Om de haalbaarheid van het ombouwen van een koopvaarder tot een vliegdekschip te onderzoeken, besloot de US Navy een koopvaardijschip te vorderen. De keuze viel op het in afbouw zijnde motorschip Mormacmail. Het schip was onder een Maritime Commission contract gebouwd door de Sun Shipbuilding & Drydock Company te Chester, Pennsylvania, voor de Moore-McCormack Lines. Op 6 maart 1941 werd de Mormacmail gevorderd door de US Navy en verhaald naar de Newport News Shipbuilding & Drydock Company te Newport News, Virginia, om te worden omgebouwd tot vliegdekschip. Op 2 juni van datzelfde jaar werd het schip door commandant Commander Donald B. Duncan in dienst gesteld als USS Long Island. Het nieuwe schip zou naamsein AVP-1 (Auxiliary Seaplane Tender) krijgen, maar werd in dienst gesteld als AVG-1 (Auxiliary Aircraft Ferry).
Feitelijk had de verbouwing van de Long Island niets meer om het lijf gehad dan het aanbrengen van een 110 meter lang vliegdek op het casco van het koopvaardijtype C3. Dit typenummer was afkomstig van de US Maritime Commission en betekende dat het schip ontworpen was om met een snelheid van zo’n zestien knopen een last van 12.193 tot 13.209 ton voort te stuwen met een enkele schroef, aangedreven door een dieselmotor en een totale lengte had van zo’n 150 meter. Als vliegdekschip had de USS Long Island echter een veel kleinere waterverplaatsing. Hierdoor lag het vaartuig te hoog op het water waardoor het erg instabiel was. De eerste in een lange reeks verbeteringen bestond er dan ook uit om veel permanente ballast aan te brengen onderin de romp. Verder bleek ook al heel snel dat de kleine hangaar te snel overging in de schuinte van de scheepshuid zodat besloten werd verticale draagbalken aan te brengen aan de zijwanden van de vliegtuigopslagplaats. Ook hierdoor kwam het schip dieper te liggen en werd het stabieler en zeewaardiger.
Bij latere verbeteringen aan USS Long Island werd het vliegdek verlengd, de hydraulische katapult verplaatst, de indeling van de vliegtuigopslagruimten aangepast en werden de magazijnen beter beschermd door het aanbrengen van stalen beplating. Ook werd de enige hydraulische vliegtuiglift, die zich gecentreerd in het vliegdek bevond, gemoderniseerd. Gedurende de oorlog werd de boordbewapening uitgebreid met een aantal luchtafweermitrailleurs.
Bouwwerf: | Sun Shipbuilding & Drydock Co. Chester, Pennsylvania |
Omgebouwd door: | Newport News Shipbuilding & Drydock Co. Newport News, Virginia |
Op stapel gezet: | 7 juli 1939 |
Te water gelaten: | 11 januari 1940 |
Gevorderd door de US Navy: | 6 maart 1940 |
In dienst gesteld: | 2 juni 1941 |
Grootste lengte: | 141,7 meter |
Vliegdek: | 127,3 x 21,6 meter |
Grootste breedte: | 21,18 meter |
Diepgang: | 7,82 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 7.886 ton |
Waterverplaatsing volbeladen: | 13.500 ton |
Machine-installatie: | 4 x Busch-Sulzer dieselmotoren |
Machinevermogen: | 8.500 pk |
Aantal schroeven: | 1 |
Bunkercapaciteit: | 1.450 ton dieselolie |
Maximale snelheid: | 16,5 knopen |
Bemanning: | 410 tot 650 koppen exclusief vliegploeg |
Bewapening: | 1 x 13cm 38kaliber kanon, 2 x1 7,6cm 50kaliber kanonnen, 4 x 1 .50 mitrailleurs |
Bepantsering: | Geen |
Vliegdekfaciliteiten: | 1 x gecentreerde hydraulische vliegdeklift, 1 x hydraulische katapult, 9 x vangkabels |
Vliegtuigen: | 16 tot 24 Grumman F4F Wildcat jachtvliegtuigen en Grumman TBF Avenger torpedobommenwerpers |
Naamseinen: | AVP-1, AVG-1 (vanaf 2 juni 1941), ACV-1 (vanaf 20 augustus 1942), CVE-1 (vanaf 15 juli 1943) |
Gedurende de maanden tussen de indienststelling van de USS Long Island en de Japanse luchtaanval op Pearl Harbor, op 7 december 1941, opereerde de hulpcarrier vanuit de grootste marinebasis van de US Navy, Norfolk, Virginia. De operaties bestonden vooral uit het testen van het kleine vliegdek zodat aangetoond kon worden dat een koopvaardijschip dat omgebouwd was tot hulpcarrier van enig nut kon zijn tijdens oorlogshandelingen. De data die door de bemanning van de Long Island en de testpiloten verzameld werd, zou in grote mate bijdragen aan de oorlogsgereedheid van de latere klassen escortecarriers. Vanaf de aanval op Pearl Harbor was de Verenigde Staten niet langer neutraal en werden alle mogelijke middelen ingezet in het belang van de oorlog tegen zowel nazi-Duitsland als Japan. Ook het experimentele vliegdekschip USS Long Island kreeg oorlogstaken. Die bestonden in de eerste helft van 1942 vooral uit escorte- en opleidingsopdrachten. Vanaf 10 mei 1942 werd de Long Island tijdelijk ingedeeld bij Task Force 1 (TF 1), een smaldeel rond zeven slagschepen, dat onder commando van Admiral William Pye, de primaire taak had om de westkust van de Verenigde Staten te beschermen.
Op 8 juli 1942 vertrok USS Long Island van San Diego naar Pearl Harbor waar de hulpcarrier negen dagen later arriveerde. Na enige tijd ingezet te zijn als trainingsschip deed het vaartuig vooral dienst als transportschip voor gevechtsvliegtuigen. In augustus leverde het schip 19 Grumman F4F Wildcat jachtvliegtuigen en twaalf Douglas SBD Dauntless duikbommenwerpers af op Guadalcanal. Daar werden de toestellen gestationeerd op het pas op de Japanners veroverde vliegveld Henderson Field. Op 20 augustus 1942 arriveerde USS Long Island op Efate Island, Nieuwe Hebriden, en werd het schip geclassificeerd als ACV-1 (Auxiliary Aircraft Carrier).
Op 20 september 1942 keerde USS Long Island terug naar de westkust van de Verenigde Staten en deed het een jaar lang dienst als opleidingsschip voor nieuwe piloten met als basis San Diego. Op 15 juli 1943 werd het schip geclassificeerd als CVE-1 (Escort Aircraft Carrier). Tijdens de laatste jaren van de oorlog deed het omgebouwde koopvaardijschip vooral dienst als transportvaartuig voor vliegtuigen van de Amerikaanse westkust naar verschillende eilanden in de Pacific. Na VJ-Day, de dag dat Japan capituleerde op 15 augustus 1945, bracht het schip in het kader van operatie Magic Carpet, honderden Amerikaanse zeelieden en soldaten terug naar het vaderland.
USS Long Island werd op 26 maart 1946 buiten dienst gesteld op de Puget Sound Naval Shipyard. Op 12 april 1946 werd het schip verwijderd uit het Naval Vessel Register en twaalf dagen later voor sloop verkocht aan de Zidell Ship Dismantling Company of Portland, Oregon. In plaats van het schip te slopen verkocht het bedrijf uit Portland het per opbod aan de Caribbean Land & Shipping Company, die het liet ombouwen tot vrachtschip. In februari werd het vaartuig omgedoopt in ms Nelly en onder de Panamese vlag geplaatst. Het schip stak de Atlantische Oceaan over en werd in La Spezia, Italië, omgebouwd tot migrantenschip. Dit betekende dat het vaartuig de beschikking kreeg over 1.300 slaapplaatsen in zeer eenvoudige slaapzalen en enkele tweepersoons- en vierpersoonshutten. Verder kreeg het schip twee eetzalen met lange tafels en een aantal dagverblijven. In juni 1949 maakte de Nelly haar eerste migrantentocht van Italië naar Australië. Het migrantenschip zou uiteindelijk duizenden Europese emigranten naar Down Under brengen. Op de terugweg bracht het schip Nederlandse repatrianten van Java naar Rotterdam. Verder bracht het vaartuig enkele malen Europese emigranten naar Canada.
Begin 1953 werd de Nelly in Bremen, Duitsland, omgebouwd tot luxe tweeklasse passagiersschip en omgedoopt in ms Seven Seas. Het schip werd gecharterd door de Europe-Canada Line, een joint venture van de Holland Amerika Lijn en de Koninklijke Rotterdamse Lloyd. Het schip werd door de Nederlandse rederij vooral ingezet voor goedkope trans-Atlantische overtochten van studenten en emigranten.
Op zaterdag 17 juli 1965 brak er brand uit in de machinekamer van ms Seven Seas toen het passagiersschip zo’n 500 zeemijlen verwijderd was van Newfoundland. Het schip werd door de Nederlandse oceaansleper Ierse Zee en het US Coast Guard-schip Absecon naar St. John’s in Canada gesleept. Nadat het schip enige tijd in reparatie had gelegen, was het pas medio 1966 weer actief. In september van dat jaar werd de Seven Seas verkocht als studentenonderkomen aan de Rotterdamse Student Lodging Company en vlakbij de Parkhaven aangemeerd. In 1971 nam scheepsbouwer Verolme het schip over en zette het in als accommodatieschip voor werknemers uit Oost-Europa en het Midden-Oosten. In april 1977 werd het schip voor sloop verkocht aan de Gebroeders Van Heyghen in Gent, België.
De USS Long Island was, samen met HMS Audacity, in alle opzichten het prototype van escortcarriers van zowel de US Navy als de Royal Navy. De aanpassingen die nodig waren om van een koopvaardijschip een hulpvliegdekschip te maken, werden door de Long Island en de Audacity proefondervindelijk getest en toegepast. Uit deze experimentele schepen ontstonden dan ook volledige klassen escortcarriers. Dit werden de Amerikaanse Bogue-klasse en Charger-klasse en de Britse Avenger-klasse, Attacker-klasse en Ameer-klasse. Deze schepen werden alle in de Verenigde Staten gebouwd, maar 34 van de 45 gebouwde schepen van de Bogue-klasse werden in het kader van de Lend- & Lease Act overgedragen aan de Britten evenals drie van de vier Charger-klasse schepen. De belangrijkste aanpassing van de Bogue-klasse ten opzichte van de USS Long Island was het vervangen van de diesels door stoomturbines.
De Royal Navy kreeg van de Amerikanen ook de beschikking over een experimenteel hulpvliegdekschip om ervaring op te doen. De bevindingen van de Royal Navy zouden gedeeld worden met de US Navy en omgekeerd. Ook nu betrof het een omgebouwd C3 koopvaardijschip. De US Navy vorderde op 6 maart 1941 niet alleen de Mormacmail, maar ook de Mormacland. Dit casco werd voorzien van een vliegdek bij Atlantic Basin Iron Works te Brooklyn, New York. Het prototype werd op 17 november 1941 in Britse dienst gesteld.