De beide Nederlandse onderzeeboten van de O 19-klasse, die vanaf 15 juni 1936 gebouwd werden op de werf van Wilton-Fijenoord te Schiedam, weken in vele opzichten af van hun voorgangers. De boten stonden eerst gepland als K XIX en K XX (K = Koloniën) maar tijdens de bouw werd besloten ze op de begroting van het Departement van Oorlog te plaatsen waardoor de benamingen veranderden in O 19 en O 20. Daarmee waren de schepen de eerste Nederlandse onderzeeboten die niet specifiek gebouwd werden voor Nederlandse of koloniale wateren, maar bestemd zouden worden voor algemene dienst. Het ontwerp van de O 19-klasse onderzeeboten was afkomstig van de Nederlandse ingenieur G. van Rooy en was gedeeltelijk gebaseerd op dat van de Poolse onderzeeboten van de Orzel-klasse, die tegelijkertijd in Nederland gebouwd werden.
Verder waren de O 19-klasse onderzeeboten de eerste in Nederland gebouwde onderzeeërs die mijnen konden leggen omdat zij uitgerust waren met 20 verticale mijnenbuizen ook wel mijnenbuns genoemd. Deze mijnenbuizen, die zich buiten de drukvaste dubbele huid bevonden, konden elk twee stuks mijnen herbergen die apart van elkaar hydraulisch gelost konden worden. Het ontwerp van de mijnenbuns was afkomstig van de Franse scheepswerf Normand-Fenaux. De enige mijnenleggende onderzeeboot die daarvoor in dienst was geweest bij de Koninklijke Marine was Hr. Ms. M 1, maar deze boot was in Duitsland gebouwd en tijdens de Eerste Wereldoorlog in de Waddenzee aan de grond gelopen, geïnterneerd en later van de Duitsers overgenomen.
Bovendien waren Hr. Ms. O 19 en Hr. Ms. O 20 de eerste onderzeeboten ter wereld die uitgerust waren met een doorontwikkelde, zogenaamde snorkel of snuiver. Dit was een door de Nederlandse marineofficieren J.J. Wichers en J.C. van Pappelendam uitgevonden apparaat voor getrimd dieselen. Door dit systeem konden de onderzeeboten onderwater varen op de dieselmotoren waarbij de benodigde zuurstof aangevoerd werd door de snorkel die zich bovenop een uitschuifbare pijp bevond. Door een tweede uitschuifbare buis werden de uitlaatgassen van de dieselmotoren geloosd. Hr. Ms. O 2, Hr. Ms. K II en Hr. Ms. O 16 waren eerder ook al uitgerust met een snorkelsysteem maar deze bevonden zich nog in een experimentele fase.
Tenslotte werden door het toepassen van staal met een hoge vastheid, dat met de nieuwste technieken elektrisch werd gelast, belangrijke relatieve gewichtsverminderingen van de romp bereikt wat ten goede kwam aan de snelheid van de nieuwe onderzeeboten. De constructie was echter dermate stevig dat een maximale duikdiepte van 100 meter bereikt kon worden. Hr. Ms. O 19 en Hr. Ms. O 20 waren de eerste Nederlandse onderzeeërs die zo diep konden duiken. In de zomer van 1939 werden de beide onderzeeboten van de O 19-klasse in dienst gesteld en konden op dat moment de toets met de beste buitenlandse onderzeeërs glansrijk doorstaan.
Hr. Ms. O 19 | Hr. Ms. O 20 | |||
Bouwwerf | Dok en Werf Maatschappij Wilton-Fijenoord te Schiedam | |||
Bouwnummer | 657 | 658 | ||
Op stapel gezet | 15 juni 1936 | |||
Te water gelaten | 22 september 1938 | 31 januari 1939 | ||
In dienst gesteld | 3 juli 1939 | 28 augustus 1939 | ||
Grootste lengte | 80,7 meter | |||
Grootste breedte | 7,41 meter | |||
Diepgang | 3,87 meter | |||
Waterverplaatsing standaard | 982 ton | |||
Waterverplaatsing volbeladen boven water | 1.109 ton | |||
Waterverplaatsing volbeladen onder water | 1.491 ton | |||
Machine-installatie | 2 x 7-cilinder 2-takt Sulzer dieselmotoren, 2 x 2650 pk | |||
Elektromotoren | 2 x elektromotoren en generatoren, 2 x 500 pk | |||
Accu`s | 192 cellen, 5300 A/h (ampère per uur) gedurende 5 uren | |||
Aantal schroeven | 2 | |||
Maximale snelheid | 19,5 knopen boven water, 9 knopen onder water | |||
Actieradius | 10.000 zeemijlen bij 12 knopen boven water, 27 zeemijlen bij 8,5 knopen onder water | |||
Maximale duikdiepte | 100 meter | |||
Bemanning | 39 tot 40 koppen | |||
Torpedobuizen | 4 x 53,3cm boegbuizen, 2 x 53,3cm hekbuizen en 2 x 53,3cm torpedobuizen in de midscheeps in een draaibare opstelling | |||
Torpedo`s | 14 x Mk 8, V53 of Mk IV*SD torpedo`s | 14 x IV53 of V53 torpedo`s | ||
Mijnenbuizen | 2 x 10 externe Normand-Fenaux mijnenbuizen | |||
Mijnen | 40 Vickers mijnen | |||
Dekkanon | 1 x 8,8cm multi purpose dekkanon | |||
Luchtafweer | 2 x 1 40mm Bofors en 1 x 12,7mm Browning mitrailleurs |
De dieselmotoren voor de onderzeeboten van de O 19-klasse onderzeeboten werden onder licentie van het Zwitserse Sulzer gebouwd door de Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen. De 40mm Bofors mitrailleurs konden net als bij de onderzeeboten van de O 12-klasse opgeborgen worden in waterdichte compartimenten voor en achter de commandotoren. Hr. Ms. O 19 en Hr. Ms. O 20 waren uitgerust met geruispeilers van Atlas Werke in Bremen, Duitsland, die in die tijd als beste ter wereld werden beschouwd. Bij Hr. Ms. O 19 werd in 1943, tijdens een grote onderhoudsperiode in Groot-Brittannië, de geruispeiler vervangen door een Asdic-systeem van het type 120B.
Nadat Hr. Ms. O 19 op 3 juli 1939 door commandant luitenant-ter-zee 1 (LTZ 1) K. van Dongen in dienst was gesteld volgde een korte inwerkperiode. Drie weken later was de nieuwe onderzeeboot al op weg naar Nederlands Oost-Indië waar de boot op13 september arriveerde. Op 10 mei 1940, de dag dat de Duitsers Nederland binnenvielen, werd in de Nederlandse kolonie de algehele mobilisatie afgekondigd. De meeste Nederlandse oorlogsschepen, waaronder de O 19, werden ingezet om geallieerde koopvaardijschepen te beschermen en om te patrouilleren in de Indonesische archipel. Op 31 mei 1941 werd het commando van de Nederlandse onderzeeboot overgenomen door LTZ 1 F.J.A. Knoops.
Op 7 december 1941, na de Japanse aanval op Pearl Harbor, verklaarde Nederland de oorlog aan Japan en werden alle operationele onderzeeboten in Nederlands Oost-Indië in de hoogste staat van paraatheid gebracht. De onderzeeboten waren verdeeld in vier divisies en Hr. Ms O 19 vormde samen met zusterschip Hr. Ms. O 20 Onderzeebootdivisie IV. Vanaf 9 december werden de Nederlandse Onderzeebootdivisies I en II onder Brits bevel gesteld als onderdeel van de British Eastern Fleet. Drie dagen later volgde Onderzeebootdivisie IV. De thuisbasis van de O 19 en O 20 werd de Singapore Submarine Base. De eerste oorlogspatrouille van Hr. Ms. O 19 vond plaats van 14 tot 25 december in de Zuid Chinese Zee. Op de 16e, 18e en 23e december kreeg commandant Knoops kansen om Japanse vrachtschepen tot zinken te brengen, maar de torpedoaanvallen mislukten steeds. De gemiste kansen waren waarschijnlijk te wijten aan het feit dat er bij elke poging slechts één torpedo werd afgevuurd in plaats van een salvo. Het is niet helemaal duidelijk of deze missers commandant Knoops verweten werden maar het is een feit dat op 28 december 1941 het commando van Hr. Ms. O 19 overgenomen werd door LTZ 1 H.F. Bach Kolling.
Vanaf nieuwjaarsdag 1942 werd een tweede oorlogspatrouille uitgevoerd die twee weken zou duren. In het zuidelijke deel van de Golf van Siam werden op 10 januari twee volgeladen Japanse vrachtschepen verkend die niet door oorlogsschepen begeleid werden. Het weer was slecht en de vijandelijke schepen werden regelmatig aan het oog onttrokken door heftige regenbuien en metershoge golven. Toch zag commandant Bach Kolling kans om even voor vieren in de middag het kleinste van de twee Japanse schepen onder vuur te nemen. Hij vuurde drie torpedo`s af op een afstand van ruim 3.000 meter. Door de periscoop kon Bach Kolling zien dat het kleinste schip na een explosie begon te zinken, maar bemerkte ook dat het grotere vrachtschip zwarte rookwolken uitstootte en naar stuurboord begon over te hellen. Het was echter te gevaarlijk voor Hr. Ms. O 19 om nog langer op dezelfde positie te blijven en de onderzeeër dook tot 25 meter diepte en verwijderde zich in zuidwestelijke richting. Pas bij terugkeer in Singapore, op 15 januari, kon de bemanning van de Nederlandse onderzeeboot medegedeeld worden dat zij twee Japanse vrachtschepen tot zinken had gebracht: de Akita Maru van 3817 ton en de Taieryu Maru van 4944 ton.
Na de val van Singapore op diezelfde dag, 15 januari 1942, vertrok Hr. Ms. O 19 onder Nederlands bevel voor een oorlogspatrouille naar Straat Makassar, ten oosten van Borneo. Tot de door de geallieerde verloren Slag in de Javazee bleef de O 19 patrouilleren in de Indonesische archipel. In de nacht van 1 op 2 maart 1942 kon de moderne onderzeeboot uitwijken naar Colombo, Ceylon, en zo ontkomen aan de oprukkende Japanners. Vanuit Colombo werd Hr. Ms. O 19 weer onder Brits bevel gesteld als onderdeel van de British Eastern Fleet. Tijdens een patrouille in Straat Malakka, tussen Sumatra en Brits Maleisië, werd de onderzeeboot door een Japanse torpedobootjager aangevallen met dieptebommen. Hr. Ms. O 19 kon ontkomen maar liep behoorlijke schade op, onder andere aan de duikroeren. Hierop werd besloten de Nederlandse onderzeeër naar Groot-Brittannië te sturen voor reparaties en groot onderhoud. Met tussenstops in Kenia, waar de O 19 enige tijd ingezet werd als Asdic-oefenboot, Zuid-Afrika en Engeland, waar steeds kleine reparaties uitgevoerd werden, kwam Hr. Ms. O 19 op 12 februari 1943 aan in Grangemouth, Schotland.
De onderhoudsperiode op de HMS Dockyard in Grangemouth zou een vol jaar in beslag nemen. De snorkel werd verwijderd omdat de Britten niet beschikten over reserveonderdelen voor dit Nederlandse systeem en er (nog) niet de voordelen van inzagen. Verder werd diverse apparatuur vervangen en werden de duikroeren gerepareerd. Bovendien werden alle accu`s vervangen. De bevelvoering over Hr. Ms. O 19 werd op 12 augustus 1943 overgenomen door LTZ 1 A. van Karnebeek. Van februari tot half juni 1944 volgde een opwerk- en oefenperiode waarbij veel geoefend werd met het laden en leggen van (dummy)mijnen. Op 12 juni 1944 vertrok Hr. Ms. O 19 wederom naar de Oost en werd weer één van de eenheden van de British Eastern Fleet. Op 21 augustus 1944 vertrok de Nederlandse onderzeeboot op een oorlogspatrouille die het schip naar de westkust van Sumatra bracht. Op 4 september werd met behulp van het dekkanon, een door de Japanners in beslag genomen, Madoerese prauw tot zinken gebracht. Twee dagen later onderging een Japanse kustvaarder van 200 ton hetzelfde lot. Op 10 september bracht het dekkanon van Hr. Ms. O 19 het Japanse vrachtschip Korei Maru van 600 ton tot zinken.
Na deze succesvolle patrouille kwam Hr. Ms. O 19 op 18 september 1944 aan in Fremantle, West-Australië, wat haar nieuwe basis werd. Van hier uit werd de Nederlandse onderzeeboot onder Amerikaans operationeel bevel gesteld. Van 23 oktober tot 24 november ondernam de Nederlandse onderzeeboot een oorlogspatrouille in de Javazee. Op 16 november werd de Japanse kustvaarder Kaishin Maru no.2 van 150 ton, weer met behulp van het dekkanon, tot zinken gebracht. Terug in Fremantle onderging de onderzeeër een korte onderhoudsperiode. Tijdens deze periode werd commandant Van Karnebeek, op 16 december 1944, om medische redenen afgelost door LTZ 1 J.F. Drijfhout van Hooff.
Drie dagen later vertrok het schip weer voor een patrouilletocht in de Javazee. Tijdens deze patrouille werden op 3 januari 1945 40 Vickers T III T mijnen gelegd in ondiep water bij het eiland Bawean in de Javazee. Dit was één van de belangrijkste vaargeulen naar Batavia, Java. Twee dagen later werden drie torpedo`s afgevuurd op een Japans escorteschip maar ze misten allemaal. Op 9 januari werd meer succes behaald toen ten zuiden van Borneo het Japanse koopvaardijschip Shinko Maru no.1 tot zinken werd gebracht. Van de drie afgevuurde torpedo`s was er één voltreffer. Onmiddellijk na de aanval ging de onderzeeboot op de bodem van de 20 meter ondiepe zee liggen omdat het vijandelijke vrachtschip geëscorteerd werd door een torpedobootjager. De Japanse jager voer over de Nederlandse onderzeeboot heen en dropte op grote afstand drie dieptebommen. Aan boord van Hr. Ms. O 19 kreeg de bemanning de valse hoop dat ze niet ontdekt zouden worden en wachtte in spanning af. Een uurtje later kwam de vijandelijke torpedobootjager terug en liet vijf dieptebommen vallen die zeer dicht bij de onderzeeër ontploften.
Machinist Siem Spruijt van Hr. Ms. O 19 schreef later: “Het achterschip werd meters opgetild en weer teruggekwakt. Lichamen vielen over elkaar heen. De ravage was enorm en ik was bang, doodsbang. Gloeilampen vielen links en rechts om me heen. Alle lichten waren uitgegaan en overal waren waterlekkages te horen. In de centrale was brand uitgebroken. Zeewater stroomde over het hoofdschakelbord dat een lugubere blauwe gloed gaf. Even daarna had ik mijn positieven weer bij elkaar gelukkig”.
De voor- en achterbatterij compartimenten maakten water waardoor er chloorgas gevormd werd. Verreweg het ergst waren de gevolgen van de dieptebomaanval in de machinekamer. Daar lekte uit de koelmachine koolzuurgas wat de zuurstof in de onderzeeboot begon te verdringen. Door de aanwezige gassen moest de bemanning door kalipatroonmaskers ademen. Een paar uur later werden noodgedwongen de hoofdballasttanks geblazen waardoor de zwaar beschadigde onderzeeboot naar de oppervlakte kon komen. Bij het openen van het torenluik werden echter meteen seinlampen en scheepssilhouetten waargenomen waarop meteen weer gedoken werd. Hierop besloot de commandant dat toch de machinekamer binnengegaan moest worden om de dieselmotoren en één van smeeroliepompen vaargereed te maken.
Onder de meest bizarre omstandigheden werkten de machinisten en een elektromonteur, met zwemvesten aan, aan de motoren van de onderzeeboot. Regelmatig verloren enkelen van hen het bewustzijn waarop ze de machinekamer uitgetrokken werden en in het achterste batterij compartiment weer bijgebracht werden. Het weerhield hen er niet van daarna hun werkzaamheden weer te hervatten. Het lukte om de diesels en de smeerpomp weer aan de praat te krijgen wat een uitzonderlijke prestatie genoemd mag worden. De onderzeeboot kwam weer aan de oppervlakte en de vijandelijke schepen waren verdwenen. Met vreselijk in onbalans lopende dieselmotoren verliet Hr. Ms. O 19 in zuidelijke richting het strijdtoneel. Op 15 januari kwam de onderzeeboot aan in Darwin. Hier werden enige noodreparaties verricht waarbij bleek dat de beide achterste duikroeren weggeslagen waren en de schroefbladen ernstig beschadigd waren. Zes dagen later, op 21 januari 1945, strompelde Hr. Ms. O 19 Fremantle binnen en werd met eerbetoon door de aanwezige Amerikaanse schepen ontvangen.
De reparaties aan Hr. Ms. O 19 duurden tot 1 april 1945. Op die dag vertrok de Nederlandse onderzeeboot wederom op oorlogspatrouille naar de Javazee. Tien dagen later werd de Japanse tanker Hosei Maru van 696 ton door het dekkanon van de O 19 tot zinken gebracht. Dit was de door de Japanners gevorderde tanker Poseidon van de Nederlandsch-Indische Tankstoomboot Maatschappij. Op 13 april legde Hr. Ms. O 19 40 mijnen in het noorden van Straat Banka, aan de oostkust van Sumatra. Vijf dagen later vuurde de O 19 vier torpedo`s af op een zware Japanse kruiser die echter allemaal misten. Op 22 april verkende Hr. Ms. O 19 weer een Japanse zware kruiser waarvan men dacht dat het de Haguro was. Weer vuurde de Nederlandse onderzeeboot vier torpedo`s af op het vijandelijke oorlogsschip en men claimde één treffer. Japanse en Amerikaanse bronnen meldden echter dat de zware Japanse kruiser Ashigara tot tweemaal toe, op 18 en 22 april, door Hr. Ms. O 19 met vier torpedo`s werd beschoten, maar deze bronnen meldden geen enkele treffer.
In mei 1945 werd door de geallieerden een vooruitgeschoven onderzeebootbasis ingericht in Subic Bay op de Filippijnen. Op 25 juni 1945 vertrok Hr. Ms. O 19 naar deze basis vanuit Fremantle met een lading medicinale alcohol, reserveonderdelen en 40 dummy mijnen. Op 8 juli om 04:00 uur in de morgen liep de Nederlandse onderzeeboot met een snelheid van 16 knopen op het zich onderwater bevindende Ladd Reef in de Zuid Chinese Zee, ongeveer halverwege Vietnam en Noord-Borneo. Commandant Drijfhout van Hooff liet meteen de beide dieselmotoren hard achteruit slaan maar de boot zat vast op het rif. Een ramp als deze was in die tijd moeilijk te voorkomen. De navigatie hing volledig af van het zogenaamde zonnetje schieten met de sextant. Een onderzeeboot bevond zich in oorlogstijd overdag altijd onder water zodat men aan boord van een dergelijk schip, ter navigatie afhankelijk was van de stand van de sterren als `s nachts aan de oppervlakte gevaren werd. In het geval van Hr. Ms. O 19 was het al dagenlang bewolkt zodat op zogenaamd gegist bestek gevaren werd. Het gevolg was een koersafwijking van tientallen zeemijlen en de stranding op het rif.
Bij laag water bleek de boot midscheeps zo vast als een rots te zitten. Het achterschip werd zoveel mogelijk geballast terwijl de schroeven volle kracht achteruit sloegen, maar zonder resultaat. Er werd een noodsignaal uitgezonden dat opgepikt werd door de Amerikaanse Gato-class onderzeeboot USS Cod SS224, die zich 200 zeemijlen van de gestrande Nederlandse onderzeeboot bevond. De volgende dag vond de Amerikaanse onderzeeboot de gestrande O 19 en meteen werd een poging ondernomen om de Nederlandse onderzeeër vlot te trekken. Een stalen kabel werd om de commandotoren van Hr. Ms. O 19 geslagen en vastgemaakt op de USS Cod. De afsluitbare Kingstonkleppen van de ballasttanks van de O 19 werden gesloten en met de turbopompen werd de druk in de tanks enorm opgevoerd. Op het moment dat zowel Hr. Ms. O 19 als de USS Cod de schroeven volle kracht achteruit lieten draaien werden de Kingstons geopend waardoor de onderzeeboot in theorie van het rif gelicht zou moeten worden. Tegelijkertijd werden uit alle vier de boegbuizen van de O 19 torpedo`s afgevuurd voor nog meer stuwingkracht. Alles was echter tevergeefs, de stalen kabel brak en de boot was geen duimbreed verplaatst. Na een tweede vruchteloze poging, waarbij de ankerketting van Hr. Ms. O 19 brak, werd afgezien van het vlot trekken van de onderzeeboot. Omdat Hr. Ms. O 19 een onderzeeboot-mijnenlegger was, waren de aan de onderzijde open mijnenbuns de best denkbare verankering op een rif.
Machinist Siem Spruijt deed verder verslag: “Om de Jap later niet wijzer te maken, bleef maar één ding over en dat was de boot en alle apparatuur daarin te vernietigen. De toen nog zeer geheime voorlopers van radar en Asdic werden binnen de kortste keren grondig en onherkenbaar vernield en werden springladingen aangebracht. Op 10 juli gingen wij met kleine rubberen bootjes zonder ook maar iets mee te kunnen nemen naar onze redders van de Cod. Onze commandant was de laatste die de boot verliet. De bemanning van de Cod werd dus in één klap verdubbeld, wat altijd voor onmogelijk werd gehouden vanwege de toch al krappe behuizing. Maar alvorens koers te zetten naar Subic Bay moest eerst onze boot, waarop wij zoveel lief en leed hadden meegemaakt, totaal vernietigd worden. Allereerst werden de springladingen binnenboord tot ontsteking gebracht. Daarna werd een tweetal torpedo`s door de Cod afgevuurd en die vaagden nagenoeg het hele achterschip weg. Toen er ook nog 16 keer een 12cm granaat op haar werd afgeschoten, bleef er nog maar weinig over. Hr. Ms. O 19, toen één van de modernste onderzeeboten, was niet meer en zou voortaan alleen nog voortleven in de geschiedenisboeken, tot meerdere glorie van onze Koninklijke Marine.”
Drie dagen later zette de USS Cod de bemanning van de O 19 af in Subic Bay. Al die tijd had een Amerikaanse Consolidated PB 4Y-2 Privateer vliegboot gezorgd voor de nodige luchtdekking. De Amerikaanse Admiral J. Fife, commandant van Task Force 71, waarvan Hr. Ms. O 19 deel had uitgemaakt en die opdracht had gegeven om haar te vernietigen, verklaarde na de oorlog dat het aan de grond lopen, binnen de vliegafstand van de vijand, destructie noodzakelijk had gemaakt. Het redden van de bemanning was met het oog op toekomstige operaties belangrijker dan het redden van de onderzeeboot zelf en bij nog meer pogingen om deze vlot te trekken liepen ook de USS Cod en haar bemanning groot gevaar. Vanuit de Filippijnen werden de bemanningsleden van Hr. Ms. O 19 teruggevlogen naar Fremantle. Op het moment dat de USS Cod terugkeerde in Fremantle, die ook haar thuisbasis was, werd de bemanning door die van de O 19 uitgenodigd voor een groot feest dat ter ere van hun redders werd gehouden in een afgehuurde hal. Het feest, waarbij de nodige drank werd genuttigd, duurde drie dagen en als herinnering hieraan voegde de bemanning van de USS Cod een cocktailglas en de naam van de O 19 toe aan haar oorlogsvlag en op de commandotoren. Van de pogingen om Hr. Ms. O 19 vlot te trekken en van de vernietiging van de Nederlandse onderzeeboot zijn filmopnames gemaakt door één van de bemanningsleden van het Amerikaanse schip. De USS Cod is tegenwoordig als museumschip te bewonderen in Cleveland, Ohio, in de Verenigde Staten.
Nadat Hr. Ms. O 20 op 28 augustus 1939 door commandant LTZ 1 A.J. Bussemaker in dienst was gesteld volgde een zeer korte inwerkperiode. Al op 3 oktober vertrok de nieuwe onderzeeboot, samen met Hr. Ms. O 15 en het artillerie instructieschip Hr. Ms. Van Kinsbergen naar Nederlands West-Indië. Via Ponta Delgada, op de Azoren, kwam het gelegenheidssmaldeel op 29 oktober 1939 aan in Willemstad, Curaçao. Hr. Ms. O 15 en Hr. Ms. Van Kinsbergen bleven ter plaatse, maar de O 20 vervolgde haar weg via het Panama Kanaal naar Nederlands Oost-Indië waar de onderzeeboot, na een vlagvertoonreis van bijna twee maanden, op 23 december 1939 arriveerde.
Op 9 november 1940 werd LTZ 1 F.J.A. Knoops de nieuwe commandant van Hr. Ms. O 20 en hij werd op zijn beurt op 31 mei 1941 afgelost door LTZ 1 P.G.J. Snippe. Tot en met 14 december 1941 verliep de geschiedenis van Hr. Ms. O 20 parallel aan die van Hr. Ms. O 19. Op die dag verlieten beide zusterschepen de Singapore Submarine Base en `s avonds gingen zij afzonderlijk van elkaar op weg naar hun aangewezen patrouillegebieden. Het gebied van Hr. Ms. O 20 bevond zich ten oosten van Kota Bharu, op de oostkust van Brits Maleisië.
Drie dagen later moest de onderzeeboot al duiken omdat een vijandelijke torpedobootjager en een vijandelijk verkenningsvliegtuig werden waargenomen. In de nacht van 17 op 18 december kwam Hr. Ms. O 20 aan de oppervlakte om de accu`s op te laden. `s Morgens moest weer meteen gedoken worden omdat de Nederlandse onderzeeboot wederom een Japanse torpedobootjager verkende. De daaropvolgende nacht kwam de O 20 weer aan de oppervlakte om de accu`s op te laden maar dook daarna weer om de bemanning rust te gunnen. De volgende morgen verkende commandant Snippe twee Japanse torpedobootjagers door de periscoop die even later gezelschap kregen van een derde.
Tegen 11:00 uur, op 19 december 1941, werd de periscoop van de O 20 ontdekt door vijandelijke vliegtuigen die twee bommen afwierpen boven de onderzeeër die meteen dook om een half uur later weer naar periscoopdiepte op te duiken. Op nog geen 400 meter afstand werden twee zigzaggende Japanse torpedobootjagers waargenomen die echter ook de periscoop zagen. Hr. Ms. O 20 dook onmiddellijk naar de bodem op een diepte van 45 meter, maar kreeg meteen een dieptebomaanval te verwerken die lichte schade toebracht. Onder andere was de uitlaat van de stuurboorddieselmotor beschadigd en de geruispeiler defect geraakt. Deze laatste kon gelukkig weer snel gerepareerd worden. De Japanners bleven om het halve uur een aantal dieptebommen afwerpen die geen verdere schade toebrachten aan de Nederlandse onderzeeboot. Commandant Snippe liet de onderzeeboot over de zeebodem steeds van positie veranderen maar steeds werden op de laatste plaats waar de onderzeeboot zich bevonden had, dieptebommen afgeworpen. Aan boord van de O 20 kwam men snel tot de conclusie dat de onderzeeboot olie moest lekken.
Aan de bedreigende situatie kwam een einde toen rond 17:30 de dieptebomaanvallen stopten. Klaarblijkelijk hadden de Japanse torpedobootjagers de meeste van hun dieptebommen afgeworpen. Ruim na zonsondergang, rond 21:00 uur, kwam Hr. Ms. O 20 aan de oppervlakte en meteen werden de diesels gestart. De commandant liet het dekkanon bemannen maar niet de 40mm luchtafweer en ging er zo snel mogelijk vandoor. Om nog meer vaart te kunnen maken liet commandant Snippe brandstoftank IV leegblazen maar hierdoor kwam de onderzeeboot alleen maar hoger in het water te liggen. Normaal gesproken zou dit niet zo`n groot probleem zijn geweest, maar de beschadigde stuurboorduitlaat kwam nu boven het wateroppervlak uit en produceerde een vonkenregen die in de tropische nacht van verre af gezien kon worden. Toch besloot de commandant dat de diesel moest blijven draaien.
Nog geen 20 minuten later werd de onderzeeboot gevangen in het zoeklicht van de Japanse torpedobootjager Uranami. De stuurboorddiesel werd nu wel meteen afgezet en uit de beide hekbuizen werden twee torpedo`s gelanceerd die echter misten. Hr. Ms. O 20 werd op haar beurt onder vuur genomen door de jager maar ook de Japanse granaten misten hun doel. De commandotoren van de O 20 zorgde voor een dode hoek zodat de bemanning van het dekkanon het vijandelijke oorlogsschip niet meteen onder vuur kon nemen. Toen dit door het draaien van de onderzeeboot wel kon werd na één enkel schot echter al het sein schip verlaten gegeven. Commandant Snippe had, tot grote verbazing van de overige bemanningsleden, besloten dat hij de strijd met de Japanse torpedobootjager niet kon winnen en besloot zijn schip zelf tot zinken te brengen. Door het onverwachte besluit ontstond een lichte paniek en onder chaotische omstandigheden werden de zes hoofdballasttanks gevuld waardoor de onderzeeboot snel onder de oppervlakte verdween. Aan boord van de Uranami dacht men dat de Nederlandse onderzeeboot een zogenaamde "crash-dive" uitvoerde en voer met een vaart van 20 knopen door de met Draegerzwemvesten uitgeruste drenkelingen en wierp enige dieptebommen af.
Rond 23:00 uur werd onder de drenkelingen appèl gehouden en bleken 7 bemanningsleden vermist te zijn onder wie commandant Snippe. Verschillende bemanningsleden wisten echter zeker dat de commandant geen Dreagervest droeg op het moment dat hij overboord sprong waardoor zijn verdwijning wel verklaard kon worden. De overige 6 vermisten konden misschien toegeschreven worden aan de dieptebommen van de Uranami of waren in de panieksituatie tijdens het verlaten van het schip gewoonweg niet op tijd gewaarschuwd. De Uranami naderde op dat moment de groep drenkelingen maar durfde ze niet op te pikken in verband met de mogelijke aanwezigheid van meer vijandelijke onderzeeboten. De gehele nacht bleef de Japanse torpedobootjager in een grote cirkel rond de drenkelingen varen waarbij regelmatig een dieptebom werd afgeworpen om de haaien af te schrikken. Om 07:30 de volgende ochtend redde de Uranami de 32 Nederlandse schipbreukelingen uit hun benarde situatie.
Hr. Ms. O 19 bracht in totaal ongeveer 11.500 ton vijandelijke scheepsruimte tot zinken. Voor een onderzeeboot van 1.109 ton leverde de O 19 dus een hoog oorlogsrendement op en dat zonder verlies van een enkel bemanningslid. Verder had de Nederlandse onderzeeboot twee series van 40 mijnen gelegd. Bovendien had Hr. Ms. O 19 met iets meer geluk een Japanse zware kruiser kunnen torpederen. Hiermee bewees de boot, onder bevel van een deskundige commandant en bezet door een bekwame bemanning, een geducht wapen te zijn. Alleen de ongelukkige stranding op het Ladd Reef kon de reeks succesvolle oorlogshandelingen van de Nederlandse onderzeeboot een halt toeroepen.
Uit de bittere ondergang van Hr. Ms. O 20 bleek dat het bouwen van een degelijke en moderne onderzeeboot en het bemannen van een dergelijk schip met goed geoefend personeel niet afdoende zijn voor succes. De aanwezigheid van een moedige en professionele commandant was een derde vereiste. Als één van deze drie essentiële factoren ontbrak, was geluk niet voldoende om de leegte op te vullen.
De Uranami bracht de 32 Nederlandse overlevenden van Hr. Ms. O 20 naar Saigon waar zij allen krijgsgevangen werden gemaakt. De officieren werden naar een krijgsgevangenkamp in Hong Kong overgebracht terwijl de manschappen naar een gevangenkamp op Kyushu, Zuid-Japan getransporteerd werden. LTZ 2 R. J. Hordijk en officier MSD 2 A.M. Idema wisten op 28 januari 1942 via een riool te ontsnappen uit het kamp in Hong Kong. Met hulp van Japanners vijandig gezinde Chinezen, wisten zij uit de door Japanners beheerste gebieden te geraken en bereikten zij via Waichou, Kukong en Kunming in China en Calcutta in India, Colombo op Ceylon. Hier meldden zij zich op 18 april 1942 bij vice-admiraal Helfrich, de Nederlandse Commandant Zeemacht (CZM) in de Oost, die hier inmiddels zijn hoofdkwartier had gevestigd.
Op 12 juni 2002 werd door een groep Nederlandse duikers die, onder leiding van H. Besançon, zoon van de omgekomen commandant van Hr. Ms. K XVII en de heer K. Brouwer, op zoek waren naar vermiste Nederlandse onderzeeboten uit de Tweede wereldoorlog, het wrak gelokaliseerd van Hr. Ms. O 20. Aan de hand van foto`s en opgedoken voorwerpen konden het Nederlandse Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en de onderzoekingsdienst van de Koninklijke Marine vaststellen dat het inderdaad het wrak van de O 20 betrof dat zich op 35 mijl ten noordwesten van Kota Bharu op een diepte van 45 meter bevind. Na deze bevestiging heeft de marine de nabestaanden geïnformeerd. Uit respect voor de omgekomen bemanningsleden en hun nabestaanden zal het wrak als zeemansgraf verder met rust gelaten worden.