TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Inleiding

De Koninklijke Marine had tot kort voor de Tweede Wereldoorlog nooit over patrouilleboten beschikt. De taken van dergelijke vaartuigen, het bewaken van de territoriale wateren, havens en zeegaten en visserij-inspectie, werden door andere kleine oorlogsschepen uitgevoerd. De torpedoboten van de Z-klasse en de torpedoboten van de G-klasse werden bijvoorbeeld vaak als patrouillevaartuigen ingezet, maar ook mijnenvegers van de Jan van Amstel-klasse en Hr. Ms. M1 tot en met Hr. Ms. M4.

Gedurende de laatste weken van augustus 1939 verscherpten de internationale verhoudingen in de landen rond Nederland zodanig dat de Nederlandse regering besloot tot de algemene mobilisatie. Voor de Koninklijke Marine betekende dit onder andere dat de Bewakingsdienst werd opgericht. Deze bewakingsdienst had als doel een verrassend optreden van vijandelijke oorlogs- of koopvaardijschepen te voorkomen, het bewaken van de territoriale wateren inclusief de havens en riviermondingen en het voorkomen van schending van de Nederlandse neutraliteit. Dit waren in principe de taken van patrouilleboten. De sleepboten, visserstrawlers en stoomloodsvaartuigen, die voor de Bewakingsdienst gevorderd werden, werden echter bewakingsvaartuigen genoemd (zie Nederlandse bewakingsvaartuigen).

Om de grenzen aan de bovenrivieren te bewaken werd vlak voor de Tweede Wereldoorlog de Onderzoekings- en Bewakingsdienst Bovenrivieren (OBB) in het leven geroepen. De oude kanonneerboten Hr. Ms. Braga, Hr. Ms. Freyr en Hr. Ms. Tyr en de oude torpedoboot Hr. Ms. Christiaan Cornelis, die samen met enkele kleinere vaartuigen deze dienst vormden, voerden eveneens de taken van patrouilleboten uit, maar werden evenmin als zodanig geclassificeerd.

Verder kreeg Nederland van de Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt een onderzeebootbestrijdingsvaartuig cadeau, dat op 6 augustus in dienst werd gesteld als Hr. Ms. Queen Wilhelmina. Dit soort schepen werden door de Amerikanen zelf Patrol Craft genoemd, maar de Koninklijke Marine classificeerde het als een escortevaartuig. Pas na de oorlog werd de Queen Wilhelmina geclassificeerd als patrouilleboot.

De eerste Nederlandse patrouilleboten die als zodanig ontworpen en op stapel gezet werden, waren de vier verschillende klassen P-boten, die in Nederlands Oost-Indië gebouwd werden. De eerste twee klassen P-boten, Hr. Ms. P1 tot en met Hr. Ms. P4 en Hr. Ms. P5 tot en met P8, werden in 1939 in dienst gesteld en de volgende klassen volgden in 1940 en 1941. In totaal werden er drieëntwintig P-boten gebouwd die allemaal eind februari en begin maart 1942 door de eigen bemanning of door ander marinepersoneel tot zinken werden gebracht om te voorkomen dat ze in handen zouden vallen van de Japanners. Ongeveer de helft kwam alsnog in bezit van de vijand nadat de patrouillevaartuigen gelicht en hersteld waren. Een aantal daarvan kwam na de oorlog, via de Dienst van Scheepvaart, weer in dienst bij de Koninklijke Marine als zogenaamde RP-boten. Deze afkorting werd zowel voor River Patrolboat als voor Regionaal Patrouillevaartuig gebruikt. De Dienst van Scheepvaart was de overkoepelende organisatie waar sinds 1905 de Dienst der Bebakening en Kustverlichting, de Gouvernements Marine en de Dienst der Gewestelijke Vaartuigen onder vielen (zie Gemilitariseerde schepen van de Gouvernements Marine).

Verder had de Nederlandse marine in de Oost nog een buitgemaakt Japans vissersschip in dienst als patrouilleboot. Dit was de voormalige Borneo Maru, die in Nederlandse dienst Hr. Ms. Masdijn genoemd werd. In de West beschikte de Koninklijke Marine vanaf juli 1940 over een drietal Noorse walvisjagersboten, die gehuurd werden via de Noorse regering. Na de oorlog werden deze schepen teruggegeven aan hun oorspronkelijke eigenaar. De gevorderde sleepboot en hulpmijnenveger Hr. Ms. Mico deed in Antilliaanse en Surinaamse wateren eveneens regelmatig dienst als patrouilleboot. Op 23 december 1942 werd de Marine Patrouilledienst Suriname opgericht waarvoor in Miami een zestal snelle motorpatrouilleboten werd gebouwd. Op 23 november 1945 werd de dienst opgeheven en de motorboten werden overgebracht naar Nederland en Curaçao.

Definitielijst

mobilisatie
Een leger in staat van oorlog brengen, dus eigenlijk de overgang van vredestoestand naar oorlogstoestand. Het Nederlandse leger werd gemobiliseerd op 29 augustus 1939.
neutraliteit
Onpartijdigheid, onzijdigheid, tussen de partijen instaand, geen partij kiezen.

Afbeeldingen

Hr. Ms. P4 werd na de Tweede Wereldoorlog in dienst gesteld als Hr. Ms. RP 133. Bron: Maritiem Digitaal.
De torpedoboot Hr. Ms. Z 5 werd vaal als patrouillevaartuig ingezet. Bron: Wikipedia.
Hr. Ms. Queen Wilhelmina geclassificeerd als patrouilleboot. Bron: Navsource.

Hr. Ms. P1 tot en met Hr. Ms. P4 en Hr. Ms. P5 tot en met Hr. Ms. P8

Hr. Ms. P1 tot en met Hr. Ms. P4

Technische gegevens

Bouwwerf:Marine Etablissement te Soerabaja, Java, 1939
Grootste lengte:15,85 meter
Grootste breedte:4 meter
Diepgang:1,32 meter
Waterverplaatsing:23 ton
Machine-installatie:1 x Werkspoor dieselmotor
Machinevermogen:110 pk
Maximale snelheid:12 knopen
Bemanning:10 koppen
Bewapening:2 x 7,7mm mitrailleurs

Hr. Ms. P1, P2, P3 en P4 waren de eerste patrouilleboten die voor de Koninklijke Marine gebouwd werden in Nederlands Oost-Indië. Men had op het Marine Etablissement nog maar weinig ervaring met het ontwerpen en bouwen van schepen en de eerste vier patrouilleboten waren dan ook geen succes. Ze waren te klein, instabiel en hadden te weinig machinevermogen. De 10-koppige bemanning stond onder het bevel van een onderofficier, meestal een bootsman of een kwartiermeester.

Vanaf 8 december 1941, de dag dat Nederland officieel in oorlog was met Japan, was Hr. Ms. P1 gestationeerd in Tarakan, Noordoost-Borneo. Borneo werd al vanaf eind december 1941 door de Japanners geleidelijk veroverd. De schepen die in Tarakan aanwezig waren moesten ontsnappen naar het zuiden of de bemanningen moesten de schepen zelf tot zinken brengen als uitwijken onmogelijk was. Hr. Ms. P1, onder commando van kwartiermeester A. van Sluys stak van Tarakan over naar de monding van één van de zuidelijke takken van de Boelonganrivier, Oost-Borneo. Er werd alleen `s nachts gevaren en overdag werd de patrouilleboot gecamoufleerd met nipapalmen. Op 19 januari 1942 kwam het kleine vaartuig aan in Samarinda aan de genoemde rivier. Het schip viel ter plaatse alsnog in vijandelijke handen toen de Japanners zover zuidelijk opgerukt waren. Na de oorlog werd de patrouilleboot teruggevonden en door de Dienst van Scheepvaart in gebruik genomen als Hr. Ms. RP 132. In 1947 nam de Koninklijke Marine de patrouilleboot tijdelijk over. In 1950 ging de RP 132 over naar de Indonesische marine.

Hr. Ms. P2 bevond zich in maart 1942 vermoedelijk te Tandjong Priok, de haven van Batavia, Java. Het vaartuig werd daar waarschijnlijk door de eigen bemanning tot zinken gebracht. Van Hr. Ms. P3 zijn de lotgevallen volledig onbekend. Hr. Ms. P4 werd op 8 maart 1942 te Tjilatjap, Zuidwest-Java, door de eigen bemanning tot zinken gebracht. Het wrak werd door de Japanners gelicht en hersteld en als patrouillevaartuig in gebruik genomen. Eind 1945 werd de P4 teruggevonden en kwam via de Dienst van Scheepvaart bij de Koninklijke Marine in dienst als Hr. Ms. RP 133. In 1950 werd de patrouilleboot overgedragen aan Indonesië.

Hr. Ms. P5 tot en met Hr. Ms. P8

Technische gegevens

Bouwwerf:Marine Etablissement te Soerabaja, Java, 1939
Grootste lengte:18,5 meter
Grootste breedte:3,7 meter
Diepgang:1,15 meter
Waterverplaatsing:26 ton
Machine-installatie:2 x Buda Lanova dieselmotoren
Machinevermogen:300 pk
Maximale snelheid:12,5 knopen
Bemanning:10 koppen
Bewapening:2 x 12,7mm mitrailleurs

De tweede serie patrouilleboten die voor de Koninklijke Marine in Nederlands Oost-Indië werd gebouwd, voldeed al veel beter dan de voorgaande. De boten waren groter en stabieler en beschikten bovendien over twee Amerikaanse Buda Lanova dieselmotoren en over betere bewapening. Over de actieve periode van de vier patrouilleboten is echter verder weinig bekend. Hr. Ms. P5 werd op 5 maart 1942 te Pasaroean, zo`n vijftig kilometer ten zuiden van Soerabaja, door de eigen bemanning tot zinken gebracht. Hr. Ms. P6 bevond zich in maart 1942 vermoedelijk in Tandjong Priok en werd daar door de bemanning tot zinken gebracht. Hr. Ms. P7 en Hr. Ms. P8 werden op 8 maart 1942 te Soerabaja door de eigen bemanning tot zinken gebracht. De bezetter heeft nooit een poging gedaan om de vier wrakken te lichten.

Afbeeldingen

Van de P-boten bestaan geen foto`s dus moeten we volstaan met enkele schetsen. Bron: P. Kimenai Go2war2.

Hr. Ms. P9 tot en met Hr. Ms. P16

Technische gegevens

Bouwwerf:Droogdok Maatschappij te Tandjong Priok, Java, 1940/1941
Grootste lengte:18,9 meter
Grootste breedte:3,92 meter
Diepgang:1,15 meter
Waterverplaatsing:26 ton
Machine-installatie:2 x Buda Lanova dieselmotoren
Machinevermogen:300 pk
Maximale snelheid:12,5 knopen
Bemanning:10 koppen
Bewapening:2 x 12,7mm mitrailleurs

Hr. Ms. P9 is vermoedelijk in één van de Java-havens tot zinken gebracht, maar hier bestaat geen zekerheid over.

Hr. Ms. P10 werd van 1 tot 7 februari 1942 uitgeleend aan de Royal Navy te Singapore en is vermoedelijk op 20 februari van dat jaar te Moeara Tebo, Sumatra, door militairen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL), tot zinken gebracht.

Hr. Ms. P11 werd in maart 1942 in één van de Java-havens tot zinken gebracht, door de bezetter gelicht, hersteld en in gebruik genomen. Eind 1945 werd de patrouilleboot teruggevonden en overgedragen aan de Dienst van Scheepvaart, die het vaartuig in dienst nam als RP 146 Yvonne. In 1947 werd de patrouilleboot door de marine in dienst genomen als Hr. Ms. RP 146.

Hr. Ms. P12 werd vermoedelijk net als zusterschip Hr. Ms. P10 door het KNIL tot zinken gebracht te Moeara Tebo. Dit wrak werd echter gelicht door de Japanners en na herstel in de vaart gebracht. Eind 1945 werd het vaartuig teruggevonden en overgenomen door de Dienst van Scheepvaart als RP 147 Marijke. Het jaar daarop werd de patrouilleboot bij de Koninklijke Marine in dienst gesteld als Hr. Ms. RP 147.

Hr. Ms. P13 werd waarschijnlijk te Soerabaja tot zinken gebracht en later door de Japanners gelicht. Het schip werd omgebouwd tot Auxiliary submarinechaser (hulponderzeebootjager) en zou op 21 oktober 1943 in dienst komen. Het vaartuig werd echter op 22 juli van dat jaar vernield tijdens een geallieerde luchtaanval op Soerabaja.

Hr. Ms. P14 werd begin maart 1942 vermoedelijk vernield te Tandjong Priok.

Hr. Ms. P15 werd in één van de Java-havens tot zinken gebracht, door de bezetter gelicht en hersteld en in de vaart genomen. Na de oorlog werd de patrouilleboot teruggevonden en bij de Dienst van Scheepvaart in dienst gesteld als RP 148 Edith.

Hr. Ms. P16 werd op 5 maart 1942 door de eigen bemanning tot zinken gebracht te Tandjong Priok. Het wrak werd op last van de Japanners gelicht en gerepareerd en in dienst genomen. Eind 1945 werd het vaartuig teruggevonden en overgedragen aan de Dienst van Schepen die het in de vaart bracht als RP 131 Lilly. Eind 1947 werd de patrouilleboot bij de marine in dienst gesteld als Hr. Ms. RP 131.

Afbeeldingen

Ex Hr. Ms. P11 hier als Hr. Ms. RP 147. Bron: Maritiem Digitaal.
Hr. Ms. P16 werd na de oorlog Hr. Ms. RP 131. Bron: Maritiem Digitaal.

Hr. Ms. P17 tot en met Hr. Ms. P20 en Hr. Ms. P21 tot en met Hr. Ms. P23

Hr. Ms. P17 tot en met Hr. Ms. P20

Technische gegevens

Bouwwerf:Marine Etablissement te Soerabaja, Java, 1941
Grootste lengte:24,45 meter
Grootste breedte:4,2 meter
Diepgang:1,4 meter
Waterverplaatsing:40 ton
Machinevermogen:950 pk
Maximale snelheid:18 knopen
Bemanning:12 koppen
Bewapening:2 x 12,7mm mitrailleurs, 10 x dieptebommen

Hr. Ms. P 17 tot en met Hr. Ms. P20 waren tevens bedoeld als vaartuigen voor onderzeebootbestrijding. De vier patrouilleboten zijn alle in maart 1942 te Soerabaja door marinepersoneel tot zinken gebracht. De Japanners hebben geen van de vier wrakken gelicht.

Hr. Ms. P21 tot en met Hr. Ms. P23

Hr. Ms. P21 tot en met Hr. Ms. P23 hadden dezelfde technische specificaties als Hr. Ms. P17 tot en met P20. Zij werden echter gebouwd op de werf van de Droogdok Maatschappij Soerabaja te Soerabaja. Waarschijnlijk waren de vaartuigen in maart 1942 nog niet gereed om in dienst gesteld te worden. De patrouilleboten werden in die periode door marine- en werfpersoneel vernield.

Hr. Ms. Van Masdijn en Hr. Ms. P37 tot en met Hr. Ms. P40

Hr. Ms. Van Masdijn

Hr. Ms. Van Masdijn was de voormalige Japanse visserstrawler Borneo Maru. Het schip was aan het begin van de oorlog met Japan door de mijnenlegger Hr. Ms. Prins van Oranje buitgemaakt en ingericht als patrouillevaartuig. Van het patrouillevaartuig zijn geen technische gegevens bewaard gebleven. Ook de verdere afkomst van het vaartuig is geheel onbekend. Wel bekend is dat Hr. Ms. Van Masdijn groot genoeg was om een vijftigtal militairen van het KNIL over te brengen van Tarakan naar Balik Papan bij de ontruiming van Noordoost-Borneo. Op de avond van 10 januari 1942 werd het prijsschip hierbij gebombardeerd door Japanse vliegboten en tot zinken gebracht. De commandant van het schip, luitenant-ter-zee der 2e klasse Koninklijke Marine Reserve (KMR) J. Engels, en stoker Askander kwamen hierbij om het leven. Matroos milicien R.F. Falkenberg raakte zwaargewond tijdens het bombardement, maar slaagde er in om samen met de andere overlevenden overboord te springen. Nederlandse Dornier DO 24 vliegboten van de Groep Vliegtuigen 4 (GVT-4) ontdekten het zinkende wrak en landden midden in de nacht op het donkere water van Straat Makassar. De vliegboten namen de overlevenden aan boord en zetten hen veilig aan wal op de oostkust van Borneo. Matroos Falkenberg stierf later in een ziekenhuis in Tarakan.

Hr. Ms. P37 tot en met Hr. Ms. P40

Naast de hiervoor beschreven patrouilleboten had de Koninklijke Marine vanaf eind december 1941 de beschikking over een onbekend aantal hulppatrouilleboten. Dit waren gevorderde sleepboten waarvan de technische specificaties onbekend zijn. Vier van deze vaartuigen waren Hr. Ms. P37 tot en met Hr. Ms. P40. Hr. Ms. P37 en Hr. Ms. P38 waren uitgerust met een radio-installatie en bewapend met twee 3,7cm kanonnen en twee 6,6mm mitrailleurs. Hr. Ms. P39 en Hr. Ms. P40 beschikten alleen over twee mitrailleurs van het genoemde kaliber en hadden geen radio. Hr. Ms. P37 tot en met Hr. Ms. P40 waren, samen met de mijnenlegger Hr. Ms. Pro Patria, gestationeerd in Palembang, de hoofdstad van Sumatra aan de Moesi Rivier. Hr. Ms. Pro Patria kreeg op 14 februari de opdracht om een sluitversperring in de rivier te leggen ten einde de oprukkende Japanners zolang mogelijk op te houden. In de nacht van 14 op 15 februari werden de mijnen daadwerkelijk in de monding van de Moesi Rivier gelegd. Hr. Ms. P38 werd aangewezen deze mijnenversperring te bewaken. De volgende morgen werd Hr. Ms. Pro Patria, na bestookt te zijn door drie Japanse gevechtsvliegtuigen, op de Moesi Rivier tot zinken gebracht door de eigen bemanning. Een gedeelte van die bemanning en het overige marinepersoneel in Palembang werden door Hr. Ms. P37 en Hr. Ms. P39 naar Kertapati gebracht, een stad met een treinstation enige tientallen kilometers stroomopwaarts. Voordat het marinepersoneel op de trein stapte werden de patrouilleboten vernield. Hr. Ms. P38 was aangewezen om het in Palembang aanwezige loodslichtschip te bewaken. Op 15 februari 1942 werden zowel het loodslichtschip als de patrouilleboot door de bemanning tot zinken gebracht. Wat er met Hr. Ms. P40 gebeurde, is geheel onbekend.

Dit alles verliep in een uiterst chaotische wanorde. K.W.L. Bezemer schrijft hier over in "Zij vochten op de zeven zeeën": "In Palembang had, op diezelfde 15e februari, de Commandant Maritieme Middelen, kapitein-luitenant-ter-zee De Jong van Beek en Donk, om een uur of zes `s morgens zijn besluit bekend gemaakt tot algehele evacuatie door de marine. Het merendeel van het personeel (de totale sterkte bedroeg nog geen 40 man) was op de P37 en P39 naar Kertapati gevaren… zonder op de commandant en een paar andere officieren te wachten, wel een bewijs van de heersende verwarring! Toen de overste en de anderen er later in geslaagd waren toch het station te bereiken, constateerde de commandant dat de patrouilleboten onvoldoende vernield waren. Daar hij hier nog iets aan wilde doen, werd verzocht de onder stoom staande trein korte tijd te laten wachten, welk verzoek echter niet werd ingewilligd. De overste moest dus achter blijven. Een konstabel en een machinist had hij echter nog uit de trein kunnen halen en zo lukte het toch de P37 en P39 onklaar te maken". Kapitein-luitenant-ter-zee J.F.W. de Jong van Beek en Donk kon later toch ontkomen naar Java en deed samen met ander marinepersoneel een ontsnappingspoging met Hr. Ms. Endeh, een tot hulpmijnenveger omgebouwde politiekruiser.

Definitielijst

kaliber
De inwendige diameter van de loop van een stuk geschut, gemeten bij de monding. De lengte van de loop wordt vaak aangegeven in het aantal kalibers. Zo is bv de loop van het kanon 15/24 24 ×15 cm lang.

Noorse walvisjagers

Klasse overzicht en technische gegevens

Hr. Ms. EnernHr. Ms. FemernHr. Ms. Toern
BouwwerfAkers Mekaniske Verksteder A/S te OsloFramnes Mekaniske Verksteder A/S te SandefjordAkers Mekaniske Verksteder A/S te Oslo
In Noorse dienst gesteldjuni 192919321929
In Nederlandse dienst gesteld5 juli 1940
Grootste lengte35,23 meter
Grootste breedte7,24 meter
Waterverplaatsing248 ton257 ton248 ton
Machine-installatieTriple expansie 3-cilinder stoommachine
Machinevermogen776 pk775 pk765 pk
Maximale snelheid10,5 knopen
Bemanning15 koppen
Bewapening1 x 7,5cm kanon, 2 x .30 Lewis mitrailleurs
OnderzeebootbestrijdingAsdic en 4 x dieptebommen

De Enern, Femern en Toern waren Noorse walvisjagers die behoorden bij de walvisjagers- en verwerkingsvloot van het visfabriekschip Solglimt. De walvisjacht was halverwege 1940 tot stilstand gekomen in verband met de aanwezigheid van Duitse raiders in de Atlantische Oceaan. Op 2 juni 1940 vroeg de Oudst Aanwezige Officier (OAZ) te Curaçao, kapitein-ter-zee Van den Donker, toestemming om de drie Noorse schepen naar de Nederlandse Antillen te halen om als patrouilleboten ingezet te worden. De drie Noorse walvisjagers lagen op dat moment in New Orleans en waren door de Noorse regering ter beschikking gesteld van de Royal Navy. Zowel de Noorse regering als de Britse marine gaven toestemming om de drie walvisjagers naar de Nederlandse Antillen te sturen. Op 5 juli 1940 werden de drie Noorse schepen in Nederlandse dienst gesteld met de status van gouvernementsvaartuig. Aanvankelijk voeren zij onder Noorse, maar later onder de Nederlandse vlag. Officieel waren de drie schepen dus nog geen oorlogsschepen. De Noorse bemanning bleef aan boord en werd aangevuld met twee Nederlandse matrozen en een Nederlandse officier. De kruiser Hr. Ms. Sumatra moest voor dit doel drie jonge officieren en zes matrozen afstaan voordat zij op weg ging naar de Oost. In juli 1941 werden de Noorse bemanningsleden gemilitariseerd en werden de drie walvisvaarders Hr. Ms. Enern, Hr. Ms. Femern en Hr. Ms. Toern.

Hr. Ms. Enern, Hr. Ms. Femern en Hr. Ms. Toern kwamen onder bevel te staan van de commandant van de lokale Onderzoekings- en Bewakingsdienst: kapitein-luitenant-ter-zee W. Gauw. De drie schepen werden uitgerust met een Lewis .30 machinegeweer en ingezet als patrouilleboten. In de loop van 1940/1941 kregen de Enern, Femern en Toern de beschikking over een 7,5cm kanon en een tweede Lewis mitrailleur. In 1942 kregen de schepen de beschikking over Active Sound Detection (voorloper van de sonar en afgekort tot ASDIC of Asdic) en vier dieptebommen aan boord om onderzeeboten op te sporen en te bestrijden tijdens escorte taken. Bovendien kregen de Enern, Femern en Toern een Brits mijnenveegtuig voor magnetische mijnen aan boord. De drie Noorse walvisjagers bleven tot het einde van de Tweede Wereldoorlog in Nederlandse dienst en hebben nuttige diensten verricht. Op 21 augustus 1945 werden ze te St. Johns, Canada, overgedragen aan de Noorse regering. De schepen werden daarna teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar, Bryde & Dahls Hvalfangerselkap A/S (A/S Thor Dahl) te Sandefjord, en weer ingezet als walvisjagers.

De Enern werd op 30 maart 1950 verkocht aan Pesca Norte de Brazil en was in 1962 verwijderd uit het Lloyd`s Register. De Femern werd op 16 april 1946 verkocht aan Kr. Gjolberg te Oslo en in 1949 omgedoopt in Finnhval I, later in Arne Kalve en Steinevik. Het vaartuig werd het laatst gesignaleerd in Os bij Bergen in Noorwegen als drijvende viskwekerij Nautik. De Toern werd op 18 december 1951 verkocht aan Cheynes Beach Whaling Co. te Albany, West-Australië, en omgedoopt in Cheynes. Verdere lotgevallen van het schip zijn onbekend.

Definitielijst

Asdic
Engelse afkorting voor: Allied Submarine Detection Investigation Committee. Door de Britten gebruikt systeem om Duitse onderzeeërs op te sporen. ASDIC zond een elektronisch signaal en ving de echo van deze signalen op en zette deze om in geluid, de bekende 'ping'. ASDIC had maar een bereik van 1,5 zeemijl en er was een ervaren luisteraar nodig om een U-boot te onderscheiden van een school vissen.
kanon
ook bekend als Kanone (Du) en Gun (En). Wordt vaak gebruikt om allerlei geschut aan te duiden. Eigenlijk slaat de term op vlakbaan geschut. Wordt gekenmerkt door een langere loop en grotere dracht.
kruiser
Snelvarend oorlogsschip van 8000-15000 ton, geschikt voor diverse taken als verkenning, verkenningsafweer en konvooibescherming.
mitrailleur
Machinegeweer, een automatisch, zwaar snelvuurwapen.

Afbeeldingen

De Toern voor de Tweede Wereldoorlog. Bron: Warsailors.
Hr. Ms. Toern op zee. Bron: Maritiem Digitaal.
De Enern, Femern en Toern in St. Johns, Canada, vlak na de Tweede Wereldoorlog. Bron: Maritiem Digitaal.

Patrouillemotorboten van de S-klasse

Op 23 december 1942 werd de Marine Patrouilledienst Suriname in het leven geroepen. Omdat de weinige Nederlandse oorlogsschepen in Nederlands West-Indië ingezet werden voor konvooidiensten en het beschermen van de olieraffinaderijen op Aruba en Curaçao, bleef er voor de bauxietinstallaties in Suriname niets over. Voor de patrouilledienst werd een zestal motorboten besteld bij de Miami Shipbuilding Corporation. Op 18 september 1942 waren de eerste twee motorpatrouilleboten aangekomen in Paramaribo die in oktober van dat jaar in dienst gesteld werden als Hr. Ms. S 1 en Hr. Ms. S 2. Deze boten van 15 ton waren slechts bewapend met een enkele 12,7mm mitrailleur en hadden dus weinig offensieve waarde. Op 4 september 1943 arriveerden Hr. Ms. S 3 en Hr. Ms. S 4 in Suriname. Dit waren motorboten van 26 ton en uitgerust met vier 12,7mm mitrailleurs en een achttal dieptebommen. Op 11 november 1943 volgden Hr. Ms. S 5 en Hr. Ms. S 6 die dezelfde specificaties hadden dan de S 3 en S 4. Deze zes motorboten waren lang niet afdoende om de voor de geallieerden zo belangrijke bauxietmijnen en bauxiettransporten te beschermen zodat de Amerikanen genoodzaakt waren om deze taak op zich te nemen. Dat dit feit geen bondgenootschappelijk hoogstandje was, staat buiten kijf.

Patrouillemotorboten van de S 1-klasse

Technische gegevens
Bouwwerf:Miami Shipbuilding Corp. te Miami, Verenigde Staten
Waterverplaatsing:15 ton
Machine-installatie:2 x Hallscot benzinemotoren
Machinevermogen:440 pk
Maximale snelheid:28 knopen
Bemanning:5 koppen
Bewapening:1 x 12,7mm mitrailleur

Hr. Ms. S 2

Op 18 september 1942 werden de S 1 en de S 2 afgeleverd in Paramaribo. Dit was vijftien maanden nadat de machtiging om de beide motorboten aan te schaffen was afgegeven. Bovendien waren de boten nog niet voorzien van bewapening, radio en reserveonderdelen. Daarom duurde het nog tot oktober van dat jaar voordat de boten in dienst gesteld konden worden. Omdat Hr. Ms. S 1 zo weinig militaire waarde had werd de motorpatrouilleboot al op 14 juni 1944 naar Engeland verscheept. Na de oorlog werd de motorboot ingericht als inspectievaartuig voor de Commandant Marine te Willemsoord onder de naam RC 57. Later werd de boot geclassificeerd als patrouilleboot en kreeg naamsein P 893. In 1954 werd de motorpatrouilleboot van de sterkte afgevoerd.

Hr. Ms. S 2

Hr. Ms. S 2 redde op 3 juli 1943 zeven drenkelingen van een neergestort Amerikaans vliegtuig. Dit was het enige wapenfeit van de motorboot in Suriname en op 14 juni 1944 werd de S 2 overgebracht naar Engeland. Na de bevrijding werd het vaartuig ingericht als inspectievaartuig voor de Commandant Marine te Willemsoord. In september 1947 werd de motorpatrouilleboot van de sterkte afgevoerd en via de domeinen verkocht.

Patrouillemotorboten van de S 3-klasse

Technische gegevens
Bouwwerf:Miami Shipbuilding Corp. te Miami, Verenigde Staten
Grootste lengte:19,2 meter
Grootste breedte:4,65 meter
Diepgang:1,17 meter
Waterverplaatsing:26 ton
Machine-installatie:2 x Hallscot benzinemotoren
Machinevermogen:1.260 pk
Maximale snelheid:32 knopen
Bemanning:10 koppen
Bewapening:4 x 12,7mm mitrailleurs, 8 x dieptebommen

Hr. Ms. S 3

Begin juli 1943 was de toekomstige bemanning van de S 3 en de S 4, onder commando van luitenant-ter-zee der 2e klasse (LTZ 2) Jhr. H. de Jonge Ellemeet, aangekomen in Miami om de boten op te halen. Na enkele proeftochten bleek dat de schroeven niet voldeden en deze werden vervangen. Verder werden twee extra benzinetanks ingebouwd voor de langere zeetrajecten die de boten voor de boeg hadden. Op 31 juli werden de boten in dienst gesteld. Na nog een paar proefvaarten verlieten de motorpatrouilleboten Miami en gingen langs de noordkust van Cuba en de zuidkust van Haïti en de Dominicaanse Republiek naar Puerto Rico. Door slecht weer en ruwe zee hadden de schroeven van beide boten schade opgelopen, maar deze kon niet hersteld worden in Puerto Rico. Daarom gingen de motorboten verder via St. Thomas, Sint Maarten, Guadeloupe, en Granada naar Port of Spain te Trinidad, waar de boten op 27 augustus aangemeld werden bij de Amerikaanse bevelhebber. De boten gingen in Port of Spain op de helling voor onderhoud en reparatie van de schroeven. Op 4 september kwamen de motorpatrouilleboten behouden aan in Paramaribo. Hr. Ms. S 3 werd in Suriname gebruikt voor eenvoudig patrouillewerk en het vervoer van autoriteiten. Vanaf maart 1946 deed de S 3 voornamelijk vanuit Curaçao dienst als patrouilleboot Hr. Ms. RP 201. Later kreeg de motorpatrouilleboot naamsein P 851 en werd in 1950 afgevoerd van de sterkte.

Hr. Ms. S 4

Vanaf 4 september 1944 deed Hr. Ms. S 4 dienst als motorpatrouilleboot in Surinaamse wateren. In maart 1946 werd de motorboot gestationeerd op Curaçao en omgedoopt in Hr. Ms. RP 202. Later kreeg het vaartuig naamsein P 852. In 1950 werd de motorpatrouilleboot van de sterkte afgevoerd.

Hr. Ms. S 5

De bemanningsleden van de S 5 en de S 6, onder commando van LTZ 2 J.A. Schreuder, stelden de motorboten in Miami, op 11 november 1943, in dienst als Hr. Ms. S 5 en Hr. Ms. S 6. De overtocht van Florida naar Suriname, die dezelfde route kende als de S 3 en de S 4, duurde van 2 januari tot 5 februari 1944. Hr. Ms. S 5 verrichtte eenvoudige patrouillediensten in Surinaamse wateren totdat de boot vanaf maart 1946 als Hr. Ms. RP 203 gestationeerd werd in Willemstad, Curaçao. Later kreeg de motorboot naamsein P 853. In 1953 werd het vaartuig van de sterkte afgevoerd.

Hr. Ms. S 6

Tijdens de overtocht van Miami naar Suriname kampte Hr. Ms. S 6 regelmatig met motorproblemen. Desondanks kwam het vaartuig behouden aan in Paramaribo. Hr. Ms. S 6 verrichtte, samen met zusterschepen S 3, S 4 en S 5, patrouillediensten voor de Marine Patrouillediensten Paramaribo totdat deze dienst op 23 november 1945 opgeheven werd. In maart 1946 werd de S 6 als Hr. Ms. RP 204 gestationeerd op Curaçao. Voordat de motorpatrouilleboot in 1953 van de sterkte werd afgevoerd, kreeg zij nog naamsein P 854.

Definitielijst

geallieerden
Verzamelnaam voor de landen / strijdkrachten die vochten tegen Nazi-Duitsland, Italië en Japan gedurende WO 2.
mitrailleur
Machinegeweer, een automatisch, zwaar snelvuurwapen.

Afbeeldingen

Hr. Ms. S 3 voor de Surinaamse kust. Bron: Maritiem Digitaal.

Besluit

Door de al eerder aangehaalde algehele verwarring die heerste in Nederlands Oost-Indië, in de laatste dagen van februari en de eerste dagen van maart 1942, werden niet alle achtergelaten schepen afdoende vernield. Hierdoor viel een belangrijk gedeelte in handen van de vijand. Doordat ook de militaire bases in Soerabaja en Tandjong Priok vernield werden, ging het grootste gedeelte van de documentatie over de schepen verloren. Om deze reden zullen de ontbrekende gegevens over de Nederlandse patrouilleboten in Nederlands Oost-Indië niet achterhaald kunnen worden.

Doordat de Nederlandse regering lang vasthield aan de neutrale positie die Nederland in nam aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, werden vele oorlogsschepen pas gebouwd en gevorderd toen het eigenlijk al te laat was. Hierdoor hebben veel schepen slechts een hele kleine rol gespeeld in het conflict of werden zelfs al vernietigd voordat zij tot enige actie over hadden kunnen gaan. De vernieling van drieëntwintig nieuwe en minimaal vier gevorderde patrouilleboten in Nederlands Oost-Indië is hier helaas een treffend voorbeeld van.

Informatie

Artikel door:
Peter Kimenai
Geplaatst op:
24-03-2023
Laatst gewijzigd:
21-04-2023
Feedback?
Stuur het in!

Gerelateerde thema's

Nieuws

Nederlandse marine was kansloos tijdens de Tweede Wereldoorlog

apr2019

Nederlandse marine was kansloos tijdens de Tweede Wereldoorlog

Onlangs verscheen het 1e deel van het naslagwerk Nederlandse marineschepen 1939-1945, geschreven door Peter Kimenai. We stelden de auteur via e-mail enkele vragen over zijn nieuwe boek. Een recensie volgt later nog.

Lees meer

1e deel van

mrt2019

1e deel van "Nederlandse marineschepen 1939-1945" door Peter Kimenai verschenen

Het eerste deel van het naslagwerk Nederlandse marineschepen 1939-1945 is in maart 2019 gepubliceerd door uitgeverij Lanasta. De schrijver is Peter Kimenai, medewerker van TracesOfWar.nl sinds 2009 en deskundige op het gebied van de Nederlandse marine in oorlogstijd. Dit eerste deel gaat over kruisers, torpedobootjagers, kanonneerboten en escorteschepen.

Lees meer

Gerelateerde boeken