Over de Slag in de Javazee zijn vele Nederlands- en Engelstalige boeken en artikelen verschenen. De enige bekende Japanse beschrijving van deze zeeslag is terug te vinden in het boek “Japanese Destroyer Captain” van de Japanse marineofficier Tameichi Hara, die de slag meemaakte als commandant van de torpedobootjager Amatsukaze. Het boek “Japanese Destroyer Captain”, dat in 1961 gepubliceerd werd, is een Engelstalige versie van zijn memoires en wordt gezien als één van de belangrijkste Japanse werken over de oorlog in de Pacific. In het volgende artikel wordt, van hoofdstuk 2 tot en met hoofdstuk 5, de Slag in de Javazee gezien vanuit Japans perspectief zoals die door Hara beschreven is. Het Nederlandse perspectief van deze slag wordt op Go2War2 uitgebreid beschreven in de artikelen “Hr. Ms. De Ruyter”, "Lichte kruisers van de Java-klasse”, “Lichte kruisers van de Tromp-klasse” en “Torpedobootjagers van de Admiralen-klasse”. De slagen in Straat Soenda en bij Bawean Eiland, die zich kort na de Slag in Javazee afspeelden en een definitief einde maakten aan het bestaan van de geallieerde vloot in Nederlands Oost-Indië, komen eveneens in deze artikelen aan bod.
Tameichi Hara werd op 16 oktober 1900 geboren uit een samoeraifamilie. In 1921 had hij de Japanse Marine-academie te Etajima succesvol doorlopen en werd hij als jonge officier opgenomen in de Japanse Keizerlijke Marine. Begin jaren `30 schreef hij een handboek over torpedoaanvallen door oppervlakteschepen dat vanaf 1932 algemeen als Japanse marine doctrine werd beschouwd. Tegen deze tijd was Hara werkzaam als instructeur voor oorlogsvoering door oppervlakteschepen. In het begin van de Tweede Wereldoorlog was hij commandant van de torpedobootjager Amatsukaze en nam hij deel aan de Slag in de Javazee, de Slag bij Midway en de bezetting van Christmas Island. Daarna werd hij commandant van een divisie torpedobootjagers en aan boord van zijn vlaggeschip de Shigure nam hij deel aan talloze acties van de Japanse marine in de Pacific zoals de Slag bij Santa Cruz en de Slag om Guadalcanal. Tegen het einde van de oorlog was hij commandant van de lichte kruiser Yahagi. Hij eindigde de Tweede Wereldoorlog als kapitein zonder schip en trainde hij burgers om Japan te verdedigen tegen de verwachte Amerikaanse bezetting. Na de oorlog was hij werkzaam als kapitein van zout vervoerende koopvaardijschepen. Tameich Hara is op 10 oktober 1980 overleden.
Als gevolg van de Japanse expansiedrift besloten de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Australië en Nederland in september 1940 een embargo in te stellen. Dit hield in dat er geen olie, ijzererts, schroot en andere grondstoffen meer geleverd mochten worden aan Japan. Het land van de rijzende zon beschikte zelf niet over natuurlijke grondstoffen en kwam door deze boycot in een lastig parket. De Japanners zagen het embargo als een daad van agressie jegens het Keizerrijk. Omdat de Japanse oliereserves al snel uitgeput raakten, door vooral hun militaire activiteiten in China, maakten zij plannen om Siam (het huidige Thailand), Brits Maleisië, Singapore, de Filippijnen en Nederlands Oost-Indië te veroveren. Om de campagne te doen slagen werden door de Japanners twee plannen opgesteld. Het eerste was het Oostelijke Plan dat de volgende doelen had: Pearl Harbor aanvallen, om de Amerikaanse Pacific Fleet uit te schakelen, en de Filippijnen innemen. Het Zuidelijke Plan vormde het hoofddoel en hield de verovering van Brits Maleisië, Singapore en Nederlands Oost-Indië in.
Na de aanval op Pearl Harbor op 7 december 1941 en de vernietiging van Force Z, drie dagen later, richtten de geallieerden op 28 december 1941 het zogenaamde ABDA-Command (American, British, Dutch and Australian Command) op, dat onder opperbevel stond van de Britse General Archibald Wavell. De geallieerden hoopten door hun krachten te bundelen de Japanse opmars een halt toe te roepen. Aanvankelijk had ABDACOM het doel om de zogenaamde Malay Barrier (Brits Maleisië en de bijbehorende zeeën), zo lang mogelijk te verdedigen om op die manier Sumatra, Java en Australië veilig te stellen. ABDACOM riep op 2 februari 1942 een Allied Striking Force in het leven, die bestond uit geallieerde oorlogsschepen die de taak kregen de Japanse invasievloten te stoppen. Dit aanvalseskader werd onder commando gesteld van de Nederlandse schout-bij-nacht Karel Doorman en Hr. Ms. De Ruyter werd vlaggeschip van het internationale smaldeel. De geallieerden werden echter op alle fronten verslagen. De Filippijnen, Siam en Hongkong waren in januari in Japanse handen gevallen en in de tweede helft van januari en begin februari 1942 hadden Japanse landingstroepen Brits Maleisië, Singapore en de kustgebieden van Celebes, Borneo en Sumatra bezet. Hier bevonden zich de belangrijkste olie- en vliegvelden. Het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL), dat ondersteund werd door Australische troepen, kon geen vuist maken tegen de uitstekend getrainde en uitgeruste Japanse soldaten.
Op 25 februari 1942 werd ABDACOM ontbonden omdat de Amerikanen, Britten en Australiërs Nederlands Oost-Indië als verloren beschouwden. De geallieerde schepen die aanwezig waren in Java, bleven ter plaatse, maar kwamen onder bevel te staan van de Nederlandse Commandant Zeemacht in Nederlands Oost-Indië, vice-admiraal Conrad Helfrich. Hij deelde de schepen op in een Westelijke- en een Oostelijke Striking Force. De Oostelijke Striking Force opereerde vanuit Soerabaja en bestond uit Hr. Ms. De Ruyter en Hr. Ms. Java, de zware Britse kruiser HMS Exeter, de zware Amerikaanse kruiser USS Houston en de lichte Australische kruiser HMAS Perth. De kruisers zouden beschermd worden door de Nederlandse torpedobootjagers Hr. Ms. Kortenaer, Hr. Ms. Witte de With en Hr. Ms. Banckert en de oude Amerikaanse destroyers USS Paul Jones, USS Alden, USS Edwards en USS Ford. De Banckert kon sinds 24 februari echter niet meer ingezet worden omdat het schip de dag ervoor zwaar beschadigd raakte bij een Japanse luchtaanval op Soerabaja.
Al op 23 februari had een grote Japanse invasievloot Balikpapan, aan de oostkust van Borneo, verlaten en was op weg richting Oost-Java. Verder was een kleinere vijandelijke invasievloot verkend ter hoogte van Malakka en er werd aangenomen dat deze schepen onderweg waren naar het westen van Java. In de nacht van 25 op 26 februari 1942 ging de Oostelijke Striking Force op zoek naar de Japanse vloot, maar omdat de geallieerde schepen niet over verkenningsvliegtuigen beschikten bleef dit zonder resultaat. De Oostelijke Striking Force werd versterkt met de Britse destroyers HMS Jupiter, HMS Encounter en HMS Electra ten koste van de Westelijke Striking Force. De nieuw gevormde Combined Striking Force vertrok in de avondschemering van 26 februari naar zee. Weer werd de gehele nacht tevergeefs gezocht naar vijandelijke schepen en de volgende dag keerde het aanvalseskader terug in Soerabaja om brandstof in te nemen. De volgende dag trok het geallieerde aanvalseskader er wederom op uit om de Japanse vloot aan te vallen. Deze keer zou de confrontatie met de Japanners uitdraaien op de bekende Slag in de Javazee.
Vanaf eind 1941 maakte de zware kruiser Haguro, samen met zusterschip en naamgever van de klasse, Myoko, deel uit van Divisie Kruisers 5. Op 4 januari 1942 werden de beide kruisers aangevallen door Amerikaanse B-17 “Flying Fortress” langeafstand bommenwerpers, die gestationeerd waren op Java. Onze kruisers lagen op dat moment voor anker in Davao Bay, Filippijnen. De Myoko werd bij deze aanval beschadigd en moest naar Sasebo in ons thuisland om gerepareerd te worden. De plaats van de Myoko in Divisie Kruisers 5 werd ingenomen door een andere Myoko-klasse kruiser, de Nachi.
Op 9 januari 1942 waren de Haguro en de Nachi onze belangrijkste dekking gevende oorlogsschepen bij operatie H, de invasie van Celebes. De andere oorlogsschepen die bij de landingen in Nederlands Oost-Indië werden ingezet waren de lichte kruisers Naka en Jintsu, allebei vlaggeschepen van respectievelijk Divisie Torpedobootjagers 9 en 7. Divisie Torpedobootjagers 9 bestond verder uit de torpedobootjagers Yudachi, Samidare, Murasame, Harusame, Minegumo en Asagumo en Divisie Torpedobootjagers 7 uit de Yamakaze, Kawakaze, Sazanami en Ushio. De vloot werd verder aangevuld met de torpedobootjagers Yukikaze, Tokitsukaze, Amatsukaze en Hatsukaze, die Divisie Torpedobootjagers 16 vormden. Van 11 tot 14 januari gaven de genoemde schepen, die onder bevel stonden van chu-sho (vice-admiraal) Takeo Takagi, dekking en artilleriesteun bij de Japanse landingen bij Menado en Kema, Noord-Celebes. Op 24 januari deden zij dit bij Kendari, in het zuidoosten van Celebes en van 29 tot 31 januari bij de verovering van Ambon.
In februari 1942 gingen de veroveringen in Nederlands Oost-Indië in een hoog tempo door. Van 5 tot 10 februari gaven de oorlogsschepen van Takagi dekking aan de Japanse landingstroepen bij Makassar en van 17 tot 20 februari bij Dili en Koepang op respectievelijk Portugees en Nederlands Timor. Onze troepen hadden op 16 februari Palembang en daarmee heel Sumatra bezet en op 19 februari volgde Bali. Alleen Java was nog in het bezit van de geallieerden en hier hadden zij hun troepen en oorlogsschepen geconcentreerd. Wij wisten dat zij aangeslagen waren, maar zij vormden nog steeds een grote bedreiging voor de Japanse invasiemacht. Op 23 februari verliet onze invasievloot Oost-Borneo en zette koers naar Java.
Op 26 februari waren we op weg in de Javazee en werden onze schepen regelmatig aangevallen door geallieerde vliegtuigen. Om 08:00 uur werd mijn schip aangevallen door een Catalina vliegboot. Het vijandelijke toestel liet één enkele bom vallen die een hoge waterzuil deed opspatten. Het vliegtuig zigzagde, won snelheid en verdween in de overhangende bewolking. Ik verbaasde me over de onhandige aanval. Als het vliegtuig een verkenningsvlucht uitvoerde, wat voor de hand liggend was, moest het overduidelijk kenbaar maken van haar aanwezigheid een dwaasheid zijn. Het was ook dwaas om een enkele bom te gebruiken tegen een torpedobootjager in plaats van een transportschip. Hoe dan ook het was goed te weten dat de vijand was geïnformeerd over onze aanwezigheid.
Om ongeveer 19:00 uur zag ik de kruiser Jintsu vuren en gaf alarm. Ik zag daarop twee B-17 bommenwerpers, op ongeveer 4.000 meter hoogte, uit het wolkendek komen en liet het vuur openen met onze 12,7cm kanonnen, maar de doelen bleven buiten hun bereik. Het kleinere geschut was volledig ineffectief. De B-17`s, waarschijnlijk opgestegen vanaf Java, lieten zes bommen vallen die tussen de torpedobootjager Hatsukaze en mijn schip terechtkwamen. Slecht gericht! De bommenwerpers vielen de oorlogsschepen aan in plaats van de transportschepen. Dit betekende dat de vijand onze oorlogsschepen wilde uitschakelen, zodat zijn vloot ongestoord het konvooi zou kunnen toetakelen. Dit was alarmerend.
De morgenuren van de volgende dag gingen zonder noemenswaardige gebeurtenissen voorbij. De bemanning van de Amatsukaze trainde routinematig, maar toen iedereen net wilde gaan lunchen, explodeerden vier zware bommen, zonder enige waarschuwing. Enorme waterkolommen schoten ongeveer 200 meter voor de Yukikaze, die aan stuurboord van de Amatsukaze kruiste, omhoog. De vorige dag zagen we de B-17`s voor ze aanvielen. Nu werden we verrast en veel te laat ontdekte ik de beide vliegtuigen, net onder de bewolking. Dat de beweeglijke oorlogsschepen opnieuw hun doel vormden verraste me telkens. Waarom concentreerden zij zich niet op de langzame transportschepen? Eén enkele treffer door een 500lbs bom kon gemakkelijk een transportschip uitschakelen en ons hele schema in de war sturen. Nu, jaren na deze slag, denk ik nog steeds dat dit een elementaire fout was. Ook Japan beging in deze een blunder met het uitvoeren van het plan zonder te zorgen voor voldoende luchtsteun. Echter dit werd teniet gedaan door het ineffectieve, slecht doordachte optreden van de geallieerde vliegtuigen.
Tien minuten na de ontmoeting met de B-17`s veranderde het konvooi de koers 90 graden in de richting van Soerabaja. Tot dat moment hielden we een westelijke koers als schijnbeweging. We bevonden ons nu reeds 60 mijl noordelijk van de Javaanse marinebasis. Even later ontvingen we een radiobericht van een verkenningstoestel uit Balikpapan dat meldde dat er vijf vijandelijke kruisers en zes torpedobootjagers gesignaleerd waren. De Nachi, één van de beide zware kruisers die ver naar achteren in het konvooi volgden, katapulteerde meteen zijn Nakajima E8N1 drijvervliegtuig om met de opgemerkte vloot contact te houden. Deze vloot was verrassend dichtbij en koerste waarschijnlijk in onze richting. Zouden de geallieerde schepen een gevecht met ons aangaan? We wachtten in spanning en ongeduldig op meer informatie. Twee lange uren gingen voorbij. Om 14:05 uur rapporteerde het verkenningsvliegtuig van de Nachi dat een vijandelijke groep van vijf kruisers en tien torpedobootjagers dezelfde koers aanhield. Met onze twee zware kruisers op een afstand van 150 mijl waren zij zeker sterker dan ons escorte. Chu-sho Takagi, die zich aan boord van de Nachi bevond, gaf de transportschepen opdracht koers te zetten naar het noorden. Ik voelde de tropische hitte niet meer. Het koude zweet liep langs mijn rug. We waren in een val gelopen! Als de vijand nu zijn snelheid zou vergroten, kon hij het konvooi op zijn gemak vernietigen en de transportschepen naar de kelder sturen. Ik rilde bij de gedachte aan dat scenario, maar om 15:10 uur zond de verkenner van de Nachi het verbazingwekkende bericht: “vijandelijke vloot is afgedraaid en koerst richting Soerabaja”. Hierop liet Takagi de invasievloot het oorspronkelijke schema aanhouden en opnieuw richting zuiden varen.
Om 16:30 uur kwam nog een bericht van het verkenningsvliegtuig van de Nachi: “de vijandelijke vloot is opnieuw omgekeerd en de formatie is van twee linies omgevormd tot één enkele linie. De vijand heeft de snelheid verhoogd tot 22 knopen en komt direct op ons konvooi af”. Er was nu geen twijfel meer over de intenties van de vijand. Ik keek op de kaart en stelde vast dat de afstand tussen de beide groepen schepen slechts 60 mijl bedroeg. Als beide een snelheid aanhielden van 20 knopen zouden zij elkaar binnen 90 minuten ontmoeten. Takagi beval de transportschepen wederom om te keren en gaf de kruisers bevel de observatievliegtuigen te lanceren. Hij beval ook de escorteschepen gevechtsposities in te nemen. De zware kruisers Nachi en Haguro begonnen, veel te laat, snelheid te maken. Mijn flottielje kwam snel in kiellinie, de kruiser Jintsu gevolgd door de vier jagers. De transportschepen keerden om en verspreidden zich, pijnlijk traag. De meeste van de transportschepen waren gevorderde koopvaardijschepen en de bemanningen waren niet getraind om te handelen in oorlogsomstandigheden. Het was frustrerend om de verwarring waarin ze verkeerden te moeten waarnemen. De steeds wisselende commando`s brachten hen zichtbaar in de war en ze waren niet in staat om zich snel aan te passen. Het meest verontrustend was echter de trage opkomst van de Nachi en de Haguro. Zij waren zo ver naar achteren! Elk van de twee zware kruisers kon klappen uitdelen, net zo zwaar als tien torpedobootjagers samen. Ik zag de toekomst zonder hen somber in. Als de vijand zijn snelheid tot 30 mijl op zou voeren kon hij snel bij ons zijn. Wat konden wij tegen hen uitrichten als dat zou gebeuren? Om 17:00 uur nam de chaos onder de transportschepen af en even later was wederom een ordelijke formatie ontstaan. Vier andere jagers voegden zich bij ons flottielje. Het andere flottielje, bestaande uit de lichte kruiser Naka en zes torpedobootjagers vormde de achterhoede. Onze oorlogsschepen liepen nu 24 knopen en waren klaar voor de strijd.
“Vijandelijk schip” riep mijn dek officier Shigeru Iwata. Ik keek in de aangewezen richting en zag in zuidelijke richting verschillende masten. Ze werden nu snel zichtbaar voor iedereen aan boord. Ze waren duidelijk herkenbaar als die behorend tot de Nederlandse kruiser Hr. Ms. De Ruyter, ik had de foto`s goed bestudeerd. “De Ruyter is op een afstand van 28.000 meter en nadert snel” riep Iwata. Ik draaide me om, maar de Nachi en de Haguro waren niet te zien. Er was in feite niets anders te zien dan de vele Japanse transportschepen die zich langzaam verspreidden. Ik riep: “kanonniers en torpedopersoneel klaarmaken voor gevecht”. Ons doel was de eerste kruiser in de vijandelijke linie. Ieder geluid in het schip klonk plotseling gedempt. We gingen ons eerste grote zeegevecht tegemoet. Plotseling meldde Iwata de komst van onze beide zware kruisers. Ze waren nog ver weg maar konden het halen. Het was 17:30 uur en ik knikte tevreden.
De vijandelijke schepen veranderden plotseling hun koers naar het westen en begonnen bijna parallel met ons mee te lopen. Dit was opnieuw een onverklaarbare ontwikkeling. De vijand moest onze formatie hebben gezien. Waarom gingen zij niet rechtdoor? Dan hadden zij onze volledige breed zijden tegen ons kunnen gebruiken terwijl zij zelf een gering silhouet vormden voor ons geschut. Deze manoeuvre verschafte ons kostbare tijd. Chu-sho Takagi danste van vreugde toen hij de vijand, op een afstand van nog altijd 36.000 meter, zag ombuigen naar een evenwijdige koers. Nu kon hij de vloot inhalen. Om 17:46 uur gaf Takagi ons de instructies voor het gevecht: “uitwaaieren in drie linies op koers 170 graden in zuidelijke richting”.
Om 17:47 uur opende de lichte kruiser Naka het vuur. De afstand van 22.000 meter was echter te groot voor haar 14cm kanonnen. De Jintsu en haar vier torpedobootjagers zwenkten naar buiten. De lichte kruiser vuurde haar zes 14cm kanonnen af op de De Ruyter, maar ook deze afstand was nog te groot om effect te hebben. De vier jagers keken afwachtend toe. Op die afstand was hun 12,7cm geschut eveneens onbruikbaar. De Nachi en de Haguro begonnen met hun 20cm geschut te vuren terwijl de afstand nog 25.000 meter bedroeg. Hun granaatvuur was net zo ineffectief als dat van de beide lichte kruisers. De geallieerden veranderden opnieuw van koers, geleidelijk naar het zuidwesten, de afstand tot onze schepen vergrotend. Hun kanonnen spatten nu ook vuur, maar de afstand was ook voor hen te groot. Alle afgevuurde granaten waren verspild.
Om 18:05 uur verloor sho-sho (schout-bij-nacht) Shoji Nishimura, die Torpedobootjager Divisie 9 leidde, kennelijk zijn geduld. Hij scheen het ondoeltreffende kanonduel over de zich vergrotende afstand beu te zijn en zijn kruiser Naka en de zes volgende torpedobootjagers vuurden 43 torpedo`s af op de vijand, die op dat moment meer dan 15.000 meter verwijderd was. De met zuurstof aangedreven torpedo`s, de trots van de Japanse Keizerlijke Marine, konden 40.000 meter afleggen met een snelheid van 36 knopen. Maar op een dergelijke afstand zouden zij waarschijnlijk niet de bewegende doelen treffen, gelukstreffers niet meegerekend. Een dozijn van de afgevuurde torpedo`s explodeerde vroegtijdig nadat de projectielen slechts enkele duizenden meters hadden afgelegd. Waarom zij vroegtijdig ontploften is ons altijd onduidelijk gebleven. Het kon een mechanisch gebrek zijn geweest of wellicht raakten enkele torpedo`s elkaar waardoor ook andere torpedo`s tot explosie werden gebracht. De overgebleven torpedo`s misten allemaal en waren eveneens verspild.
Na de torpedoaanval draaide de geallieerde vloot scherp in zuidelijke richting. Om 18:27 uur doken er acht geallieerde bommenwerpers op. Zij vlogen ongeveer 20 mijl voor ons uit in de richting van de transportschepen. Ongeveer twaalf Zero jachtvliegtuigen, die uit Balikpapan waren opgeroepen toen ons escorte het konvooi verliet, sprongen de geallieerde vliegtuigen op hun nek. Alle kisten werden door hen neergeschoten voordat zij ook maar een enkele bom hadden laten vallen. Deze aanvalspoging, uitgevoerd door lichte Nederlandse bommenwerpers, was weer zo`n verbazingwekkende ontwikkeling die dag. Om 18:33 uur had chu-sho Takagi beslist dat we alleen maar munitie verspilden en dat de vijand in het donker zou vluchten als we de strijd op deze wijze zouden doorzetten. Hij gaf bevel aan alle schepen om op de vijand af te gaan. De geallieerde schepen waren opnieuw naar stuurboord gedraaid en koersten nu naar het westen. Ook onze schepen draaiden nu westwaarts met vuurspuwende kanonnen. Vier minuten later brandde de Britse kruiser HMS Exeter en dit veroorzaakte onmiddellijk verwarring in de vijandelijke formatie. De Exeter, het tweede schip in de formatie verloor spoedig snelheid en draaide over bakboord weg, uit de geallieerde kiellinie. De zware Amerikaanse kruiser USS Houston, achter haar, kon de Britse kruiser maar met moeite ontwijken. De schepen achter de Houston volgden in de verwarring de Exeter en de Houston. Het vlaggeschip De Ruyter ging alleen rechtdoor en enkele minuten vergingen voor zij ontdekte dat de rest van de linie was afgedraaid. Ronddraaiend om zich met de formatie te herenigen kwam de Nederlandse kruiser bijna in aanvaring met een jager.
De plotselinge chaos in de geallieerde gelederen stelde ons in staat dichterbij te komen en acht Japanse jagers, waaronder de Amatsukaze, kwamen met hoge snelheid nader. De geallieerde vloot formeerde zich opnieuw, de op één been hinkende Exeter achterlatend, met de kanonnen van alle schepen op ons gericht. Nog 7.000 meter verwijderd van de vijandelijke vloot kreeg de jager Tokitsukaze, recht voor de Amatsukaze varend, een treffer. De Amatsukaze werd door dikke witte rook omhuld die ons blind maakte. Granaten regenden om ons heen, waterzuilen opwerpend aan elke zijde, maar geen enkele trof ons schip. Ik klemde mijn tanden op elkaar en bleef voortdurend in de richting van de vijand varen. Ik moest beslist doorgaan als ik mijn torpedo`s effectief wilde inzetten. De vijand koerste in noordwestelijke richting, direct op ons in, in zijn eerste serieus bedoelde agressieve operatie van die dag. Nog 6.000 meter te gaan. Zweet stroomde van mijn gezicht en ik greep de brugrailing vast. Nog niet, wachten, we moesten tot minstens 5.000 meter naderen. Vijandelijke granaten vielen dichtbij en elk moment konden we worden geraakt. Om 19:27 uur gaf sho-sho Reizo Tanaka zijn kruiser bevel om acht torpedo`s af te vuren. Toen Jintsu`s vissen uit de buizen sisten, kon ik nauwelijks de neiging onderdrukken om het geschut in te zetten. Een inslag vlak naast mijn schip wierp zout water in mijn gezicht. Mijn knieën trilden, evenals mijn armen. Ik was niet bang dat ik laf zou worden, maar vreesde vooral dat het koel beoordelen van de situatie moeilijk zou worden.
Ik zag nog zestien torpedo`s in het water schieten, afgevuurd door de Yukikaze en de beschadigde Tokitsukaze. Ik gaf mijn weerstand op en schreeuwde: “vuur de torpedo`s!” Vier andere jagers volgden het voorbeeld. Ik berekende de kans op een treffer. Zeer klein op een afstand van 6.000 meter, misschien kleiner dan vijf procent. Dat betekende drie treffers op 72 afgevuurde torpedo`s. Hoe ongelijk had ik! De vijandelijke vloot maakte een snelle draai westwaarts en ik zag dat minstens de helft van onze torpedo`s ver voor de boeg van de vijand langs zou gaan. De rest van onze onderwaterprojectielen bereikte het gebied van het doel, maar schenen alle missers te zijn. Plotseling ontstond er een enorme lichtflits. De Nederlandse torpedobootjager Hr. Ms. Kortenaer was geraakt en zonk vrijwel onmiddellijk. Slechts één treffer! Wat slecht gericht en hoe uitstekend was de ontwijkingsmanoeuvre van de vijand! Sho-sho Nishimura`s kruiser Naka met zijn zes jagers arriveerden op dat moment ten tonele en zij schoten nog eens 64 torpedo`s in de richting van de vijand. Deze draaide opnieuw 90 graden, nu naar het noorden, in een onorthodoxe fantastische beweging en alle 64 torpedo`s waren verspild. De vijand nam nog tweemaal een bocht van 90 graden en de hele linie draaide om en verdween in een dicht gordijn van kunstmatige rook. Zulke tactieken werden niet in de Keizerlijke Marine handleidingen gevonden. Ik stond er gewoon naar te kijken.
Een vijandelijke granaat trof de torpedobootjager Asagumo, met als gevolg vijf doden en 19 gewonden en het tijdelijk uitvallen van haar machines. Nadat onze torpedobootjagers hun torpedo`s hadden afgevuurd, voerden we wat complex aandoende bewegingen uit. De afstand tot de vijandelijke vloot werd nu echter steeds groter en onze kansen leken verkeken. Het geallieerde gedrag was deze avond echter ondoorgrondelijk. Na een draai van 360 graden hield de vijand het klaarblijkelijk voor gezien en verdween onder de dekking van de dichte rookgordijnen. Maar daarna maakte hij nog twee snelle draaien van 90 graden en koerste nu weer recht naar het noorden. De intentie van de vijand bleef een mysterie voor me. Misschien dat ze nog eens wilden proberen het Japanse konvooi te bereiken.
De Japanse zware kruisers Nachi en Haguro, ver achter de twee divisies torpedobootjagers, zagen de vijand en draaiden om. Om ongeveer 20:00 uur vuurden zij zestien torpedo`s af op een afstand van 16.000 meter. De afstand was echter te groot. De geallieerde vloot maakte wederom een draai van 360 graden en alle torpedo`s gingen weer doelloos verloren.
De vijandelijke vloot spoedde zich in zuidelijke richting naar Soerabaja. De Japanse kruisers zette de achtervolging niet in. De stafofficieren sloegen een serie van ongeveer twaalf explosies in het zuiden met gemengde gevoelens gade. Ze hadden geen idee wat de explosies voorstelden en vermoedden dat vijandelijke onderzeeboten de Japanse torpedobootjagers aanvielen. Later werd vastgesteld dat deze explosies simpelweg onze eigen torpedo`s waren die 40.000 meter naar het zuiden waren gelopen en de kust van Noord-Java hadden geraakt. In de toenemende duisternis konden we nog net de vuurtoren van Soerabaja zien, op ongeveer 20 mijl van ons vandaan.
Om 20:30 uur beval Takagi alle schepen de achtervolging te staken en in de buurt van de transportschepen te verzamelen. Tijdens de gevechtshandelingen was door beide zijden een serie blunders begaan. Ik voelde dat we een kans voorbij hadden laten gaan om de vijand na een achtervolging de genadeslag toe te brengen. Toen chu-sho Takagi zag dat alle torpedobootjagers naar het noorden zwenkten beval hij de beide zware kruisers Nachi en Haguro te stoppen en de vijf verkenningsvliegtuigen, die eerder door hen werden gekatapulteerd, op te pikken. Deze beslissing betaalde Takagi bijna met zijn leven! Slechts een enorme blunder van de vijand redde hem. Het was bijzonder moeilijk om drijvervliegtuigen, die naast een oorlogsschip neerstreken, weer aan boord te nemen. Daarom gaven vele Japanse commandanten eenmaal gelanceerde verkenningsvliegtuigen eenvoudigweg op. Toen Japan aan de winnende hand leek waren de meeste Japanse commandanten er desondanks zeer op gebrand eenmaal afgeschoten toestellen toch weer uit zee aan boord te hijsen. Takagi`s beslissing leek daarom wel juist.
Takagi had het echter bij het verkeerde einde gehad toen hij aannam dat de vijandelijke schepen naar Soerabaja waren uitgeweken. Terwijl de Nachi om 22:50 uur probeerde de laatste van de vijf toestellen te bergen, werd door een uitkijk geroepen: "Slagschipdivisie 3 is aangekomen". Commandant Ishikawa keek door zijn verrekijker. "Schepen met drie masten, ja, ze lijken op de Haruna en de Kirishima (1915)" mompelde hij. Op de brug van de Nachi zei de officier van de informatiedienst verbaasd: "hoe komen die hier? Twee dagen geleden waren ze nog in de Indische Oceaan". Enkele tellen later brulde Ishikawa: "verdorie! Dat zijn vijandelijke schepen en vier er van komen in onze richting. Ze zijn slechts 12.000 meter van ons verwijderd". Overal aan boord van de zware kruiser heerste opeens een koortsachtige, bijna paniekerige bedrijvigheid. De Nachi en de Haguro lagen gestopt. Zo konden ze nooit het gevecht aangaan. De bemanningsleden waren bovendien niet allemaal op hun gevechtsposten. De Japanse schepen waren op dit moment bijzonder kwetsbaar.
Een twaalftal lichtgranaten werd door de naderende vijand afgeschoten. Chu-sho Takagi beet zo hard op zijn lip dat deze begon te bloeden. Hij was in alle staten. "Schiet op met het bergen van die toestellen, alle hens op zijn post!" riep hij. Bellen rinkelden, één minuut, twee minuten, drie minuten, het leek een eeuwigheid te duren voor de kruisers vaart begonnen te maken. "Machines volle kracht vooruit!" brulde Takagi. Het net geborgen vliegtuig slingerde met de bewegingen van de zware kruiser mee aan haar zijde. De vijand opende het vuur en inslagen begonnen rondom ons in zee te vallen. Takagi beval een rookscherm aan te leggen terwijl de Nachi en de Haguro vaart opnamen tot achttien knopen, de minimale gevechtssnelheid. Beide kruisers draaiden en openden eveneens het vuur. Echter ze wisten dat ze in de minderheid waren en zagen daarom af van het gebruik van zoeklichten. Het artillerieduel dat nu ontstond werd gevoerd op een afstand van 12.000 meter. Daarom verkwistte men slechts aan beide zijden munitie. Na tien minuten verloren de Nachi en de Haguro het contact met de vijand en was de crisis doorstaan.
Nieuwe vrees beving ons echter allemaal. Takagi sprak onze bezorgdheid uit: "de vijand kan ook naar onze transportschepen zijn gedraaid". Haastig voerden de twee kruisers hun vaart tot dertig knopen op. Wanhopig werden de schepen gezocht die hen twintig minuten daarvoor zo`n angst hadden ingeboezemd. Takagi beval de circa 5.000 meter verwijderde kruiser Jintsu haar laatste vliegtuig te katapulteren om de vijand op te sporen. Om 21:45 uur zond Jintsu`s verkenningstoestel het bericht: "groep van vier kruisers en zes jagers, koers zuid". Het nieuws liet de gekwelde officieren aan boord van de Nachi en de Haguro weer ruimer ademen. Het was aannemelijk dat onze beide zware kruisers de vijand ontmoetten tijdens zijn laatste zwenking van 90 graden van een uit 180 graden bestaande beweging. De geallieerden verwachtten hun vijand niet op een dergelijke wijze te ontmoeten. Daarom hielden ze de geplande koers zuidwaarts aan. Ze hadden een uitstekende kans voorbij laten gaan om ons door de mangel te halen. Als zij naar ons toe waren gedraaid hadden zij op zijn minst de Nachi en de Haguro zwaar kunnen toetakelen. Daarna hadden zij de vrijwel onbeschermde transportschepen naar de kelder kunnen jagen.
Daarentegen kregen de vijandelijke schepen er van langs. De brandende Exeter koerste naar Soerabaja en drie vijandelijke torpedobootjagers waren gezonken. Zes andere waren beschadigd en moesten ook het gevechtsgebied verlaten. De overgebleven schepen hergroepeerden zich dicht onder Java`s noordkust. Vier kruisers: De Ruyter, Houston, Perth en Java en twee torpedobootjagers telde de groep, die in een reeks koersveranderingen in verband kwam. Moedig besloten ze naar het noorden te koersen in een verdere poging ons tot een gevecht te dwingen. Helaas, de eenmaal geboden kans hadden zij voorbij laten gaan. De strijdmacht maakte een wending van 90 graden en herhaalde dit even later. De Britse torpedobootjager HMS Jupiter liep op een geallieerde mijn en zonk onmiddellijk. De vijf andere schepen trokken zich echter niet terug. Ze maakten nog een wending van 45 graden om direct het noorden aan te houden. Van tijd tot tijd werden zij verlicht door het vliegtuig van de Jintsu, dat fakkels boven hen afwierp. De maan was helder, maar verscheidene regenbuien verminderden het zicht. Door het duister jagend, af en toe verlicht door Japanse fakkels, haalden de geallieerden uit voor hun laatste klap.
Ook de Japanse schepen hergroepeerden zich voor een nachtelijk treffen. Slechts enkele eenheden hadden treffers moeten incasseren, maar geen van hen was zwaar beschadigd of gezonken. Alle waren zij gereed voor het komende gevecht en erop gebrand hun steentje bij te dragen. De zware kruisers Nachi en Haguro hielden in het noorden de wacht. Dit in overeenstemming met een stroom van berichten van Jintsu`s onmisbare verkenningsvliegtuig. Om 00:33 uur, op 28 februari 1942, ontstond er enige opwinding op de brug van de Nachi. Het leek alsof de vijand hardnekkig naar het noorden bleef koersen. De beide zware Japanse kruisers wendden onmiddellijk hun steven om evenwijdig aan de geallieerde linie te komen. Ze verminderden ook vaart om een gunstige aanvalshoek te kunnen innemen. Economisch gebruik van brandstof en munitie werd steeds belangrijker en daarom waren de pauzes tussen de Japanse salvo`s vrij groot. Treffers op de vijandelijke schepen werden niet waargenomen. Enkele geallieerde berichten die na de oorlog verschenen, verhaalden dat de geallieerde vloot de naderende Japanse schepen niet had ontdekt. De Nachi rapporteerde echter dat de geallieerden terugvuurden, maar hun granaten bleven ongevaarlijk. Om 00:53 uur lanceerde de Nachi acht torpedo`s en de Haguro zes, zestig graden stuurboord. De afstand tussen de vijandelijke schepen bedroeg op dat moment zo`n 10.000 meter. Terwijl een korte regenbui het zicht belemmerde, hielden de Japanners vol hoop de vingers gekruist.
Om 01:06 uur werd in de donkere nacht plotseling een gigantische kolom van vuur waargenomen in zuidoostelijke richting. De kruiser Hr. Ms. Java was midscheeps getroffen door een torpedo. Vier minuten later werd nog een explosie in de geallieerde linie waargenomen. De De Ruyter brandde als een luciferdoosje dat vlam had gevat. Aan dek van de Haguro en de Nachi braken zeelui in gejuich uit. Ze sprongen en dansten en sloegen elkaar op de rug. Koel zei chu-sho Takagi: “laten we het werk afmaken”. Op volle kracht snelden de zware kruisers naar het noordoosten. Hier en daar kruiste een regenbui hun pad. Andere schepen werden echter niet meer waargenomen. Teruggekeerd bij de twee brandende schepen zei Takagi: “verspil geen munitie meer aan ze, ze hebben het gehad”. Het zoeken naar de andere eenheden werd om 03:00 uur afgelast.
Het laatste raadsel die dag was de wijze waarop de Amerikaanse zware kruiser USS Houston en de lichte Australische kruiser HMAS Perth aan Takagi wisten te ontkomen. De twee waren afgedraaid zodra ze zagen dat Hr. Ms. De Ruyter en Hr. Ms. Java vlam vatten. Op 1 maart om 00:09 uur ontdekte de Japanse torpedobootjager Fubuki twee niet geïdentificeerde schepen. Hun positie was zo`n 10.000 meter oostelijk van Babi Eiland nabij de Banten Baai, ruwweg 500 zeemijlen van de gebeurtenissen in de Javazee van afgelopen nacht verwijderd. De commandant van de Fubuki, Yashuo Yamashita, wist niet om welke schepen het ging. De Fubuki volgde de schepen op een afstand van zo`n 8.000 meter. De schepen bleken later de Houston en de Perth te zijn en het was een raadsel hoe ze de tocht van 24 uur hadden kunnen maken zonder ontdekt te worden door Japanse vliegtuigen. Na urenlange acties in de Javazee hadden de beide vijandelijke schepen weinig munitie meer over. Met een snelheid van 20 knopen hadden ze 500 zeemijlen afgelegd en hadden eveneens weinig brandstof. In deze conditie konden ze niet op tegen de superieure Japanse strijdmacht. Verbaasd moeten ze het konvooi van 56 Japanse schepen in de Banten Baai, West-Java, klaar voor een landingsoperatie, hebben opgemerkt.
Moedig begonnen de beide geallieerde kruisers de transportschepen om 00:37 uur met geschut te bestoken. De Japanse torpedobootjager Harukaze snelde naar voren om een rookscherm aan te leggen. De Fubuki lanceerde negen torpedo`s. De twaalf escorterende oorlogsschepen, onder bevel van sho-sho Akisaburo Hara, maakten zich klaar te midden van de verwarring. De Fubuki had gemeld dat twee onbekende schepen de baai binnenliepen, maar toch waren ze niet op een gevecht voorbereid. Teveel schepen wilden er tegelijk op los gaan. Enkele commandanten vertelden me later dat ze het gewoon te druk hadden met het ontwijken van ‘bevriende’ granaten en torpedo`s. Binnen het uur waren de beide geallieerde kruisers echter tot zinken gebracht. Vier Japanse transportschepen liepen zware schade op of zonken. Onder hen bevond zich het commandoschip van de landingstroepen. Hitoshi Imamura, opperbevelhebber van het 16e Japanse Leger dat West-Java moest veroveren, kwam in zee terecht en moest naar de kust zwemmen. Het aantal slachtoffers was echter gering. Een onderzoekscommissie moest later het verwarde gevecht bestuderen, maar kon de oorzaak van het zinken van de transportschepen niet achterhalen. Enkel commissieleden opperden dat de transporten door torpedo`s van de Fubuki, afgeschoten vanaf 7.000 meter afstand, waren getroffen, maar echte duidelijk over deze gebeurtenissen is nooit boven water gekomen.
Terwijl de oostelijke transportschepen met succes hun landingen in de buurt van Soerabaja uitvoerden, hadden de Nachi en Haguro het druk. Diezelfde middag, in de buurt van Bawean Eiland in het noorden, ontdekten ze enige vijandelijke schepen. De twee zware kruisers, versterkt met de beide zusterschepen Myoko en Ashigara, brachten om 13:00 uur op 1 maart 1942, de kreupele Britse kruiser HMS Exeter tot zinken. De torpedobootjager HMS Encounter volgde tien minuten later. De Amerikaanse torpedobootjager USS Pope zonk om 15:30 uur. Slechts vier oude Amerikaanse torpedobootjagers slaagden er in om uit de Straat van Bali naar het zuiden te ontsnappen.
Geen van de door chu-sho Takagi begeleide transporten of oorlogsschepen ging verloren. Met volledig succes bereikte hij zijn beoogde doel. Met een eenzijdige Japanse overwinning eindigde het gevecht. Niettemin werd Takagi hevig bekritiseerd om zijn serie blunders. De kritiek richtte zich vooral op de afstand van 25.000 meter waarop hij tijdens de Slag in de Javazee het vuur opende en zo munitie verspilde. Na beëindiging van de gevechten had de Nachi nog maar zeven granaten voor elk van de 20cm kanonnen ter beschikking. Tanaka`s kruiser Jintsu zat bijna zonder brandstof en dreef maar wat rond. Minachtend zei men dat Takagi een onderzeebootman was en niet met geschut wist om te gaan.
De Slag in de Javazee leerde ons verschillende dingen. Na het eerste optreden van mijn schip en het lanceren van de torpedo`s bleven we buiten het eigenlijke gevechtsgebied. Ik kon echter het verloop van de slag en de vuurzuilen, waarin de De Ruyter en de Java verdwenen, uit de verte goed waarnemen. Deze ene slag betekende voor mij meer dan de honderden manoeuvres waaraan ik daarvoor had deelgenomen. De Slag in de Javazee was voorbij en had de overwinning voor de Japanse zeestrijdkrachten opgeleverd.
Zoals uit het bovenstaande relaas van Tameichi Hara blijkt hadden de Japanse invasiestrijdkrachten in Nederlands Oost-Indië de kracht van de Combined Striking Force van de geallieerden overschat. De opponerende vloten waren weliswaar numeriek ongeveer gelijk, maar de Japanners beschikten over versterkingen in de vorm van bijvoorbeeld de zware kruisers Myoko en Ashigara, een aantal torpedobootjagers en de invasievloot voor West-Java. Verder bevonden zich aan boord van de Nachi en de Haguro niet minder dan twintig 20cm kanonnen terwijl de aanvalsvloot van schout-bij-nacht Doorman het moest doen met slechts twaalf stuks geschut van dit kaliber (de achterste toren van USS Houston was buiten gevecht gesteld bij een eerdere luchtaanval). Bovendien beschikten de Japanners over verkenningsvliegtuigen waardoor zij steeds op de hoogte waren van de positie van de vijand. Tenslotte hadden de geallieerde schepen veel communicatieproblemen doordat zij, afkomstig uit marines van vier verschillende landen, gebruik maakten van andere seincodes. In feite was de Slag in de Javazee bij voorbaat een verloren gevecht voor de geallieerden. Juist omdat de Japanners hier niet op anticipeerden begingen zij een groot aantal tactische en strategische fouten. Uiteindelijk gaven de gelukstreffer op HMS Exeter in de beginfase van de slag en de toevallige torpedotreffers op Hr. Ms. De Ruyter en Hr. Ms. Java tijdens de eindfase de doorslag bij de zo noodlottige uitkomst voor de geallieerden.
Uit het verslag van Tameichi Hara blijkt verder dat de Japanners een geheel andere mentaliteit hadden dan hun geallieerde tegenstanders. Zij waren veel fanatieker en onvoorwaardelijk bereid zich voor keizer en vaderland op te offeren. Zich overgeven kwam niet in hun gedachtegang voor en ze hadden dan ook een enorme minachting voor tegenstanders die dit wel deden. Krijgsgevangenen werden dan ook bijzonder wreed behandeld en vernederd.
Om deze Japanse houding te illustreren volgt hier een kort verslag van luitenant-ter-zee 1e klasse (LTZ 1) Beckering Vinckers, eerste officier aan boord van Hr. Ms. Java, die als één van de weinige overlevenden van deze Nederlandse kruiser werd opgepikt door een Japanse torpedobootjager. “Aan boord van het Japanse schip bleken zich nog bijna dertig andere geallieerde drenkelingen te bevinden. De behandeling aan boord was goed. We kregen kleding, voeding en zo nodig medische verzorging. Nadat we nog een paar maal van schip hadden gewisseld, arriveerden wij in Makassar, Celebes, waar wij in een gevangenis werden opgeborgen. Nauwelijks aangekomen werd ik als oudste officier, tezamen met een Nederlandse en een Engelse onderofficier voor een Japanse commissie geleid, bestaande uit vier marineofficieren en een burger. Mij werd op grove wijze gezegd de waarheid te vertellen waarop ik protesteerde tegen ondervraging van een officier. Ik beriep mij op internationale regels, waarvan de Jap beweerde zich niets aan te trekken. Hij deelde mij mede dat ik was opgepikt om inlichtingen te geven. Ik beriep mij erop dat het een gewoonte was drenkelingen op te pikken. Hij zei mij dat het een Japanse gewoonte was met het schip ten onder te gaan. Ik week van zijn zienswijze af en opperde de mogelijkheid een ander schip te krijgen. Langzamerhand werd de toestand minder vriendelijk. Ik wees hem erop dat hij in mijn geval ook zijn mond zou hebben gehouden en zei iets van officiers eed. Hierop begon hij mij op mijn gezicht te slaan. Toen ik hem afweerde moest ik mijn kleren uittrekken zijnde Japans eigendom”.
LTZ 1 Beckering Vinckers werd later overgebracht naar de gevangenis waar hij regelmatig, gedurende vier dagen, mishandeld werd. Doordat hij niet brak, gaven de Japanners het blijkbaar op en kreeg hij zijn kleren terug. Enige dagen later moest hij met enkele officieren van HMS Exeter en Hr. Ms. Java op het Japanse hoofdkwartier komen. “Wij kwamen voor een heel andere commissie, meer een ongedwongen verzameling van oudere marineofficieren. Het gesprek ging over mijn positie aan boord. Ik behoefde niets van het schip te vertellen wat niet in ‘Jane`s Fighting Ships’ was vermeld en tot slot zei de oude Jap die mij ondervroeg: “U hebt dapper gevochten, maar niet erg bekwaam”.
- Maritiem Gezien jaargang 5 nr. 3
- Maritiem Gezien jaargang 5 nr. 4
- Maritiem Gezien jaargang 6 nr. 2
- Maritiem Gezien jaargang 6 nr. 3