Tussen 1934 en 1946 werden vier lichte kruisers gebouwd in de Arethusa-klasse. Het waren lichte, snelle schepen die uitstekend konden dienen als flottielje leider voor torpedobootjagers. Het ontwerp beviel dusdanig dat een volgende groep, de Dido-klasse hierop werd gebaseerd.
HMS Arethusa (26) |
25 januari 1933: kiellegging 6 maart 1934: tewaterlating 31 mei 1935: indienststelling oktober 1945: uit dienst genomen 9 mei 1950: sloop |
HMS Galatea (71) |
2 juni 1933: kiellegging 9 augustus 1934: tewaterlating 14 augustus 1935: indienststelling 14 december 1941: getorpedeerd door U 557 |
HMS Penelope (97) |
30 mei 1934: kiellegging 15 oktober 1935: tewaterlating 13 november 1936: indienststelling 18 februari 1944: getorpedeed door U 410 |
HMS Aurora (12) |
27 juli 1935: kiellegging 20 augustus 1936; tewaterlating 12 november 1937: indienststelling april 1946: uit dienst genomen 19 mei 1948: Chung King 25 februari 1949: Tchoung King 27 oktober 1959: Huang He juni 1965: Pei Ching ?: Kuang Chou |
HMS Polyphemus |
werd Southampton-klasse HMS
Southampton (83) |
HMS Minotaur |
werd Southampton-klasse HMS
Newcastle (76) |
Al vanaf eind jaren 1920 werd door de Britse Admiralty en de Director of Naval Construction (DNC) gestudeerd op het ontwerp voor een nieuw type Lichte-kruiser, specifiek ter ondersteuning van de overige schepen in de Royal Navy. Rond 1932 werd een ontwerp vastgesteld voor een kruiser van rond de 5.500 ton waterverplaatsing en bewapend met 15,24 cm geschut in drie koepels met elk twee stuks geschut. Op één na diende alle schepen te zijn uitgerust met een katapult voor een Hawker Osprey watervliegtuig. Eén schip kreeg geen katapult en watervliegtuig maar een extra dekhuis om als vlaggenschip dienst te kunnen doen.[1]
De Arethusa-klasse werd gebaseerd op de Leander-klasse, maar was een stuk kleiner vanwege de beperkingen opgelegd door internationale verdragen. De schepen waren in feite een experiment om te zien hoe klein men een kruiser kon bouwen welke toch nog de taken van een kruiser konden uitvoeren.[2] De klasse werd 15 meter korten en 1.250 ton lichter dan haar voorganger. Om gewicht te besparen was de bepantsering een stuk lichter uitgevoerd dan die van de Leander-klasse. Ze waren speciaal geschikt gemaakt om te dienen als leider van een torpedobootjagerflottielje.[3] Uiteindelijk werden de schepen voornamelijk gebruikt voor escortediensten. In de jaren 1934 tot 1936, werden vier schepen, van de zes geplande, in deze klasse gebouwd. Door het weglaten van de achterste geschutskoepel uit het Leander-klasse-ontwerp kon men kruisers bouwen die een stuk kleiner waren. Het gewicht werd gereduceerd door gebruik te maken van lastechnieken. Hierdoor werden kruisers ontwikkeld die een snelheid van 32 knopen.[4]
Verdeeld over drie dubbelloops Mark XXI koepels, werden zes stuks 152 mm BL Mark XXIII aangebracht in een A, B en Y koepel. voor en achter de schoorsteen werden drie loops torpedolanceerinstallaties aangebracht. Als secondaire bewapening waren vier stuks enkele 102 mm QF Mark V geschut aangebracht in HA Mark III opstellingen. BIj HMS Penelope en HMS Aurora werden de enkele opstellingen vervangen door acht stuks 102 mm QF Mark XVI geschut in vier dubbele HA/LA Mark XIX opstellingen. Tijdens de oorlog werd het luchtafweer van de schepen uitgebreid en ontvingen de nog in de vaart zijnde schepen aanvullende oppervlakte en luchtafweer radar installaties. Door het aanvullende luchtafweer moesten de katapulten worden verwijderd.
Het concept bleek uitstekend te voldoen. Ze zouden dan ook de basis vormen voor een volgende serie kruisers, de Dido-klasse. Hoewel oorspronkelijk ontworpen als tegenmaatregel tegen tot kruisers omgebouwde Duitse vrachtschepen die als "raiders" optraden, werden de schepen voornamelijk in de Middellandse zee ingezet als luchtafweerkruisers ter ondersteuning van de overige schepen.[5] Twee van de vier schepen, HMS Galatea en HMS Penelope, gingen tijdens de oorlog verloren.
Klasse: | Arethusa-klasse |
Aantal in klasse: |
4 |
Land: |
Groot-Brittannië |
Type: |
Lichte-kruiser |
Waterverplaatsing: |
5.220 BRT standaard (HMS
Penelope en HMS Aurora 5.270t) 6.665 BRT volledig beladen (HMS Penelope en HMS Aurora 6.715t) |
Lengte: |
154,23 meter |
Breedte: |
15,54 meter |
Diepgang: |
4,27 meter |
Aandrijving: |
4x Admiralty boilers 4 geschakelde Parsons turbines 64.000 shp (47.725 kW) 4 schachten |
Snelheid: |
32,25 knopen (60 km/h) |
Bereik: |
? km (bij ? knopen) |
Bepantsering: |
pantsergordel: 69,9 mm dek: 25-35 mm barbettes: 25 mm torens: 25 m |
Bewapening (bij ontwerp): |
3x2 152 mm BL Mk XXII geschut 4x1 102 mm QF HA Mk V geschut (later 4x2 102 mm QF HA Mk XVI geschut) 8x1 12,7 mm/62 Vickers Mk III machinegeweren luchtafweer later uitgebreid tot: 2x4 40,5 mm (2pdr)/40 Vickers PomPom 4 tot 6- 40 mm/56,3 Bofors 6 tot 10- 20 mm/65 Oerlikon 2x3 533 mm torpedolanceerbuizen 1x Hawker Osprey watervliegtuig |
Bemanning: |
470 |