TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Jeugd, studie en vroege carrière in de NSDAP

    Wilhelm Georg Josef Stuckart werd op 16 november 1902 geboren in Wiesbaden als zoon van de spoorwegarbeider Johann Georg Stuckart en zijn vrouw Franziska Josepha Buller. Mogelijk was de biologische vader van Wilhelm Stuckart een leraar bij wie zijn moeder als huishoudster werkte. Stuckart junior volgde zijn middelbare schoolopleiding aan het gymnasium in zijn geboorteplaats. Als scholier was hij de leider van de lokale jeugdorganisatie van de Deutschnationale Volkspartei (DNVP), een nationaal-conservatieve partij met monarchistische en antisemitische elementen in het programma. Na zijn eindexamen in februari 1922 werkte Stuckart enkele maanden in een machinefabriek in Wiesbaden. In december van dat jaar werd hij naar eigen zeggen lid van de NSDAP, maar bewijs daarvoor ontbreekt. Stuckart verklaarde later dat hij zijn lidmaatschapskaart had verloren. Stuckart studeerde tussen 1923 en 1926 rechten aan achtereenvolgens de universiteiten van München en Frankfurt am Main. Aan het begin van zijn studie sloot hij zich volgens zijn eigen verklaring in het voorjaar van 1923 in München aan bij het Freikorps Epp, een extreemrechtse paramilitaire vrijwilligerseenheid waartoe veel latere nazi-sympathisanten behoorden. De radicaal conservatieve en sterk nationalistische paramilitaire Freikorps waren kort na de Eerste Wereldoorlog ontstaan in het politiek gistende Duitsland. Ze bestonden voornamelijk uit gedemobiliseerde veteranen en speelden in het gehele land een grote rol bij het neerslaan van linkse opstanden.


    Leden van het Freikorps Epp in de straten van München. Bron: Bundesarchiv, Bild 146-1970-058-04 / Hoffmann / CC-BY-SA 3.0

    Al snel moest Stuckart zijn studie in München onderbreken. Om zijn familie financieel te ondersteunen werkte hij enige tijd als bankbediende in Frankfurt voordat hij daar in 1924 zijn studie kon hervatten. Stuckart nam naar eigen zeggen deel aan het ‘passieve verzet’ tegen de militaire bezetting van het Rijnland door Franse en Belgische troepen na de Eerste Wereldoorlog. Daarvoor zou hij twee keer zijn gearresteerd door de Franse bezettingsautoriteiten. Hij zag de bezetting tijdens de ‘Franzosenzeit’ als het resultaat van een "samenzwering van binnen- en buitenlandse vijanden van het Duitse volk".

    Nadat Stuckart in op 29 oktober 1926 was geslaagd voor zijn eerste juridische staatsexamen, werd hij ambtenaar bij de rechtbank in Wiesbaden. Hij gold daar als ijverig, punctueel, makkelijk in de omgang en met een bovengemiddelde juridische kennis. In zijn vrije tijd was hij actief als juridisch adviseur van de NSDAP in Wiesbaden. Dat moest hij clandestien doen, omdat de Franse bezettingsautoriteiten hem hadden verboden politiek actief te zijn. Aan de universiteit van Frankfurt promoveerde Stuckart op 27 januari 1928 magna cum laude tot doctor in de rechtsgeleerdheid met een dissertatie over de openbaarheid van gegevens in het handelsregister.

    Op 15 november 1930 slaagde Stuckart voor zijn tweede juridische staatsexamen en werd hij rechter in achtereenvolgens Rüdesheim en Wiesbaden. Hij werd daar beschouwd als een van de meest vakkundige en intelligente rechters, die opviel door de juridische lezingen die hij gaf voor zijn collega’s. Zijn politieke activiteiten voor de NSDAP waren echter moeilijk verenigbaar met zijn werk als onafhankelijk rechter. In het militair bezette Rijnland waren namelijk speciale bepalingen van kracht die staatsambtenaren verbood om actief politiek te bedrijven in de gelederen van de NSDAP. Stuckart overtuigde daarom zijn moeder om namens hem lid te worden van de partij. Het lidmaatschap werd ingeschreven op 1 december 1930 onder lidnummer 378.144. Uiteindelijk zou deze list hem niet helpen: in februari 1932 werd hij wegens zijn banden met de NSDAP ontslagen uit de Pruisische staatsdienst. Dat betekende het einde van een veelbelovende carrière in de rechterlijke macht.

    Stuckart vestigde zich vervolgens in Stettin, het huidige Szczecin in noordwest-Polen aan de monding van de Oder. Daar opende hij een advocatenkantoor. Op 15 maart 1932 werd hij, nu onder zijn eigen naam, opnieuw lid van de NSDAP onder lidnummer 1.033.214. Ook werd Stuckart lid van de SA. Later zou hij zich overigens met succes beroepen op zijn eerdere partijlidmaatschap. De lidnummers van hem en zijn moeder werden in 1934 op zijn verzoek simpelweg omgeruild. Daardoor kreeg hij officieel het – meer prestigieuze – lagere lidnummer van zijn moeder. Op 25 augustus 1932 trouwde Stuckart met Lotte Köhle, de dochter van een welgestelde koopman uit Saarbrücken die hij in Wiesbaden had leren kennen. Uit het huwelijk zouden vier zonen worden geboren. Het huwelijk markeerde het begin van de klim van Stuckart op de sociale en maatschappelijke ladder.


    Stettin, begin jaren 30. Bron: Publiek domein

    Tot begin april 1933 was Stuckart in Stettin advocaat en voor de NSDAP lid van de provinciale Landdag van Pommeren, een parlement dat na de machtsovername door de nazi’s geen enkele politieke betekenis meer had. Tevens trad hij op als juridisch adviseur en advocaat van de lokale afdeling van de NSDAP en de SA in de Gau Pommern. In die hoedanigheid verdedigde Stuckart SA-leden die werden aangeklaagd voor het gebruik van geweld. Hij werd chef – Gauobmann – van de vereniging van nationaalsocialistische advocaten in de Gau. Binnen het bestuur van de Gau was Stuckart als Gauamtsleiter verantwoordelijk voor de zogenaamde ‘Lügenabwehrstelle’ die erop toezag dat er geen ‘leugens’ over de partij werden verspreid. Van 4 april tot 15 mei 1933 was Stuckart kortstondig plaatsvervangend burgemeester van Stettin.

    Definitielijst

    Eerste Wereldoorlog
    Ook wel Grote Oorlog genoemd, conflict dat ontstond na een groei van het nationalisme, militarisme en neo-kolonialisme in Europa en waarbij twee allianties elkaar bestreden gedurende een vier jaar durende strijd, die zich na een turbulent begin, geheel afspeelde in de loopgraven. De strijdende partijen waren Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland aan de ene kant (de Triple Entente), op den duur versterkt door o.a. Italië en de Verenigde Staten, en Duitsland, Bulgarije, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk aan de andere kant (de Centrale Mogendheden of Centralen). De strijd werd gekenmerkt door enorme aantallen slachtoffers en de inzet van vele nieuwe wapens (vlammenwerpers, vliegtuigen, gifgas, tanks). De oorlog eindigde met de onvoorwaardelijke overgave van Duitsland en zijn bondgenoten in 1918.
    Freikorps
    Duitse paramilitaire groepen die vlak na de Eerste Wereldoorlog opgericht werden vanuit voormalige frontsoldaten. Deze groepen werden veelal vernoemd naar hun commandant. Freikorpsen vormden de basis voor de latere Sturmabteilung (SA).
    Gau
    Door de NSDAP ingesteld landsdistrict van het Duitse Rijk.
    Landdag
    De volksvertegenwoordiging van een Duitse deelstaat.
    nazi
    Afkorting voor een nationaal socialist.
    Rijnland
    Duitstalig na WO I gedemilitariseerd gebied aan de rechteroever van de Rijn dat door Hitler bezet werd in 1936.

    Topambtenaar in het Pruisische Kultusministerium

    Na de machtsovername door de nazi’s op 30 januari 1933 was de jonge, ambitieuze NSDAP-jurist niet onopgemerkt gebleven bij de nieuwe gezagsdragers in Berlijn. Stuckart maakte dan ook snel carrière in de nazi-ambtenarij. Hermann Göring – destijds minister-president van Pruisen – haalde hem naar Berlijn, waar een tekort was aan bekwame jonge juristen die zich in de voorgaande jaren verdienstelijk hadden gemaakt in de nationaalsocialistische beweging. Op 15 mei 1933 ging Stuckart aan de slag in het Pruisische ministerie van Cultuur (Kultusministerium) dat onder leiding stond van minister Bernhard Rust, een oudgediende binnen de NSDAP. In de ambtelijke rang van plaatsvervangend Ministerialdirektor werd Stuckart daar chef van de afdeling voor onderwijs en opvoeding. Daarmee werd hij verantwoordelijk voor het hele onderwijssysteem in Pruisen. Hij behoorde tegelijkertijd tot de oprichters van de Akademie für Deutsches Recht. Dit was een in München gevestigde wetenschappelijk-juridische instelling die een wettelijke opdracht kreeg: "het bevorderen van de hervorming van het Duitse rechtsleven en in verbinding met de voor de wetgeving bevoegde instanties het verwerkelijken van het nationaalsocialistische programma op het gehele terrein van het recht". Kortom: het hele Duitse rechtssysteem omvormen in nationaalsocialistische zin.

    Op 30 juni 1933 werd Stuckart bevorderd tot staatssecretaris op het Pruisische ministerie van Cultuur. Zijn bliksemcarrière bereikte op 15 september 1933 een voorlopig hoogtepunt met zijn benoeming door Hermann Göring tot lid van de Pruisische Staatsrat. Dit adviesorgaan van de Pruisische minister-president zou tot 1936 bestaan en werd bezet door kopstukken uit verschillende geledingen van de nazistaat. Tot de ongeveer 70 leden behoorden bijvoorbeeld cultuurminister Bernhard Rust, SA-chef Ernst Röhm, Reichsführer-SS Heinrich Himmler en grootindustrieel Fritz Thyssen. De pas 31-jarige jurist Wilhelm Stuckart was nu echt doorgedrongen tot het machtscentrum van de nieuwe nazistaat en kon zijn netwerk verder uitbouwen. Opvallend detail: de laatste voorzitter van de Pruisische Staatsrat vóór de machtsovername door de nazi’s was de naoorlogse bondskanselier Konrad Adenauer.


    Wilhelm Stuckart in zijn tijd als staatssecretaris in het Pruisische Kultusministerium. NB: zijn achternaam staat foutief gespeld. Bron: Yad Vashem

    Illustratief voor de positie van Stuckart was de grote rol die hij in 1934 speelde in de – tot op de dag van vandaag omstreden – aankoop door de staat Pruisen van de zogenaamde Welfenschatz (Schat van de Welfen). Dit is een kostbare verzameling middeleeuwse gouden relikwieën, vernoemd naar de hoog-adellijke familie die ooit de schat in bezit had. In 1934 was de eigendom in handen van een consortium van drie Joodse kunsthandelaars uit Frankfurt. De meest kostbare stukken – de minder waardevolle waren in 1930/1931 verkocht aan musea en privéverzamelaars in de Verenigde Staten – lagen opgeslagen in een bankkluis in Amsterdam.

    Voor de nazi’s – in het bijzonder de kunstrover Hermann Göring – was de ‘terugkeer’ van de schat in het Duitse Rijk van groot cultuurpolitiek gewicht. Het moest "voor het Duitse vaderland gered worden". De Dresdner Bank, optredend voor de staat Pruisen, toonde in 1934 interesse in de aankoop en de kunsthandelaars konden weinig anders dan daarop ingaan. Zij waren namelijk in grote financiële problemen geraakt door de mondiale economische crisis en de toenemende anti-Joodse maatregelen in nazi-Duitsland. De onderhandelingen over de aankoop van de verzameling duurden uiteindelijk 17 maanden. Stuckart speelde daarin namens de staat Pruisen een bepalende rol. Uiteindelijk werd een koopsom van 4,25 miljoen Reichsmark overeengekomen.

    Vandaag is de Welfenschatz in het bezit van de Stiftung Preußischer Kulturbesitz en te bekijken in het Kunstgewerbemuseum in Berlijn. Het geldt als de wereldwijd grootste in een museum tentoongestelde kerkschat. De geschatte waarde bedraagt 100 miljoen euro. Pogingen van de erfgenamen van de drie Joodse kunsthandelaars tot teruggave van de voorwerpen, zijn vruchteloos gebleven.

    Definitielijst

    nazi
    Afkorting voor een nationaal socialist.

    Staatssecretaris in het Reichserziehungsministerium

    Stuckart bleef niet lang werkzaam in het Pruisische Kultusministerium. Op voorspraak van Hermann Göring werd hij op 30 juni 1934 benoemd tot staatssecretaris in het Reichsministerium für Wissenschaft, Erziehung und Volksbildung (Rijksministerie voor Wetenschap, Opvoeding en Volksontwikkeling), kortweg Reichserziehungsministerium (REM). Ruim een week na zijn benoeming werd Stuckart op 7 juli 1934 gepromoveerd tot Reichsstaatssekretär. Hij kreeg daarmee een sleutelpositie in het ambtelijk bestuur van het ministerie.

    Het REM was op 1 mei 1934 opgericht en als basis voor dit nieuwe ministerie diende het Pruisische Kultusministerium, dat in het REM opging. Het gevolg was dat Bernhard Rust tot Reichsminister van het REM werd benoemd. Een belangrijke taak van het ministerie was het omvormen van het gehele onderwijssysteem in het Duitse Rijk in nationaalsocialistische zin. Stuckart schreef daarover in 1934 een ‘pedagogische handreiking’ die speciaal gericht was op het geschiedenisonderwijs (‘Geschichte im Geschichtsunterricht’). Hij betoogde hierin dat de geschiedenislessen moesten worden gebruikt als een methode om "de Duitse jeugd op te voeden tot waarachtige leden van de [nationaalsocialistische] Volksgemeinschaft". Voor Joden was daarin geen plaats. Stuckart had ervaring op dit terrein opgedaan, want sinds de zomer van 1933 viel speelde hij een centrale rol in de toepassing van het Gesetz zur Wiederherstellung des Berufsbeamtentums (Wet tot herstel van de beroepsambtenarij, kortweg het Berufsbeambtengesetz (BBG). Deze wet was op 7 april 1933 na de machtsovername door de nazi’s ingevoerd en had tot doel de gemakkelijke verwijdering van Joden en ‘politiek ongewenste’ personen uit de staatsdienst. De wet schiep de juridische basis voor de ‘personelle Neuordnung’ van de ambtenarij. Het was de eerste rijkswet met een zogenaamde ‘Arierparagraph’: ambtenaren die geen ‘Arische afstamming’ hadden, moesten uit de dienst worden verwijderd.

    Als Reichsstaatssekretär op het REM had Stuckart in het kader van de ‘Entjudung’ het laatste woord bij ontslagen van (hoog)leraren. Namens de minister ondertekende hij talloze ontslagbesluiten. Uit archiefonderzoek door de Duitse rechtshistoricus Hans-Christian Jasch – die in 2009 promoveerde op een dissertatie over Stuckart – blijkt dat Stuckart bij zijn beslissingen enige vrijheid van handelen had. Die benutte hij soms in het voordeel, maar meestal in het nadeel van de slachtoffers van het BBG in het onderwijs. Door toedoen van Stuckart en zijn medewerkers verloren de Duitse universiteiten een groot aantal geleerden. Zo werden bijvoorbeeld 234 hoogleraren aan de universiteit van Berlijn ontslagen. Sommigen van hen waren internationaal bekende autoriteiten op hun vakgebied.

    De maatregelen die in het kader van het BBG werden genomen, waren voor de ‘niet-Arische’ slachtoffers slechts de inleiding tot een steeds verdergaande beroving van hun rechten en isolatie op alle terreinen van het openbare leven. De bureaucraten op de ministeries – met Stuckart als schoolvoorbeeld – speelden daarin een centrale rol. Het BBG stond aan het begin van een lange keten van voorschriften waarmee ‘rassische und politische Gegner’ bestreden en geïsoleerd moesten worden. Tegelijkertijd was het een van de belangrijkste instrumenten van de ministeriele bureaucratie om op alle terreinen van het openbare leven het complete personeelsbestand ingrijpend te ‘zuiveren’ ten behoeve van een systematische nazificatie.


    Een slachtoffer van het Berufsbeamtengesetz. Bron: Etan J. Tal

    De carrière van Stuckart op het REM was van korte duur. Bij zijn aanstelling had hij de opdracht gekregen om binnen het nieuwe ministerie voor ‘rust en orde’ te zorgen, iets wat na de machtsovername door de nazi’s ver te zoeken was. Dat botste met de botte leiderschapsstijl van Reichsminister Bernhard Rust, een drankzuchtige ‘alte Kämpfer’ die behoorde tot de zeer radicale nieuwe vertegenwoordigers van de NSDAP op ministerieel niveau. De fanatieke nationaalsocialist en antisemiet Rust wilde in het spoor van de ‘bruine revolutie’ de traditionele staatsinstellingen – zoals ministeries – rigoureus omvormen tot een soort partij-instellingen. De formalistische jurist Stuckart vond dat Rust daarmee irrationeel en inefficiënt handelde en op die manier afbreuk deed aan een goed functionerend en daadkrachtig bestuur. Het verwerkelijken van de nationaalsocialistische doeleinden zou daardoor volgens Stuckart in gevaar komen. Vanaf het begin kwam het dan ook tot conflicten tussen beiden.


    Reichsminister Bernhard Rust, 1934. Bron: Bundesarchiv, Bild 119-1998 / CC-BY-SA 3.0

    Eind augustus 1934 greep Rust in: hij vaardigde een ‘Organisationsverfügung’ (organisatiebesluit) uit waarin – onder andere – zijn staatssecretaris alle macht werd ontnomen. Stuckart legde zich hierbij niet neer. Hij achtte de reorganisatie in strijd met de geldende regels en protesteerde hevig. Echter, ieder verzet was zinloos: Stuckart werd op 30 augustus met strafverlof gestuurd en bovendien uitgesloten van het bijwonen van de Reichsparteitag, die in september in Neurenberg zou worden gehouden. Op 13 november 1934 werd hij voorlopig met gewoon verlof gestuurd, maar Stuckart had zijn netwerk. Op voorspraak van staatssecretaris Roland Freisler van het Pruisische ministerie van Justitie werd hij met ingang van 1 februari 1935 tijdelijk ingezet als president van het gerechtshof in Darmstadt. Stuckart mocht de titel van staatssecretaris en het daaraan verbonden salaris behouden.

    Definitielijst

    nazi
    Afkorting voor een nationaal socialist.
    revolutie
    Meestal plotselinge en gewelddadige ommekeer van bestaande (politieke) verhoudingen en situaties.

    Topambtenaar in het Reichsministerium des Innern

    Een verdere loopbaan in de rechterlijke macht was niet voor Stuckart weggelegd. Zowel Adolf Hitler als Hermann Göring bemoeiden zich met het dossier Stuckart en gaven hem hun vertrouwen. Stuckart – inmiddels een van de leidende experts op het gebied van het bestuursrecht in nazi-Duitsland – combineerde in hun ogen namelijk twee essentiële eigenschappen: overtuigd nationaalsocialist en zeer bekwaam jurist. Dat kon niet anders dan nuttig zijn in de ‘nieuwe opbouw van het Rijk’. Een persoonlijke ontmoeting met Adolf Hitler liet bij de Führer een positieve indruk achter en dus keerde Stuckart terug naar Berlijn. Op 11 maart 1935 werd hij overgeplaatst naar het Reichsministerium des Inneren (RMI; Rijksministerie van Binnenlandse Zaken), dat als wetgevingsministerie in de beginjaren van het naziregime een centrale rol speelde in de consolidatie van de nieuwe staatsmacht. Het stond onder leiding van een voormalige Beierse ambtenaar: de overtuigde racist en antisemiet Wilhelm Frick, een oudgediende binnen de NSDAP.


    Reichsminister des Innern Wilhelm Frick. Bron: Publiek domein

    Stuckart werd in het RMI in de hoge ambtelijke rang van Ministerialdirektor chef van Abteilung I – Verfassung und Gesetzgebung (Afdeling I – Grondwet en Wetgeving), waaraan alle ontwerpen van wetten en verordeningen ter toetsing moesten worden voorgelegd. Hij mocht zich Staatssekretär außer Dienst – buiten dienst – noemen en kreeg het daarbij behorende salaris. Stuckart gaf hier leiding aan ongeveer honderd ambtenaren en omringde zich met ervaren vertrouwelingen. Zijn plaatsvervanger en een van zijn naaste medewerkers was Ministerialdirigent Hermann Hering, een bestuursambtenaar die 28 jaar ouder was en al voor de Eerste Wereldoorlog werkzaam was geweest in het Rijksministerie van Binnenlandse Zaken. Zijn persoonlijke secretaris Hans-Joachim Kettner kende hij al vanuit zijn jonge jaren in Wiesbaden en was met hem meegekomen uit het Reichserziehungsministerium.

    In de beginjaren van het Derde Rijk werd het RMI een essentiële schakel in de rassenpolitiek van de nazi’s. Een belangrijke taak van Stuckart was het opstellen en uitwerken van anti-Joodse wetgeving. Daarmee werd Stuckart – die ervan overtuigd was dat rassenstrijd de loop van de geschiedenis bepaalde – een van de hoofdontwerpers van de nationaalsocialistische rassenpolitiek. Hij speelde een centrale rol in het opstellen van wetten en voorschriften die tot hoofddoel hadden om eerst de Duitse Joden van de niet-Joodse bevolking te scheiden en hen vervolgens systematisch te isoleren en hun rechten en bezit te ontnemen. Daarmee creëerde Stuckart de juridische grondslag voor hun uiteindelijke deportatie en vernietiging. Stuckart zette daarmee onrecht om in recht. Hij streefde ernaar om het onrecht altijd formeel een wettelijke grondslag te geven. Hans-Christian Jasch omschrijft dit als "de organisatie en rationalisering van het onrecht" onder "de vernislaag van legaliteit".

    Stuckart leverde een fundamentele bijdrage aan de opstelling van de zogenaamde Neurenberger Wetten, die op 15 september 1935 werden afgekondigd op de Reichsparteitag in Neurenberg. Deze bijeenkomst vond plaats van 10 tot 16 september onder het motto ‘Reichsparteitag der Freiheit’. Op 12 september hield Gerhard Wagner, de leider van de nationaalsocialistische artsenorganisatie, een toespraak waarin hij aankondigde dat de staat op korte termijn de "verdere vermenging van Joden en Ariërs" zou verhinderen door een "wet tot bescherming van het Duitse bloed". Adolf Hitler gaf per ommegaande Stuckarts hoogste chef Wilhelm Frick opdracht om door zijn ambtenaren de wetgeving direct te laten uitwerken. Omdat sommige ambtenaren halsoverkop vanuit Berlijn naar Neurenberg moesten reizen, kwamen de juristen pas laat in de avond van 13 september bijeen. Onder grote tijdsdruk werden de wetsontwerpen opgesteld. Daarbij speelde Stuckart een prominente rol. Overigens konden de ambtenaren niet op het laatste moment zijn overvallen door de wensen van de Führer en de partij, want al sinds 1933 waren ambtenaren van het RMI al intensief betrokken geweest bij uitgebreide discussies over een toekomstige rassenwetgeving. Er was dan ook sprake van een bijzonder nauwgezette voorbereiding in de voorafgaande jaren.

    In de vroege avond van 15 september werden de wetten eenstemmig aangenomen door de Rijksdag, die inmiddels was gedegradeerd tot een applausmachine voor de nazi’s. De leden waren telegrafisch gesommeerd om daarvoor speciaal op stel en sprong naar Neurenberg te reizen.

    Met de Neurenberger Wetten gaven de nationaalsocialisten hun antisemitische en racistische ideologie een juridisch fundament. Ze vormden de kern van de Duitse rassenwetgeving en de wettelijke basis voor de systematische uitsluiting van de Duitse Joden die uiteindelijk tot hun vernietiging zou leiden. De wetten gaven in de nationaalsocialistische ideologie "duidelijke regels voor een legale oplossing voor het Joodse vraagstuk". In de kringen van juristen en binnen de rechtspraak werden de wetten dan ook "de grondwet van de nationaalsocialistische staat" genoemd en als "uitgangspunt van het gehele Duitse Rijk" verwelkomd. Het betrof een tweetal rassenwetten: het Gesetz zum Schutze des deutschen Blutes und der deutschen Ehre (Wet ter bescherming van het Duitse bloed en de Duitse eer; kortweg het Blutschutzgesetz) en het Reichsbürgergesetz (RBG; Rijkswet op het Burgerschap). Heden ten dage wordt ook het tegelijkertijd met deze twee wetten afgekondigde Reichsflaggengesetz onder het verzamelbegrip Neurenberger Wetten gebracht, maar destijds werd deze wet uitdrukkelijk niet tot de rassenwetten gerekend.


    Afkondiging van het Blutschutzgesetz. Bron: Publiek domein

    Afkondiging van het Reichsbürgergesetz. Bron: Publiek domein

    Het RBG maakte een eind aan de gelijkberechtiging van Duitse staatsburgers. Het regelde feitelijk de indeling van de Duitse bevolking in twee categorieën: enerzijds de zogenaamde Reichsbürger van ‘Deutsches oder artverwandtes Blut’ (Duits of soortverwant bloed) die gebruik konden maken van hun volle rechten als staatsburger en anderzijds onderdanen die behoorden tot het ‘rassenfremdes Volkstum’ (rassenvreemde volksaard) die veel minder of helemaal geen rechten toekwamen. In nauwe samenhang daarmee verbood het Blutschutzgesetz huwelijken en buitenechtelijk geslachtsverkeer tussen Duitse Joden en ‘Deutschblütigen’. Dit werd als ‘Rasseverrat’ bestempeld en strafbaar gesteld met een gevangenisstraf van maximaal 15 jaar. Ook verbood het Blutschutzgesetz Duitse Joden om vrouwen van ‘Deutsches oder artverwandtes Blut’ beneden de leeftijd van 45 jaar in het huishouden te werk te stellen. Dit om deze vouwen te beschermen tegen "rassenverderfelijke geslachtelijke bedreigingen".

    De twee rassenwetten waren onder hoge tijdsdruk tot stand gekomen en hun omvang was klein. Zo telde het Blutschutzgesetz slechts zeven artikelen en het RGB niet meer dan drie artikelen. Gevolg was dat de concrete inhoud van de wetten vaag bleef en door het RMI later verder werd uitgewerkt door middel van zogenaamde Verordnungen zum Reichsbürgergesetz. In totaal zouden tussen 1935 en 1943 dertien van deze Verordnungen worden afgekondigd. Zo was bijvoorbeeld onduidelijk wie in de zin van het als Jood gold. In de Erste Verordnung van 14 november 1935 werd vastgesteld wie ‘Volljude’ en wie ‘jüdischer Mischling’ (van gemengd Joodse afkomst) was. In drie latere Verordnungen werd dat nog verder uitgewerkt. Stuckart speelde als chef van de wetgevingsafdeling op het ministerie een hoofdrol bij het opstellen en toepassen van de teksten van alle Verordnungen. Vanaf maart 1936 was Stuckart tevens voorzitter van de Reichsausschuß zum Schutze des deutschen Blutes (Rijkscommissie tot bescherming van het Duitse bloed). De Reichsausschuß besliste op ingediende verzoeken tot – de wettelijk vereiste toestemming – voor het sluiten van huwelijken tussen ‘Deutschblütige’ en ‘Mischlinge’.

    Van groot belang voor de uitleg en de toepassing van de rassenwetten en de daarop gebaseerde nadere regelgeving was het Kommentar zur deutschen Rassengesetzgebung dat in 1936 onder verantwoordelijkheid van Stuckart werd gepubliceerd. Omdat Stuckart tijdens de opstelling van het 287 bladzijden tellende Kommentar wegens ziekte – hij werd zijn hele volwassen leven geplaagd door een slechte gezondheid – langdurig afwezig was, stelde zijn naaste medewerker Oberregierungsrat Hans Globke de tekst op. Stuckart schreef zelf wel de uitgebreide inleiding, die was doortrokken van nazi-ideologie. Het ‘Kommentar Stuckart/Globke’ was zeer invloedrijk bij de uitleg van de rassenwetten, omdat het een officieus karakter had. Het gold als dé gezaghebbende handleiding voor de toepassing van de rassenwetten door rechters en bestuurders en gaf antwoorden op vragen over nationaliteit, indeling van rassen, huwelijk en seksuele relaties. Zo werd in het Kommentar bijvoorbeeld het begrip ‘Rassenschande’ zover uitgebreid dat daaronder niet alleen geslachtsverkeer viel, maar ook "handelingen die daarop lijken" ("beischlafähnliche Handlungen"). Tot 1940 zouden ruim 1900 personen wegens ‘Rassenschande’ worden veroordeeld.


    Het Kommentar Stuckart/Globke. Bron: Publiek domein

    Stuckart was ambitieus en verloor zijn carrière nooit uit het oog. Nadat Reichsführer-SS Heinrich Himmler in 1933 een eerdere aanvraag om toetreding tot de SS nog had afgewezen, lukte het Stuckart – na een persoonlijk gesprek met de SS-chef – op 13 september 1936 om van de SA over te stappen naar de SS in de rang van SS-Standartenführer (SS-nummer 280.042). Dat was puur uit berekening: lidmaatschap van de SS kon zijn carrière en steun vanuit de partij meer ten goede komen dan lidmaatschap van de SA. Bovendien kon het nooit kwaad om bij mogelijke toekomstige conflicten binnen de nazi-hiërarchie rugdekking van de machtige SS-chef te hebben. Op 30 januari 1937 volgde zijn bevordering tot SS-Oberführer en op 30 januari 1938 bereikte hij de rang van SS-Brigadeführer.


    Wilhelm Stuckart in het uniform van SS-Brigadeführer. Bron: Yad Vashem

    Op 19 maart 1938 werd Stuckart door Adolf Hitler officieel benoemd tot ‘volwaardig’ Staatssekretär in het RMI. Het opstellen van anti-Joodse wetgeving bleef een hoofdtaak van Stuckart. Zo ondertekende hij op 17 augustus 1938 de – door Hans Globke geschreven – Namensänderungsverordnung. Deze had tot doel Duitse Joden aan de hand van hun voornaam voor een ieder herkenbaar te maken. Degenen die geen Joodse voornaam droegen die "in het Duitse volk als typisch [Joods] werd gezien", werden per 1 januari 1939 verplicht een extra voornaam – 'Zwangsvorname' – aan te nemen: Sara voor vrouwen en Israel voor mannen. Uiterlijk 31 januari 1939 moesten de nieuw toegevoegde namen worden ingeschreven in het bevolkingsregister en worden aangemeld bij de politie. In het identiteitsbewijs werd de Joodse voornaam toegevoegd en een 5 centimeter grote rode ‘J’ gestempeld. Bovendien werd het Duitse Joden verplicht om in het economische verkeer en in het rechtsverkeer tenminste één voornaam te gebruiken die hen als Joods kenmerkte. Wie dat niet deed kreeg een gevangenisstraf. Vanaf 24 januari 1939 ging de Verordnung gelden voor het gehele Groot-Duitse Rijk, dat wil zeggen inclusief Oostenrijk en de geannexeerde delen van Tsjechoslowakije (het Sudetenland). De Namensänderungsverordnung wordt beschouwd als een eerste poging om in de nazi-maatschappij Joden voor een ieder zichtbaar te kenmerken.


    Identiteitsbewijs met de rode J en de Zwangsvorname Israel. Ludwig Katz werd op 14 september 1943 in Auschwitz vermoord. Bron: Zentralarchiv zur Erforschung der Geschichte der Juden in Deutschland

    Het samenstel van de anti-Joodse wetgeving had in de opvatting van Stuckart een vast omlijnde functie, namelijk om – in zijn woorden – te komen tot "een voorlopige oplossing voor het Joodse vraagstuk". Naar zijn mening was dat doel uit wetgevend oogpunt in 1938 bereikt. Daarna moest de ‘definitieve oplossing’ (Endlösung) inhoudelijk juridisch worden voorbereid. Naarmate die laatste fase zou vorderen, zouden de anti-Joodse wetten en verordeningen in de opvatting van Stuckart "hun praktische relevantie verliezen".

    Van belang voor het formeel-juridische raamwerk van het stadium van de Endlösung – dat aanvankelijk neerkwam op de deportatie en vanaf 1941 zou uitlopen op de fysieke vernietiging van de Europese Joden – was de beruchte Elfte Verordnung zum Reichsbürgergesetz van 25 november 1941. Stuckart en zijn medewerkers van Abteilung I waren de opstellers daarvan. Zij hebben daarmee een centrale rol gespeeld in de juridische inkadering van de deportaties vanuit het Duitse Rijk.

    De Elfte Verordnung bepaalde dat alle inmiddels geëmigreerde Duitse Joden – tussen de 250.000 en 280.000 – met terugwerkende kracht hun Duitse nationaliteit verloren. Ook Duitse Joden die na de invoering van de Elfte Verordnung nog zouden emigreren, verloren hun Duitse staatsburgerschap. Omdat op het bevel van Heinrich Himmler van 18 oktober 1941 het Duitse Joden echter verboden was om nog te emigreren, werd in de Verordnung deportatie naar het bezette grondgebied buiten het Duitse Rijk gelijkgesteld met emigratie. Probleem was echter dat de eindbestemming van veel deportatietreinen in het Generalgouvernement, het Reichskommissariat Ostland en het Reichskommissariat Ukraine lag. Die gebieden behoorden sinds hun bezetting tot het grondgebied van het Duitse Rijk. Dat werd opgelost door minister Wilhelm Frick: hij bepaalde op 3 december 1941 in een – door Stuckart ondertekend – ‘rondschrijven’ (Runderlaß) dat deze gebieden als ‘buitenland’ in de zin van de Elfte Verordnung werden geclassificeerd.

    De Elfte Verordnung regelde in het kader van de ‘Entjudung’ ook de inbeslagname van Duits-Joodse vermogens ten gunste van het Duitse Rijk in het geval van deportatie. Bij het verlies van het Duitse staatsburgerschap op grond van de Verordnung viel dit ‘volks- en staatsvijandelijke vermogen’ ('volks- und Staatsfeindliches Vermögen') automatisch toe aan de staat. Het geld moest daarna, op welke manier ook, worden gebruikt voor de ‘oplossing van het Joodse vraagstuk’ ('Lösung der Judenfrage'). De Joden moesten dus hun eigen ondergang financieren. Als schulden deel uitmaakten van het vermogen, werden die niet door het Rijk overgenomen en ook niet uit het vermogen aan de schuldeiser terugbetaald. Ook werd vererving en schenking van Joods vermogen verboden.

    Naast zijn prominente rol bij de opstelling van de anti-Joodse wet- en regelgeving was Stuckart ook de hoofdontwerper van de juridische onderbouwing van de expansiepolitiek van nazi-Duitsland in de jaren 1938/1939. Zo schreef hij het Gesetz zur Wiedervereinigung Österreichs mit dem Deutschen Reich (kortweg: Wiedervereinigungsgesetz) van 13 maart 1938. Daarmee werd Oostenrijk door middel van de zogenaamde Anschluß volkenrechtelijk formeel een deel van het Duitse Rijk en hield het op te bestaan als een onafhankelijke staat. Niet alleen Oostenrijk viel ten prooi aan de wetgevingsjurist Stuckart. In maart 1939 vergezelde hij Adolf Hitler naar Praag. Door middel van het door Stuckart opgestelde Erlass über die Errichtung des deutschen Protektorates Böhmen und Mähren, kortweg Reichsprotektoratserlass, van 16 maart 1939 werd de inlijving van het tot op dat moment nog niet bezette deel van Tsjechië – de zogenaamde Rest-Tschechei – gelegitimeerd. Het werd als het Protektorat Böhmen und Mähren deel van het Groot-Duitse Rijk onder een Duitse Reichsprotektor.


    23 september 1938. Wilhelm Frick bezoekt het Sudetenland. Uiterst rechts schuin achter Frick in het zwarte SS-uniform Wilhelm Stuckart. Bron: Bundesarchiv, Bild 121-0026 / CC-BY-SA 3.0

    Ook Polen ontkwam niet aan Stuckart: hij werkte mee aan de opstelling van twee wetten die 26 oktober 1939 van kracht werden. Met het Erlass des Führers und Reichskanzlers über die Verwaltung der besetzten polnischen Gebiete (Decreet van de Führer en Rijkskanselier over het bestuur van de bezette Poolse gebieden) werd in het bezette westelijke deel van Polen het Generalgouvernement opgericht. Het Gesetz über die Heimkehr der entrissenen Ostgebiete in das Deutsche Reich (Wet over de terugkeer van de ontrukte Oostgebieden in het Duitse Rijk) regelde het Duitse civiele bestuur in de rest van het bezette Poolse gebied, dat integraal deel werd van het Duitse Rijk. Daarmee leverde Stuckart zijn aandeel aan de liquidatie van de Poolse staat.

    Stuckart was ook medeplichtig op een ander terrein van de nazipolitiek, het zogenaamde euthanasieprogramma. Dat kwam neer op het – ter bevordering van de ‘rassenhygiëne’ – ombrengen van Duitsers van alle leeftijden met fysieke en geestelijke beperkingen. Op 18 augustus 1939 tekende Stuckart namens Wilhelm Frick een streng vertrouwelijk decreet genaamd Meldepflicht missgebildeter Neugeborener (Meldingsplicht [door verloskundigen en artsen] van misvormde pasgeboren kinderen). Dit stuk was het startpunt van het programma van de Kinder-Euthanasie, het systematische ombrengen van mentaal en lichamelijk gehandicapte baby’s en peuters. Wrang is dat Stuckarts gezin daaraan ook niet schijnt te zijn ontkomen. Volgens een naoorlogse verklaring van Stuckarts derde zoon Rüdiger was een ouder broertje van hem, Gunther, geboren met het syndroom van Down. Het kind werd, 1 jaar oud, op 15 juni 1941 door middel van een injectie gedood door de beruchte ‘euthanasie-kinderarts’ professor Werner Catel.

    Op zijn sleutelpositie als staatssecretaris in het RMI werkte Stuckart mee aan twee massamoorden: het euthanasieprogramma en de ‘eindoplossing van het Joodse vraagstuk’. Anders dan de daadwerkelijke daders op de euthanasielocaties en in de concentratie- en vernietigingskampen was Stuckart niet direct betrokken bij het moorden. Hij behoorde wel tot de mannen die in de rust van hun bureaus – als ‘Schreibtischtäter’ – op de ministeries de wet- en regelgeving opstelden die noodzakelijk waren voor de uitvoering van de moordprogramma’s. Coördinatie en organisatie was daarbij onontbeerlijk en dus kreeg Stuckart begin 1942 een uitnodiging voor een bespreking op hoog niveau.

    Definitielijst

    Eerste Wereldoorlog
    Ook wel Grote Oorlog genoemd, conflict dat ontstond na een groei van het nationalisme, militarisme en neo-kolonialisme in Europa en waarbij twee allianties elkaar bestreden gedurende een vier jaar durende strijd, die zich na een turbulent begin, geheel afspeelde in de loopgraven. De strijdende partijen waren Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland aan de ene kant (de Triple Entente), op den duur versterkt door o.a. Italië en de Verenigde Staten, en Duitsland, Bulgarije, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk aan de andere kant (de Centrale Mogendheden of Centralen). De strijd werd gekenmerkt door enorme aantallen slachtoffers en de inzet van vele nieuwe wapens (vlammenwerpers, vliegtuigen, gifgas, tanks). De oorlog eindigde met de onvoorwaardelijke overgave van Duitsland en zijn bondgenoten in 1918.
    Endlösung
    Eufemistische term, letterlijk eindoplossing, waarbij met oplossing bedoeld werd de oplossing voor het Jodenprobleem zoals dat door de nationaal-socialisten was geconstateerd. De Endlösung zou uiteindelijk vorm krijgen in de pogingen van de nazi's om het gehele Joodse volk in Europa uit te roeien in speciaal daarvoor ingerichte vernietigingskampen.
    Führer
    Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
    Generalgouvernement
    Dat deel van het Poolse gebied dat sinds september 1939 door de Duitsers was bezet. Was een autonoom deel van Grossdeutschland. In augustus 1941 werd Oost-Galicië aan het Generalgouvernement toegevoegd. Het werd door uitsluitend Duitsers bestuurd onder leiding van Generalgouverneur Hans Frank. Het zou uiteindelijk een volwaardige Duitse provincie moeten worden bevolkt door Duitse kolonisten.
    ideologie
    Het geheel van beginselen en ideeën van een bepaald stelsel.
    nazi
    Afkorting voor een nationaal socialist.
    Rijksdag
    Duitse regeringsgebouw in Berlijn.
    Rijkskanselier
    Benaming voor het Duitse staatshoofd, vanaf 1933 tot 1945 was Hitler Rijkskanselier van Duitsland

    Deelname aan de Wannseeconferentie

    Op 20 januari 1942 vond in een villa in Berlijn op het adres Am Großen Wannsee 56/58 een conferentie plaats die tot doel had de Endlösung der Judenfrage (eindoplossing van het Joodse vraagstuk) te organiseren en coördineren. Hier werd niet besloten tot de massamoord op de Europese Joden – die beslissing was feitelijk al gevallen met de massamoorden door de Einsatzgruppen in de door nazi-Duitsland bezette gebieden in Oost-Europa volgend op de inval in de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 – maar op de agenda stond de organisatie en coördinatie van de deportatie en vernietiging van de gehele Joodse bevolking in Europa. De oorspronkelijke ‘oplossing van het Joodse vraagstuk’ door middel van emigratie van Joden was inmiddels achterhaald en stond niet meer ter discussie. De Endlösung bestond nu uit de genocide op de gehele Joodse bevolking in de Duitse machtssfeer. Met andere woorden: het ging tijdens de conferentie niet om de vraag of de deportaties zouden plaatsvinden, maar vooral over de manier waarop de Endlösung zou worden uitgevoerd. De Duitse historicus Peter Longerich karakteriseert de conferentie treffend – in spoorwegtermen – als het goed leggen van wissels: het wanneer, hoe en waar van de Endlösung werd tussen de betrokken overheids- en partijorganen opnieuw afgestemd.


    De villa Am Großen Wannsee 56/58. Bron: Adam Jones, Ph.D.

    De vergadering was bijeengeroepen door SS-Obergruppenführer Reinhard Heydrich in zijn functie als chef van de Sicherheitspolizei (SiPo) en de Sicherheitsdienst (SD) en werd onder zijn voorzitterschap bijgewoond door veertien hoge NSDAP- en SS-functionarissen en hoge ambtenaren van verschillende ministeries. Staatssecretaris Stuckart – die met sommigen van de deelnemers een vriendschappelijke band had – vertegenwoordigde het RMI. Zijn inbreng was belangrijk, want het ministerie had immers een centrale rol gespeeld in het opstellen van het juridische raamwerk van de – sinds oktober 1942 begonnen – deportaties van Duitse Joden. Daarmee hing de kwestie van de juridische definitie van de kring van slachtoffers nauw samen. De vraag was wie moest worden gedeporteerd en wie aan deportatie ontkwam. De bepalingen van de Neurenberger Wetten en de daarop gebaseerde verordeningen waren in de ogen van de NSDAP en in het bijzonder van het Reichssicherheitshauptamt (RSHA) te strikt geformuleerd. Kort gezegd wilden zij half-Joden gelijkstellen aan Joden, zodat ‘Mischlinge’ op dezelfde wijze konden worden ‘behandeld’ als Joden. Een belangrijk punt van bespreking was daarom de vraag of ook ‘Mischlinge’ en in ‘Mischehen’ (gemengde huwelijken) levende Joden moesten worden gedeporteerd.

    Volgens het Besprechungsprotokoll van de vergadering (Zie: Wannseeprotokoll) moesten de Neurenberger Wetten bij het plannen van de Endlösung enigszins ("gewissermaßen") de basis vormen. Echter, de voorstellen van Heydrich gingen veel verder. Zo wilde de RSHA-chef ook ‘Mischlinge 1. Grades’ – dat wil zeggen personen met twee Joodse grootouders, ook wel ‘Halbjuden’ genoemd – gelijkstellen met Joden en ook hen dus deporteren. Uitzonderingen daarop moesten van geval tot geval worden beoordeeld. Ook kwam Heydrich met gedetailleerde voorstellen over de behandeling van ‘Mischlinge 2. Grades’ (personen met één Joodse grootouder, ook wel ‘Vierteljuden’ genoemd).

    Stuckart maakte bezwaar tegen deze voorstellen. Hij was van mening dat dit zou leiden tot een niet in de hand te houden administratieve belasting en wees de voorstellen van Heydrich af als onpraktisch. Dit zou niet bijdragen tot het hoofddoel, namelijk de Endlösung binnen het zorgvuldig ontworpen wettelijke raamwerk van de Neurenberger Wetten. Stuckart stelde als praktische oplossing voor om – in plaats van deportatie – alle ‘Mischlinge 1. Grades’ zonder uitzondering gedwongen te steriliseren. Daarmee zou hun ‘raciale gevaar’ worden ‘geneutraliseerd’. Bovendien voorkwam dit het ontstaan van onrust onder niet-Joodse familieleden bij de deportatie van ‘Mischlinge’. Wat betreft gemengde huwelijken die waren gesloten voor de inwerkingtreding van de Neurenberger Wetten op 15 september 1935 stelde Stuckart voor om "ter vereenvoudiging van het Mischehen-probleem" alle ‘Mischehen’ wettelijk nietig te verklaren ("diese Ehen sind geschieden"). Hij maakte zich namelijk ook hier zorgen over de administratieve problemen en de onrust die zou kunnen ontstaan als de Joodse partner in een gemengd huwelijk zou worden gedeporteerd terwijl de niet-Joodse partner in Duitsland achterbleef.

    De deelnemers aan de conferentie gingen uit elkaar nadat ze het chronologische verloop van de volgende massamoorden hadden vastgelegd. Ze besloten om bij de Endlösung samen te werken onder leiding van het Reichssicherheitshauptamt (RSHA). Over de ‘Mischlinge’ en de ‘Mischehen’ kon echter geen overeenstemming worden bereikt. Deze detailvraagstukken werden doorgeschoven naar vervolgconferenties.

    Uit archiefonderzoek en gespreksverslagen blijkt dat Stuckart niet anders dan op de hoogte kon zijn geweest van wat zich sinds het begin van de oorlog afspeelde in Oost-Europa. Hij had geen fundamentele bezwaren tegen de Endlösung. Zo schreef hij in 1942: "Joden zijn een ras (…) dat door en door inferieur is. De Judenvernichtung is daarom gerechtvaardigd, niet alleen omdat ze anders zijn, maar ook omdat ze minder waard zijn". Wellicht besefte hij nog niet de schaal en de systematiek waarop inmiddels werd gemoord, maar er zijn sterke aanwijzingen dat Stuckart ten tijde van de Wannseeconferentie wel degelijk op de hoogte was van de massamoorden in Oost-Europa.

    Definitielijst

    Endlösung
    Eufemistische term, letterlijk eindoplossing, waarbij met oplossing bedoeld werd de oplossing voor het Jodenprobleem zoals dat door de nationaal-socialisten was geconstateerd. De Endlösung zou uiteindelijk vorm krijgen in de pogingen van de nazi's om het gehele Joodse volk in Europa uit te roeien in speciaal daarvoor ingerichte vernietigingskampen.
    nazi
    Afkorting voor een nationaal socialist.
    RSHA
    Reichssicherheitshauptambt. De centrale inlichtingen en veiligheidsdienst van het Derde Rijk
    SiPo
    Sicherheitspolizei. Samenvoegingsverband (sinds 1936) van de Gestapo en Kriminalpolizei
    Sovjet-Unie
    Sovjet Rusland, andere naam voor de USSR.

    Onopgeloste vraagstukken na de Wannseeconferentie

    Na de Wannseeconferentie volgden drie ambtelijke vervolgconferenties (Detailbesprechungen). De eerste vond plaats op 29 januari 1942 en daarbij was geen vertegenwoordiger van het RMI aanwezig. Hoofdpunt op de agenda was de vraag wie voortaan als Jood moest worden beschouwd en daarmee precies vast te leggen wie moest worden ‘ausgerottet’ (uitgeroeid). Besloten werd om in de bezette gebieden ook ‘Mischlinge’ als Joden (‘Volljuden’) te beschouwen. Als Jood golden hier voortaan alle personen die het Joodse geloof aanhingen, kinderen uit ‘Mischehen’ en niet-Joodse echtgenotes van Joden. Daarmee was hun lot bezegeld. In de bezette gebieden werd blijkbaar geen enkele rekening gehouden met mogelijke onrust onder de bevolking.

    Op de tweede vervolgconferentie van 6 maart 1942 werd gesproken over de voorstellen van Stuckart: de gedwongen massasterilisatie van half-Joden en de wettelijk af te dwingen scheidingen van ‘Mischehen’. Het RMI werd vertegenwoordigd door Regierungsrat Dr. Werner Feldscher, een naaste medewerker van Stuckart. Feldscher kon zijn collega’s niet overtuigen om direct over te gaan tot massasterilisatie. Zo voorzag men grote praktische problemen, omdat de ziekenhuizen dat simpelweg niet zouden aankunnen. Daarom werd besloten dat uit te stellen tot na het einde van de oorlog. Ook tegen de gedwongen echtscheidingen had men grote bezwaren. Niet alleen juridisch, maar ook "aus politischen Gründen". Met dat laatste doelde men op de te verwachten protesten van de zijde van de katholieke kerk. Er werd gevreesd dat het Vaticaan zich hiertegen zou keren. Bovendien kon men de reactie van het ‘Deutschblütige’ deel van de gemengde echtparen moeilijk inschatten. Onrust moest zoveel mogelijk worden voorkomen.


    Deelnemerslijst van de vervolgconferentie van 6 maart 1942. Derde van boven: Werner Feldscher. Bron: Publiek domein

    Stuckart – inmiddels op 30 januari bevorderd tot SS-Gruppenführer – gaf niet op. Op 21 maart 1942 herhaalde hij in een memorandum zijn voorstel om ‘Mischlinge 1. Grades’ gedwongen te steriliseren. Daarna moesten ze in Duitsland blijven en "worden onderworpen aan een natuurlijk uitsterven". Hij beargumenteerde dat als volgt: "Ik heb altijd beweerd dat het buitengewoon gevaarlijk is om Duits bloed naar de kant van de vijand te sturen. Onze tegenstanders zullen dan de wenselijke eigenschappen van dit bloed goed gebruiken. Zodra de half-Joden buiten Duitsland zijn, zullen hun hoge intelligentie en ontwikkelingsniveau, gecombineerd met hun Duitse afstamming, deze individuen tot geboren leiders en verschrikkelijke vijanden maken".

    Op de derde vervolgconferentie, die plaatsvond op 27 oktober 1942, stonden de gedwongen echtscheidingen weer op de agenda. Nu waren er echter aanwijzingen vanuit de Rijkskanselarij gekomen dat Adolf Hitler hierover geen beslissing wilde nemen zolang de oorlog nog zou duren. Nog tot in 1943 werd over het Gesetz zur Zwangsscheidung von Mischehen ambtelijk onderhandeld, maar deze wet is nooit meer tot stand gekomen.

    De laatste oorlogsjaren

    Rijksminister van Binnenlandse Zaken Wilhelm Frick had zich in de loop der jaren ontwikkeld tot een zwakke bestuurder van het ministerie. Van een duidelijke politieke koers was weinig te ontdekken en tegenstrijdigheden in zijn beleid waren meer regel dan uitzondering. Bovendien was Frick matig geïnteresseerd in de dagelijkse gang van zaken op het ministerie. Hij bracht veel tijd door op zijn buitenverblijf in Beieren en regelde de zaken op het ministerie per telegram. In de praktijk liet hij de dagelijkse leiding van het departement voornamelijk over aan Stuckart.

    De zwakheden van Frick waren ook bij Adolf Hitler niet onbekend. Al vanaf het begin van de oorlog besprak de Führer belangrijke zaken niet meer met Frick en herhaaldelijk negeerde hij voorstellen van zijn minister. In 1942 zou Hitler hebben opgemerkt dat Frick niet "consequent genoeg nationaalsocialistisch" was en "de ontwikkelingen niet meer kon bijhouden". In de zomer van 1943 greep Hitler in. Een directe aanleiding daarvoor is niet bekend. Op 20 augustus onthief hij Frick van zijn taken en stuurde hem naar Praag waar hij tot het eind van de oorlog zou fungeren als Reichsprotektor von Böhmen und Mähren, een functie die op dat moment nauwelijks nog enige betekenis had. Hij mocht zijn rang als Rijksminister behouden.

    Na het vertrek van Frick verwachtte Stuckart dat de keuze voor de opvolging op hem zou vallen, maar die hoop werd al snel de bodem ingeslagen. Zo schreef Joseph Goebbels op 21 augustus 1943 in zijn dagboek: "Stuckart is door de ontwikkeling rondom het RMI ietwat terneergeslagen. Ik kan dat begrijpen; eigenlijk had hij het verdiend om het bestuur [over het ministerie] over te nemen." Fricks opvolger werd op 24 augustus 1943 Reichsführer-SS Heinrich Himmler. Adolf Hitler zag hem als een deskundig organisator en een vaardig bestuurder. Himmler was in de ogen van de Führer de geëigende man om in de moeilijke tijden van oorlog rust en orde aan het thuisfront te scheppen en daarmee na de zwakke Frick de autoriteit van het centrale binnenlandse bestuur tenminste deels te herstellen.


    Wilhelm Frick en zijn opvolger als Reichsinnenminister Heinrich Himmler. Bron: United States Holocaust Memorial Museum, courtesy of William O. McWorkman

    Heinrich Himmler koesterde echter een diep wantrouwen tegen zijn ambtenarenapparaat binnen het ministerie. Bovendien kon hij weinig waardering opbrengen voor juristen. Hij omschreef hen eens geringschattend als volgt: "Je moet dondersgoed opletten: alle juristen zijn op de een of andere manier innerlijk verknipt, dat ligt in de aard van de zaak, ze zijn de priesters van het dagelijkse leven". Gevolg was dat Himmler weinig interesse toonde in zijn taken als minister. Tot het eind van de oorlog zou hij slechts drie of vier keer op zijn werkkamer in het ministerie aanwezig zijn. Stuckart moest hem op afstand op de hoogte stellen van de stand van zaken op het departement. Zijn functie als SS-chef achtte Himmler ook veel hoger dan die van minister: zo gaf hij op 3 september 1943 een dienstbevel op het ministerie uit waarin hij zijn ambtenaren verplichtte hem mondeling en schriftelijk aan te spreken met Reichsführer in plaats van met Herr Reichsminister.

    Himmler delegeerde zijn bevoegdheden als minister grotendeels aan zijn meest ervaren topambtenaar Stuckart, die de titel Staatssekretär des Inneren kreeg. Stuckart kreeg daarmee de leiding over het brede taakgebied 'innere Verwaltung' (binnenlands bestuur): naast grondwet en bestuur behoorden daartoe ook de civiele verdediging, het gehele personeels- en ambtenarenwezen en gemeenteaangelegenheden. De taken en macht van Stuckart groeiden en Himmler gaf hem bij de uitvoering daarvan verregaande vrijheid. Zo volgde hij in bestuursaangelegenheden nagenoeg altijd de voorstellen van Stuckart.

    In de laatste jaren van de oorlog werd het werk van Stuckart steeds moeilijker. Zo werd ongeveer de helft van de ambtenaren successievelijk opgeroepen voor dienst in de Wehrmacht en daardoor werd het personeelstekort steeds nijpender. Zelfs papier was op de duur nauwelijks nog beschikbaar. In de nacht van 23 op 24 november 1943 werd het gebouw van het ministerie bovendien zwaar beschadigd door een geallieerd bombardement. Daardoor moest het ministerie over verschillende locaties in Berlijn worden verdeeld en dat bemoeilijkte de communicatie tussen de verschillende afdelingen. Een bijzondere uitdaging voor Stuckart – die op 30 januari 1944 werd bevorderd tot SS-Obergruppenführer – en zijn medewerkers was de evacuatie van de Duitse bevolking in gebieden die waren getroffen door bombardementen en werden bedreigd door de oprukkende frontlijn. Dat eiste een snel handelen van het binnenlands bestuur om in de verwoeste steden nog een minimum aan orde te handhaven, hulp te verlenen aan dakloze burgers, oorlogsschade te inventariseren en de beschadigde infrastructuur tenminste provisorisch te herstellen.

    In het voorjaar van 1945 werd de situatie in Berlijn met de dag nijpender. Het Rode Leger rukte steeds verder op en op 3 februari werden grote delen van het stadscentrum verwoest door een enorm bombardement. Collega’s van Stuckart waren in zijn villa in het stadsdeel Wannsee provisorisch ondergebracht en overnachtten daar op veldbedden. Vlak voordat de Sovjets op 25 april Berlijn geheel omsingelden werd Stuckart in het gezelschap van verschillende ministers en de overgebleven delen van het ambtenarenapparaat uit de hoofdstad geëvacueerd. Op 3 mei bereikten de restanten van de rijksministeries de Noord-Duitse havenstad Flensburg, zetel van de zogenaamde Flensburger Regierung. Dit was de laatste regering van het Derde Rijk na de zelfmoord van Adolf Hitler en stond onder leiding van grootadmiraal Karl Dönitz.

    Op 5 mei werd Stuckart door Dönitz benoemd tot waarnemend Rijksminister van Binnenlandse Zaken en waarnemend Rijksminister van Opvoeding. Hij nam in die functies deel aan besprekingen met de Britten. Ook stelde hij voor de nieuwe Rijksregering een aantal rapporten op die betrekking hadden op de juridische gevolgen van de Duitse nederlaag. Zo bracht hij op 14 mei een rapport uit dat inging op de vraag naar de rechtmatigheid van de regering-Dönitz als opvolger van de regering-Hitler. Op 22 mei kwam Stuckart met een rapport over de volkenrechtelijke positie en het voortbestaan van het Duitse Rijk na de onvoorwaardelijke capitulatie. Op de hierin door hem ontwikkelde juridische theorie – de zogenaamde Fortbestandstheorie – zou de regering van Bondsrepubliek zich na 1949 nog beroepen als rechtsopvolger van het Duitse Rijk.

    Op 13 mei werd Flensburg bezet door Britse troepen en op 23 mei werden de leden van de Flensburger Regierung uit hun ambt gezet en geïnterneerd. Op dat moment verbleef Stuckart echter buiten Flensburg bij zijn vrouw Lotte, die op 21 april Berlijn had verlaten. De kinderen waren al in februari met een kindermeisje ondergebracht bij boeren in de omgeving van Göttingen. Nadat Stuckart had gehoord van de gevangenneming van zijn collega’s, meldde hij zich op 24 mei in Flensburg vrijwillig bij de Britse militaire autoriteiten. Hij werd op 26 mei formeel gearresteerd en geïnterneerd.

    Definitielijst

    capitulatie
    Overeenkomst tussen strijdende partijen met betrekking tot de overgave van een land of leger.
    Führer
    Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
    Rode Leger
    Leger van de Sovjetunie.

    Na de oorlog: berechting en overlijden

    Na zijn gevangenneming werd Stuckart met zijn collega’s vanuit Flensburg overgevlogen naar Luxemburg. Hij werd daar opgesloten in het Krijgsgevangenenkamp nr. 32 in Mondorf-les-Bains (Camp Ashcan), waar bijna alle Duitse militaire en politieke kopstukken in het Palace Hotel werden vastgehouden in afwachting van overbrenging naar Neurenberg, waar ze terecht zouden moeten staan.


    Leden van de Flensburger Regierung worden overgevlogen naar Luxemburg. Links achterin Karl Dönitz. Bron: Publiek domein

    Na zijn verblijf in Luxemburg volgde voor Stuckart een reis langs verschillende interneringskampen in Duitsland, waaronder het voormalige concentratiekamp Dachau. In gevangenschap verslechterde zijn gezondheidstoestand snel. Zijn hele leven had hij al gekampt met allerlei gezondheidsproblemen en nu kreeg hij steeds meer last van zijn hart en zijn bloeddruk; bovendien leed hij aan ernstige galklachten.

    In augustus 1945 werd Stuckart overgebracht naar Neurenberg, waar tussen november 1945 en oktober 1946 de kopstukken van het naziregime terecht stonden voor het Internationale Militaire Tribunaal. Tijdens dit hoofdproces van Neurenberg werd Stuckart op verzoek van Hermann Göring als getuige toegelaten en herhaaldelijk uitvoerig door geallieerde ondervragingsofficieren verhoord. Sommige van zijn juridische verhandelingen en commentaren op de rassenwetgeving en het nazi- bestuursrecht werden als officiële bewijsstukken in het proces gebruikt. Op 1 december 1945 overhandigde Stuckart aan zijn ondervragers een uitgebreide schriftelijke uiteenzetting over de verhouding tussen partij en staat. Daarin probeerde hij het binnenlandse ambtelijke bestuur in nazi-Duitsland als "machteloos" af te schilderen tegenover de radicale partijorganisaties van de NSDAP, waarbij het bestuur altijd in het defensief zou zijn gedrongen. Stuckart suggereerde dat het ambtelijk bestuur een willoos – en daarmee onschuldig – werktuig van de partij was geworden. Daarmee probeerde hij de verantwoordelijkheid van het RMI – en dus ook van hemzelf – als onbelangrijk voor te stellen. Stuckart schilderde zichzelf af als een tegenstander van het nazi-radicalisme en een "vertegenwoordiger van een evolutionaire ontwikkeling" die een opponent was geweest van de revolutionaire eisen van de NSDAP.

    Dat maakte weinig indruk bij zijn ondervragers. Sterker nog, in de herfst van 1946 werd overwogen om Stuckart wegens zijn medewerking aan de wetgeving waarbij de Poolse staat werd geliquideerd, als oorlogsmisdadiger uit te leveren aan Polen. De paniek sloeg bij hem toe en via zijn vrouw schreef hij naar onder andere het Internationaal Comité van het Rode Kruis en kerkelijke instellingen, waaronder de paus. Hij beriep zich daarbij op de "grondslagen van menselijkheid en gerechtigheid" en verwees naar de "barbarij van het communisme" waarvan hij bij uitlevering het slachtoffer dreigde te worden. Van ook maar enig berouw was geen sprake. Tot uitlevering aan Polen is het nooit gekomen. Onduidelijk blijft of dit te danken was aan de smeekbrieven van Stuckart of aan de beginnende Koude Oorlog, waarin de Amerikanen steeds terughoudender werden bij de uitlevering van oorlogsmisdadigers aan landen met een communistische regering.

    In 1947 ging het met Stuckart steeds slechter. In februari stierven zijn beide ouders kort na elkaar zonder dat hij hen nog een keer had kunnen zien. Nadat hij vanuit Neurenberg was teruggebracht naar Dachau ging het met zijn gezondheid verder bergafwaarts. Naast zijn chronische galproblemen klaagde Stuckart over stoornissen in de bloedsomloop, gewrichtspijnen en permanente slaapproblemen die werden verergerd doordat in zijn cel ook ’s nachts altijd het licht bleef branden. Hij dreigde dat zijn lichamelijke en psychische toestand zodanig zouden verslechteren dat hij niet meer in staat zou zijn om als getuige op te treden en eiste overbrenging naar een ander kamp of een ziekenhuis. Ook vroeg en kreeg hij geestelijke bijstand van een Amerikaanse legerpredikant.

    Op 13 juni 1947 zag Stuckart voor het eerst na twee jaar zijn vrouw weer. Na haar eerste bezoek schreef hij haar een brief waarin hij zijn verbittering en minachting voor de geallieerde aanklagers spuide: "Geen schaamte en angst! Men moet die vervloekte gangsters oplichten waar men kan". Hij uitte ook zijn woede en haat tegen degenen die weigerden om in zijn voordeel te getuigen of wilden helpen: "Eens zal ik vrijkomen en ik zal dan niets en niemand vergeten. Daarop kunnen zij allemaal vertrouwen die mij nu zo behandelen als dank voor alles wat ik altijd voor hen heb gedaan. Dan zullen ze me allemaal van een andere kant leren kennen. De bittere ervaringen van de gevangenschap hebben me geleerd onverzoenlijk te haten. En wee degenen die mijn haat zal treffen. Ik laat niet meer met me sollen. In geen enkel opzicht!!! Ik bedel ook om niets meer. Maar de vergelding komt. Dat is een heilige eed. […] Maar zo waar ik leef, er komen ook weer andere tijden en, als ik me niet helemaal vergis, komen die zeer snel".

    Ook Stuckart moest zich voor een rechter verantwoorden. Hij werd op 15 november 1947 aangeklaagd in het zogenaamde Wilhelmstraßenprozess. Dit voorlaatste Neurenberger vervolgproces werd door de Amerikanen van 4 november 1947 tot 13 april 1949 gevoerd tegen in totaal 21 personen, onder wie de hoogste ambtenaren die in nazi-Duitsland verantwoordelijkheid hadden gedragen. Het werd in Duitsland – inofficieel – vernoemd naar de straat in Berlijn waar de belangrijkste ministeries gevestigd waren geweest. Het dossier omvatte 29.000 pagina’s en meer dan 9.000 documenten. Er werden 323 getuigen gehoord.


    Openingszitting van het Wilhelmstraßenprozess. Bron: Publiek domein

    Voordat hij werd aangeklaagd was Stuckart in 1947 ter voorbereiding op het proces al uitgebreid verhoord. Het zwaartepunt lag daarbij op zijn werkzaamheden in het RMI, vooral met het oog op zijn deelname aan de opstelling van de Neurenberger Wetten, zijn medewerking aan de juridische onderbouwing van de volkerenmoord op de Joden en zijn aanwezigheid bij de Wannseeconferentie.

    Stuckart werd aangeklaagd wegens misdrijven tegen de vrede, misdrijven tegen de menselijkheid en lidmaatschap van een misdadige organisatie (de SS). Een centrale rol bij de bewijsvoering speelden het Wannseeprotokoll, de verslagen van de vervolgconferenties en de verklaringen van zijn medewerkers, onder wie die van zijn Rassereferent Bernhard Lösener en Hans Globke.

    Samen met zijn advocatenteam organiseerde Stuckart zijn verdediging. Zijn ervaring als strafpleiter voor de SA in de dertiger jaren kwam hem daarbij goed van pas. Zorgvuldig met elkaar afgestemde verklaringen van zijn voormalige medewerkers tekenden Stuckart af als een man die er tijdens zijn ‘integere’ werkzaamheden altijd op gericht was geweest om in het nazi-bestuur de radicale willekeur en onvoorspelbaarheid van de NSDAP af te zwakken. Daarbij lukte het Stuckart om zijn voormalige medewerkers ervan te overtuigen dat het bagatelliseren van zijn verantwoordelijkheid ook in hun eigen voordeel zou werken. Hans-Christian Jasch omschrijft hen als het "Leugnungskartell" (ontkenningskartel). Stuckart zelf sprak later over "het doodgooien van de beschuldigingen met bewijzen van politieke betrouwbaarheid".

    De advocaten van Stuckart betoogden dat hij nooit op de hoogte was gesteld van de systematische moord op de Joden en dat hij onder de Endlösung verstond dat de Joden zouden worden "geconcentreerd in een reservaat in het Oosten". De "Ausrottung der Juden" zou nooit in zijn fantasie zijn opgekomen. Hij zou de Wannsee-notulen nooit hebben gekregen en Heydrich zou tijdens de conferentie nooit hebben gesproken over "de vernietiging van de Joden door dwangarbeid". Integendeel, Stuckart zou degene zijn geweest die de 'Mischlinge' en gemengd gehuwden had gered van deportatie.


    Wilhelm Stuckart als beklaagde tijdens het Wilhelmstraßenprozess, 1 oktober 1948. Bron: Publiek domein

    Op 11 april 1949 volgde het vonnis tegen Stuckart, die tijdens het proces wegens zijn gezondheidstoestand slechts enkele malen zelf in de rechtszaal was verschenen. Ook bij de uitspraak was hij niet aanwezig. De rechters geloofden Stuckart ten dele. Hij werd vrijgesproken van misdrijven tegen de vrede: er was geen bewijs dat Stuckart betrokken was geweest bij het voorbereiden en voeren van een aanvalsoorlog. Ook werd hij niet schuldig bevonden aan het organiseren van slavenarbeid, een onderdeel van de aanklacht wegens oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid.

    Stuckart werd wel schuldig bevonden aan een ander onderdeel van deze aanklacht: gruweldaden en overtredingen tegen de burgerbevolking, waaronder de vervolging van Joden. De rechters constateerden dat "Stuckart een verbitterde vijand van de Joden was en tijdens zijn ambtsuitoefening voor en tijdens de oorlog zijn positie had gebruikt om zijn denkbeelden in daden om te zetten". De door hem opgestelde wet- en regelgeving maakte deel uit van een programma voor de systematische en volledige vernietiging van de Joden. De rechters waren ervan overtuigd dat hij op de hoogte was geweest van het lot van de Joden in het Oosten. Hij werd net zo schuldig geacht als de kampcommandanten, omdat hij zijn juridische expertise en kennis ter beschikking had gesteld aan de organisatoren van de massamoord. De rechters gaven Stuckart het voordeel van de twijfel over zijn rol tijdens de Wannseeconferentie en zijn voorstel om ‘Mischlinge’ door middel van massasterilisatie niet te betrekken bij de deportaties en de massamoord. Ze volgden de redenering van Stuckart dat zijn voorstel tot massasterilisatie een welbewuste vertragingstactiek was geweest om de ‘Mischlinge’ te redden; gedurende de oorlog zou een massasterilisatie namelijk uitgesloten zijn geweest.

    Stuckart ontkwam niet aan een veroordeling wegens roof en plundering, ook een onderdeel van de aanklacht oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. De rechters stelden vast dat hij – met de door hem opgestelde wetgeving – actief had deelgenomen aan de planmatige economische plundering van de door nazi-Duitsland bezette gebieden. Tenslotte werd Stuckart schuldig bevonden aan het lidmaatschap van een misdadige organisatie. Als lid van de SS had hij met Heinrich Himmler de misdadige doeleinden en activiteiten van die organisatie besproken. Ook was hij de opsteller van besluiten die door de SS werden gebruikt bij het begaan van hun misdrijven.

    Gezien zijn – in de opvatting van de rechters – ernstige gezondheidstoestand werd Stuckart veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar, 10 maanden en 20 dagen, precies de tijd die hij sinds 26 mei 1945 in voorarrest had gezeten. In de woorden van het vonnis: "Onder deze omstandigheden is het niet onwaarschijnlijk dat een gevangenisstraf gelijk zou staan met een doodvonnis. We hebben de beklaagde schuldig bevonden aan ernstige aanklachten, maar de omvang van zijn schuld is niet zodanig dat hij de doodstraf verdient. We willen geen vonnis opleggen dat in de praktijk de dood tot gevolg zou kunnen hebben". Stuckart werd na de uitspraak direct vrijgelaten.

    In een denazificatieprocedure werd Stuckart in 1950 aangemerkt als ‘Mitläufer’. Dit was een zeer ‘milde’ categorie, ondanks dat Stuckart de procedure een "onrechtproces uit het boekje" noemde. Blijkbaar was men in de tijd van de wederopbouw van Duitsland en de beginnende Koude Oorlog in de Bondsrepubliek maar al te graag bereid geloof te hechten aan de door Stuckart gecreëerde legende van het ‘schone bestuur’. Dat blijkt ook het feit dat voormalige medewerkers van Stuckart al snel weer leidende posities gingen bekleden in de nieuwe Bondsrepubliek. Een treffend voorbeeld daarvan is Hans Globke, de rechterhand van Stuckart bij de uitleg van de rassenwetten in het Kommentar Stuckart/Globke en de opsteller van de Namensänderungsverordnung. Hij was tussen 1953 en 1963 chef van het Bundeskanzleramt onder Konrad Adenauer en gold destijds als de grootste vertrouweling van de bondskanselier.

    Een grote naoorlogse carrière was voor Stuckart niet weggelegd. Kort was hij wethouder van financiën in Helmstedt. Daarna vestigde hij zich – steeds meer geplaagd door gezondheidsproblemen – in Lemmie, een dorpje in de buurt van Hannover. Stuckart voorzag in zijn levensonderhoud als vertegenwoordiger in cementzakken voor een papierfabriek en als chef van het Instituut voor de Bevordering van de Nedersaksische Economie (Institut für die Förderung der niedersächsischen Wirtschaft). Deze instelling had als hoofddoel het financieel ondersteunen van anticommunistische partijen. Ook werd Stuckart weer politiek actief. Op 23 oktober 1951 werd hij verkozen tot de derde voorzitter van de regionale afdeling Nedersaksen van de Bund der Heimatvertriebenen und Entrechteten (BHE) en fungeerde hij als ‘strategisch adviseur’ van de BHE-fractie in de Nedersaksische Landdag. Deze partij richtte zich vooral op de belangen van Duitsers die in de laatste maanden van de oorlog en kort daarna waren verdreven uit hun woongebieden in Midden- en Oost-Europa. De BHE werd gedomineerd door voormalige NSDAP-leden die aandrongen op het stopzetten van de denazificatieprocedures en op eerherstel voor "verdrongen ambtenaren".

    Stuckart ontkwam niet aan een tweede denazificatieprocedure. Op 21 september 1951 werd in West-Berlijn een nieuw onderzoek naar hem geopend. Door het inschakelen van voormalige collega’s, die inmiddels weer hoge ambtelijk posities bekleedden, probeerde Stuckart de procedure te stoppen. Ook deed hij pogingen om de voorzitter van de onderzoekscommissie te wraken omdat die vooringenomen en een persoonlijke vijand van Stuckart zou zijn. Het hielp Stuckart niet. Op 4 augustus 1952 werden hem zogenaamde ‘verzoeningsmaatregelen’ opgelegd: drie jaar lang werd hem het actief en passief kiesrecht ontnomen, mocht hij geen openbare ambten bekleden en geen uitkeringen uit de openbare middelen ontvangen. Ook werd hij veroordeeld tot een boete van 50.000 D-mark, de geschatte waarde van zijn villa in Berlijn-Wannsee die door de geallieerden in beslag was genomen.

    Stuckart ging tegen de uitspraak in beroep. Ook nu benadrukte hij zijn ‘negatieve houding’ tegenover het nationaalsocialistische systeem. Hij zou ‘erger hebben voorkomen’ door te blijven werken als ambtenaar. De beroepscommissie vernietigde de uitspraak van 4 augustus 1952 en verwees de zaak terug voor een nieuwe beslissing. Daartoe is het nooit meer gekomen: op 15 november 1953 – de dag voordat hij 51 jaar zou worden – kwam Wilhelm Stuckart om het leven bij een auto-ongeval toen hij vanuit Hannover terugreed naar zijn woonplaats Lemmie. Het gerucht ging dat Stuckart een van de eerste doelwitten was van de Mossad, de Israëlische buitenlandse geheime dienst. Bewijs hiervoor is nooit geleverd.

    Definitielijst

    Ashcan
    De codenaam voor het Amerikaanse detentiekamp voor nazi-functionarissen met een hoge rang in Mondorf-les-Bains in Luxemburg
    communisme
    Politieke stroming, ontstaan uit het werk Das Kapital van Karl Marx, geschreven in 1848, als een reactie op de door Marx omschreven klassenstrijd tussen de arbeiders (het proletariaat) en de bourgeoisie. Volgens Marx zouden de arbeiders via een revolutie de macht overnemen van de welgestelde klasse. De communistische stroming streeft naar een ideale situatie waarin de productie- en consumptiemiddelen gemeenschappelijk eigendom van de staatsburgers zijn. Dit zou een einde aan armoede en ongelijkheid moeten maken (communis = gemeenschappelijk).
    Endlösung
    Eufemistische term, letterlijk eindoplossing, waarbij met oplossing bedoeld werd de oplossing voor het Jodenprobleem zoals dat door de nationaal-socialisten was geconstateerd. De Endlösung zou uiteindelijk vorm krijgen in de pogingen van de nazi's om het gehele Joodse volk in Europa uit te roeien in speciaal daarvoor ingerichte vernietigingskampen.
    geallieerden
    Verzamelnaam voor de landen / strijdkrachten die vochten tegen Nazi-Duitsland, Italië en Japan gedurende WO 2.
    Landdag
    De volksvertegenwoordiging van een Duitse deelstaat.
    nazi
    Afkorting voor een nationaal socialist.

    Nawoord

    In de jaren 80 werd Alvin Landis, een aanklager tijdens het Wilhelmstraßenprozess, geïnterviewd over zijn werk tijdens het proces. Hem werd gevraagd om één beschuldigde boven alle anderen te kiezen waarvan hij destijds wilde dat die zou worden veroordeeld. Zonder aarzelen koos hij voor Stuckart. Gevraagd naar het waarom van deze keuze, zei Landis: "Omdat die fijne kerel erbij was toen de complete Endlösung werd gepland. Hij zat aan tafel bij de Wannseeconferentie in januari 1942 toen Heydrich en zijn SS-jongens de ministeriële ambtenaren vertelden wat ze op het punt stonden te doen en hoe ze het zouden doen – arrestaties, treinen naar Polen, de vergassingen, de rest laten doodwerken. [Heydrich] presenteerde het hele plan en Stuckart zat daar en luisterde, vervolgens probeerde hij een keurig pakketje te maken van de definitie wie wel en wie niet zou sterven – wie wel en wie geen Jood was. (…) Dit was de kerel die de Neurenberger Wetten schreef, de wetten die de Joden beroofden van hun beroepen, bezit, nationaliteit – en dan beweert hij tijdens zijn proces dat hij Hitler tegenwerkte door te proberen levens te redden. Deze man was verdomme nog aan toe jurist."

    Definitielijst

    Endlösung
    Eufemistische term, letterlijk eindoplossing, waarbij met oplossing bedoeld werd de oplossing voor het Jodenprobleem zoals dat door de nationaal-socialisten was geconstateerd. De Endlösung zou uiteindelijk vorm krijgen in de pogingen van de nazi's om het gehele Joodse volk in Europa uit te roeien in speciaal daarvoor ingerichte vernietigingskampen.

    Bronnen

    Gerelateerde bezienswaardigheden