Titel: | Beethoven in de bunker - Musici onder het nazisme: vereerd, verbannen en vergast |
Schrijver: | Brouwers, F. |
Uitgever: | EPO |
Uitgebracht: | 2019 |
Pagina's: | 214 |
ISBN: | 9789462671836 |
Omschrijving: | De ondertitel van dit boek, "Musici onder het nazisme: vereerd, verbannen en vergast", is zonder twijfel veelzeggender dan de titel zelf. Deze doet namelijk vermoeden, dat het hierin gaat om een lezing van Hitlers’ muzikale voorkeur. Hoewel dit thema ontegensprekelijk het startpunt is, biedt dit boek eerst en vooral een podium aan negentien componisten, dirigenten en uitvoerders wiens leven en artistiek talent werd beïnvloed door de politiek van het Derde Rijk. Brouwers werpt hiermee een genuanceerde blik op de politieke en culturele aspecten van de West-Europese muziekgeschiedenis van de 20e eeuw. Het boek begint in 1945, toen de Hitlerbunker te Berlijn door enkele militairen van het Russische leger geconfisqueerd werd. Tot de inboedel behoorden enkele platen met daarop composities geschreven of uitgevoerd door zogenoemde Untermenschen. Volgens Brouwers maakte het Hitler niet zoveel uit dat de personen in kwestie soms Joden waren. Zowel Adolf Hitler als Joseph Goebbels waren namelijk in de overtuiging dat musici als belangrijke cultureel-ideologische exportproducten konden dienen. Artistiek talent decimeerden zij tot een louter propagandamiddel. Hermann Görings motto "Wie Jood is bepaal ik" is hier dan ook wel op zijn plaats. In diezelfde periode namen de levens van veel musici een onverwachte wending. Houding ten opzichte van het nazisme was hierbij vaak bepalend. Toch is het zelfs vele jaren na de oorlog niet altijd duidelijk wie van hen zich voor of tegen het regime kantte. Herbert von Karajan is hier een prominent voorbeeld van. Ten tijde van de NSDAP maakte hij carrière in Duitsland, en in 1935 werd hij aangesteld als Generalmusikdirektor. In diezelfde periode stond hij geregistreerd als agent van de Sicherheitsdienst in Aken. Was hij een spion voor de nazi’s? Was hij een nazi of een meeloper? Brouwers’ mening blijft in het midden. Richard Strauss maakte daarentegen wel een duidelijke bocht van 180 graden naar rechts. Aanvankelijk bewonderde hij de oude traditie van de klassieke muziek, later werd hij liefhebber van de atonaliteit van de experimentele modernisten. Na korte tijd besefte hij echter, dat als hij carrière wilde maken, hij het anders aan moest pakken. Zo werd hij voorzitter van de Reichsmusikkammer, een nationaalsocialistisch instituut dat besliste welke muziek conform de norm was en welke niet. Was Strauss een opportunist? Of kon hij mensen helpen, door belangrijke posities te bekleden? Brouwers’ oordeel laat zien dat Strauss’ verhaal niet bepaald zwart-wit is. In tegenstelling tot Strauss, hield de Italiaanse dirigent Arturo Toscanini altijd vast aan zijn idealen. Hij schreef daarom dat hij zijn hoed afzette voor Strauss als musicus, maar niet als mens. Toscanini was een tegen onrecht vechtende antifascist, die zijn talent gebruikte om zijn anti-dictatoriale ideeën te verspreiden. Slechts één van de voorbeelden die de auteur aanhaalt: toen hij in 1917 aan het front speelde met zijn eigen legerorkest, weigerde hij op te houden wanneer er gevuurd werd. Het boek geeft met het verhaal van Toscanini niet alleen een kijkje in het politieke leven van de dirigent: het laat ook zien hoe kunstenaars zich tot elkaar verhielden. Van een heel ander soort was de Duitse pianiste Elly Ney. Zij dweepte wel met de dictatuur. En net als de nazi’s, was zij een groot liefhebber van Beethoven. Hoewel ze zich reeds ten tijde van de Weimarrepubliek bewees, groeide ze pas later uit tot het prototype muzikant van het nationaalsocialisme. Uit Brouwers’ onderzoek blijkt dat niet alleen haar talent en ervaring hier een rol in speelden: het waren vooral ideologische motieven en haar eeuwige trouw aan het naziregime die haar de weg vrijbaanden naar een veelbelovende carrière. Met het verhaal van Ney laat de auteur een andere kant van het verhaal zien, en toont hij dat musici soms bereidwillige collaborateurs waren. Hij omschrijft haar dan ook niet voor niets als "rabiate Jodenhaatster". Ney heeft ook een antipode: de Joods-Duitse celliste Anita Lasker, (wiens levensverhaal wordt vertelt in 'De celliste van Auschwitz'). Ze werd in 1943 naar Auschwitz gedeporteerd, waar ze deel werd van het Mädchenorchester. Voor Lasker en voor vele anderen gold: spelen of sterven. In 1944, toen haar nachtmerrie voorbij leek te zijn en het Rode Leger het kamp naderde, werd ze naar Bergen-Belsen verplaatst. Ze overleefde de oorlog, en groeide uit tot een belangrijke mensenrechtenactiviste. Recentelijk werd haar de vraag gesteld naar wat ze ervan vond dat ze haar leven wellicht aan haar rol in het Mädchenorchester te danken had. Daarop antwoordde zij met de treffende tegenvraag of ze dan had moeten weigeren en zeggen: "Ik speel uitsluitend in Carnegie Hall." Ook de Oostenrijkse librettist en tekstschrijver Fritz Löhner-Beda kwam in de concentratiekampen terecht. In de jaren daarvoor legde hij zich toe op de muziek. Hij bekritiseerde het naziregime maar al te graag. Dit kwam hem al snel duur te staan. Op 13 maart 1938, slechts één dag na de Anschluss, werd hij al opgepakt en met het zogenaamde Prominententransport naar Dachau gedeporteerd. Later werd hij overgebracht naar kamp Buchenwald, waar hij een van zijn liederen hoorde spelen. Door een buiging te maken betuigde Löhner-Beda zijn dank aan de kampradio. Met pen, papier en humor hield hij moed. Op 17 oktober 1942 werd hij naar Auschwitz gestuurd, waar hij zes weken later werd doodgeknuppeld. Een van de laatste persoonlijkheden uit het boek is Joseph Schmidt. Volgens Brouwers was hij de beste tenor aller tijden. Zijn carrière ontwikkelde zich dankzij de radio, maar vanaf 1 april 1933 werden hem alle radio-optredens ontzegd. De ontgoocheling was groot. Goebbels bejubelde hem, maar toch besloot hij de titel van Ehrenarier te weigeren en vluchtte. Het werd een lange en slopende reis met dodelijke afloop. Zijn eindbestemming? Een asielcentrum in Zwitserland, waar hij in 1942 stierf. Zo slaagden de nazi’s er indirect in, om zelfs de mooiste tenorstem ter wereld, tot zwijgen te brengen. Met de verhalen van Lasker, Löhner-Beda en Schmidt laat de auteur zien dat de verhalen van de musici allemaal een ander verloop en einde kenden. Ze hadden slechts één gemene deler, en dat was de onrechtvaardigheid. "Beethoven in de bunker" laat zien dat Hitlers muzieksmaak allesbehalve een rechtlijnige afspiegeling was van zijn politieke begeerte, en dat de houding die componisten, dirigenten en uitvoerders jegens het Derde Rijk aannamen, het verschil kon maken tussen leven en dood. Brouwers’ analyse toont dat het statuut van kunstenaar tijdens de Tweede Wereldoorlog, in samenhang met het persoonlijke karakter van het individu en de bredere politieke, sociologische en culturele context, bijzonder precair en complex was. Er was zelden ruimte voor toeval, toch veranderden veel levens in slechts één oogwenk. De grens tussen collaboratie, opportunisme en onrecht kon bijgevolg soms wel héél dun zijn. Brouwers’ lezing van de geschiedenis is altijd goed onderbouwd, en toont dat elk geval particulier is. Dit boek laat geen ruimte voor hokjesdenken, en weet de lezer zonder twijfel mee te slepen in de persoonlijke tragiek van elk verhaal. |
Beoordeling: | Zeer goed |