwitz die door Speer gefinancierd werd, waarover ook Brechtken schrijft in dit boek, was al eerder bekend. Evenals zijn aanwezigheid bij de toespraak van Himmler in Poznan/Posen in 1943, (zie Himmlers toespraak in Poznan). Ook de ontruiming van Joodse huizen in Berlijn ten gunste van de verrijzenis van Germania als de nieuwe hoofdstad, waarbij de Joodse bewoners zonder schroom werden afgevoerd naar concentratiekampen, is langer bekend. Een belangrijke punt dat door historici nauwelijks herkend werd en wat Brechtken wel naar voren brengt in zijn biografie is de samenwerking met andere nazikopstukken die onontbeerlijk was voor Speer om zijn doel, de voortzetting van de oorlog, te bereiken. Zo was Speer samenwerking aangegaan met propagandaminister Joseph Goebbels en ook met Reichsfüher-SS Heinrich Himmler. Zowel Speer als Goebbels had een aandeel bij de ontruiming van de Joodse huizen, en beide ministers stonden ook de totale oorlog voor. Voor het instant houden van de oorlogsindustrie waren de dwangarbeiders van groot belang en hierbij speelde de samenwerking met Himmler een vooraanstaande rol. Dat samenwerkingsverband werd door Speer in zijn eigen boeken altijd ontkend. Hij hield zelfs vol voortdurend tegengewerkt te zijn door Himmler. Magnus Brechtken benadert zijn hoofdpersoon van een afstand, zijn beschrijvingen zijn koel en zakelijk alsof hij bang is dat ook hij in de ban van de charmes van Speer raakt. Dat wil Brechtken overduidelijk vermijden. Speer moet verantwoordelijk gehouden worden voor zijn daden en de juristen bij het proces van Neurenberg hebben daarin gefaald. Dus ziet Brechtken het als zijn taak om de zaak recht te zetten en dat doet hij met enorm veel toewijding. Tijdens het lezen van dit werk stijgt met iedere pagina de verbazing over hoe het mogelijk is dat al die leugens zo lang stand hebben kunnen houden. Hoe iedereen zich zo gemakkelijk liet misleiden en niet op onderzoek ging. Was het angst, was het een kwestie van niet meer met het afschrikwekkende verleden geconfronteerd willen worden? Daarover laat Brechtken zich niet uit. Belangrijk is om Speer te analyseren aan de hand van zijn handelswijze in de oorlog en niet via de verhalen die hij na de oorlog over zichzelf vertelde, schrijft Brechtken aan het eind van zijn boek. En op dat punt valt er nog wel het een en ander te ontdekken, geeft Brechtken toe. Er kan dan ook gerust aangenomen worden dat dit boek beslist niet het laatste boek is dat over Speer geschreven is. Hoewel de lezer overspoeld wordt met erg veel details, is ‘Albert Speer, Een Duitse carrière’ een zeer verdienstelijk boek dat beslist de moeite waard is! |
Beoordeling: | Zeer goed |