De zeven onderzeeboten van de O 21-klasse waren een doorontwikkeling van het succesvolle ontwerp van de O 19-klasse, maar zonder de mijnenbuizen. De eerste vier boten van deze klasse werden besteld in 1937 en de laatste drie in 1938. Eigenlijk zouden de nieuwe onderzeeboten de namen K XXI tot en met K XXVII krijgen (K=Koloniën) en voorbestemd worden om patrouillediensten te verrichten in Nederlands Oost-Indië. Tijdens de bouw werd echter besloten om de bouwkosten van de zeven nieuwe boten te plaatsen op de begroting van het Departement van Oorlog en ze in te zetten voor algemene dienst. Daarom werden de namen veranderd in O 21 tot en met O 27. Het ontwerp van de O 21-klasse onderzeeboten was afkomstig van de Nederlandsche Vereenigde Scheepsbouw Bureaux (Nevesbu) dat eveneens verantwoordelijk was geweest voor het ontwerp van de Poolse onderzeeboten van de Orzel-klasse die vanaf 1936 in Nederland gebouwd werden.
In het ontwerp van de O 21-klasse was standaard een, sinds 1938 verbeterde, snorkelinstallatie opgenomen die het zogenaamde getrimd dieselen mogelijk maakte. Hierbij kon op periscoopdiepte onder water gevaren worden op de dieselmotoren waarbij de benodigde zuurstof aangevoerd werd door een snorkel of snuiver die zich bovenop een uitschuifbare pijp bevond. Via een andere uitschuifbare buis werden de uitlaatgassen afgevoerd. Deze Nederlandse uitvinding, door de marineofficieren J.J. Wichers en J.C. van Pappelendam, werd in het begin van de Tweede Wereldoorlog door de buitenlandse marines als gevaarlijk en overbodig beschouwd maar vanaf 1944 massaal gebruikt door de Kriegsmarine. De Duitsers ontwikkelden een systeem dat gebaseerd was op de Nederlandse snuiver en noemden het de Schnorchel.
Tijdens de Duitse inval in Nederland, op 10 mei 1940, waren de zeven onderzeeboten van de O 21-klasse in verschillende stadia van afbouw. Bij de Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen waren dat de O 21 en O 22 die de eerste proefvaarten achter de rug hadden. Deze boten weken op 12 mei uit naar Engeland. Bij de Rotterdamsche Droogdok Maatschappij waren de O 23 en O 24 te water gelaten en nog voor het begin van de vijandelijkheden met de Duitsers overgebracht naar de Lekhaven. Op deze wijze konden de boten ontsnappen aan de snelle bezetting van de linker Maasoever. `s Avonds laat op 13 mei vertrokken ze richting Engeland en bereikten na een avontuurlijke overtocht veilig de Downs bij Dover. De O 26 en O 27, die bij dezelfde Rotterdamse werf nog op stapel stonden, vielen onbeschadigd in Duitse handen. Door een gebrek aan sleepboten, de Koninklijke Marine had de meeste Nederlandse zeeslepers gevorderd en ingezet als bewakingsvaartuigen, kon de O 25, die op 5 mei te water was gelaten bij Wilton-Fijenoord te Schiedam, niet ontkomen en werd door marine- en werfpersoneel afgezonken in de Nieuwe Maas. Een maand later werd de onderzeeboot op last van de bezetter gelicht en voor diens rekening alsnog afgebouwd.
De laatste hand aan de afbouw van Hr. Ms. O 21 en Hr. Ms. O 22 werd gelegd op de Navy Yard in Rosyth, Schotland. Hr. Ms. O 23 en Hr. Ms. O 24 werden afgebouwd op de werf van John Thornycroft te Southampton, Zuid-Engeland. De O 25, O 26 en O 27 werden voor Duitse rekening afgebouwd op de oorspronkelijke werven. Zij werden in 1941 en 1942 als UD 3, UD 4 en UD 5 in Duitse dienst gesteld.
Net als Hr. Ms. O 19 en Hr. Ms. O 20 waren de zeven O 21-klasse onderzeeboten gemaakt van staal van zeer hoge dichtheid dat met de nieuwste elektrische lastechnieken werd verwerkt. Hierdoor konden de ontwerpers relatief veel gewicht besparen wat ten goede kwam aan de maximale snelheid en de actieradius van de boten. De Nederlandse O 21-klasse onderzeeboten konden, eenmaal operationeel, vergeleken worden met de beste buitenlandse onderzeeërs die in die tijd in de vaart waren. Hr. Ms. O 21, Hr. Ms. O 23 en Hr. Ms. O 24 zouden drie van de meest succesvolle geallieerde onderzeeboten van de Tweede Wereldoorlog worden.
Klasse overzicht
Bouwwerf en nummer | Op stapel gezet | Te water gelaten | In dienst gesteld | Einde | |
Hr. Ms. O 21 | Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen 207 | 20 november 1937 | 21 oktober 1939 | 10 mei 1940 | 24 januari 1958 verkocht voor sloop |
Hr. Ms. O 22 | Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen 208 | 20 november 1937 | 20 januari 1940 | 10 mei 1940 | November 1940 om onbekende redenen gezonken |
Hr. Ms. O 23 | Rotterdamsche Droogdok Maatschappij te Rotterdam 205 | 12 oktober 1937 | 5 december 1939 | 13 mei 1940 | April 1949 verkocht voor sloop |
Hr. Ms. O 24 | Rotterdamsche Droogdok Maatschappij te Rotterdam 206 | 12 november 1937 | 18 maart 1940 | 13 mei 1940 | Juni 1963 gesloopt |
O 25 (UD-3) | Wilton-Fijenoord te Schiedam 663 | 10 april 1939 | 1 mei 1940 | 8 juni 1941 in Duitse dienst als UD-3 | 3 mei 1945 opgeblazen in Kiel |
O 26 (UD-4) | Rotterdamsche Droogdok Maatschappij te Rotterdam 209 | 20 april 1939 | 23 november 1940 | 28 januari 1941 in Duitse dienst als UD-4 | 3 mei 1945 opgeblazen in Kiel |
Hr. Ms. O 27 (UD-5) | Rotterdamsche Droogdok Maatschappij te Rotterdam 210 | 3 augustus 1939 | 26 september 1941 | 30 januari 1942 in Duitse dienst als UD-5 | 1961 gesloopt |
Technische gegevens
Grootste lengte: | 77,7 meter |
Grootste breedte: | 6,8 meter |
Diepgang: | 3,95 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 902 ton |
Waterverplaatsing volbeladen boven water: | 990 ton |
Waterverplaatsing volbeladen onder water: | 1.205 ton |
Machine-installatie: | 2 x 7-cilinder 2-takt Sulzer dieselmotoren, 2 x 2.500 pk |
Elektromotoren: | 2 x elektromotoren, 2 x generatoren, 2 x 500 pk |
Accu`s: | 192 cellen, 5.350 ampère per uur gedurende 5 uren |
Aantal schroeven: | 2 |
Actieradius boven water: | 10.000 zeemijlen bij 12 knopen |
Actieradius onder water: | 28 zeemijlen bij 8,5 knopen |
Maximale snelheid: | 19,5 knopen boven water, 9 knopen onder water |
Maximale duikdiepte: | 100 meter |
Bemanning: | 39 koppen |
Torpedobuizen: | 4 x 53,3cm boegbuizen, 2 x 53,3cm hekbuizen, 2x 53,3cm torpedobuizen in de midscheeps in een draaibare opstelling |
Torpedo`s: | 14 x Mk 8 of V53 torpedo`s |
Dekkanon: | 1 x 8,8cm Mk 3 Bofors multi purpose dekkanon |
Overige bewapening: | 1x 40mm Vickers en 1 x 12,7 Browning mitrailleurs |
Voor Hr. Ms. O 22 en Hr. Ms. O 24 waren dubbele 40mm Vickers mitrailleurs besteld, maar deze werden niet op tijd geleverd. In plaats daarvan werden deze onderzeeboten uitgerust met 20mm Oerlikon mitrailleurs. Hr. Ms. O 21 kreeg tijdens de Tweede Wereldoorlog de beschikking over een dubbelloops 7,7mm Lewis mitrailleur. De Duitsers plaatsten op de O 25, O 26 en O 27 20mm luchtafweermitrailleurs op de plaatsen waar eigenlijk de geplande 40mm mitrailleurs geïnstalleerd zouden worden. De zeven onderzeeboten van de O 21-klasse waren alle uitgerust met geruispeilers van Atlas Werke te Bremen, Duitsland.
Op 10 mei 1940 werd Hr. Ms. O 21 vervroegd in dienst gesteld door commandant luitenant-ter-zee (LTZ) 1 J.F. van Dulm. Twee dagen later maakte de nog niet geheel afgebouwde onderzeeboot, samen met zusterschip Hr. Ms. O 22 en onder begeleiding van Hr. Ms. BV 37, de door de marine gevorderde sleepboot Schelde van L. Smit & Co., de oversteek van Vlissingen naar de Downs bij Dover. In de tweede helft van mei werd de onderzeeboot afgebouwd bij de Navy Yard te Rosyth bij Edinburgh, Schotland. Op 3 juni volgden de eerste onderwatertesten. Vanaf 22 juni werd Hr. Ms. O 21 onder Brits operationeel bevel gesteld, ingedeeld bij de 9th Submarine Flotilla en gestationeerd in Dundee, Schotland.
Tot februari 1941 voerde Hr. Ms. O 21 zes oorlogspatrouilles uit in Noorse wateren zonder in de gelegenheid te komen vijandelijke schepen aan te vallen. Vanaf 14 maart van datzelfde jaar werd de Nederlandse onderzeeboot ingedeeld bij de 8th Submarine Flotilla en verrichte vanuit basis Gibraltar tot half juli konvooidiensten tussen de Straat van Gibraltar en Groot-Brittannië.
Vanaf 16 juli 1941 werd Hr. Ms. O 21 ingezet om oorlogspatrouilles uit te voeren in de Tyrrheense Zee, tussen Corsica, Sardinië, Sicilië en het vasteland van Italië. Tijdens de eerste patrouille werden wel doelen verkend maar konden geen aanvallen geplaatst worden. Tot op 28 juli een Italiaans konvooi werd gesignaleerd dat bestond uit vijf koopvaardijschepen die geëscorteerd werden door twee torpedobootjagers. Hr. Ms. O 21 vuurde vier torpedo`s af op de vijandelijke schepen en dook meteen weg. Even later werden twee explosies gehoord. De volgende dag werd door de Italianen gemeld dat het koopvaardijschip Monteponi van ongeveer 4.000 ton tot zinken was gebracht. Italiaanse bronnen meldden na de oorlog echter dat de Griekse onderzeeboot Olympus de Monteponi tot zinken had gebracht op 29 juli 1941. Het logboek van de Olympus bevestigde dit, maar het kan zijn dat de torpedo`s van de O 21 het Italiaanse schip op de 28e beschadigden en dat de Griekse onderzeeër de volgende dag het werk afmaakte.
Tijdens een volgende patrouille bracht Hr. Ms. O 21, op 5 september 1941, het Italiaanse vrachtschip Isarco van 5.738 ton, dat zich met een lading fosfaat op 70 zeemijlen ten westen van Napels in de Tyrrheense Zee bevond, met torpedo`s tot zinken. De O 21 nam daarna 22 overlevenden van het Italiaanse koopvaardijschip aan boord die op 8 september in Gibraltar aan land gezet werden. Hoewel de 22 Italianen geen problemen veroorzaakten tijdens hun driedaagse verblijf aan boord van de Nederlandse onderzeeboot kreeg commandant Van Dulm de nodige kritiek te verwerken van zijn Britse meerderen betreffende deze humanitaire daad. Zij vonden de risico`s van het aan boord hebben van 22 Italianen tijdens een geallieerde oorlogspatrouille te groot en hadden liever gezien dat LTZ 1 van Dulm de drenkelingen aan hun lot had overgelaten.
Van 21 september tot 8 oktober 1941 nam Hr. Ms. O 21 als konvooibegeleider deel aan Operatie Halbert. Halbert was een belangrijk geallieerd konvooi dat munitie en mondvoorraad van Gibraltar naar het door de Duitsers en Italianen bedreigde Malta bracht. In deze periode zag commandant Van Dulm op 3 oktober kans om het Vichy-Franse koopvaardijschip Oued Yquem van 3.450 ton met torpedo`s tot zinken te brengen. Verder werden wel Italiaanse oorlogsschepen verkend door de Nederlandse onderzeeboot, waartegen het konvooi beschermd moest worden, maar de O 21 kreeg geen enkele gelegenheid om er een onder schot te nemen.
De volgende en tevens laatste oorlogspatrouille van Hr. Ms. O 21 in de Middellandse Zee zou haar meest succesvolle worden. Op 9 november 1941 werd weer koers gezet naar de Tyrrheense Zee. Op de 15e, 16e en 21e november werden verschillende torpedoaanvallen uitgevoerd op Italiaanse vrachtschepen maar de torpedo`s misten steeds hun doel. Op de 22e bracht het dekkanon van Hr. Ms. O 21 de Italiaanse motorschoener (tweemastzeilschip met hulpmotor) San Salvatore van 92 ton tot zinken. Gedurende de volgende nacht vuurde de Nederlandse onderzeeboot torpedo`s af op een Italiaans konvooi maar commandant van Dulm meldde geen treffers. De Italianen schrijven het verlies van de 52 ton kleine Nuevo Sant Antonio toe aan de torpedoaanval van Hr. Ms. O 21. Door de kleine afmetingen van de Italiaanse schoener is het tot zinken brengen waarschijnlijk ontgaan aan, de in het donker door de periscoop kijkende, LTZ van Dulm. Op 24 november beschoot het dekkanon van de O 21 de Italiaanse schoener Unione van ongeveer 216 ton. Er restten echter nog slechts 21 8,8cm granaten en deze waren niet voldoende om het vijandige schip te doen zinken. Daarom ramde Hr. Ms. O 21 tot driemaal toe het Italiaanse schip waarna het alsnog in de golven verdween.
Tot nu toe was de patrouille teleurstellend verlopen en konden de drie gezonken schoeners het verbruik van 8 torpedo`s en ruim 70 8,8cm granaten niet compenseren. Op 26 november nam Hr. Ms. O 21 een aanvang met de thuisreis naar Gibraltar. Even na middernacht van de 28e nam de officier van de wacht, LTZ 2 A.T. Elbers, vanaf de brug van de aan de oppervlakte varende O 21, een silhouet waar van een onderzeeboot. Hr. Ms. O 21 was op dat moment nog slechts enkele uren verwijderd van haar basis. Meteen werd alarm gemaakt op de Nederlandse onderzeeboot en de beide hekbuizen werden in gereedheid gebracht. Plotseling zag men op de O 21 dat er met een lamp geseind werd vanaf de onbekende onderzeeboot. De Britse seiner aan boord van Hr. Ms. O 21 herkende de seinen meteen als Duitse. Commandant van Dulm schreef later: “Haar twijfel omtrent onze identiteit zou haar noodlottig worden. Onmiddellijk gingen wij tot de aanval over en lanceerden de torpedo uit de stuurboordhekbuis. Duidelijk zagen wij hoe de bellenbaan zich in het spiegelgladde water aftekende. Maar niet alleen wij hadden deze dreigende streep gezien, ook de vijand. Deze reageerde ogenblikkelijk door af te draaien juist op de wijze als ik mij voorgesteld had, dat hij zou doen. Ik lanceerde nu een tweede hektorpedo op het snel langer wordende silhouet. Had de eerste torpedo geen gevolg gehad, deze des te meer!”
Om bewijsmateriaal te verzamelen om het tot zinken brengen van de U-boot aan te kunnen tonen voer Hr. Ms. O 21 naar de plek waar de Duitse onderzeeboot ten onder was gegaan. Hier trof men 12 overlevenden, zwemmend in zee aan die allen opgepikt werden. Onder de drenkelingen bevond zich de commandant, Kapitänleutnant G. Schreiber, van de U-boot. “Dadelijk nadat de laatste overlevende binnen boord was gehesen, hadden wij de dieselmotoren weer bijgezet en onze terugtocht naar Gibraltar vervolgd. Het was toen tien minuten over een; de gehele actie, met het redden van de drenkelingen erbij, had slechts een half uur oponthoud gegeven”, rapporteerde LTZ van Dulm. Gibraltar werd radiografisch op de hoogte gebracht van het succes. Ruim acht uur na het tot zinken brengen van de U-boot liep Hr. Ms. O 21 Gibraltar binnen. De voor de gelegenheid aan dek opgestelde bemanningsleden van de aanwezige Britse oorlogsschepen juichten de langskomende Nederlandse onderzeeboot geestdriftig toe. Admiral J. Somerville, de bevelhebber van het Britse eskader in Gibraltar kwam persoonlijk zijn gelukwensen aanbieden aan boord van Hr. Ms. O 21.
Uit mededelingen van de overlevenden van de U-boot bleek het om U-95 te gaan, een zeer moderne type VIIC onderzeeboot van 769 ton. De Duitse commandant had getwijfeld bij het waarnemen van de Nederlandse onderzeeboot. De boot was duidelijk op weg naar Gibraltar maar het silhouet leek niet op een Britse onderzeeboot maar meer op een U-boot. Daarom had hij geseind naar de onbekende onderzeeër waarop de bemanning van Hr. Ms. O 21 wel heel snel gereageerd had. Tijdens de gehele Tweede Wereldoorlog zijn er slechts 14 U-boten door geallieerde onderzeeboten tot zinken gebracht. Het voor de O 21 positieve resultaat van de rechtstreekse confrontatie tussen de Nederlandse onderzeeboot en U-95 mag dan ook als een buitengewoon grote prestatie gezien worden. Eén van de overige 13 U-boten die door geallieerde onderzeeboten tot zinken werden gebracht was U-168, die op 6 oktober 1944 ten noorden van Java door Hr. Ms. Zwaardvisch beschoten werd met zes torpedo`s waarvan er drie doel troffen, maar slechts één explodeerde.
Na een oorlogspatrouille in de Golf van Biskaje kwam Hr. Ms. O 21 op 30 december 1941 aan in Dundee, Schotland, voor een langdurige onderhoudsperiode. Pas in juli 1942 was de Nederlandse onderzeeboot weer operationeel en ging op weg richting Colombo, Ceylon. Tijdens het eerste traject van deze reis begeleidde de O 21 een geallieerd konvooi van Schotland naar Gibraltar. Hierbij werd op 16 augustus de Duitse onderzeeër U-254 aangevallen maar de torpedo`s misten hun doel. Op 17 oktober 1942 arriveerde Hr. Ms. O 21 in Simonstown, bij Kaapstad Zuid-Afrika, waar een aantal nodige reparaties uitgevoerd werden. Onder andere had de Vulcan vloeistofkoppeling van één van de dieselmotoren het begeven. Hr. Ms. O 19 arriveerde rond die tijd in de Zuid-Afrikaanse marinebasis terwijl zij op weg was naar Groot-Brittannië voor groot onderhoud. Eén van de Vulcankoppelingen van de O 19 werd uitgewisseld met de defecte van de O 21 en Hr. Ms. O 19 vertrok op één dieselmotor naar haar eindbestemming.
Vanaf 21 februari 1943 werd Hr. Ms. O 21 ingedeeld bij de British Eastern Fleet als onderdeel van de 4th Submarine Flotilla met als basis Colombo, Ceylon. Op 6 maart vertrok Hr. Ms. O 21 op oorlogspatrouille en zette koers naar Fort Blair op de Andamanen, een eilandengroep ten noorden van Sumatra. Zeven dagen later bracht de Nederlandse onderzeeboot in haar patrouillegebeid de Japanse vrachtboot Kasuga Maru no. 2 van 3.967 ton tot zinken. Hr. Ms. O 21 schoot een vol boegsalvo van vier torpedo`s af op het vijandelijke schip waarvan er twee doel troffen. Op een volgende patrouille werd in de nacht van 21 op 22 april 1943 het Japanse vrachtschip Yamazato Maru van 6.925 ton met twee torpedotreffers tot zinken gebracht. Hr. Ms. O 21 kon daarna gemakkelijk aan de escorterende torpedobootjager ontkomen. Het vrachtschip had een grote hoeveelheid vaten benzine aan boord gehad die geëxplodeerd waren en een enorme vuurzee hadden gecreëerd. De Japanse torpedobootjager bevond zich na het zinken van het vrachtschip aan de andere zijde van de vlammenzee dan Hr. Ms. O 21. Tijdens de maanden die op dit succes volgden werd de O 21 ingezet om geheime agenten af te zetten en op te pikken in door Japanners bezet Brits Maleisië en Nederlands Oost-Indië.
In december 1943 moest Hr. Ms. O 21 terug naar Groot-Brittannië in verband met motorproblemen. Op 22 februari 1944 keerde de boot terug naar de basis in Dundee. Op 21 maart werd oudste officier LTZ 2 F.J. Kroesen commandant van Hr. Ms. O 21. In april van dat jaar kreeg de O 21 nieuwe accu`s en vertrok naar de Verenigde Staten voor groot onderhoud. De onderhoudsperiode duurde van mei tot en met november 1944 en vond plaats op de Philadelphia Navy Yard. De maanden december 1944 en januari 1945 werden gebruikt om op te werken. Op 8 februari 1945 vertrok de Nederlandse onderzeeboot via het Panama Kanaal naar Australië maar moest, voordat de boot onder Amerikaans operationeel bevel vanuit Fremantle gesteld kon worden, eerst een aantal reparaties ondergaan in Wellington, Nieuw-Zeeland. Van 8 juli tot 8 augustus 1945 ondernam Hr. Ms. O 21 haar laatste oorlogspatrouille. Tijdens deze missie werden op 25 juli twee Japanse kustvaarders met het dekkanon onder vuur genomen en beschadigd. Twee dagen later werd wederom met het kanon een Japanse vissersboot tot zinken gebracht ten noordwesten van Java. In oktober 1945 arriveerde de boot voor het eerst in Tandjong Priok, de havenstad van Batavia, Java.
Vanuit Batavia zou Hr. Ms. O 21 nog bijna een half jaar patrouillediensten blijven verrichten in Indonesische wateren voordat de onderzeeboot op 30 april 1946 terugkeerde in Nederland. Terug in Nederland werd Hr. Ms. O 21 in conservatie genomen. Begin 1950 werd de onderzeeboot weer in de vaart genomen en na een korte onderhoudsperiode, waarbij het dekkanon en de luchtafweermitrailleurs verwijderd werden, op 7 februari in gebruik genomen als torpedo inschietvaartuig. Op 2 november 1957 werd de O 21 definitief buiten dienst gesteld en op 24 januari 1958 voor sloop verkocht aan de firma G.P. van Beckum te Alkmaar.
Net als Hr. Ms. O 21 werd Hr. Ms. O 22 op 10 mei 1940 voortijdig in dienst gesteld. De eerste commandant werd LTZ 1 A. M. Valkenburg. Twee dagen later kon de onderzeeboot samen met haar zusterschip onder begeleiding van Hr. Ms. BV 37 ontkomen naar Groot-Brittannië. De Nederlandse onderzeeboot werd afgebouwd in Rosyth, Schotland en onderging haar eerste duikproeven vanaf 3 juni. Op 1 juli 1940 nam LTZ 1 J.W. Ort het commando van de O 22 over en vier weken later werd de boot ingedeeld bij de 9th Submarine Flotilla en onder Brits operationeel bevel gesteld.
Van 30 juli tot 9 augustus 1940 ondernam Hr. Ms. O 22 haar eerste oorlogspatrouille op de Noordzee. Op 2 augustus vuurde de Nederlandse onderzeeboot 2 torpedo`s af op een U-boot die zich op 3.600 meter afstand bevond. Beide torpedo`s misten. De volgende drie maanden maakte Hr. Ms. O 22 nog drie patrouilletochten vooral voor de Noorse kust, maar kwam in geen enkele gelegenheid om vijandelijke schepen aan te vallen.
Op 5 november 1940 verliet Hr. Ms. O 22 Dundee voor haar vierde oorlogspatrouille voor de Noorse kust. Bij deze gelegenheid moest de Nederlandse onderzeeboot post vatten voor de uitgang van de Skudesnes Fjord bij Stavanger. Op 6, 13 en 18 november kreeg de Nederlandse onderzeeboot opdracht om haar patrouillegebied te verleggen, maar er werd sinds haar vertrek uit Dundee niets meer van het schip vernomen. Na de oorlog kwamen Britse historici tot de conclusie dat de O 22 op 8 november 1940 door de Duitse onderzeebootjager 177 en de eveneens Duitse mijnenveger M1104 met dieptebommen tot zinken zou zijn gebracht tussen Linder en Lindesnes, aan de zuidkust van Noorwegen. De Koninklijke Marine en de Royal Navy spreken dit echter tegen omdat door de Duitse schepen nooit wrakstukken en olie aan de oppervlakte van het water zijn gemeld na de dieptebomaanval en de onbekende onderzeeboot dus niet gezonken kan zijn. Bovendien vond de beschreven aanval zeer dicht onder de kust plaats terwijl de Nederlandse onderzeeboot de opdracht had gekregen 20 zeemijlen uit de kust te blijven. De Britse admiraliteit vond het meer aannemelijk dat Hr. Ms. O 22 slachtoffer was geworden van een op drift geraakte mijn. Met de ondergang van Hr. Ms. O 22 kwam de volledige oorlogsbemanning van 46 koppen, onder wie drie Britten, om het leven.
Op 10 augustus 1993 ontdekte een onderzoekingsvaartuig van de Norwegian Petroleum Directorate een wrak op 180 meter diepte en 40 zeemijlen verwijderd van de zuidwestkust van Noorwegen. Met een onbemande minionderzeeër werden video-opnames van het wrak gemaakt aan de hand waarvan de Nederlandse marine kon vaststellen dat het hier de vermiste O 22 betrof. Omdat nergens op de videobeelden enige schade van betekenis was te ontdekken werd de conclusie getrokken dat Hr. Ms. O 22 gezonken zou kunnen zijn als gevolg van een technisch mankement. Op 2 november 1996 werd door de Koninklijke Marine een ceremonie gehouden op de plaats waar de Nederlandse onderzeeboot ten onder was gegaan en werd het wrak uitgeroepen tot zeemansgraf.
Drie dagen na de Duitse inval in Nederland, 13 mei 1940, werd Hr. Ms. O 23 vervroegd in dienst gesteld door commandant LTZ 1 G. Koudijs. Ondanks dat de boot nog nooit had proefgevaren kregen zij en zusterschip Hr. Ms. O 24 de opdracht uit te varen naar Engeland. Op aanwijzingen van loodsen konden diezelfde avond de O 23 en O 24 via de Nieuwe Waterweg buitengaats komen. De daglichtperiode van 14 mei bracht Hr. Ms. O 23 onder water door. De volgende morgen arriveerde de boot in de Downs bij Dover. De O 23 werd afgebouwd op de werf van John Thornycroft te Southampton, Zuid-Engeland. Omdat Zuid-Engeland in deze fase van de oorlog vaak gebombardeerd werd door de Luftwaffe werd Hr. Ms. O 23 naar de westkust van Schotland gestuurd om op te werken. Samen met Hr. Ms. O 9, Hr. Ms. O 10 en onder begeleiding van de Nederlandse torpedoboot Hr. Ms. Z 6, vertrok de O 23 op 9 juli 1940 naar Schotland waar het gelegenheidssmaldeel vijf dagen later, via Milford Haven, Wales, arriveerde. Vanaf half augustus ging Hr. Ms. O 23 deel uit maken van de 9th Submarine Flotilla.
Van 18 tot en met 30 augustus voerde Hr. Ms. O 23 haar eerste oorlogspatrouille uit voor de Noorse kust. Er zouden tot 17 februari 1941 nog zes missies volgen maar tijdens geen enkele van deze patrouilles kon de Nederlandse onderzeeboot successen boeken. De patrouilles werden afgewisseld met korte onderhoudsperiodes en de commandowissel op 20 november 1940 toen LTZ 1 G.B.M. van Erkel het bevel ging voeren over de Nederlandse onderzeeboot. Net als zusterschip Hr. Ms. O 21 werd de O 23 vanaf maart 1941 ingedeeld bij de 8th Submarine Flotilla en verrichtte tot juni van dat jaar konvooidiensten tussen basis Gibraltar en Groot-Brittannië.
Op 25 juni 1941 vertrok Hr. Ms. O 23 voor haar eerste oorlogspatrouille in het Middellandse Zeegebied die haar naar de Ligurische Zee boven Corsica bracht. Tijdens deze patrouille bracht de Nederlandse onderzeeboot de Italiaanse tanker Capacitas van 5.371 ton tot zinken voor de Italiaanse westkust bij Pisa. Er werden vier torpedo`s op het volgeladen schip afgevuurd en drie troffen doel. De tanker zonk snel in het 80 meter diepe water. Tijdens een volgende patrouille, op 16 augustus 1941, in de Tyrrheense Zee, vuurde Hr. Ms. O 23 vier torpedo`s af op een Italiaans vrachtschip en commandant Van Erkel dacht dat twee ervan op een grote afstand doel troffen. Hij kon dit echter niet bevestigen. Italiaanse bronnen vermeldden dat op die dag het Italiaanse koopvaardijschip Madalena Odero van 5.479 ton door een vijandelijke onderzeeboot aangevallen en beschadigd werd. Twee dagen later moest de kapitein het schip laten stranden op het Italiaanse eilandje Lampedusa tussen Malta en Tunesië. Nog diezelfde dag werd het Italiaanse schip gebombardeerd door Britse Blenheim bommenwerpers, die afkomstig waren van het no.105 squadron dat gestationeerd was op Malta, en brandde volledig uit.
In september 1941 moest Hr. Ms. O 23 terugkeren naar Dundee voor reparaties en onderhoud. Op 13 november van dat jaar nam commandant LTZ 1 K. van Dongen het bevel van de onderzeeboot op zich maar werd op 30 december al weer afgelost door LTZ 1 A.M. Valkenburg. Op 16 maart 1942 waren de onderhoudswerkzaamheden gereed en voer Hr. Ms. O 23 uit naar Colombo, Ceylon, waar het schip ingedeeld werd bij de 4th Submarine Flotilla als onderdeel van de British Eastern Fleet. Onderweg naar Colombo waren een aantal technische problemen geconstateerd door de bemanning van de O 23 die, voordat de onderzeeboot weer op patrouille kon gaan, gerepareerd werden op de Naval Dockyard te Bombay, Brits Indië.
Het duurde nog tot juli 1942 voordat de boot geheel operationeel werd bevonden en op 19 juli vertrok Hr. Ms. O 23 voor haar eerste oorlogspatrouille naar Straat Malakka, tussen Brits Maleisië en Sumatra. Op 27 juli werd de Japanse kustvaarder Shofuku Maru no. 2 aangevallen en beschoten met het dekkanon maar na 9 granaten afgevuurd te hebben blokkeerde het kanon en moest de aanval afgebroken worden. Het Japanse schip kon ontkomen na slechts één 8,8cm treffer geïncasseerd te hebben. Twee dagen later vuurde Hr. Ms. O 23 vier torpedo`s af op een Japanse kruiser maar ze misten allemaal. De Nederlandse onderzeeboot kon onder water aan de Japanse dieptebommen ontkomen. Op 2 augustus wist Hr. Ms. O 23 twee Japanse vrachtvaarders uit eenzelfde konvooi tot zinken te brengen. De Zenyo Maru van 6.441 ton kreeg één torpedotreffer nadat de O 23 drie torpedo`s had afgevuurd. De Ohio Maru van 5.872 ton werd beschoten met de twee laatste torpedo`s die de Nederlandse onderzeeboot nog aan boord had. Eén van de beide hekbuistorpedo`s was een voltreffer. Tijdens een volgende patrouille werd op 25 oktober 1945 door de O 23 een Japans konvooi aangevallen waarbij het vrachtschip Shinyu Maru beschadigd werd door een torpedotreffer. De twee torpedo`s die afgevuurd werden op het tweede schip in de linie misten omdat het vrachtschip, gewaarschuwd door de Shinyu Maru, plotseling haar koers veranderde. Om een dieptebomaanval door de begeleidende Japanse torpedobootjagers te voorkomen, brak commandant Valkenburg de aanval af. Na de oorlog bleek dat het maar goed was dat het tweede schip in de Japanse linie gemist werd omdat er 1.700 Nederlandse krijgsgevangenen aan boord waren, die van Java naar Rangoon in Birma werden gebracht.
Gedurende 1943 zou Hr. Ms. O 23 nog vier oorlogspatrouilles uitvoeren in Straat Malakka, maar de onderzeeboot kwam niet meer in de gelegenheid vijandelijke schepen aan te vallen. In juni en september van datzelfde jaar werd de boot ingezet om Chinese geheime agenten te transporteren. In september 1943 ging Hr. Ms. O 23 op weg naar Schotland voor groot onderhoud en modernisering. De Nederlandse onderzeeboot nam de route door het Suez Kanaal en arriveerde op 5 november in Dundee. Op 23 februari 1944 nam LTZ 1 A.J. Schouwenaar het commando van de O 23 op zich maar zag een vol jaar geen actie omdat het tot februari 1945 duurde voordat de boot weer volledig operationeel was. Hr. Ms. O 23 werd nog ingedeeld bij de 3rd Submarine Flotilla maar de strijd op zee tegen Duitsland was zo goed als gestreden.
Nadat Duitsland gecapituleerd had verbleef Hr. Ms. O 23 enkele weken in Rotterdam, maar werd daarna in Holy Loch, Schotland, gereed gemaakt voor de oversteek naar Australië. Op 5 augustus 1945 arriveerde Hr. Ms. O 23 in Fremantle, West-Australië, en ondernam nog een enkele verkenningsmissie onder Java voor Japan capituleerde op 15 augustus. In oktober en november evacueerde de Nederlandse onderzeeboot Nederlandse geheime agenten van de Paternoster Eilanden, boven Sumbawa, en patrouilleerde in Straat Soenda.
Op 21 januari 1946 ving Hr. Ms. O 23 haar thuisreis aan en meerde op 13 maart af in Rotterdam. Van 22 juli tot 31 oktober 1947 was Hr. Ms. O 23 samen met de onderzeeboot Hr. Ms. Zwaardvisch en de kanonneerboot Hr. Ms. Van Kinsbergen tijdelijk gestationeerd in Nederlands West-Indië. Later werd de onderzeeboot nog gebruikt als torpedo inschietvaartuig maar was, ondanks de langdurige onderhoudsperiodes tijdens de oorlog, volledig opgevaren. Op 1 december 1948 werd Hr. Ms. O 23 buiten dienst gesteld en in april 1949 voor sloop verkocht. De beide Sulzer dieselmotoren van de O 23 werden geplaatst aan boord van de kanonneerboot Hr. Ms. Van Speijk die omgebouwd werd tot fregat.
Hr. Ms. O 24 werd op 13 mei 1940 eveneens vervroegd in dienst gesteld. LTZ 1 G.B.M. van Erkel werd aangewezen als commandant en kreeg de moeilijke opdracht om de onderzeeboot, die nog nooit gevaren of gedoken had, over te brengen naar Engeland. Tegelijkertijd met zusterschip Hr. Ms. O 23 verliet de O 24 de Nieuwe Waterweg en ging bij het eerste daglicht op 14 mei onder water. Er ontstonden echter al vrij snel enkele lekken zodat de onderzeeboot naar de oppervlakte gedwongen werd. Ondanks de problemen kwam de O 24 diezelfde dag nog aan in Engeland. Samen met Hr. Ms. O 23 werd de O 24 afgebouwd op de werf van John Thornycroft te Southampton. Op 14 juli werd commandant Van Erkel afgelost door LTZ 1 O. de Booy. Eind augustus 1940 waren de afbouwwerkzaamheden aan de O 24 gereed en vertrok de nieuwe onderzeeboot naar Rothesay, Schotland, om op te werken.
Vanaf september 1940 werd Hr. Ms. O 24 ingedeeld bij de 9th Submarine Flotilla en onder Brits operationeel bevel gesteld. Tot eind 1940 voerde Hr. Ms. O 24 een aantal oorlogspatrouilles uit in de Noordzee en voor de Noorse kust, maar werd niet in de gelegenheid gesteld om vijandelijke schepen tot zinken te brengen. Vanaf begin 1941 werd de Nederlandse onderzeeboot ingedeeld bij de 8th Submarine Flotilla en gestationeerd in Gibraltar. Van hier uit werden vooral konvooidiensten uitgevoerd. De eerste oorlogspatrouille van Hr. Ms. O 24 bij Italië zou ook haar eerste succes brengen. Op 12 juni 1941 bracht Hr. Ms. O 24 de Italiaanse tanker Fianona van 6.660 ton tot zinken. De Nederlandse onderzeeboot was een week daarvoor vertrokken uit Gibraltar en had post gevat in de Golf van Genua. Hiermee was Hr. Ms. O 24 de eerste Nederlandse onderzeeboot, in de geschiedenis van de Koninklijke Marine en de Nederlandse Onderzeedienst, die een vijandelijk schip tot zinken bracht. Op de avond van de 12e bracht de O 24 de Italiaanse hulppatrouilleboot Carloforte van 143 ton met kanonvuur tot zinken. De Nederlandse onderzeeboot had het Italiaanse hulpvaartuig op 36 zeemijlen ten noordwesten van Gorgona onderschept.
Tijdens een volgende patrouille werd, op 6 augustus 1941, het Italiaanse koopvaardijschip Bombardiere van 613 ton door de O 24 met torpedo`s tot zinken gebracht. De volgende dag viel de Nederlandse onderzeeboot de Italiaanse schoener Margherita Madre van 296 ton aan met het dekkanon op 15 zeemijlen van Anzio, ten zuiden van Rome. Het houten zeilschip met hulpmotor verdween om 21:30 uur in de golven van de Tyrrheense Zee, slechts enkele mijlen verwijderd van de plaats waar de Bombardiere hetzelfde lot had ondergaan.
De volgende oorlogspatrouille van Hr. Ms. O 24 was eveneens succesvol. De onderzeeboot was op 28 augustus 1941 vertrokken vanaf haar basis in Gibraltar en viel op 6 september de Italiaanse trawler Carla van 347 ton aan die was omgebouwd tot bewakingsvaartuig. De beide afgevuurde torpedo`s misten maar door kanonvuur van de O 24 werd de trawler dermate zwaar beschadigd dat deze bij La Spezia aan de grond gezet en opgegeven werd. Drie dagen later werd op het Italiaanse vrachtschip SS Italo Balbo van 5.114 ton een enkele torpedo afgevuurd die doel trof. Het schip zonk 10 zeemijlen ten noordwesten van het eiland Elba waarna de O 24 langere tijd diep moest duiken om aan de dieptebommen van het escorte van het vijandelijke schip te ontkomen. Na deze patrouille zou Hr. Ms. O 24 er nog twee uitvoeren, die echter niet succesvol werden, voordat de boot in december terugkeerde naar Groot-Brittannië voor onderhoud.
Tijdens de onderhoudsperiode in Dundee nam LTZ 1 W.J. de Vries, op 3 maart 1942, de bevelvoering over Hr. Ms. O 24 op zich. Op 20 juli 1942 vertrok de Nederlandse onderzeeboot via Simonstown, Zuid-Afrika, naar Colombo, Ceylon, waar de boot een van de eenheden van de British Eastern Fleet werd. Het zou vier oorlogspatrouilles in Straat Malakka en tot 21 februari 1943 duren voordat Hr. Ms. O 24 weer een succesvolle aanval op een vijandelijk schip kon doen. Op die dag werd de Japanse kustvaarder Bandai Maru van 165 ton door kanonvuur van het Nederlandse schip tot zinken gebracht bij de Salang Eilanden, ten westen van Sumatra. Tijdens een volgende patrouille vuurde Hr. Ms. O 24 vier torpedo`s af op het Japanse passagiersschip Chosa Maru van 2.538 ton dat was omgebouwd tot hulpmijnenlegger. Eén van de torpedo`s was een voltreffer en het Japanse schip zonk bij Penang aan de westkust van Brits Maleisië.
Na nog een aantal oorlogspatrouilles waarbij geen vijandelijke schepen tot zinken werden gebracht, vertrok Hr. Ms. O 24 op 20 december 1943 via het Suez Kanaal, Gibraltar en Bermuda naar Philadelphia in de Verenigde Staten voor groot onderhoud. Deze ingrijpende onderhouds- en moderniseringsperiode zou tot midden augustus 1944 duren waarna nog een aantal weken van opwerken volgden. Op 21 september arriveerde de Nederlandse onderzeeboot in Holy Loch, Schotland. Op 25 oktober 1944 werd LTZ 1 P.J.S. de Jong, de latere minister van defensie en premier, de nieuwe commandant van Hr. Ms. O 24. Onder zijn bevelvoering vertrok de O 24 op tweede kerstdag 1944 naar Australië. Na aankomst van de Nederlandse onderzeeboot in Fremantle, West-Australië, werd deze onder Amerikaans operationeel bevel gesteld. Op 7 april 1945 vertrok Hr. Ms. O 24 voor een oorlogspatrouille die haar naar de zuidwestkust van Sumatra zou brengen. Het laatste succes voor Hr. Ms. O 24 zou een kleintje worden. Op 14 april beschoot de onderzeeboot met haar dekkanon de Japanse vissersboot Goenoeng van 40 ton die daarop zonk onder de kust van Zuid-Sumatra.
Na de capitulatie van Japan, op 15 augustus 1945, werd Hr. Ms. O 24 gestationeerd in Tandjong Priok, de havenstad van Batavia, Java. In april 1946 keerde de O 24 terug naar Nederland en ging in groot onderhoud op de Rijkswerf Willemsoord te Den Helder. Vanaf 1 december 1947 werd de onderzeeboot gebruikt als opleidingsschip en was van oktober 1948 tot april 1949 gestationeerd in Willemstad, Curaçao. In 1962 werd de O 24 definitief buiten dienst gesteld en in juni 1963 voor sloop verkocht aan de firma Hilltrade te Rotterdam en vervolgens ontmanteld in Vlissingen.
De O 25 was op 1 mei 1940 te water gelaten maar kon door een gebrek aan sleepboten niet overgebracht worden naar Engeland. Daarom werd de nieuwe onderzeeboot op 14 mei door werf- en marinepersoneel tot zinken gebracht in de Nieuwe Maas. Op last van de Duitsers werd de boot in juni gelicht en teruggebracht naar de werf van Wilton-Fijenoord in Schiedam. Hier werd de onderzeeboot voor Duitse rekening gerepareerd en afgebouwd. In verband met de uitwisselbaarheid van reserveonderdelen werden een groot aantal componenten, zoals luchtcompressoren, radioapparatuur en artillerie, vervangen door Duitse. De buiten de drukvaste huid, onder het voordek geplaatste, draaibare torpedobuizen werden verwijderd. De superieure geruispeiler van Atlas Werke bleef uiteraard gehandhaafd. Ook de periscopen van Nedinsco in Venlo werden behouden. Dit was logisch want het bedrijf in Limburg was een voortzetting van Carl Zeiss in Jena na de Eerste Wereldoorlog en sinds die tijd leverancier van de beste militaire optiek. De Freondiepvriezer werd zeer gewaardeerd en tot latere vreugde van kok en bemanning intact gelaten.
Op 8 juni 1941 werd UD 3 door commandant Korvettenkapitän H. Rigele in Duitse dienst gesteld. Tijdens de zomermaanden volgde een opwerkperiode in de Oostzee waarna de onderzeeboot op 25 augustus als frontboot ingedeeld werd bij het 2e U-boot flottielje dat opereerde vanuit Loriënt, Frankrijk. De Nederlandse onderzeeboot in Duitse dienst werd vooral ingezet als opleidingsschip. Op 3 oktober 1942 werd UD 3, bij wijze van experiment tijdens een oorlogspatrouille, ingezet als torpedobevoorrader om U-boten van torpedo`s te voorzien die actief waren in de Zuid-Atlantische Oceaan. Na op 31 oktober ten zuiden van de Kaapverdische Eilanden brandstof te hebben overgenomen uit de onderzeeboottanker U-462 ging commandant Rigele op weg naar een gearrangeerd rendez-vous met U-159 om torpedo`s over te dragen. Op 26 november 1942 bracht UD 3 de Noorse vrachtvaarder Indra van 5.041 ton met drie torpedotreffers tot zinken. De 39 Noorse bemanningsleden, die na de eerste treffer in de sloepen waren gegaan werden vier dagen later opgepikt door de Britse koopvaarder Eurybates.
Op 27 november vond de geplande ontmoeting tussen UD 3 en U-159 plaats en werden ten zuidwesten van de Kaapverdische Eilanden vier torpedo`s met behulp van rubberboten overgebracht naar de U-boot. De dag daarna volgden er nog eens vier. Door de torpedoleveranties van UD 3 kon de U-159, onder commandant Kapitänleutnant H. Witte, nog eens drie geallieerde koopvaardijschepen tot zinken brengen bovenop de acht die de U-boot eerder getorpedeerd had. Na de ontmoeting met U-159 moest commandant Rigele wachten op nog andere U-boten die torpedo`s nodig hadden maar deze kwamen niet opdagen. Op 26 december keerde UD-3 huiswaarts en kwam op 7 januari 1943 aan in Loriënt.
Ondanks het goede functioneren van UD 3 werd het experiment als torpedoleverancier niet onverdeeld positief beoordeeld. Commandant Rigele vond de ruimte aan dek te klein om de boot als torpedobevoorrader in te zetten. Als gevechtsboot kon de ex O 25 ook niet ingezet worden wegens de geringere duikdiepte en langere duiktijd ten opzichte van de Duitse onderzeeboten. Wat echter het zwaarst woog was het feit dat het onderhoudspersoneel in de vaak overbelaste reparatie- en onderhoudsbunkers niet zat te wachten op boten van buitenlandse afkomst waarvan de onderdelen en systemen afweken van de standaard. Daarom ging UD 3 op 1 maart 1943 over naar de U-boot Abwehrschule waar de onderzeeboot als Schulboot werd ingezet in de Oostzee met als basis Gotenhafen, Duitsland. Hiermee kreeg de ex O 25 dezelfde taak opgelegd als UD 1 (ex Hr. Ms. O 8) en UD 2 (ex Hr. Ms. O 12). Op 23 oktober 1943 werd Oberleutnant zur See J. Seeger de nieuwe commandant van UD 3. Op 13 oktober 1944 werd UD 3 buiten dienst gesteld na te zijn beschadigd door een luchtaanval in Kiel, Duitsland en een accubrand. De Nederlandse buitboot werd daarna opgelegd in Kiel. Op 3 mei 1945 maakte een Sprengkommando er een einde aan door de boot op te blazen. Het wrak werd na de oorlog gelicht en vervolgens gesloopt.
Door de snelle Duitse inname van de linker Maasoever in Rotterdam kreeg het personeel van de Rotterdamsche Droogdok Maatschappij (RDM) geen tijd de nog op de helling staande onderzeeboten O 26 en O 27 te vernielen. Op 14 mei 1940 vielen deze boten dan ook onbeschadigd in Duitse handen. Beide onderzeeërs in aanbouw werden grondig geanalyseerd door Duitse technische specialisten, onder anderen de Duitse U-boot ontwerper C. Aschmoneit. Deze inspecties leidden tot de aanpassingen zoals die vernoemd zijn bij de O 25 (UD 3). De O 26 en O 27 werden voor Duitse rekening en onder regie van de Kriegsmarinewerft Wilhelmshaven in Rotterdam afgebouwd.
Op 28 januari 1941 werd de O 26 in Duitse dienst gesteld als UD 4 door commandant Korvettenkapitän H. Brümmer-Patzig. Daarna werd de buitboot gestationeerd in Kiel en ingezet als opleidingsschip. In de nacht van 25 februari 1942 werd Kiel gebombardeerd door de Royal Air Force (RAF) waarbij UD-4 een treffer te verwerken kreeg. De Duitsers verwachtten een redelijk snel herstel van de onderzeeboot maar de werkzaamheden liepen uit en het lukte niet om de steeds terugkerende slagzij bij het opduiken te verhelpen. Hierdoor zou UD 4 nooit ingezet worden als frontboot. In plaats daarvan werd de onderzeeër gebruikt voor testen met Asdic-absorberend rubber, dat op de scheepshuid werd geplakt. Later werd UD 4 weer ingezet als Schulboot. Het commando over de ex O 26 werd in oktober 1941 overgenomen door Korvettenkapitän R. von Singule, op 29 april 1942 door Kapitänleutnant H.O. Bernbeck die op 23 maart 1943 afgelost werd door Korvettenkapitän F. Schäfer.
Vanaf midden 1943 werd UD 4 omgebouwd tot tanker en gebruikt als testboot voor het overladen van dieselolie onder water. Hierbij werd met een constante snelheid, op een diepte van 30 à 35 meter varend, een vulslang gekoppeld aan een achterop varende U-boot en kon per uur 20 ton dieselolie overgepompt worden. Tot eind 1944 fungeerde UD 4 als tanker om in de Oostzee oefenende U-boten van brandstof te voorzien. In november van dat jaar verliet Schäfer de boot en zijn plaats werd ingenomen door Kapitänleutnant F. Bart. In januari 1945 werd UD 4 ingedeeld bij het geheime18e flottielje dat verder bestond uit drie hypermoderne U-boten en de buitgemaakte Turkse onderzeeboot UA. UA en UD 4 fungeerden als doelwit voor de drie moderne U-boten die uitgerust waren met de zeer geavanceerde, zowel passief als actief werkende sonarinstallatie Nibelung voor de nieuwe revolutionaire U-boten van het XXI type. De proeven met deze apparatuur verliepen succesvol en de Duitsers begonnen meteen met de serieproductie ervan. UD 4 werd op 19 maart 1945 buiten dienst gesteld en opgelegd in Kiel. Op 3 mei van datzelfde jaar onderging de onderzeeboot hetzelfde lot als zusterschip UD 3.
Nadat de O 27 op 14 mei 1940 in Duitse handen was gevallen werd de onderzeeboot op last van en voor rekening van de bezetter voltooid op de werf van de RDM. Dit gebeurde wel onder supervisie van de Duitse marinewerf in Wilhelmshafen. Op 30 januari 1942 werd de onderzeeboot als UD 5 in Duitse dienst gesteld door Kapitän sur See B. Mahn. Na de opwerkperiode werd UD 5 ingedeeld bij het 10e U-boot flottielje dat opereerde vanuit Loriënt en op 27 augustus 1942 op oorlogspatrouille gestuurd naar de westkust van Afrika. Op 29 oktober torpedeerde de Nederlandse onderzeeboot in Duitse dienst de Britse koopvaarder Primrose Hill van 7.628 ton. Na drie torpedotreffers begon het Britse schip te zinken en commandant Mahn liet UD 5 naar de overlevenden in hun sloepen varen en kreeg van de Britten te horen dat de Primrose Hill een zogenaamd Catapult Aircraft Merchant of CAM Ship was. Het was één van de 53 Britse koopvaardijschepen die uitgerust waren met een katapult en een lanceerslede voor een Sea Hurricane Mk I B jachtvliegtuig ter bescherming van konvooien. Verder vervoerde het Britse CAM Ship 11 gevechtsvliegtuigen, steenkolen en stukgoed. Na het onderhoud met de Britse overlevenden bezegelde een vierde torpedotreffer van UD 5 het lot van de Primrose Hill. Bij de explosie van de eerste torpedo waren drie Britse doden gevallen. De overige 46 bemanningsleden werden op 6 november opgepikt door het uit Liverpool afkomstige koopvaardijschip Sansu.
Ondanks het succes van UD 5 gaf Mahn een negatief advies voor het gebruik van de ex O 27 als gevechtsboot, bij zijn terugkeer in Loriënt op 12 november 1942. Zijn belangrijkste argument hiervoor was de lange duiktijd die zijn onderzeeboot nodig zou hebben bij een eventuele ontmoeting met een vijandelijke onderzeeër. Vanaf begin 1943 werd de ex O 27 dan ook ingezet als oefenboot bij de U-boot Abwehrschule vanuit het Noorse Bergen en werd Kapitänleutnant H.T. von Kameke de nieuwe commandant. Nog geen maand later werd het commando over de buitboot overgenomen door Kapitänleutnant H.U. Scheltz. UD 5 bleef Schulboot totdat de Duitsers capituleerden op 8 mei 1945.
Op 30 mei 1945 werden 23 Duitse U-boten en UD 5 door kernbemanningen, onder begeleiding van Britse oorlogsschepen, overgevaren naar Lisahally in Noord-Ierland om later in het kader van Operatie Deadlight in de Atlantische Oceaan tot zinken te worden gebracht. De Britten bemerkten de afwijkende vorm van de ex O 27 en lichtten de Koninklijke Marine in. Nederlandse officieren van de Onderzeedienst herkenden de O 27 en de onderzeeboot werd aan de Nederlandse marine teruggegeven. Op 13 juli 1945 werd Hr. Ms. O 27 in Nederlandse dienst gesteld en keerde begin 1946 terug in Rotterdam. De door de Duitsers gebouwde Schnellboot-bunker in de Waalhaven werd ingericht als nieuwe basis voor de Onderzeedienst en Hr. Ms. O 27 meerde er af na het opheffen van steunpunt Dundee, Schotland. Na reparatie en modernisering deed Hr. Ms. O 27 tot 14 november 1959 dienst als inschietboot en oefenboot voor onderzeebootjagers. Op 23 december 1960 werd de O 27 voor sloop verkocht aan de firma Jos Desmedt te Antwerpen en in de loop van 1961 daar gesloopt.
Ondanks de beperkingen die de Duitsers de O 21-klasse onderzeeboten toeschreven, beschikten de boten over uitstekende nautische en offensieve kwaliteiten. De Duitse lastechnieken waren verder gevorderd dan de Nederlandse waardoor de U-boten dieper konden duiken. De duiktijd van de Duitse onderzeeboten was ook sneller maar op andere gebieden waren de Nederlandse onderzeeërs superieur aan die van de Duitsers. Vooral op het gebied van hydraulische systemen waren de Nederlandse onderzeebootontwerpers veel verder gevorderd dan hun Duitse tegenhangers. Niet alleen werd hydraulica op veel grotere schaal toegepast maar was de techniek veel verder uitgewerkt en doorgevoerd. Hierdoor werd de bediening van ballasttankventielen, luiken, duikroeren en dergelijke semi-geautomatiseerd waardoor minder bemanningsleden nodig waren. Het door de Nederlandse marineofficier L.F. Klaassen verbeterde snelventsysteem om torpedo`s belloos te lanceren was een noviteit voor de Duitsers en zij deden er later in de oorlog hun voordeel mee.
Hr. Ms. O 21, Hr. Ms. O 23 en Hr. Ms. O 24 behoorden tot de meest succesvolle geallieerde onderzeeboten van de Tweede Wereldoorlog en brachten een uitstekend oorlogsrendement op. De drie Nederlandse onderzeeboten brachten samen 22 vijandelijke schepen tot zinken, waaronder 4 oorlogsschepen, met de gezamenlijke tonnage van 55.000 ton. Verder werden een Italiaans en twee Japanse schepen beschadigd. Het succes van De O 21 ten koste van U-95 is nog steeds één van de hoogtepunten in de geschiedenis van de Nederlandse Onderzeedienst. Voor de Kriegsmarine waren UD-3, UD-4 en UD-5 niet meer dan welkome aanvullingen op hun toch al zeer grote aantallen U-boten.
De directeuren en bestuursleden van Wilton-Fijenoord en de RDM moesten na de oorlog, net als alle andere Nederlandse werfdirecteuren die voor de Duitsers opdrachten uitgevoerd hadden, voor de rechter verschijnen. Zij werden beschuldigd van economische collaboratie. Het belangrijkste verweer van de directeuren van de werven waar de O 25, O 26 en O 27 in aanbouw waren geweest, was dat zij niet op de hoogte waren van het feit dat de onderzeeboten als frontboten ingezet zouden worden. Verder gaven zij, eveneens ten onrechte, aan dat de afbouw van de onderzeeboten opzettelijk vertraagd zou zijn. Ondanks dat de bewijzen tegen de werfdirecteuren overtuigend waren, kwamen zij er met zeer lichte voorwaardelijke straffen of vrijspraak van af. De Nederlandse werven en hun bestuurders waren gewoonweg te hard nodig voor de wederopbouw.