TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

De anatomie van het fascisme

Titel: De anatomie van het fascisme
Auteur: Robert O. Paxton
Uitgever: Bert Bakker
Uitgebracht: 2005
ISBN: 90-351-2784-6
Omschrijving:

De recente terroristische aanslagen lokken bij waarnemers en journalisten steeds meer de bedenking uit dat het islamitisch fundamentalisme fascistoïde trekjes vertoont. Een boek over het klassieke fascisme (Italië en Duitsland) dat verder kijkt dan de Tweede Wereldoorlog is vandaag dan ook bijzonder interessant. De anatomie van het fascisme is van de hand van Robert O. Paxton, een Amerikaans historicus die zich al meer dan veertig jaar verdiepte in het onderwerp. Zijn pennenvrucht is een briljant synthesewerk over het fascisme, met een originele invalshoek, gedurfd bondig en met een glasheldere stijl.

Fascisme: meerdere gezichten

Het boek verschilt van de meeste andere werken over het traditionele fascisme. Deze keer geen opsomming van de kenmerken van een ideologie, evenmin een diepgravende studie over de “machtsgreep” van de nazi’s of een uitvoerige psychoanalyse van Mussolini. Paxton wil zich in tegenstelling tot andere auteurs niet baseren op wat partijprogramma’s of leiders voorschreven, maar bestudeert de fascistische praktijk. Op welke manier is deze “grootste politieke innovatie van de twintigste eeuw” kunnen ontstaan? Wat waren de factoren die het succes van het fascisme in hand hebben gewerkt? Welke compromissen heeft het gesloten met de gevestigde politieke en sociale orde? Welke verschillende gedaanten heeft het aangenomen tijdens haar bloeiperiode? Dit zijn vele van de vragen die in het boek aan bod komen.

Paxton ziet het fascisme als een dynamisch gegeven dat door externe factoren (emoties van een volk, veranderend geestesklimaat, reacties van leidinggevende groepen, pragmatisme van de leiders,…) voortdurend een ander gelaat aanneemt. Het fenomeen kan volgens hem enkel maar verklaard worden door haar ontwikkeling aan een grondig scanonderzoek te onderwerpen. Deze methodiek resulteert in vijf ontwikkelingsfasen die Paxton uitvoerig behandelt. Logischerwijze besteedt het boek veel aandacht aan het Italiaanse en Duitse voorbeeld, maar ook het fascisme in de rest van Europa komt aan bod. De Belgische lezer zal hier misschien tevergeefs zoeken naar het Vlaamsch Nationaal Verbond en het Verdinaso. Zij werden door de auteur wellicht bewust weggelaten, ofwel omdat maar vanaf het begin van de oorlog een duidelijke fascistische koers werd gevaren (VNV) ofwel omdat de organisatie te marginaal was (Verdinaso).

Het fascisme in vijf fasen

De eerste fase is de wordingsgeschiedenis. De diepere voorwaarden van de fascistische ideeën zijn volgens Paxton terug te vinden in het laat-negentiende-eeuwse verzet tegen het liberale geloof in vooruitgang, vrijheid, redelijkheid, menselijke harmonie,… Hij voegt hier onmiddellijk aan toe dat het Italiaanse fascisme en het Duitse nazisme niet moeten gezien worden als de ontkenning van de moderniteit, een correcte maar weliswaar geen nieuwe stelling... Het streven naar raszuiverheid, de esthetica van het perfecte lichaam, de rationele liquidatie van volksvijandige groepen wijzen eerder op een waanzinnige ontsporing van het moderne denken. Het boek betwist ook dat er een samenhangende fascistische ideologie bestond zoals dit bijvoorbeeld met het conservatisme, liberalisme of socialisme het geval was. Extreemrechts legitimeerde zich wel graag door te verwijzen naar grote politieke denkers en filosofen, maar bediende zich in werkelijkheid à la carte van hun denkbeelden: Friedrich Nietzsche met zijn geloof in een Übermensch, het antisemitisme van Houston Stewart Chamberlain, de verheerlijking van snelheid en geweld door de futurist Filippo Marinetti, het revolutionaire antikapitalisme van Georges Sorel of het geloof in de manipulatie van de massa van Gustave Le Bon. Het gekende voorbeeld van Nietzsche, die zelf niets moest hebben van patriottisme en antisemitisme, toont aan dat het nazisme het niet zo nauw nam met haar grote voorbeelden.

Na het ontstaan krijgen we de fase van de “rijping”. Paxton stelt zich de intrigerende vraag hoe het komt dat het fascisme in Italië en Duitsland is doorgebroken en in andere landen met vergelijkbare fascistische bewegingen helemaal niet. De traditionele verklaringen (de vernedering van Versailles, de zwakheid van de democratische instellingen, de grotere dreiging van links, de bruuske industrialisering, de psychotische invloed van de leiders,…) passeren allemaal de revue. Maar, aldus de auteur, indien we ons enkel hierop baseren “zijn we geneigd te denken dat we precies kunnen voorzien waar het fascisme de kop op kan steken, kan groeien en aan de macht komen. Maar in dat geval zouden we in een deterministische val terechtkomen. Wat overblijft is de keuzemogelijkheid van mensen. Het was absoluut niet zeker dat een land waarin alle voorwaarden daarvoor aanwezig waren fascistisch zou worden.” Hiermee heeft Paxton ongetwijfeld een punt. Wat er gebeurt in de geschiedenis is immers niet altijd aan strikte condities verbonden. De onverwachte keuzes van personen op een bepaald ogenblik zijn vaak doorslaggevend. De auteur denkt hier in de eerste plaats aan de dramatische beslissingen van de elites in Italië en Duitsland. Deze verdedigers van de liberale staat zagen best heil in de groeperingen die op een gewelddadige manier de linkse straatmilities ringeloorden. Zo werden in Italië de plunderingen en aanslagen op socialistische doelwitten door de squadristi (de knokploegen van Mussolini) door de overheid helemaal met goedkeurig gadegeslagen. In Frankrijk daarentegen, waar (extreem)rechts nochtans een even groot potentieel had, was men heel wat minder toegeeflijk. De linkse premier Léon Blum verbood in 1936 paramilitaire groeperingen en sneed hierdoor de pas af van een verrechtsing, wat kanselier Heinrich Brünning vier jaar eerder in Duitsland nagelaten had om te doen.

Dezelfde medeplichtigheid van de elite vinden we ook terug in de derde fase van de fascistische opmars: het overnemen van de macht. Het boek benadrukt terecht dat het hier niet om een machtsgreep gaat, maar over een door de conservatieven begeleide inkapseling van de fascistische partijen in de democratische instellingen. Telkens wanneer de traditionele groepen op het kruispunt van belangrijke beslissingen stonden, kozen zij voor het fascistische alternatief. Zij prefereerden het boven een coalitie met gematigd links of een door de koning of president geleide noodregering. De toenadering gebeurde ook langs de andere zijde. Mussoloni en Hitler deden er alles aan om salonfähig te zijn. Zij beseften dat de weg naar de macht maar kon slagen wanneer zij zichzelf een gematigd profiel aanmaten. Zo liet de Italiaanse dictator bijvoorbeeld zijn rabiaat atheïsme varen om zich te verzoenen met de machtige rooms-katholieke kerk in zijn land. Franco in Spanje – weliswaar eerder een voorbeeld van een autoritair dan van een fascistisch regime - deed een soortgelijke toenadering tot de kerk en de aristocratie. En Hitler begreep na zijn mislukte staatsgreep van 1923 dat hij zijn droom van een eenpartijstaat maar kon realiseren door deel te nemen aan het spel van democratische verkiezingen. In de cruciale jaren 1932 en 1933 speelde hij de perfecte rol van burgerman die zich in een nette jas als redder des vaderlands aan het volk aanbood. De politieke en economische elites van het land zagen zijn masker echter niet… In dit hoofdstuk oppert Paxton ook het nog steeds actuele dilemma of (extreem)rechtse of populistische partijen in het beleid kunnen betrokken worden. Hij wil hierover onder andere het volgende kwijt: “Meestal is het een bijzonder wijze zet om nieuwe partijen het systeem binnen te halen, maar dat is niet het geval als deze zet geweld beloont en de nieuwe partij onbeschroomd van plan is de democratie af te schaffen”.

Na de machtsovername brak de fase van de werkelijke machtsuitoefening uit. Het boek volgt hier het ietwat theoretische model van Ernst Fraenkel die nazi-Duitsland typeerde als een duale staat. In Hitlers regime was er enerzijds de normatieve staat bestaande uit de wettelijk vertegenwoordigde autoriteiten en de traditionele ambtenarij en anderzijds de bevoorrechte staat die bestond uit de parallelle organisaties van de partij. Beiden functioneerden lange tijd naast elkaar. In Italië slaagde de partij er zelfs nooit helemaal in om de bestaande bureaucratische kaders te doorbreken. Ook in nazi-Duitsland was er zeker aanvankelijk geen sprake van een almachtige partij. Dit komt omdat het nazisme voortdurend in conflict verwikkeld was met vertegenwoordigers van de normatieve staat. Het partijapparaat zou slechts zeer geleidelijk de bestaande Duitse politieke, economische, culturele en wetenschappelijke organisaties inpalmen. Zo bleven bijvoorbeeld de studentenverenigingen aan de universiteiten tot diep tijdens de oorlog uit de greep van partij-instanties. Met andere woorden, de Gleichschaltung (dit is de gelijkschakeling van de normatieve staat aan de bevoorrechte staat) gebeurde volgens Paxton slechts zeer laat en zelfs niet in alle maatschappelijke geledingen. Hij betwist aldus dat nazi-Duitsland een echte totalitaire staat was zoals bijvoorbeeld in de toenmalige Sovjetunie, een stelling die zeker niet door alle auteurs wordt gedeeld...

Eenmaal aan de macht waren fascistische partijen geen gedisciplineerde en eensgezinde formaties. Het proces van machtsverwerving was namelijk gepaard gegaan met toegevingen aan het oorspronkelijk credo. In de ogen van vele overtuigde aanhangers (al dan niet van het eerste uur) hadden Mussolini en Hitler zich te veel met de bestaande instanties gecompromitteerd. Voor de leiders was het immers vaak schipperen tussen twee rollen; deze van aanvaardbaar staatshoofd en deze van opzwepend partijleider. Vooral Mussolini moest zich meer dan eens met twee gezichten vertonen, een rol die hem overigens wel lag... De Duce en de Führer beseften dat zij, om hun beweging niet te laten verstarren, hun aanhangers voortdurend nieuwe uitdagingen moesten voorspiegelen. Het gevolg was dat zij radicaliseerden in een oorlogszuchtig discours met de gekende fatale gevolgen. Op termijn hield deze radicalisering dan ook de kiem van de zelfvernietiging in zich.

Een zaak van de onderbuik

Paxton legt in zijn boek terecht de nadruk op de primaire angsten als verklaring voor de ruk naar rechts; “het fascisme was meer een zaak van de onderbuik dan van het hoofd”. Men kan niet ontkennen dat de jaren rond 1900 gepaard gingen met diepe maatschappelijke veranderingen die brede bevolkingslagen verontrustte: een snelle industrialisering, democratisering en individualisering. De industriële revoluties hadden traditionele sociale structuren omver gegooid. De verstedelijking zette de vertrouwde familie- en dorpsverbanden op de helling. Conservatieven – niet in het minst de Kerk – vreesden voor sociale desintegratie en decadentie. Enkel een krachtige heropleving van een biologische gegroeid volk kon hier een tegengewicht vormen. Ook de eisen voor een veralgemening van het stemrecht deed het doembeeld van een ongecontroleerde massa opduiken. Burgerlijke elites voelden zich hierbij ongemakkelijk en waren bereid om toegevingen te doen aan autoritaire en ronduit antidemocratische groepen. In de ogen van conservatieven en fascisten waren socialisme en liberalisme verantwoordelijk voor deze verderfelijke veranderingen. “Vijanden waren essentieel voor de angsten die de fascistische verbeelding naar boven bracht”, aldus Paxton. Voeg bij dit angstklimaat nog het wijd verspreide ongenoegen over de afloop van de oorlog, de economische crisis en de onmacht van de regeringen. Het resultaat is een vat van “activerende hartstochten” die volgens Paxton dé emotionele fundamenten van het fascisme zijn. Zijn lijst van emoties bezit een tijdloos karakter en is voor de lezer vandaag zeer confronterend. Eén fascistische hartstocht luidt bijvoorbeeld: “de schoonheid van het geweld en de kracht van de wil, als ze worden ingezet voor het welslagen van de groep”.

Paxton doorgrondt meer dan wie ook de essentie van het fascisme. Men betrapt hem amper op ongenuanceerde uitspraken. Op één punt is dit misschien wel het geval. Hij betwist dat de regimes van Hitler en Stalin vergelijkbaar zouden zijn. De Sovjetunie onder Stalin is voor hem geen duale staat, er zouden geen rivaliserende fracties rond de dictator geweest zijn en Stalin zou zich in tegenstelling tot Hitler rigoureus aan het partijprogramma hebben gehouden. Men moet er onder andere het boek van Simon de Montefiore over Stalin maar op nalezen om te weten dat deze bewering discutabel is.

We sluiten echter af met een positief oordeel. Een Amerikaans recensent noemt De anatomie van het fascisme “de definitieve studie van het onderwerp”. Uiteraard is deze quote voorbarig, zij onderschat tevens het waardevol detailonderzoek dat historici nog zullen verrichten. Toch ontmoet men zelden studies die zo kernachtig de complexiteit van het fascisme omschrijven. Bij het omdraaien van de laatste bladzijde heeft men de neiging om het te herlezen, een reflex die men enkel bij goede boeken aantreft. Paxton beschrijft niet alleen bloemrijk het fascisme in Italië en Duitsland, maar geeft ons ook heel wat stof tot nadenken over de gevaren die patriottisme, xenofobie, ontspoord groepsgevoel, angst- en vijanddenken met zich mee kunnen brengen.

Beoordeling: Zeer goed

Informatie

Artikel door:
Patrick Praet
Geplaatst op:
15-08-2005
Laatst gewijzigd:
09-01-2012
Feedback?
Stuur het in!

Afbeeldingen

Gerelateerd aan