Nadat bij Koninklijk Besluit nummer 24, op 16 mei 1875, de Marine Torpedodienst was opgericht hield in datzelfde jaar de eerste Nederlandse torpedoboot een proefvaart. Op 22 februari 1876 werd dit schip, dat was ontworpen om met torpedo`s een vijandelijk schip aan te vallen, in dienst gesteld als Hr. Ms. I. De I en haar eerste 8 opvolgers werden in Groot-Brittannië gebouwd bij de werven van Thornycroft en Yarrow. De torpedoboten die daarna gebouwd werden kwamen van de Nederlandse werven Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen, Stoomboot Mij. Fijenoord te Rotterdam en de Koninklijke Fabriek van Stoom- en andere Werktuigen te Amsterdam.
De eerste 20 torpedoboten in Nederlandse dienst werden alleen aangeduid met een Romeins cijfer. De beide die daarna in dienst kwamen, droegen de namen van Europese vulkanen: Etna en Hekla terwijl de daarop volgende klasse van 19 boten de namen droeg van Indische vulkanen: Ardjoeno, Batok, Cerberus, Dempo, Empong, Foka, Goentoer, Habang, Idjen, Krakatau, Lamongan, Makjan, Nobo, Ophir, Pangrango, Rindjani, Smeroe, Tangha en Wajang. Gedurende de bouw van deze voor Nederlands Oost-Indië bestemde torpedoboten werden nog drie van diezelfde schepen besteld voor Nederlandse dienst. Deze drie schepen kregen namen van zeehelden en heetten Jan Haring, Jasper Lijnsen en Jacob Hobein.
Eind 19e en begin 20e eeuw werd op Nederlandse werven nog een negental torpedoboten gebouwd die bestemd waren voor dienst in Nederlands Oost-Indië. Deze boten, die bestonden uit twee klassen en in grootte varieerden van 83 tot 103 ton, kregen de namen van grote waterdieren: Draak, Zeeslang en Krokodil en uit de mythologie: Hydra, Python, Cycloop, Sphinx, Minotaurus en Scylla.
Op de begroting van 1904 werden gelden vrijgemaakt voor de bouw van onder andere drie torpedoboten van 48 ton die aanvankelijk met de letter K (=Klein) en een cijfer aangeduid werden. Later kregen deze boten de namen Michiel Gardeyn, Christiaan Cornelis en Willem Warmont. Bovendien werd begonnen met de bouw van een serie van 16 torpedoboten van 180 ton die met de letter G (=Groot) vernoemd werden. Hr. Ms. G 1 werd op 19 april 1905 in dienst gesteld en Hr. Ms. G 16, als laatste van de serie, op 29 juli 1914. Merkwaardig was dat later de eerste 8 boten van de G-klasse wel namen kregen: Johan van Brakel, Jan Danielszoon van de Rijn, Meijndert Jentjes, Willem Willemsze, Roemer Vlacq, Pieter Constant, Jacob Clydijck en Cornelis Janssen de Haan. Ook deze schepen werden dus vernoemd naar Nederlandse zeehelden.
Nog voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werden acht torpedoboten besteld van een groter type van 270 ton. De eerste vier bij de Duitse werf Vulkan te Stettin en de tweede serie van vier bij Nederlandse werven. Deze boten zouden de Z 1 tot en met Z 8 (=Zeer groot) worden. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werden de vier in Stettin in aanbouw zijnde torpedoboten in beslag genomen door de Duitse marine en afgebouwd als V 105 tot en met V 108. Als reactie op het wegvallen van deze vier schepen werden zij opnieuw besteld bij Nederlandse werven. Het gevolg hiervan was dat de Z 1 tot en met Z 4 later in dienst werden gesteld dan de Z 5 tot en met Z 8.
Bij het afkondigen van de mobilisatie, vanaf 28 augustus 1939, waren nog negen torpedoboten in Nederlandse dienst die echter geen enkele offensieve waarde meer hadden. Alle overige Nederlandse torpedoboten waren intussen ten prooi gevallen aan de slopershamer. De resterende torpedoboten werden alleen nog gebruikt voor het verrichten van patrouillediensten en het escorteren van koopvaardijschepen in de kustwateren.
Om grotere schepen zoals slagschepen en kruisers te beschermen tegen snelle en wendbare torpedoboten werden door alle belangrijke marines in de wereld speciale jagers ontwikkeld en gebouwd. Deze torpedobootjagers zouden decennialang deel uit maken van de verschillende oorlogsvloten. Na de Eerste Wereldoorlog werden steeds minder torpedoboten ingezet omdat hun taak overgenomen werd door onderzeeboten. De torpedobootjager, die uitgerust werd met sonar en dieptebommen, kreeg dan ook steeds meer de rol van onderzeebootjager toebedeeld. Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog werden veel schepen gebouwd die beide taken aankonden. Dit type schip werd fregat genoemd en die naam wordt ook nu nog gebruikt voor oorlogsschepen die ingezet kunnen voor bestrijding van oppervlakteschepen, onderzeeërs en vliegtuigen.
Technische gegevens
Bouwwerf: | Maatschappij voor Scheeps- en Werktuigbouw Fijenoord te Rotterdam |
Op stapel gezet: | 1904 |
Tewatergelaten: | 1 september 1905 |
Indienstgesteld: | 28 december 1905 |
Naamsein: | CC |
Grootste lengte: | 30 meter |
Grootste breedte: | 3,6 meter |
Diepgang: | 1,72 meter |
Waterverplaatsing: | 47,9 ton |
Machine-installatie: | 1 x triple expansiemachine, 1 x kolengestookte cilindrische ketel |
Machinevermogen: | 592 pk |
Maximale snelheid: | 18,6 knopen |
Bunkercapaciteit: | 5 ton kolen |
Actieradius: | 500 zeemijlen bij 9 knopen |
Bemanning: | 12 koppen |
Bewapening: | 1 x 3,7cm kanon, 1 x 45cm torpedolanceerbuis, 1 x 45cm torpedokanon |
Hr. Ms. Christiaan Cornelis was de oudste nog in dienst zijnde en de laatst overgebleven K-klasse torpedoboot. Op 10 mei 1940 was de oude torpedoboot ingedeeld bij de Onderzoekings- en Bewakingsdienst Bovenrivieren (OBB). Samen met de defensiesloep Hr. Ms. Cressy en de oude rivierkanonneerboot Hr. Ms. Tyr was het schip gestationeerd bij Nijmegen. Toen bleek dat op die avond de Maas-Waallinie was opgegeven door de Nederlandse strijdkrachten, zakten de drie oorlogsscheepjes de Waal af. Op 12 mei werd Hr. Ms. Christiaan Cornelis, onder commando van luitenant-ter-zee (LTZ) 3 Aschmoneit, naar Werkendam gestuurd om de plaatselijke mijnversperring te verdedigen. Later die dag kreeg de oude torpedoboot opdracht het munitieschip De Twee Gezusters naar `s Gravendeel aan de Dordtse Kil te begeleiden. De bemanning werd versterkt met vijf manschappen van de landmacht en daarna voer het schip door de Nieuwe Merwede richting het Hollands Diep waar de De Twee Gezusters lag te wachten. Bij het passeren van de Moerdijkbrug gebeurde niets en de twee schepen, het munitieschip voorop, voeren de Dordtse Kil op. Nog geen 500 meter verder werden de schepen door mitrailleurs vanaf de wal onder vuur genomen. Ondanks de beschieting kon het munitieschip, dat nauwelijks schade had opgelopen, de 12 ton munitie in de haven van Strijensas bij `s Gravendeel afleveren. De Christiaan Cornelis was echter doorzeefd met kogels en werd door een sleepboot naar Numansdorp gebracht. Bij de beschieting waren gelukkigerwijze geen doden en slechts enkele gewonden gevallen. De volgende dag bleek echter dat herstel van het oude schip teveel tijd zou kosten en om het schip uit Duitse handen te houden werd het opgeblazen waarna het zonk in het Hollands Diep.
Klasse overzicht en technische gegevens
Hr. Ms. G 13 | Hr. Ms. G 15 | Hr. Ms. G 16 | |
Bouwwerf | Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen | Maatschappij voor Scheeps- en Werktuigbouw Fijenoord te Rotterdam | |
Op stapel gezet | 5 maart 1913 | 10 juni 1913 | 22 juli 1913 |
Te water gelaten | 18 oktober 1913 | 3 januari 1914 | 10 maart 1914 |
In dienst gesteld | 11 maart 1914 | 3 augustus 1914 | 29 juli 1914 |
Grootste lengte | 49,5 meter | ||
Grootste breedte | 5,25 meter | ||
Diepgang | 1,5 meter | ||
Waterverplaatsing standaard | 180 ton | ||
Waterverplaatsing volbeladen | 230 ton | ||
Machine-installatie | 1 x triple expansiemachine, 2 x kolengestookte cilindrische ketels | ||
Machinevermogen | 2.600 pk | ||
Aantal schroeven | 2 | ||
Bunkercapaciteit | 40 ton kolen | ||
Maximale snelheid | 25 knopen | ||
Bemanning | 27 koppen | ||
Bewapening | 2 x 7,5cm Bofors model 4 kanonnen, 1 x 12,7mm mitrailleurs, 3 x 45cm torpedokanonnen | ||
Hr. Ms. G 13 en Hr. Ms. G 15
Op 14 mei 1940 week Hr. Ms. G 13, onder commando van LTZ 1 E.C. Wessels, uit naar Engeland samen met de kanonneerboot Hr. Ms. Johan Maurits van Nassau en de mijnenleggers Hr. Ms. Jan van Brakel, Hr. Ms. Douwe Aukes, Hr. Ms. Medusa en Hr. Ms. Nautilus. Ter hoogte van Callantsoog werden de Nederlandse schepen aangevallen door Duitse gevechtsvliegtuigen. De Johan Maurits van Nassau werd hierbij tot zinken gebracht. De G 13 nam 45 van de overlevenden van de kanonneerboot aan boord en keerde terug naar Den Helder. De reddingsboot Dorus Rijkers nam de drenkelingen op zee over zodat de oude torpedoboot alsnog naar Engeland kon uitwijken. Op 16 mei kwam het schip aan in Portsmouth, aan de Engelse zuidkust, waar het nog enige maanden gebruikt werd voor de lokale verdediging en korte escortediensten. Ook Hr. Ms. G 15, die alleen uitgeweken was naar Engeland en onder commando stond van LTZ 1 W.A. Montanus, kwam op 16 mei aan in Portsmouth maar vertrok later naar de Ierse Zee waar enige maanden patrouillediensten werden verricht met als basis Holyhead, Wales. Op 9 augustus 1940 werden de torpedoboten buiten dienst gesteld omdat de bemanningsleden nodig waren om de, van de Vrije Fransen geleende, kanonneerboot Hr. Ms. Bouclier te kunnen bemannen. Op 27 december 1940 werden beide schepen overgedragen aan de Royal Navy. De Britse marine bracht de torpedoboten over naar Belfast en ze werden ter plaatse ingedeeld bij de Harbour Defence Patrol. Op 27 juli 1942 werden de G 13 en de G 15 weer overgedragen aan de Koninklijke Marine die de schepen definitief buiten dienst stelde. Beide afgedankte torpedoboten werden in februari 1943 in Preston, vlakbij Liverpool aan de Engelse westkust, gesloopt.
Hr. Ms. G 16De G 16 lag op 10 mei 1940 in reparatie op de Rijkswerf in Den Helder en kon dus niet uitwijken naar Engeland. De oude torpedoboot werd door marinepersoneel in het bassin van de rijkswerf tot zinken gebracht. Een paar weken later werd het schip op last van de Duitsers gelicht en bij de Nederlandse Scheepsbouw Maatschappij (NSM) in Amsterdam gerepareerd, verbouwd tot Torpedofangboot en als TFA 9 in Duitse dienst gesteld. In mei 1945 werd het schip in gezonken toestand in de haven van Kiel teruggevonden, gelicht en naar Den Helder gesleept. Hier bleek het schip onherstelbaar beschadigd te zijn en het werd vervolgens gesloopt.
Klasse overzicht
Bouwwerf | Op stapel gezet | Te water gelaten | In dienst | |
Hr. Ms. Z 3 | Nederlandse Scheepsbouw Mij. te Amsterdam | 30 december 1915 | 23 maart 1917 | 21 augustus 1920 |
Hr. Ms. Z 5 | Koninklijke Mij. De Schelde te Vlissingen | 18 februari 1914 | 1 april 1915 | 8 februari 1917 |
Hr. Ms. Z 6 | Koninklijke Mij. De Schelde te Vlissingen | 18 februari 1914 | 15 april 1915 | 8 februari 1917 |
Hr. Ms. Z 7 | Mij. voor Scheeps- en Werktuigbouw Fijenoord te Rotterdam | 12 mei 1914 | 10 mei 1915 | 8 september 1916 |
Hr. Ms. Z 8 | Mij. voor Scheeps- en Werktuigbouw Fijenoord te Rotterdam | 12 mei 1914 | 23 juni 1915 | 22 september 1916 |
Alle Z-klasse torpedoboten beschikten over ketels die zowel kolen- als oliegestookt werden. De machine-installaties werden gebouwd door de werven zelf maar bij de Z 3 (zoals ook bij haar zusterschepen Z 1, Z 2 en Z 4 het geval was geweest) onder licentie van AEG-Vulkan.
Hr. Ms. Z 3
Technische gegevens
Grootste lengte: | 61,32 meter | |
Grootste breedte: | 6,31 meter | |
Diepgang: | 1,85 meter | |
Waterverplaatsing: | 277 ton | |
Machine-installatie: | 2 x AEG Vulkan stoomturbines, 3 x waterpijp ketels | |
Machinevermogen: | 5.500 pk | |
Aantal schroeven: | 2 | |
Bunkercapaciteit: | 72 ton kolen, 9,5 ton olie | |
Actieradius: | 425 zeemijlen bij 20 knopen | |
Maximale snelheid: | 27 knopen | |
Bemanning: | 46 koppen | |
Bewapening: | 2 x 7,5 Bofors model 4 kanonnen, 2 x 1 12,7mm mitrailleurs, 4 x 45cm torpedokanonnen |
In februari 1921 kwam Hr. Ms. Z 3 tijdens lanceeroefeningen met torpedo`s in aanvaring met de mijnenlegger Hr. Ms. Hydra die als doelschip fungeerde. Het voorschip van de torpedoboot werd hierbij ernstig beschadigd maar het schip kon op eigen kracht de Rijkswerf van Hellevoetsluis bereiken waar het gerepareerd werd. Op 10 mei 1940 was de torpedoboot ingedeeld bij het IJsselmeerflottielje dat als taak had het voorkomen dat Duitse troepen het IJsselmeer konden oversteken. Om te voorkomen dat het schip in Duitse handen zou vallen, ten tijde van de Nederlandse capitulatie op 14 mei, besloot commandant LTZ 1 J.F. Goedhart de oude torpedoboot op de dam van het Krabbersgat, voor de haven van Enkhuizen, te zetten waarna het schip in brand werd gestoken. In 1941 werd het wrak vlot getrokken en voor sloop verkocht.
Hr. Ms. Z 5 tot en met Hr. Ms. Z 8
Technische gegevens
Grootste lengte: | 58,5 meter | |
Grootste breedte: | 6,06 meter | |
Diepgang: | 1,71 meter | |
Waterverplaatsing: | 263 ton | |
Machine-installatie: | 2 x triple expansiemachines, 3 x cilindrische ketels | |
Machinevermogen: | 5.500 pk | |
Aantal schroeven: | 2 | |
Bunkercapaciteit: | 80 ton kolen, 7 ton olie | |
Actieradius: | 425 zeemijlen bij 20 knopen | |
Maximale snelheid: | 27 knopen | |
Bemanning: | 46 koppen | |
Bewapening: | 2 x 7,5 Bofors model 4 kanonnen, 2 x 1 12,7mm mitrailleurs, 4 x 45cm torpedokanonnen |
Hr. Ms. Z 5
De Z 5 werd in 1931 op de Rijkswerf Willemsoord in Den helder verbouwd tot patrouillevaartuig. Hierbij werd overgegaan van 3 kolen- en oliegestookte ketels naar 2 olieketels. Verder werd het schip voorzien van olietanks met een bunkercapaciteit van 100 ton. De maximale snelheid van de boot liep hierdoor terug naar 22 knopen. De torpedokanonnen werden verwijderd en de Z 5 kreeg de beschikking over dieptebomgoten en een nevelinrichting. Door deze aanpassingen kon de bemanning teruggebracht worden tot 34 koppen. Tenslotte werd het bakdek naar achteren doorgetrokken om de zeewaardigheid te verbeteren.
Hr. Ms. Z 5, onder commando van LTZ 1 W. van Lier, nam op 10 mei 1940 succesvol deel aan de strijd tegen de Duitsers in Rotterdam en nam met het voorkanon vijandelijke mitrailleurnesten op de Maasbruggen onder vuur. Ook vuurde zij doeltreffend op enkele Duitse watervliegtuigen met de beide 12,7mm mitrailleurs. Op 14 mei week de verbouwde torpedoboot uit naar Engeland en kwam via de Downs op 17 mei aan in Portsmouth waar enkele reparaties uitgevoerd werden. Op 16 juni was het schip weer operationeel en werd het ingedeeld bij de 9th Submarineflotilla die gestationeerd was in Dundee, Schotland. Hier werd zij ingezet als escortevaartuig voor in- en uitgaande onderzeeboten en als doelschip. Op 24 maart 1941 nam LTZ 1 P.A. de Boer tijdelijk het commando over van LTZ Van Lier totdat op 18 mei LTZ 2 J.J. Steensma commandant werd van de omgebouwde torpedoboot. Vanaf deze periode werd het schip ingezet bij de 7th en 3rd Submarineflotilla`s vanuit Rothesay, eveneens in Schotland, waar het dezelfde taken uitvoerde als bij de 9th. Op 2 maart 1942 werd het schip overgedragen aan de Royal Navy zodat de bemanning overgeplaatst kon worden op de nieuwe Nederlandse torpedobootjager Hr. Ms. Tjerk Hiddes (ex Britse N-class destroyer Non Pareil). De Britten namen hun nieuwe aanwinst eerst in gebruik onder de naam HMS Z 5 maar in mei 1943 werd het schip omgedoopt in HMS Blade. Door de opvallende, scherpe boeg kreeg het schip al snel de bijnaam "Razor Blade". In Britse dienst werden allerlei hulp- en escortediensten verricht door het oude schip tot het op 9 april 1945 weer teruggegeven werd aan de Koninklijke Marine. De Nederlandse marine voerde het schip meteen van de sterkte af en verkocht het voor sloop aan de West of Scotland Shipbreaking Co. in Troon, Schotland, die het schip in oktober 1945 sloopte.
Hr. Ms. Z 6
De Z 6 kon op 14 mei 1940 succesvol ontsnappen naar Engeland waar de torpedoboot op de 17e arriveerde in Portsmouth. Commandant van het schip was toen LTZ 1 A.C. Lunbeck. Vanaf 16 juni 1940 diende het schip bij de onderzeedienst in Dundee en later in Rothesay. Op 28 september stelde de commandant van de Nederlandse onderzeedienst in Schotland voor om de Z 6, vooral om de slechte toestand waarin de machine-installatie zich bevond, uit dienst te stellen en in conservatie te nemen. Op 4 oktober volgde daadwerkelijk de uit dienst stelling. De onderzeedienst had echter niet voldoende personeel om de oude torpedoboot te onderhouden en de toestand van het schip werd zienderogen slechter. Daarom werd op 27 september 1941 besloten de Z 6 van de sterkte af te voeren. Het afgedankte schip werd in maart 1942 voor sloop verkocht en werd vanaf februari 1943 gesloopt in Bo`ness, Schotland.
Hr. Ms. Z 7
Op 11 mei 1940 vluchtte deze oude torpedoboot onder commando van LTZ 1 H. Witte richting Engeland maar werd tijdens deze tocht aangevallen door Duitse bommenwerpers. Door enkele near misses (indirecte bomtreffers) liep het schip schade op, maar kon toch op 17 mei de haven van Portsmouth binnenlopen waar de schade hersteld werd. Op 19 september was Hr. Ms. Z 7 weer operationeel en werd als wachtschip ingedeeld bij logementschip Hr. Ms. Stuyvesant in Holyhead. Van hieruit verrichtte het schip patrouillediensten in de Ierse zee. Eind december 1940 liep het schip in de haveningang van Holyhead aan de grond en liep daarbij zoveel schade op dat het lange tijd uit de vaart zou zijn. Reparatie werd niet rendabel geacht en het schip werd opgelegd in Holyhead. Op 16 juli 1942 werd de torpedoboot buiten dienst gesteld en op 1 oktober van datzelfde jaar overgedragen aan de Royal Navy. Het schip werd door de Britse marine echter niet gebruikt en het schip bleef doelloos in Holyhead liggen. In januari 1944 werd het schip officieel van de sterkte afgevoerd maar het zou nog tot 1947 duren voordat het schip gesloopt werd in Llanelli, Zuid-Wales.
Hr. Ms. Z 8
Hr. Ms. Z 8, onder commando van LTZ 1 P.A. de Boer, kon eveneens op 14 mei 1940 ontsnappen naar Engeland waarna het schip drie dagen later aankwam in Portsmouth. Samen met de Z 5 werd de torpedoboot vanaf 16 juni ingedeeld bij de 9th Submarineflotilla in Dundee, Schotland en kreeg dezelfde taken toegewezen als haar verbouwde zusterschip. Om personeel vrij te maken werd de Z 8, samen met de Z 7, op 1 oktober 1942, overgedragen aan de Royal Navy. De Britse marine had echter ook geen bemanning beschikbaar voor de oude torpedoboot en gaf het schip in januari 1944 terug aan de Koninklijke Marine die het meteen definitief buiten dienst stelde. In augustus 1944 werd het schip gesloopt te Newport, Wales.
Dat de oude torpedoboten in 1939 nog in Nederlandse dienst waren, typeerde de wanhopige toestand waarin de Koninklijke Marine zich destijds bevond. Pas eind jaren `30 zag de Nederlandse politiek in dat de Nederlandse marine gemoderniseerd en uitgebreid moest worden om de neutraliteit van Nederland te beschermen en om aan een eventuele oorlogsdreiging het hoofd te bieden. Totdat deze nieuwe schepen opgeleverd werden moest de marine zich grotendeels behelpen met oude schepen waarvan sommige niet misstaan hadden in een marinemuseum.
Het concept van de torpedoboot was tegen de Tweede Wereldoorlog volkomen achterhaald en hun taken waren allang overgenomen door onderzeeboten. Ook voor escortetaken waren de Nederlandse torpedoboten feitelijk ongeschikt omdat de grotendeels op kolen gestookte ketels tijdens hoge vaart zoveel rook maakten dat zij eerder vijandelijke vliegtuigen aan zouden trekken dan af zouden schrikken. Bovendien kampten de boten, vooral door hun hoge leeftijd, met velerlei technische tekortkomingen. Het kan dan ook niet vreemd worden bevonden dat de boten van het toneel verdwenen zodra er maar enigszins bruikbare vervangers ter beschikking kwamen voor zowel de Royal Navy als de Koninklijke Marine.