Dit is een uitgebreide versie van een artikel van de hand van Lou Heynens dat in 2017 in het tijdschrfit MijnStreek verscheen onder de titel ‘Schimmen van vergeten soldaten. Beschamende keuzes, maar oh zo menselijk’.[1]
"An Hitler glaube ich. Nein, den lässt Gott nicht im Stich, an Hitler glaube ich."Een NS-Gefreiter tegen Victor Klemperer in 1945[2]
De historische werkelijkheid is vaak ‘onverkwikkelijk’ en nooit eenvoudig. Dat blijkt uit de toetreding van Limburgers tijdens de Tweede Wereldoorlog tot met name de misdadige Waffen-SS, de eveneens omstreden Wehrmacht (Heeresangehörigen) en andere nationaalsocialistische organisaties. Er zijn tal van redenen op te noemen waarom de nazihandlangers in de overwegend katholieke provincie weinig bekendheid genieten. Ook op het noemen van de namen van misdadigers en de zogenoemde politieke delinquenten rust nog steeds een groot taboe. Verzwijgen, wegkijken of goedpraten van het aandeel van de ‘oliesmeermannetjes’/vazallen[3] behoort tot de gebruikelijke strategieën, vooral in eigen kring of eigen woonplaats. Ook het Nederlandse embargo op archiefdossiers mag er mede debet aan zijn geweest dat het taboe bleef bestaan. Dit terwijl er vooral in de Bondsrepubliek over alle nationaalsocialistische organisaties al bibliotheken vol zijn geschreven. Dit artikel – dat bewust beperkt is tot de toenmalige gemeente Heerlen – is een eerste benadering van dit thema. Het gaat dan ook in het bijzonder om het lidmaatschap van de vrijwillige Waffen-SS’ers en in zekere mate ook de Wehrmachtsoldaten.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog traden circa 25.000 Nederlanders vrijwillig toe tot de Waffen-SS.[4] Daarnaast waren er nog circa 55.000 van de 100.000 in Nederland wonende ‘Rijksduitsers’ en ‘Volksduitsers’ die als Nederlands onderdaan vrijwillig of verplicht betrokken waren bij verschillende activiteiten van het naziregime. De SchutzStaffel (SS) kende een dienstverband dat varieerde van een tot vier jaar. De daaraan verbonden soldij was in de meeste gevallen gekoppeld aan de dienstgraad, het aantal dienstjaren en de burgerlijke staat.
De Allgemeine SS (SchutzStaffel) was in 1929 opgericht als Adolf Hitlers ‘schwarze Leibgarde’, maar verwerd geleidelijk tot Waffen-SS, het moordzuchtige geesteskind van Reichsführer-SS en Chef der Deutsche Polizei, Heinrich Himmler (1900-1945).[5] De SS maakte als de zogenaamde SS-Verfügungstruppen deel uit van de militaire en politieke elite. De SS ontwikkelde zich Europawijd niet alleen tot de meest gevreesde terreurorganisatie, maar was ook een belangrijk boegbeeld van de nazimachthebbers van het Derde Rijk. Vanaf 1934 tot aan het einde van de oorlog telde de SS circa 914.000 man. In juni 1944 waren van hen nog circa 550.000 in leven, van wie de helft buitenlandse vrijwilligers waren. Onder de naam SS-Todeskopfverbänden waren ze de beruchte bewakers van de concentratie- en vernietigingskampen, waaronder Konzentrationslager Vught bij ‘s-Hertogenbosch. In 1939 trad de Waffen-SS als militaire tak officieel naar buiten, om vervolgens naast de Wehrmacht – met een sterkte van circa 600.000 manschappen – de terreur in de te bezetten landen aan te scherpen, wat leidde tot ellende, angst, moord en andere misdaden.[6] Naast de hierboven genoemde nationaalsocialistische organisaties zijn hier verder nog van belang de Sicherheitsdienst (SD), het Nationalsozialistisch Kraftfahrer Korps (NSKK), de Kriegsmarine, de Luftfahrt, de Landwacht en de Organisation Todt.[7]
Vanaf 1940 werden in ons land – door de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) van ir. Anton Mussert ondersteunde – wervingscampagnes gehouden waar in het bijzonder vrijwilligers opgeroepen werden zich aan te sluiten bij de Waffen-SS. Waffen-SS’ers en de Wehrmacht werden dan ook voornamelijk ingezet bij de overval op de Sovjet-Unie en de verovering van de voor de nazi’s van levensbelang geachte Russische olie- en graanvelden in de Oekraïne. Hitler benadrukte einde maart 1941 voor de aanstaande bevelhebbers van operatie Barbarossa dat het ging om een ‘Vernichtungskampf’.[8] De militaire bevelhebbers eisten van de soldaten bij de aanvang van de strijd (22 juni 1941) dat ze dan ook rücksichtslos en zonder erbarmen tegen wie of wat ook zouden optreden. Wie bij de vijand weerstand bood, moest ‘einfach umgelegt‘ worden, aldus het Führerbefehl van 19 mei 1941. Wat genadeloos geschiedde. Uiteindelijk leidde dit tot de dood van 24 tot 30 miljoen mannen, vrouwen en kinderen op het conto van het naziregime, waaronder de moord op 12 tot 15 miljoen Sovjet-Russische burgers, onder wie circa 4 miljoen Joden. Het Duitse verlies aan manschappen bedroeg circa 2,7 miljoen.[9]
Tijdens de Nürnbergprocessen in de periode van 20 november 1945 tot 1 oktober 1946 werden de SS, inclusief de Waffen-SS, de Totenkopfverbände en de Sicherheitsdienst (SD), door het geallieerde tribunaal als misdadige organisatie gekwalificeerd en veroordeeld. De Wehrmacht wist door een beroep op ‘soldateneer en -plicht’ en slimme witwaspraktijken (ontvijanding), aan een complete veroordeling als misdadige organisatie te ontkomen.[10]
Wie aan de oproep om toe te treden tot de Waffen-SS gehoor gaf, was zelf verantwoordelijkheid voor deze niet-alledaagse keuze en werkte vervolgens mee aan de instandhouding van een systeem waarin volledig conformisme (ondergeschiktheid) de norm was. Het werd in feite het aanleren en uitoefenen van een soldatenleven waarin misdaden een veelvoorkomende zaak werden. De wereld van een soldaat in oorlogstijd bestaat per definitie uit zwart en wit, wij en zij. Ook de in 1918 geboren Johannes Thuis uit Treebeek-Heerlen – hij sneuvelde op 15 februari 1944 in de omgeving van Schanderowka (Oekraïne) – diende het Derde Rijk als soldaat in een SS-Panzergrenadierregiment.[11] Hij deed als zodanig dienst als Nederlandse vrijwilliger bij een vreemde krijgsmacht.
Een beduidend kleiner aantal van de Heerlense vrijwilligers koos voor het uniform van de Wehrmacht of andere nationaalsocialistische organisaties. Zij die kozen voor de Sicherheitsdienst (SD), het NSKK of voor de Waffen-SS verloren automatisch – op grond van wetgeving – hun Nederlanderschap en werden stateloos.[12] De meeste van deze vrijwilligers, die in de ogen van de Duitsers desondanks als ‘Germaanse’ Nederlanders werden beschouwd, werden opgenomen in de SS-Freiwilligen-Panzergrenadier-Division ‘Nederland’ (de namen van de legeronderdelen zouden geregeld wisselen). Een Führer-Erlass van 19 mei 1943 zorgde ervoor dat deze stateloze voormalige Nederlanders en anderen met terugwerkende kracht (vanaf de datum van toetreding tot een van de legerorganisaties), de Duitse nationaliteit kregen.[13] Om die reden werd na 1945 vervolging door de Nederlandse autoriteiten een omstreden juridisch probleem. Van de Nederlanders in vreemde krijgsdienst hebben 11.000 tot 12.000 mannen en vrouwen in of na 1953 hun vroegere nationaliteit op eigen verzoek, teruggekregen. De lijsten met namen van deze ‘nieuwe’ Nederlanders werden in de Nederlandse Staatscourant gepubliceerd. De personalia bestonden uit naam, voornamen, geboortedatum en -plaats, plus de toenmalige woonplaats.[14]
Tot het beleid van de Nederlandse regering na de bevrijding behoorde onder andere de op 11 september 1946 uitgevaardigde en op gang gebrachte operatie Black Tulip.[15] Die hield in dat alle in ons land wonende 'Rijksduitsers' het Koninkrijk der Nederlanden moesten verlaten. Daaronder werden min of meer ook gerekend de voormalige Nederlanders die in en na 1943 de Duitse nationaliteit hadden verkregen, maar ook de Duitse Joden die naar ons land waren uitgeweken. Anderzijds werden velen op basis van hun vijandelijke nationaliteit onteigend. Wie zijn bezittingen terug wilde krijgen, moest een verzoek tot ‘ontvijanding’ indienen (een langdurig en omslachtig proces).[16] Over het aantal te verwijderen Duitsers lopen de schattingen – om administratieve redenen – zeer uiteen. Het plan kreeg direct felle kritiek en dat niet alleen van de geallieerden en de rooms-katholieke kerk, zodat het uiteindelijk maar ten dele werd uitgevoerd. Vanaf 1950 kwam aan de uitzetting een einde. Door de officiële beëindiging van de staat van oorlog tussen Duitsland en Nederland op 26 juli 1951 werden de Duitsers niet langer meer als vijand beschouwd.
Uit Zuid-Limburg waren – afgaande op een schatting aan de hand van de lijsten van personen met de herkregen Nederlandse nationaliteit – ongeveer 1.200 personen (mannen, jongens en ook een twintigtal vrouwen) in dienst getreden van Himmlers (Waffen-)SS. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat het op Zuid-Limburg betrekking hebbende aantal personen in vreemde krijgsdienst op zijn minst onvolledig is. Er is ook een beduidend aantal ‘vrijwilligers’ vermist, gesneuveld of van wie het lot onbekend is gebleven (mijn oom, LH).
Velen van deze voormalige Nederlanders zijn vermoedelijk in hun nieuwe vaderland gebleven of met onbekende bestemming naar elders vertrokken, mogelijk uit vrees voor veroordeling en/of stigmatisering. Dat kwam onder andere duidelijk naar voren in een interview met de hoogbejaarde voormalige Houthemmer Theo Zeestraten (1924-2016) toen hij vertelde waarom hij na de oorlog (tot aan zijn dood) in Duitsland bleef wonen. Ook begreep Zeestraten nog steeds niet waarom hij gezien werd als landverrader … Verder onderstreepte hij met nadruk dat de ervaren kameraadschap onder de SS’ers van blijvende aard was.[17] Zeestratens getuigenis was niet uniek, maar illustreerde wel hoe de meeste mensen omgaan met hun persoonlijke oorlogsverleden.
De biografische feiten over de in dit artikel vermelde Waffen-SS’ers zijn – uitzonderingen daargelaten – om verschillende redenen slechts verkort weergegeven. Informatie is verkregen uit verschillende bronnen, onder wie familieleden, personen die in het onderwerp zijn geïnteresseerd, of uit de toenmalige media (overlijdensberichten) en uit het Nationaal Archief in Den Haag. Een uitstekend voorbeeld was het artikel over de in Heerlen geboren bekende Ritterkreutzdrager en SS-Unterscharführer Caspar Antoine Sporck (1922-1945). In onder andere het Land van Herle werd hij in een biografische schets uitvoerig gememoreerd.[18]
Daarentegen zijn de naam en faam van de beruchte, in 1913 geboren SS’er Willem Jacobus Marks (ook bekend onder de achternaam Marx, wonend in de Maasstraat 3, Heerlen) ons slechts door zijn uitzonderlijk gedrag in herinnering gebleven. Marks keerde overigens pas in 1972 naar Limburg terug en ging wonen in Schaesberg.
Het immense leger waarmee Adolf Hitler de wereld wilde overheersen, telde circa 17 miljoen mannen en jongens. Niet duidelijk is of in dit aantal ook dienstdoende vrouwen inbegrepen zijn. Wel werden in de SS circa 4.000 vrouwen, onder anderen als SS-Nachrichtenmaiden en SS-Stabshelferin, opgenomen.[19]
Na de overval op en de bezetting van ons land werd ook Nederland (via de Nationaal-Socialistische Beweging – NSB) gevraagd een aandeel mannen te leveren voor de veroveringslegers. Onder grote druk van NS-Reichskommissar dr. Arthur Seyß-Inquart (1892-1946) en de Höherer SS-Führer Hanns Albin Rauter (1895-1949), wist de NSB-leider ir. Anton Mussert aanvankelijk een bescheiden ‘formatie’ van vrijwilligers bijeen te krijgen, die vanaf 11 september 1940 de ‘Nederlandsche SS’ vormde. Het streven van de nazi’s was namelijk een groot leger, waarin ook plaats was voor Arische mannen en jongens uit ‘Germaanse’ landen, zoals België (Vlamingen), Denemarken, Nederland, Noorwegen en Zwitserland, en waarin later ook andere volksidentiteiten een plaats zouden krijgen. Het streven van de nazi’s was de vorming van een Groot Germaans Rijk. Het duurde dan ook niet lang of de vrijwilligers werden met de nodige trucs ‘geïncorporeerd’ in de Waffen-SS. Zo werd om die reden in december 1940 de SS-Panzer-Division Wiking opgericht, die bekendstond als fanatiek vechtende en harde divisie. Zij streed hoofdzakelijk in Polen, de Baltische Staten, de Oekraïne en het westen van Rusland.
Het is niet altijd te achterhalen waar en in welke dienstverbanden de ‘voormalige’ Nederlanders hebben gevochten. Slechts een deel van de vrijwilligers is met zekerheid te noemen, waaronder het Freiwilligenlegion ‘Niederlande’, dat als Sondereinheit der Waffen-SS was gevormd. In april 1941 werden ‘Nederlanders’ opgenomen in de SS-Freiwilligen-Panzergrenadier-Division Nordland waarvan een onderdeel op 24 september 1941 is opgegaan in het ‘Legion’. Dat werd in november 1942 omgedoopt tot Germanische SS. Tijdens een wanhopige situatie in de eindstrijd aan het Oostfront werd nog een SS-Freiwilligen-Panzergrenadier-Division (niederländische Brigade nr. 1) opgericht, die zich in mei 1945 sterk gedecimeerd overgaf aan de Amerikaanse troepen. Een belangrijk identificatiekenmerk van een SS-man was de tatoeëring van zijn bloedgroep (A, B, O of AB), zonder resusfactor, aan de binnenkant van zijn linker bovenarm. Een ander legeronderdeel dat grote aantrekkingskracht uitoefende op Heerlenaren was de Kriegsmarine.
In een opsomming van namen komen overlappingen en naamswijzigingen of missers in de correcte schrijfwijze voor, hetgeen tot misverstanden kan leiden. Ook bevestigen uitzonderingen de regel. Daarvan getuigt onder andere het jonge leven van de op 18 november 1919 in Heerlen geboren NSB’er Heini Stipdonk, die als SS-Schütze van de ‘Leibstandarte Adolf Hitler’ op 29 november 1941 sneuvelde in de strijd nabij het Russische Taganrog.[20]
Een ander bijzonder geval is dat van de 17-jarige Heerlense SS-soldaat Willie (W.Th.J.) Peeters (geboren in 1925). Kort na zijn door zijn pro-Duitse vader gestuurde indiensttreding in 1942 bij de Waffen-SS hield hij het voor gezien en ondernam vanuit Frankrijk een geslaagde vluchtpoging naar Nederland. In april 1945 werd hij echter bij een identiteitscontrole door de Duitsers opgepakt en te Amersfoort gefusilleerd. Hij ligt begraven op de Duitse Militaire Begraafplaats te Ysselsteyn.[21] Eveneens in Ysselsteyn begraven ligt de geboren Heerlenaar Mathias Hubertus Verheyden (geboren in 1920), die zich op 23 juni 1941 als vrijwilliger meldde bij de Waffen-SS. Tot zijn dood op 28 juli 1945 was hij Schütze en Sturmmann bij het Freiwilligen Bataillon aan het Oostfront.
De herinnering aan de laatste oorlogsmisdaden begaan in ons land, is op bijzondere wijze getekend door de rol van de drie navolgende en zeer jonge SS’ers. De uit Hoensbroek afkomstige Christiaan Kwakkelaar (geboren in 1927, in 2007 overleden te Heerlen), die als vrijwilliger in dienst was getreden van het SS-Wachbataillon ‘Nordwest’, maakte deel uit van het executiepeloton in het concentratiekamp Vught. In hetzelfde kamp, maar in de afdeling voor vrouwen, was de op 6 juni 1924 in Vaals geboren en aldaar in 2008 overleden SS’er Maria Jos Mullenders een van de gevreesde jonge oppassers. De derde jeugdige SS’er die niet lang voor de bevrijding eveneens een misdadigersrol in Vught vervulde, was de op 14 april 1927 in Schimmert geboren Johannes Gerardus Martens die op 5 augustus 2011 in Nuth is overleden.[22]
Martens was het derde kind van de gemeenteveldwachter (Giel) Willem Hubert Martens (1895-1988) en de uit Hulsberg afkomstige Maria Elisabeth Limpens (1898-1966). Het echtpaar had twaalf kinderen. De ouders waren vanaf 1940 lid van de NSB terwijl de vader in het begin van de oorlog van veldwachter overstapte naar de marechaussee.
Johannes Gerardus is, gezien zijn NSB-lidmaatschap, een ideologisch beïnvloed persoon. Na zijn lagereschooltijd volgde hij anderhalf jaar de ulo in Valkenburg. Aansluitend volgde hij voor de duur van een jaar landbouwonderwijs in Meerssen en was, voor een loon van twaalf gulden per maand, gedurende anderhalf jaar hulplandbouwer bij boer Eyssen in Schimmert. In navolging van zijn oudste broer werd hij in december 1940 actief lid van de NSB-Jeugdstorm en toonde zich trots in uniform in zijn geboortedorp.
De zestienjarige Martens begreep, aangespoord door de verhalen van dorpsgenoten, dat bij de Waffen-SS 45 gulden – plus gratis kleding – op hem wachtte bij indiensttreding. Op 28 december 1943 meldde hij zich schriftelijk aan bij het SS-Ersatzkommando in Den Haag. Op 21 januari 1944 volgde in Venlo zijn medische keuring die hij positief doorstond. Hij moest zich vervolgens op 31 januari 1944 melden in de dierentuin in Den Haag voor transport naar Amersfoort waar hij werd ingewerkt voor de taak die hem wachtte. Midden februari volgde overplaatsing naar het concentratiekamp Vught waar hij werd ingedeeld bij het SS-Wachbataillon ‘Nordwest’ (opgericht op 1 januari 1942). Hij deed, naar eigen zeggen, bewakingsdienst op de ‘buitentorens’ die het kamp omringden.
Tussen 26 juli en 6 september 1944 vonden in Vught talrijke executies van gevangenen plaats. Begin augustus 1944 werd Martens met 36 andere mannen, uit een groep van 80 tot 100 man, geselecteerd voor een executiepeloton. Met het gezicht naar het vuurpeloton moesten zich twaalf mannen in gevangeniskleding opstellen. Een SD’er las de beschuldiging voor. De mannen zouden lid zijn van de communistische partij en waren schuldig bevonden aan de moord op twee landwachters. Hoogstwaarschijnlijk ging het hier om mannen uit de verzetsgroep ‘Trouw’ die op 10 augustus in Vught werden gefusilleerd.
De executie van steeds één gevangene gebeurde, op bevel van de SS’er Eric Deppner (1910-2005), door gelijktijdig geloste schoten door de drie mannen uit het peloton. Een streekgenoot in het vuurpeloton was Christiaan Kwakkelaar (1927-2007) uit Heerlen. Een der gevangenen riep: "Leve Oranje", een tweede riep: "Jullie vergeef ik het ook, want jullie (bedoeld zijn de executeurs, LH) zitten er ook eenmaal in."[23]
Referentiekader hier is de man/soldaat die om uiteenlopende reden zijn eigen vertrouwde wereld verlaat om in een andere, maar onbekende wereld, hoofdzakelijk de Waffen-SS, op te gaan. Een intrigerende bijkomstigheid van deze wissel is dat de mannen en jongens, die bijvoorbeeld voorheen vooral als mijnwerkers of in een fabriek hun brood verdienden, al in een ‘wereld’ hadden verbleven die het overgrote deel van de bevolking onbekend zou blijven. Met de befaamde ‘kompelmentaliteit’ schakelden een onbekend aantal personen over naar een leger waar een gelijkwaardige mentaliteit of kameraadschap heerste.
De belangrijkste historische ontdekking van de jaren negentig van de vorige eeuw vormde de indrukwekkende archiefvondst van ‘Abhörprotokolle' van Duitse krijgsgevangenen door de Britse en US-Amerikaanse geheime dienst, respectievelijk de Human Intelligence en de Prisoner of War intelligence. Deze protocollen verrijken de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog op ongekende wijze.[24] Enige tijd later kwamen in Rusland ook nog de geheime archieven van de voormalige Sovjet-Unie ter beschikking. Hiermee kwam onder andere meteen een einde aan het door vele belanghebbenden in stand gehouden verhaal (mythe) over een correcte Wehrmacht c.q. soldaat. Zeker, Himmlers SS of ‘Mörderbande’ was een ander verhaal, maar bij de Wehrmacht zou het immers gaan om fatsoenlijke mannen en jongens die enkel hun soldatenplicht deden. De getranscribeerde weergaven van de afgeluisterde gesprekken tussen Duitse militairen – van allerlei rang en discipline – geven een ontluisterend beeld van de schanddaden, verkrachtingen, plunderingen, moord- en vernietigingspraktijken. Deze werden ook bedreven op eigen houtje! Het is een feit dat mensen buitengewoon nobele, idealistische trekken kunnen vertonen. Maar het is ook een feit dat zij, vooral in groepsverband (in bepaalde culturele c.q. politieke omstandigheden), in staat zijn tot uitbarstingen van geweld en moord, tot misdaden erger dan het cliché ‘beestachtig’.
Na de vestiging van het naziregime in ons land verschenen op drukbezochte plekken posters met een oproep om in dienst te treden bij de Waffen-SS. Men kon zich bijvoorbeeld aanmelden in Maastricht of later in Heerlen, Saroleastraat 25. De wervingskracht die uitging van de oproep appelleerde niet alleen aan een ideologische zaak – vechten tegen het bolsjewisme – maar verzekerde ook een verandering (levensstijl en roem) en beloofde een nieuwe socialisatie (militair). Dat heeft onder anderen de Duitse historica Katharina Straub meermaals in haar onderzoek onmiskenbaar uit de mond van betrokkenen opgetekend: "Es wäre ganz schön, für so eine Idee immerhin zu leben …" Of zoals de Untersturmführer Walter Schreiber het zei: "Ich habe mich mit Begeisterung freiwillig gemeldet."[25]
Wie aan de oproep gehoor gaf moest eerst zien te herkennen wat hem bewoog (!), om vervolgens nog wat familiaire en sociale barrières op de koop toe te nemen. Was de familie al fascistisch of nationaalsocialistisch ‘geïnfecteerd’ dan was de nog af te leggen route wat makkelijker. Er zijn tal van redenen op te noemen waarom men aan de oproep gehoor gaf. Buiten het avontuur of de fantasie die de vechtlustige en de roemzuchtige (zie Ritterkreuzträger Sporck) aanmoedigde, zijn er ook antidemocraten en antisemieten te noemen, mannen met allerlei vormen van angst, zoals voor het sovjet-bolsjewisme, maar ook het boefje, de gefrustreerde (over vader, politiek of kerk) of de ongeziene met een behoorlijke portie geldingsdrang. Ook te noemen valt het ‘concept’ van de optimistische gevolgtrekking (keuze) waarbij eigen risico’s lager geschat werden dan die van anderen. Niet te vergeten zijn verder aanleg, milieu en kennis waaruit iedere autonome activiteit voortvloeit.
De vraag is of de in verwarring gebrachte – de onrijpe of de té vroeg gerijpte jongemannen – kennis van bijvoorbeeld de inhoud van Hitlers Mein Kampf hadden. Of een van de vele andere rechts-radicale antisemitische of racistische geschriften? Voor hun tijdgenoten waren het niet de denkers, de kenners van geschiedenis maar toch meer, zoals de nazi’s het terecht uitdrukken: Konjunkturritter, die zich onder een van de volgende kenmerken bij de vijand aangesloten hadden: de nazi – de ideoloog – de naïeveling – de homo-erotische – de avonturier – de bloeddorstige – de antisemiet – de fascist – de wraakzuchtige – de antibolsjewist/-communist – de germanofiel – de meeloper – de opportunist – de uniformfetisjist – de eer- of machtzuchtige – de neuroticus – de groepsconformist – de rancuneuze – de man met een vader-zoonconflict – de speculant en het enfant terrible.
Mensen weten vaak niet wat ze willen, denken niet na over hun keuzes, ook door gebrek aan informatie. Niet te vergeten noch te onderschatten valt de ‘gelovige’. De gelovige in der Führer Adolf Hitler, of zoals een nazi het al voor 1937 heeft uitgedrukt: "Es gibt so viele, die dir [Hitler] nie begegnen und denen trotzdem du der Heiland bist."[26] Bij het opmarcheren van de zwarte en bruine nazi’s heet het dat ‘Hitler het werktuig van de Voorzienigheid is'. Er spreekt een welbekende machteloosheid maar ook mateloosheid mee in de beeldvorming. Het vindt zijn wortels in de Pruisische machtshonger die een Oostenrijks-Habsburgs equivalent had en zich vertaalde in de mateloosheid van ‘der Kaiser’ Wilhelm II in wiens voetsporen de ‘Messias uit Braunau’ optrok.[27]
Toch was niet iedereen welkom. Er werden vooral in het begin hoge eisen gesteld: onder andere absolute gehoorzaamheid, een goede gezondheid en een onberispelijke Arische (Germaanse) afstamming, die minstens tot vóór 1800 onbesmet moest zijn door het ontbreken van (onder anderen) Joodse voorouders. Eisen die later werden afgezwakt of verruimd. Na een militaire keuring in Venlo volgde het afleggen van de eed van trouw op Führer en Oberbefehlshaber des Heeres Adolf Hitler. In een volgend stadium volgde een kazerne-opleiding of basisopleiding tot officier in de Duitse Bad Tölz of Braunschweig of later in het Franse Sennheim (Cernay/Elsass). Het doorlopen van deze stadia behoorde tot de meest ingrijpende, ja transformerende gebeurtenissen in het leven van de soldaat-in-wording. Hij komt te verkeren in een reeks van onderlinge afhankelijkheden die hem aan ‘andere’ mensen (soldaten) bindt maar hem ook beperkt, zelfs in wat er persoonlijk te beslissen valt of te doen is. Het kwam in de meeste gevallen tot een volledige ‘versoldating’.
Indiensttreding bij een leger (in oorlogstijd) viel te rekenen tot de meest indringende socialisatieprocessen die er bestaan. De aankomende soldaat (rekruut) werd min of meer omgevormd (geprogrammeerd) tot een totaal ander mens. Het ‘oude’ leven bleef slechts voortbestaan in steeds meer vervagende contouren. Het oude referentiekader verdween eveneens als sneeuw voor de zon. De bakkersknecht, de student, de mijnwerker, de kantoorbediende, de werkloze hadden afgedaan en bestonden hoogstens nog in een gesprek met de nieuwe kameraden. Als de administratieve formaliteiten achter de rug waren, begon de rigide transformatie naar militair: uitkleden tot op de huid om vervolgens in een totaal nieuwe outfit jezelf voor de spiegel terug te vinden. De kapper zorgde bij allen voor een-en-hetzelfde kapsel. De brillendragers kregen een ‘dienstfiets’ op hun neus. Alles, maar dan ook alles – zelfs de zakdoeken! – zijn ‘militair’. Na enkele dagen van wennen – en heimwee? – ontstond er een ongekend soort ‘kameraadschap’, mede door het feit dat je alles samen (als afdeling of groep) deed en onderging. Het is de meest intensief beleefde mannenwereld die er bestond: samen eten, uit- en aankleden en slapen in dezelfde ruimte. De training en het sporten waren zwaar maar leverden een verdere bijdrage aan een onvergetelijke samenhorigheid op, die soms heel ver kon gaan. Je bekommeren om de ander die achter dreigde te blijven, delen van wat je had en ga zo maar door. Niet te vergeten zijn de samen ondergane gevechten aan het front. Of zoals de Amerikaanse historicus en filosoof Jesse Glenn Gray het beschreef dat: "… die sogenannte Kameradschaft, die intensiver empfunden wird und sich als stärkeres Band erweist als alle Formen der Freundschaft oder der Solidarität."[28] Het betekende voor de meesten een hemelsbreed verschil met het leven binnen familieverband. Door de aanhoudende dril – van opstaan tot in bed gaan – veranderde ook de lichaamshouding, zelfs de manier van bewegen en spreken. Als de rekruut na maanden voor het eerst op verlof naar zijn oude woonplaats en familie ging, kwam hij in een vreemdsoortige wereld terecht, een wereld waarin hij een vreemde was. Afwijkend gedrag van de soldaat werd overigens niet geduld, daar het de Geisteshaltung of mentaliteit van het leger(onderdeel) zou kunnen aantasten. Wat de vrijwilligers echter gemeen hadden, was dat zij bij dienstneming niet hadden kunnen overzien wat de gevolgen van deze stap zouden zijn.[29]
Een volledig beeld van de Zuid-Limburgse oorlogsvrijwilligers zal een moeilijk te realiseren wens blijven. Ook de bronnen zelf zitten vol lacunes. Uit twee geraadpleegde bronnen valt enig inzicht te verwerven in de vermoedelijke omvang. Zo zijn er de lijsten in de Nederlandse Staatscourant – het officiële orgaan om onder andere de wijziging in de nationaliteit (of zoals hier het ver- of herkrijgen van het Nederlanderschap) in te publiceren. Op die basis is een deeloverzicht van de voormalige ‘vreemde-krijgsdienstvrijwilligers’ te reconstrueren. De opgenomen biografische gegevens bestaan uit de familienaam, de voornamen, de datum en plaats van geboorte, en de woonplaats tijdens de dag van toekenning van het Nederlanderschap. Hieruit valt op te maken dat de actoren in verschillende leeftijdscategorieën en plaatsen zijn onder te brengen maar illustreert verder de onmogelijkheid van een compleet overzicht daar gegevens over de ‘nationaalsocialistische carrière’ niet zijn opgenomen.[30] Een informatievere bron vormen de gegevens opgeslagen in de, tot 2025 onder embargo staande, Rijks-, gemeentearchieven en andere archieven. Worden de resultaten tegen elkaar afgezet dan blijken er desondanks onoplosbare problemen voor te komen.
In de lijsten met namen gepubliceerd in de Staatscourant, die dateren van na 1952 tot circa 1965, zijn uit Heerlen 112 personen, aldaar geboren of in die periode inwoner van de toenmalige gemeente, opgenomen. Zij kunnen enkel dienen ter vergelijking, daar circa 25 personen uit de lijsten in de Staatscourant ook voorkomen in de bronnen van het gemeentelijk archief van Heerlen. Het geeft gelijk aan dat er na 1953 door verhuizing een grote aanwas aan voormalige ‘vreemde-krijgsdienstlieden’ van elders heeft plaatsgevonden. Mogelijk om reden van werkverschaffing in de mijnen.
Niet meegerekend zijn de hiervoor met naam genoemde tien SS’ers, een aantal dat ongetwijfeld nog aan te vullen valt. De concentratie op het Heerlen van voor 1945 is gedaan op basis van mijn beperkte onderzoek van een Heerlense archieflijst uit 1945/46.[31] De gegevens over inwoners van Heerlen in vreemde krijgsdienst in die lijst geven het volgende te zien. Naast enkele missers valt als eerste te concluderen dat een optekening van een eventuele overstap van het ene krijgsmachtonderdeel naar het andere, bijvoorbeeld van Wehrmacht naar Waffen-SS, ontbreekt. Verder is niet bij iedere persoon de datum van dienstaanvang aangegeven en ook niet of de betreffende persoon van zogenoemde ‘Volksduitsers’ afstamt. De werkelijkheid zal er anders hebben uitgezien, daar ook overlijden en verhuizen tussen 1940-1945 in kaart te brengen zijn. Ook bestaat er hier en daar verschil in het aantal manschappen: terwijl de Heerlense bronnen 43 vrijwilligers bij de Kriegsmarine melden, geeft een Duitse bron de namen van 36 vrijwilligers. Enige voorzichtigheid met de beschikbare informatie is dus gewenst.
Volgens de lijst in het archief van de gemeente Heerlen – samengesteld ten behoeve van de Opsporingsdienst (OD) – traden 258 mannen en jongens tussen 16 en 60 jaar, vanaf 1940 tot 1945 in vrijwillige dienst van Hitlers Derde Rijk. Van het genoemde aantal is van 144 personen niet bekend op welke datum zij in dienst zijn getreden bij de vijand (wel bij welk legeronderdeel). Onder de verschillende benamingen die in de bronnen onder de SS zijn te vinden, zijn 85 personen afkomstig uit de toenmalige gemeente Heerlen: de Organisation Todt telde 6 vrijwilligers uit Heerlen, de NSKK 31, de Luftwaffe 3, de Kriegsmarine 43 en de Wehrmacht 68. Verder geeft de lijst nog een 25-tal personen in niet makkelijk te definiëren dienstverbanden te zien, zoals onder andere Landwacht of Wachdienst. Het overzicht geeft 16 namen van mannen geboren vóór 1900. De jaargangen 1920 t/m 1925 (27) geven de sterkste toeloop te zien: bij de Kriegsmarine (23), de Wehrmacht (37) en NSKK (14). De (Waffen-)SS beleefde haar grootste groei eveneens in de genoemde jaargangen (48). De oudste die dienst nam was (in 1943) Antonius Scheepers (Wachdienst) uit Heerlen, geboren in 1883 (60 jaar); de jongste die dienst nam (in 1941) Max Peter Anton Weisz, uit Heerlen, geboren 9 augustus 1923 (16 jaar); het geboortejaar 1920 was, ook wat het aandeel van Heerlen betreft, het ‘vruchtbaarste’ jaar te noemen in de toeloop van het aantal vrijwilligers.
In tien gevallen kozen twee broers uit één gezin voor de vrijwillige dienst; in drie andere gevallen zijn het drie broers; ook zijn er drie gevallen van vader met zoon(s) bekend; verder kwamen uit één straat zeven vrijwilligers uit drie verschillende families.
Tijdens Hitlers twaalfjarige heerschappij ervoeren zijn volgelingen dat de ‘Voorzienigheid’ hem had uitgekozen om een historische opdracht van wereldbetekenis te vervullen. Om de overvloed aan voorbeelden van zijn ‘vergoddelijking’ te illustreren, geef ik een paar voorbeelden: "Mit dem Begreifen ist da gar nichts gemacht, man muss glauben. Der Führer gibt nicht nach, und der Führer kann nicht besiegt werden, und hat noch immer einen Weg gefunden, wo andere meinten, es gehe nicht weiter. Nein, zum Teufel, nein, mit Begreifen ist da gar nichts getan, man muss glauben. Ich glaube an den Führer." Het zij gezegd, hier klinkt geen gevoel van geestelijke dakloosheid door zoals in de volgende getuigenis: "Ich bin nur Gefreiter, ich verstehe vom Kriegsführen nichts. Aber der Führer hat erst neulich erklärt, dass wir bestimmt siegen werden. Und er hat noch nie gelogen. An Hitler glaube ich. Nein, den lässt Gott nicht im Stich. An den Führer glaube ich." Twee verschillende stemmen vol van cultische verering van dictator Adolf Hitler, kort voor de ondergang van het Derde Rijk.[32]
Ook voor de Nederlandse fascistenleider ir. Anton Mussert klonk al in de vroege jaren van zijn NSB een getuigenis van een man met rang en status: Maximiliaan graaf de Marchant et d’Ansembourg, kasteelheer te Amstenrade, grootgrondbezitter en burgemeester van Amstenrade, benaderde Mussert met de volgende woorden: "Door mijn relaties met Duitschland – ik heb als officier in het Duitsche leger de oorlog meegemaakt en ben met een Von Fürstenberg getrouwd – was ik reeds lang op de hoogte van het streven van de Nationaal-Socialistische Beweging. Het programma dezer beweging in Nederland heeft mij dan ook ten zeerste geïnteresseerd en ik wil u gaarne ronduit zeggen, dat het mij ten zeerste sympathiek is. Speciaal het streven naar tucht en autoriteit en de oorlogsverklaring aan de partij vindt mijn volle instemming."[33]
Mensen die in de oorlogstijd een voor velen afwijkende keuze maakten door naar het kamp van de vijand over te gaan, zijn ondanks de voor zichzelf sprekende feiten niet altijd even makkelijk te plaatsen.
De NSB’er of de SS’er – om de twee meest omstreden typen te noemen – hoeft in wezen geen slecht mens te zijn. Er zijn nu eenmaal mensen met een teveel aan goed of met een teveel aan slecht. De mens openbaart zich in zijn spreken en in zijn keuzes, hij toont wie hij is. Of, zoals filosoof Hannah Arendt het heeft uitgedrukt: "… dass Wahrheit etwas ist, was sich selbst offenbart, dass Wahrheit Offenbarung ist."[34]
Mijn ervaring bij dit onderzoek is dat het een onderwerp is dat nog steeds in de taboesfeer zit en bij sommige respondenten – naast ontkenning – niet alleen wantrouwen maar soms ook felle weerstand oproept. Het blijft ook om die reden problematisch te achterhalen wat de landverraders en vrijwillige handlangers (vazallen/oliemannetjes) van de nazi's werkelijk bewogen heeft. Ook dient men rekening te houden met het gegeven dat respondenten last hebben van een selectief geheugen en verder de neiging vertonen om vaststaande feiten en algemeen aanvaarde bevindingen om welke reden dan ook te vervormen.
Een hartelijk woord van dank aan George Möller (eindredacteur van TracesOfWar) die met zijn aanwijzingen, correcties en relevante voorstellen ook de leesbaarheid van het artikel in belangrijke mate heeft doen toenemen.
Alle genealogische gegevens, namen, data, (gecorrigeerde) weergave van historische (plaats)namen, functies en feiten zijn van de hand van Lou Heynens.