Tijdens de bezetting van Nederland hebben verzetsgroepen verschillende pogingen gedaan om door de Duitsers gearresteerde medestrijders te bevrijden uit gevangenschap. Dergelijke overvallen waren zeer risicovol. De gevangenissen werden streng bewaakt door de Duitsers; het was daarom zeer moeilijk om er binnen te komen. In Amsterdam werden bijvoorbeeld in 1944 verschillende pogingen gedaan om het Huis van Bewaring aan de Weteringschans te overvallen. Geen enkele daarvan had succes en dat betekende (indirect) de dood van een aantal vooraanstaande verzetsstrijders, onder wie Gerrit Jan van der Veen en Johannes Post.
Er werden echter ook successen geboekt. In Arnhem wist een knokploeg op 11 juni 1944 meer dan 50 gevangenen te bevrijden uit het daar gevestigde Huis van Bewaring (zie: Liepke Scheepstra). Een andere succesvolle overval vond in Leeuwarden plaats. Hier slaagde het Friese verzet erin om op de avond van 8 december 1944 51 personen te bevrijden. Dit artikel vertelt het verhaal van deze gewaagde verzetsdaad.
Het Huis van Bewaring in Leeuwarden, beter bekend als de Blokhuispoort, stamt uit de zestiende eeuw. Al sinds 1580 was het een Huis van Opsluiting en vanaf 1875 diende het als Bijzondere Strafgevangenis en Huis van Bewaring. Het gebouw was verdeeld in twee gedeelten: het Huis van Bewaring (hier waren tijdens de oorlog de politieke gevangenen/verzetsmensen geïnterneerd) en de Bijzondere Strafgevangenis (hier zaten voornamelijk "gewone" misdadigers die waren veroordeeld tot 5 jaar of langer). Al het bewakend personeel in de gevangenis was van Nederlandse afkomst. De leiding was in handen van de eveneens Nederlandse adjunct-directeur Vos. De oorspronkelijke directeur Jansen was geïnterneerd in kamp Amersfoort, omdat hij had geweigerd om Duitse bevelen op te volgen. De adjunct-directeur had hier minder moeite mee. Het gebouw was en is omgeven door een hoge muur en er loopt een gracht omheen. Bovendien was er tegenover de Ortskommandantur van de Wehrmacht gevestigd. Het zou dus zeer moeilijk zijn om uit dit gebouw mensen te bevrijden.
Toch kreeg de leider van de Knokploeg (KP) in Friesland, Piet Kramer (schuilnaam van de Dokkumer houthandelaar Piet Oberman), in oktober 1944 van Arie Meijer, de gewestelijk commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) de opdracht om een overval op deze gevangenis te plannen. Op dat moment was een overval nog niet echt nodig, omdat er nog geen verzetsmensen geïnterneerd zaten, het plan moest worden gemaakt voor "het geval dat." Hierbij speelde wel een rol dat het verzet vreesde dat de Duitsers, als de bevrijding van Leeuwarden aanstaande was, de aanwezige gevangenen zouden deporteren of executeren. In andere plaatsen was dit daadwerkelijk gebeurd, dus deze angst was niet ongegrond. De overval zou moeten worden uitgevoerd door leden van de Friese KP.
Oberman zocht voor de planning contact met KP’er Egbert "Eppie" Bultsma en Willem Stegenga. Bultsma kende een personeelslid van de gevangenis en deze benaderde hij met de vraag of er bewakers zouden zijn die bereid waren om inlichtingen over het Huis van Bewaring te verstrekken. Vier (onder wie Anne pier Stobbe en H. van der Vegte) bleken bereid om mee te werken. Van hen verkreeg het verzet een lijst van alle gedetineerden, evenals een rooster van het dienstdoende personeel en verschillende plattegronden van de gebouwen. De met het verzet sympathiserende bewakers gaven ook berichten door van en aan de gevangenen.
Aanvankelijk was het de bedoeling dat de KP zich via valse sleutels toegang zou verschaffen tot de gevangenis. Hiervoor was wederom de medewerking van de bewakers vereist. 's Nachts maakte een van hen (Geert van Schepen) wasafdrukken van alle sleutels en aan de hand van deze afdrukken werden duplicaten gemaakt. Het duurde meer dan een maand om goede vervalsingen te maken, onder meer omdat bij testen door één van de helpende bewakers bleek dat een aantal van de duplicaten niet paste. Toen de verzetsgroep eindelijk erin was geslaagd om van alle sloten een passende sleutel te maken, bleek dat het plan toch niet door kon gaan. De bewakers meldden namelijk dat de opdracht was gegeven om de enige toegangsdeur van de gevangenis 's nachts te barricaderen met een zware houten balk. Hierdoor waren de valse sleutels nutteloos geworden.
Dit was een grote tegenvaller voor de KP. De situatie werd nog eens verergerd toen half november 1944 zes vooraanstaande leden van het verzet werden gearresteerd, onder wie Klaas Leijenaar en de Leeuwarder inspecteur van politie Jurjen Dreeuws. Dreeuws was een vooraanstaand figuur in de Friese illegaliteit. Hij had een leidinggevende functie en bezat daardoor veel kennis over de organisatie. Als hij zou doorslaan onder Duitse druk, zou hij de naam van vele verzetslieden kunnen prijsgeven. Al snel ontvingen de leden van de Friese knokploeg bericht uit de gevangenis dat Dreeuws door de Sicherheitsdienst, SD ernstig werd gemarteld en dat hij het niet meer lang zou volhouden. In tegenstelling tot wat bijvoorbeeld in de film uit 1962 wordt getoond, is het overigens niet zo dat Dreeuws koppig zweeg tijdens zijn ondervragingen. Hij noemde wel degelijk namen van verzetslieden, waardoor er nog meer mensen konden worden gearresteerd door de Duitsers.
Er moest dus actie ondernomen worden. De KP zag echter geen mogelijkheid om het Huis van Bewaring binnen te komen. Gatze Spoelstra, een politie-inspecteur uit Leeuwarden die sympathiseerde met de illegaliteit, kwam met een nieuw plan. Hij stelde voor dat twee verzetslieden zich zouden voordoen als politieagenten die drie zogenaamde arrestanten kwamen brengen. Eenmaal binnen in het Huis van bewaring zou men dan het aanwezige personeel kunnen overmeesteren. Vervolgens zouden er meer KP'ers worden binnengelaten, waarna men de gewenste gevangenen zou kunnen bevrijden.
Ook dit plan kende een aantal moeilijkheden. Zo was het niet makkelijk om een geldig zogenaamd insluitingsbevel te verkrijgen. Deze werden bewaard op het hoofdbureau van politie en werden daar voortdurend bewaakt. Spoelstra slaagde er toch in om een dergelijk document te ontvreemden en wist het aan de verzetsgroep te bezorgen, zodat het minutieus kon worden gekopieerd. Het origineel moest namelijk zo snel mogelijk worden teruggelegd op het hoofdbureau, omdat het anders zeker zou opvallen dat het verdwenen was. De insluitingsbevelen waren namelijk genummerd. Spoelstra zou volgens het plan ook deelnemen aan de overval. Hij trok echter vlak van tevoren zijn medewerking in. Zijn positie werd vervolgens overgenomen door Joop Willemse.
Er was nog een probleem dat moest worden opgelost. Als de politie arrestanten kwam brengen, werd dit eerst telefonisch gemeld aan het Huis van Bewaring. Vervolgens controleerde het gevangenispersoneel deze melding door telefonisch contact op te nemen met het hoofdbureau van politie met de vraag of het klopte dat zij arrestanten kwamen brengen voor insluiting.
De Friese illegaliteit had dus iemand nodig die deze gesprekken kon voeren en moest ook het telefoontje vanuit de gevangenis omleiden, zodat dit positief kon worden beantwoord. De Friese KP beschikte over een luisterpost in de Oosterstraat in Leeuwarden. Zij was hierdoor in staat om het telefoonverkeer van de SD en de politie af te luisteren en zo mogelijk te verstoren. Hierdoor kon men het eerste "telefoongesprek" vanuit het politiebureau voeren met de melding dat er arrestanten in aantocht waren en eveneens het verwachte controletelefoontje beantwoorden in naam van het hoofdbureau. Deze gesprekken zouden worden gevoerd door de ondergedoken politieagent Joop Willemse (schuilnaam Berend). Willemse had ontslag genomen bij de politie, omdat hij weigerde mee te werken aan het arresteren van Joden en leden van het verzet. Hij was hierna ondergedoken en lid geworden van de Friese KP. Toen hij werd benaderd voor de overval, stemde hij, na enige aarzeling, hiermee in.
Een ander punt dat geregeld moest worden was de keuze welke gevangenen bevrijd moesten worden. Het huis van Bewaring herbergde ruim 200 gedetineerden, die lang niet allemaal eruit konden worden gehaald, alleen al omdat men voor zoveel mensen geen onderduikadressen kon regelen. Uiteindelijk kwam de Friese KP in overleg met andere verzetsgroepen (onder meer de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en het Nationaal Steun Fonds) tot een lijst van 39 personen die uit de Blokhuispoort zouden moeten worden bevrijd. Deze personen wisten het meest over het illegale werk; zij zouden tijdens verhoren kunnen doorslaan en liepen een grote kans om op den duur geëxecuteerd te worden door de Duitsers.
Op 8 december 1944 verzamelden de leden van de verzetsgroep zich in de bakkerij van KP’er Taco van der Veen aan de Oostergrachtswal. Vanaf 13:30 uur vonden de instructies plaats en werden de wapens, maskers en plattegronden van de gevangenis uitgedeeld. Om 15:33 werd gebeld met het hoofdbureau van politie om te melden dat er drie zwarthandelaren waren gearresteerd bij Bolsward. Dit voor het geval dat iemand uit het huis van bewaring ter controle zou bellen naar het hoofdbureau van politie. Vanuit de bakkerij werd ook telefonisch contact opgenomen met het Huis van Bewaring met de melding dat er drie zwarthandelaren zouden worden gebracht. Dit telefoontje werd om 17:35 uur gepleegd. De melding werd door het Huis van Bewaring, in afwijking van de normale procedure, niet gecontroleerd bij het hoofdbureau van politie.
Bij de daadwerkelijke overval zouden 25 man betrokken zijn. Nadat de mannen gezamenlijk gebeden hadden, vertrok om 17:15 de eerste groep naar de hen aangewezen positie. Zes mannen namen hun intrek in een huis op de hoek van de Oosterkade en de Gedempte Keizersgracht. Van hieruit konden zij de toegang tot de gevangenis makkelijk bereiken. Het was de bedoeling dat zij bij de operatie rugdekking zouden geven en dat zij bij mogelijke ontdekking met hun wapens een veilige aftocht zouden garanderen. Zij hadden hiervoor de beschikking over machinegeweren en handgranaten. Deze bewakingsploeg, die onder leiding stond van Gerard Reeskamp (schuilnaam Harry), zou echter alleen ingrijpen bij een absolute noodsituatie. Het was namelijk de bedoeling dat de operatie zonder noemenswaardig geweld zou verlopen.
De twee ‘agenten’ met hun ‘arrestanten’ belden om 17:45 uur aan bij het Huis van Bewaring. Deze groep bestond uit de voormalige agent Joop Willemse, Piet Oberman (de leider van de operatie) en de KP'ers Christiaan Hofing (schuilnamen: Arie en Riemer), Willem Stegenga en Jelle Visser. Hofing verklaarde na de oorlog: "Ik voelde me heel rustig, terwijl we daar in het felle licht voor de gevangenis stonden te wachten. Ik was bij de marechaussee geweest en voelde me in uniform dus goed thuis. Ik had zelfs even het gevoel dat ik weer een bovengrondse kerel was. Wel was het geen prettige ervaring om daar in het volle licht te moeten wachten." Willemse voerde het woord. Hij meldde dat ze drie arrestanten kwamen brengen en liet het bewijs van insluiting zien. De portier oordeelde dat het in orde was en liet hen binnen. Vervolgens overmeesterde de groep, zonder al te veel problemen, de aanwezige bewakers. Daarop opende men (met de sleutels van de portier) de voordeur en liet men de overige 14 verzetsmensen binnen. Elf van hen waren belast met de taak om de aangewezen gevangenen uit hun cellen te bevrijdden.
Gerrit Fokkema, die op dat moment samen met zijn vader en broer opgesloten zat in de Blokhuispoort, verklaarde over de overval. "Voor ons op vrijdag avond 8 december om ongeveer 18.00 uur hoorden we veel rumoer op de afdeling waar onze cel was en we dachten dat er weer mensen op transport moesten. Plotseling werd de sleutel van onze cel omgedraaid, de deur ging open. Er stond iemand voor met een pistool en het bevel 'Fokkema's vlug eruit.' Geschrokken en verward gingen we mee naar de gang waar al meer gevangenen stonden en gemaskerde mannen met pistolen. Het eerste wat ik tegen mijn broer en mijn vader zei was: 'We worden doodgeschoten. Er is iets gebeurd in de stad waarover de Duitsers wraak willen nemen.' … Ruurd meende dat hij enkele mensen herkende en zei: "'k geloof het niet. Ik denk dat we bevrijd worden.' Hij had gelijk. Het was de Knokploeg."
Hierna dwong Stegenga de administrateur om op te bellen naar de Bijzondere Strafgevangenis, die in hetzelfde gebouw was gevestigd, met de opdracht dat de gevangenen Dreeuws en Leijenaar voor verhoor naar het Huis van Bewaring moesten worden gebracht. Dreeuws en Leijenaar waren in tegenstelling tot de andere illegale werkers opgesloten in de Bijzondere Strafgevangenis en dit was de enige manier om hen zonder veel opschudding naar het Huis van Bewaring te krijgen.
Ondertussen waren de andere KP'ers druk bezig met het bevrijden van de gedetineerden. Zij dwongen de gevangenbewaarders om hierbij te helpen. De bevrijde gevangenen werden naar het voorste gedeelte van de hoofdgang gebracht en hier kregen zij van Oberman hun instructies over het verdere verloop van de actie. De bewakers werden opgesloten in één van de cellen.
Het duurde vrij lang voordat Dreeuws en Leijenaar in het Huis van Bewaring waren. Zij vreesden dat zij opnieuw gemarteld zouden worden en treuzelden daarom, hierbij niet gehinderd door de Nederlandse bewakers. Toen zij onder bewaking samen aankwamen in het Huis van Bewaring was de blijdschap daarom groot, toen bleek dat zij niet verhoord maar bevrijd zouden worden. Hun bewakers werden zonder veel moeite overmeesterd en bij de andere opgesloten.
Alles leek voorspoedig te gaan, totdat er werd aangebeld aan de gevangenispoort. Voor de deur stonden twee agenten van de Sicherheitsdienst, die drie arrestanten kwamen brengen. Er brak kortstondig paniek uit. Oberman verklaarde hier later over: "De morele klap die ik op dat moment kreeg kwam zo hard aan, dat het net was of mijn hersens niet meer functioneerden." Stegenga en Hofing kregen de situatie echter snel onder controle. Zij dirigeerden de bevrijde gevangenen naar een zijkamer en samen met een paar andere verzetslieden wachtten zij de SD'ers op. Stegenga opende de deur, terwijl hij twee pistolen in de aanslag hield. Samen met Hofing overrompelde hij de SD’ers en sleurde hen naar binnen. De SD'ers werden ontwapend en ook hun uniformen werden uitgetrokken. Deze konden immers altijd nog van nut zijn voor het verzet. Vervolgens werden zij in een cel opgesloten.
De drie arrestanten die waren binnengebracht door de SD, sloten zich aan bij de bevrijde gevangenen. De groep bevrijden bestond uiteindelijk uit 50 gevangenen en een bewaarder. Hiermee was de groep groter dan oorspronkelijk gepland. Dit kwam mede omdat sommige verzetsleden ook opgesloten vrienden en kennissen hadden vrijgelaten, ook al stonden deze niet op de lijst. De bewaker die tot de groep behoorde (Edjer Tiemersma) had veel werk verricht voor de verzetsgroep. Door hem mee te nemen, werd alle schuld voor de overval opzettelijk op hem geladen waardoor de andere bewakers die hadden geholpen gewoon in functie konden blijven.
De gevangenen werden in kleine groepjes naar buiten geleid. Zij moesten naar bepaalde punten in de stad gaan, waar zij werden opgewacht door leden van de BS. De gevangenen moesten zich bekend maken door het geven van een wachtwoord. Zij moesten vragen: "Weet u ook hoe laat het is?", het goede antwoord van de BS’ers daarop moest luiden: "Het wordt hoog tijd dat wij thuis komen." Als deze procedure correct was verlopen, werden de gevangenen naar een onderduikadres gebracht. Zij zouden dit allen veilig bereiken.
De laatste KP'ers verlieten de gevangenis om 18:35 uur. De bewakingsploeg vertrok niet lang daarna uit het huis aan de overkant. De overval had nog geen uur geduurd en er was geen schot gelost.
De Duitsers ontdekten de overval om 18:45 uur. Dezelfde avond en de volgende dag (zaterdag 9 december 1944) werd de hele stad hermetisch afgesloten en werden er razzia's gehouden. De Duitsers waren op zoek naar de ontsnapte gevangenen en naar de plegers van de overval. Zij konden echter niemand vinden. Alleen Klaas Leijenaar zou later nog wel worden gearresteerd door de Sicherheitsdienst. Hij beschikte toen echter over een ander persoonsbewijs en hij werd niet herkend als één van de op 8 december bevrijde gevangenen. Hij zou de oorlog overleven. Drie deelnemers aan de overval, Goffe Hoogsteen, Alle Ytsma en Gerrit Niesing, werden later, in januari respectievelijk begin februari 1945 gearresteerd wegens vermoedelijke betrokkenheid bij het verzet. Saillant genoeg werden zij alle drie opgesloten in de Blokhuispoort. De Duitsers kwamen er echter niet achter dat zij hadden deelgenomen aan de overval op deze gevangenis en zij zouden de oorlog overleven. Van de 26 bij de overval betrokken KP'ers kon alleen Johannes Kolff (schuilnaam: Jodocus) de bevrijding niet meemaken. Hij werd op 29 januari 1945, toen hij op de vlucht sloeg tijdens een Duitse controle van de woning waar hij ondergedoken zat in Leeuwarden, doodgeschoten door de Nederlandse SS'er Jan Meekhof.
Gerard Reeskamp schreef een week later het volgende over de overval in een rapport: "Meer dan dankbaar zijn wij allen, dat wij aan deze operatie hebben mogen medewerken. Opvallend was de geest van eensgezindheid onder alle kameraden. Allen wisten dat hun leven inzet kon zijn. Van zenuwen of weifeling geen spraken. De geest waarin het gehele werk heeft plaats gehad en daarnaast het volkomen slagen heeft alle harten verkwikt en versterkt en ons overtuigt dat de Hollandse ondernemingsgeest, ook onder voortdurende druk, blijft leven."
De Duitsers namen geen represailles naar aanleiding van de overval, alhoewel de SD in Groningen hier wel sterk op had aangedrongen. Wat de reden hiervoor is geweest, is nooit helemaal opgehelderd. Het verzet zelf voerde aan dat de Duitsers afzagen van tegenmaatregelen omdat de overval geweldloos was verlopen. Dit wordt door anderen echter weer betwijfeld, omdat in vergelijkbare gevallen de Duitsers wel reageerden. In zijn standaardwerk over het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog schrijft Loe de Jong dat de Ortskommandant van Leeuwarden (Reine Biehle) na de overval een brief ontving van Arie Meijer waarin werd medegedeeld dat hij als oorlogsmisdadiger zou worden aangemerkt, mocht hij besluiten tot represailles. Ook op deze stelling is echter kritiek. Er wordt betoogd dat Biehle feitelijk weinig te zeggen had in Leeuwarden en dat de daadwerkelijke leiding lag bij SS-Hauptsturmführer Wilhelm Artur Albrecht, de commandant van het SD-Aussenkommando dat was gestationeerd in Friesland.
Albrecht zou hebben afgezien van strenge tegenmaatregelen omdat hij bang was voor een gewapende opstand. Het was bekend dat de Friese illegaliteit over grote wapenvoorraden beschikte, die door de geallieerden waren gedropt. Bovendien was het verzet in Friesland goed georganiseerd. De Duitsers dachten daarom dat de aanwezige verzetsbeweging in staat was om een grootschalige opstand te ontketenen, vergelijkbaar met die in het Poolse Warschau van een paar maanden eerder . Angst voor een opstand kan een rol hebben gespeeld, maar dan was deze in januari 1945 wel weer verdwenen. Op 22 januari liet Albrecht in Dokkum namelijk 20 man executeren in reactie op daden van het verzet, (zie overval op gevangenentransport en Duitse vergeldingen in Dokkum op 22 januari 1945). Albrecht zelf zou overigens op 21 maart 1952 als de laatste Duitse oorlogsmisdadiger op de Waalsdorpervlakte worden gefusilleerd door een Nederlands vuurpeloton.
In 1962 werd naar aanleiding van de overval op het Huis van Bewaring In Leeuwarden een speelfilm gemaakt, getiteld De Overval. De regie was in handen van de Engelsman Paul Rotha en het script werd geschreven door dr. Loe de Jong. De film werd een groot succes, hij trok in Nederland meer dan een miljoen bezoekers en ook in het buitenland werd hij positief ontvangen.
Prins Bernhard zur Lippe-Biesterfeld schreef in 1985 in het voorwoord van het boek ‘De kraak: de overval op de Leeuwarder Strafgevangenis, 8 december 1944’ van de auteur Arend Jan Wijnsma:
"De geslaagde overval van de Friese K.P. op de Leeuwarder gevangenis, waarbij een vijftigtal gevangenen de vrijheid herkreeg, vormde in die donkere tijd een lichtpuntje, dat zowel boven als beneden de rivieren werd ervaren als een bewijs van de naderende bevrijding.
De kraak in de Leeuwarder gevangenis vervulde mij, als Bevelhebber Nederlandse Strijdkrachten, destijds met trots, vooral omdat er geen schot bij werd gelost, en met dankbaarheid omdat represailles van de bezetter uitbleven.
Het lijkt mij een uitermate goede zaak om de herinnering aan deze bijzondere gebeurtenis uit de bezettingstijd levendig te houden, vooral voor de generaties die de oorlog niet hebben meegemaakt.
De overval in Leeuwarden toont immers tot in welke mate mensen bereid kunnen zijn hun leven in te zetten voor dat van hun medemensen. En aan die instelling heeft onze samenleving nog steeds grote behoefte."
Op 8 december 2011 werd aan de Oostergrachtswal 33 een gedenkplaat onthuld. Vanuit dit pand vertrokken op 8 december 1944 de verzetsstrijders voor de overval op het Huis van Bewaring. Deze plaquette herinnert hier aan. De Blokhuispoort zou ook na de oorlog (tot december 2007) nog dienst doen als Huis van Bewaring. Sinds 2008 is er een cultureel centrum gevestigd in het gebouw.