Hr. Ms. O 8 en Hr. Ms. M 1 vormden de overgangstypes tussen onderzeeboten die in Nederland gebouwd werden naar buitenlands ontwerp en onderzeeboten die zowel in Nederland ontworpen als gebouwd werden. De kennis die de Nederlandse Onderzeedienst opdeed op de beide onderzeeboten van buitenlandse makelij was essentieel voor de ontwikkeling van Nederlandse ontwerpen. Hr. Ms. O 7 was dan ook de laatste Nederlandse O-boot die in Nederland gebouwd werd volgens een ontwerp uit het buitenland. De opvolgers van de O 1 tot en met de O 8 en M 1 werden in Nederland ontworpen door ir. J.J. van der Struyff en bestonden uit Hr. Ms. O 9, Hr. Ms. O 10 en Hr. Ms. O 11.
De onderzeeboten van de O 9-klasse waren met een waterverplaatsing onder water van 656 ton, bijna tweemaal zo groot als Hr. Ms. O 8. Een verdere noviteit was dat de boten van het Double-hull type waren, waarbij de ballasttanks zich tussen de twee drukvaste scheepshuiden bevonden. De bewapening werd, mede mogelijk gemaakt omdat de boten groter waren dan hun voorgangers, uitgebreid met één torpedolanceerbuis zodat het totaal uitkwam op vijf. Eén van de 45cm torpedolanceerinrichtingen bevond zich aan de achterzijde van de onderzeeboten. Deze zogenaamde hekbuis was ook nieuw bij Nederlandse onderzeeboten. De vier boegbuizen bestonden uit twee 45cm buizen en twee nieuwe 53,3cm buizen. Waarom voor twee verschillende kalibers torpedobuizen werd gekozen, wat natuurlijk praktische en logistieke problemen op kon leveren, is onbekend. De schepen waren ontworpen als patrouillevaartuigen voor de Nederlandse kustwateren.
Parallel aan de ontwikkeling van de O-boten stond die van de K-boten (K=koloniën). Deze onderzeeboten werden gebouwd voor kosten van het ministerie van Koloniën. De K XI-klasse onderzeeboten werd tegelijkertijd met die van de O 9-klasse besteld en gebouwd en waren eveneens ontworpen door ir. J.J. van der Struyff. In feite was de O 9-klasse een kleinere uitvoering van de K XI-klasse.
Hr. Ms. O 9 | Hr. Ms. O 10 | Hr. Ms. O 11 | |
Bouwwerf | Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen | Nederlandse Dok en Scheepsbouw Mij. te Amsterdam | Mij. voor Scheeps- en Werktuigbouw Fijenoord te Schiedam |
Bouwnummer | 177 | 169 | 297 |
Op stapel gezet | 23 september 1922 | 24 december 1923 | 24 december 1922 |
Te water gelaten | 7 april 1925 | 30 juli 1925 | 19 maart 1925 |
In dienst gesteld | 18 januari 1926 | 1 september 1926 | 18 januari 1926 |
Grootste lengte | 54,66 meter | ||
Grootste breedte | 5,7 meter | ||
Diepgang | 3,53 meter | ||
Waterverplaatsing boven water | 526 ton | ||
Waterverplaatsing onder water | 656 ton | ||
Machine-installatie | 2 x 6-cilinder 2-takt Sulzer dieselmotoren, 2 x 450 pk | ||
Elektromotoren | 2 x elektromotoren en 2 x generatoren, 2 x 250 pk | ||
Accu`s | 120 cellen, 4350 A/h (ampère per uur) gedurende 3 uren | ||
Aantal schroeven | 2 | ||
Maximale snelheid | 12 knopen boven water, 8 knopen onder water | ||
Actieradius | 3.500 zeemijlen bij 8 knopen boven water, 25 zeemijlen bij 8 knopen onder water | ||
Maximale duikdiepte | 60 meter | ||
Bemanning | 29 koppen | ||
Torpedobuizen | 2 x 53,3cm boegbuizen, 2x 45cm boegbuizen, 1 x 45cm hekbuis | ||
Torpedo`s | 4 x I53 en 6 x III45 torpedo`s | ||
Overige bewapening | 1x 8,8cm dekkanon, 1 x 12,7mm mitrailleur |
Vanaf de mobilisatie in Nederland, 28 augustus 1939, werden Hr. Ms. O 9 en Hr. Ms. O 10 samen met onder andere Hr. Ms. O 11 en Hr. Ms. O 13 ingedeeld bij de kustdivisie om op deze wijze het offensieve element te vormen in de Nederlandse kustverdediging. Tijdens de Duitse inval in Nederland, 10 mei 1940, bevonden de onderzeeboten zich, onder commando van luitenant-ter-zee (LTZ) 2 J. Metz en LTZ 2 G. Quint, ter hoogte van Egmond aan Zee. Gedurende de volgende nacht kregen de onderzeeboten opdracht terug te keren naar Den Helder. Op 11 mei arriveerden de O 9 en O 10 in hun thuishaven waar de accu`s werden opgeladen en victualiën werden ingeslagen. De volgende nacht weken de oude onderzeeboten uit naar Engeland onder begeleiding van Hr. Ms. Bewakingsvaartuig 5, de door de Koninklijke Marine gevorderde sleepboot Witte Zee van L. Smit & Co. uit Rotterdam. Op 15 mei kwam het kleine gelegenheidssmaldeel aan in Portsmouth aan de Engelse zuidkust.
Na aankomst werden Hr. Ms. O 9 en Hr. Ms. O 10 ingedeeld bij het Nederlandsch Flottille Onderzeeboten, dat onder commando stond van kapitein-luitenant-ter-zee (KLTZ) C. Hellingman. Het flottielje werd onder Brits operationeel bevel gesteld met als basis Fort Blockhouse, het Britse onderzeebootstation te Portsmouth. Van 29 mei tot 1 juni ondernamen de O 9 en O 10 hun eerste oorlogspatrouilles. Tijdens deze tocht in het Kanaal bleek dat de zomernachten te kort waren om boven water de accu`s volledig op te laden. In feite bleek de capaciteit van de accu`s, maar ook de actieradius van de oude onderzeeboten te klein om effectieve oorlogspatrouilles uit te kunnen voeren. Daarom werd besloten Hr. Ms. O 9 en Hr. Ms. O 10 te gebruiken als doelschip voor Asdic-peiloefeningen. Gedurende de maanden juni en juli van 1940 vervulde de Nederlandse schepen deze taak bij de Anti-Submarine School met Portland, aan de Engelse zuidwestkust, als basis. Vanaf half juli werd de Asdic-opleiding verplaatst naar Rothesay aan de Firth of Clyde, ten westen van Glasgow, Schotland, omdat de havens in Zuid-Engeland steeds vaker doelwit werden van Duitse luchtaanvallen. Hr. Ms. O 9 en Hr. Ms. O 10 hebben het grootste deel van de oorlog vanuit deze basis dienst gedaan als doelschepen in de oefengebieden in de monding van de Clyde, bij Campbeltown en Tobermory op de westkust van Schotland en in Lough Foyle, Noord-Ierland.
Op 1 december 1944 werd Hr. Ms. O 9 buiten dienst gesteld wegens technische gebreken en schade aan één van de duikroeren en opgelegd in Dundee, Schotland. In juni 1945 keerde de oude onderzeeboot op eigen kracht terug naar Nederland. De boot was echter te oud om nog van enig nut te zijn en werd in oktober 1946 voor sloop verkocht naar Hendrik-Ido-Ambacht.
Wegens achterstallig onderhoud en technische gebreken werd Hr. Ms. O 10 op 11 oktober 1944 buiten dienst gesteld en opgelegd in Dundee. In juni 1945 werd de afgedankte onderzeeboot naar Rotterdam gesleept en in september 1946 verkocht voor sloop naar Amsterdam.
Ook Hr. Ms. O 11 was vanaf de Nederlandse mobilisatie ingedeeld bij de Nederlandse kustdivisie. Op 6 maart 1940, rond 10:00 uur, verlieten Hr. Ms. O 9, O 10 en O 11 de haven van Den Helder om op de rede en in de Texelstroom manoeuvres in verband te gaan houden die gefilmd zouden gaan worden voor propagandadoeleinden. Op het moment dat de O 10 de haven verliet liep Hr. Ms. BV 3, de door de marine gevorderde zeesleepboot Amsterdam van Bureau Wijsmuller, de haven binnen. De BV 3 kon de onderzeeboten door de hoge pier niet zien en kon maar net een aanvaring met de O 10 vermijden, maar om te voorkomen dat de zeesleper aan de grond liep stuurde zij hard bakboord. Ook de O 9 kon nog net ontweken worden maar de boeg van de 368 ton grote sleepboot ramde de O 11 hard aan bakboordszijde net voor de commandotoren. De BV 3 sloeg hard achteruit waardoor het gemaakte gat in de O 11 vrij kwam en de onderzeeboot water binnen kreeg in de voorste torpedokamer en de voorste batterijkamer. Hierdoor zonk de ongelukkige onderzeeboot en kwamen drie bemanningsleden om. Als de BV 3 zachtjes vooruit had blijven varen en zodoende het gat in de O 11 afgesloten had gehouden met haar boeg, had de zeesleper de onderzeeboot aan de grond kunnen zetten voordat deze water maakte en zonk.
Drie dagen later werd het wrak van Hr. Ms. O 11 gelicht door drijvende bokken en naar de Rijkswerf in Den Helder gebracht. Op 14 mei lag de O 11 nog steeds in een droogdok op de werf in Den Helder. De onderzeeboot werd door marine- en werfpersoneel tot zinken gebracht in het bassin van de werf. Op last van de bezetter werd het wrak van de O 11 weer gelicht en zou door het werfpersoneel hersteld moeten worden. De arbeiders van de werf in Den Helder deden er echter alles aan om de reparatie van de onderzeeboot op te houden waardoor het schip in 1944 nog steeds niet volledig hersteld was. In september van dat jaar werd de O 11 door de Duitsers als blokschip afgezonken in de Buitenhaven van Den Helder. Op 10 december 1947 werd het wrak van de O 11 wederom gelicht en voor sloop verkocht.
De O 9-klasse onderzeeboten bleken in de jaren `20 en begin jaren `30 goede en zeewaardige kustwateronderzeeboten te zijn. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd echter al snel duidelijk dat de boten verouderd waren en door de te kleine afmetingen en actieradius niet geschikt waren voor een offensieve taak.
De Nederlandse ingenieur Van der Struyff en zijn medewerkers waren eind jaren `20 al aan de slag gegaan om de onderzeebootontwerpen te verbeteren. Deze doorontwikkeling resulteerde in 1931 en 1932 in de vier onderzeeboten van de O 12-klasse. Bij het ontwerpen van deze klasse werd voor het eerst gebruik gemaakt van sleeptankproeven om de vorm van de romp te optimaliseren. Door de toepassing van elektrisch lassen in combinatie met klinknagelen en de versterkingen van de dubbele drukvaste huid en de waterdichte luiken kon de duikdiepte opgevoerd worden tot 80 meter.