Dr. STAHMER: U had het over uw betrokkenheid bij de benoeming van Hitler tot Reichskanzler. Wilt u verder gaan?
GOERING: Ik ben bij de laatste beslissende periode gekomen. De onderhandelingen waren wat moeilijk geworden. De Feldmarschall, Reichspräsident Von Hindenburg die tot op dat moment de Führer alleen maar kende van twee gesprekken en die zijn wantrouwen jegens hem nog niet had overwonnen – een wantrouwen dat hem was ingeprent en vele jaren gevoed door een verscheidenheid aan invloeden, alleen maar omdat hij hem niet kende – had destijds strenge beperkingen geëist zodat wij, de sterkste en nu de leidende partij die voor toekomstige maatregelen verantwoording aan het volk verschuldigd zou zijn, betrekkelijk beperkt waren en in vergelijking met onze sterkte, zwak vertegenwoordigd in de regering.
Men moet niet vergeten dat Duitsland in die tijd het laagste punt van de neerwaartse spiraal had bereikt. Er waren 8 miljoen werklozen; alle beleid had gefaald; vertrouwen in partijen bestond niet meer; er was een sterke opkomst van de kant van revolutionair links en politieke onzekerheid. Daarom waren die maatregelen noodzakelijk die het volk van ons verwachtte, als wij in de regering zaten en waar we voor stonden. Het was dus een hele zware last, een dergelijke verantwoordelijkheid op ons te nemen met zulke strenge politieke voorwaarden die ons waren opgelegd.
De eerste voorwaarde: de Reichspräsident wenste onder alle omstandigheden dat de heer Von Papen vice-kanselier in dit kabinet werd. Afgezien van zijn sympathieke persoonlijkheid bracht de heer Von Papen ons niets omdat hij geen partij achter zich had. Maar de Reichspräsident eiste daarnaast dat de heer Von Papen aanwezig zou zijn bij de presentatie van de verslagen die de Führer, als hij eenmaal tot Reichskanzler was benoemd, aan de Reichspräsident moest uitbrengen. Maar hier werd al zeer snel een eind aan gemaakt en wel door de Reichspräsident zelf.
Ten tweede wenste de Reichspräsident dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken, onafhankelijk van alle partijen, in handen van de heer Von Neurath zou komen. De heer Von Neurath bracht ons, afgezien van zijn kennis en vaardigheden ook niets in de zin van politieke macht.
Ten derde, de post van Eerste Minister van Pruisen, die na de rijkskanselier in Duitsland altijd de belangrijkste was in de periode na de Wereldoorlog, moest eveneens worden bezet door de heer Von Papen. Voor de oorlog waren, zoals bekend de functies van Reichskanzler en die van Eerste Minister van Pruissen om die reden altijd in dezelfde persoon verenigd.
Ten vierde eiste de Reichspräsident dat de post van Reichsverteidigungsminister ook in handen zou komen van een onafhankelijk persoon, een militair; en hij koos hem zelf, zonder dat wij iets in te brengen hadden, namelijk Generaal Von Blomberg die op dat moment de Ontwapeningsconferentie in Genève bijwoonde. Destijds was de heer Von Blomberg mij persoonlijk noch de Führer bekend.
Hoewel de meest essentiële en zeker de belangrijkste posten in het kabinet dus al gevuld werden met personen op de keuze waarvan we geen invloed hadden gehad, werden er in de loop van die week nog meer eisen gesteld. De eis werd gesteld dat het Ministerie van Financiën in handen zou komen van Graaf Schwerin von Krosigk, alweer iemand zonder politieke ruggensteun. Het Ministerie van Transport moest onder de heer Von Eltz komen, voor wie hetzelfde gold. De leider van de Stahlhelm, Seldte, moest in het kabinet worden opgenomen. Zeker, de Stahlhelm was een grote en uitgebreide beweging, maar niet politiek en had geen enkele vertegenwoordiger in de Reichstag.
Dan bleef alleen over, als echte politieke partij, de Duitse Nationalistische partij, met 36 zetels onze enige parlementaire bondgenoot, om het zo maar te zeggen. Hier werden ook buitengewone eisen gesteld die niet in een juiste verhouding stonden tot de omvang van de partij.
Uiteindelijk kregen wij als de grootste partij destijds met 232 zetels, slechts het volgende, voor zover ik mij herinner: De post van Reichskanzler natuurlijk, dan Dr. Frick als Reichsinnenminister in het kabinet; en ik als derde in het Reichskabinett met een aanstelling als Reichsluftfahrtkomissar, een kleine ondergeschikte afdeling, een onbetekenende tak van een kleine Luchtvaartafdeling binnen het Ministerie van Transport maar geen ministerie op zich. Maar daarna slaagde ik erin, zonder dat daar voorwaarden aan waren verbonden, Minister van Binnenlandse Zaken van Pruissen te worden en dus een politiek minister van de grootste Duitse deelstaat. want uiteindelijk was Pruissen de plaats waar de klim naar de interne macht feitelijk begon.
Tot zover was het een uitzonderlijk moeilijke kwestie. Op het laatste moment dreigde de vorming van het kabinet te mislukken om twee redenen. De Führer had de onvoorwaardelijke eis gesteld dat er kort na de benoeming van het nieuwe kabinet een nieuwe verkiezing voor de Reichstag moest plaatsvinden, heel goed wetend dat de Partei daardoor enorm versterkt zou worden en mogelijk op zichzelf een meerderheid zou kunnen vormen en zich dus in een positie bevinden om de basis voor de regering met parlementaire middelen te vormen.
Hugenberg, als leider van de Duitse Nationalistische partij was hier fel op tegen, wetende dat zijn partij bij deze verkiezingen min of meer van de kaart geveegd zou worden. Zelfs nog 5 minuten voor het bijeenkomen van het kabinet dreigde het gevaar dat het daardoor uiteen zou vallen. Het was puur toeval dat juist op dat moment de Reichspräsident bij de nieuwe ministers de eed afnam en zo werd het kabinet gevormd.
Het tweede gevaar dreigde van Von Schleicher die via zijn vertrouweling het volgende voorstel deed aan mij en de Führer: Hij wilde benadrukken dat de Reichspräsident geen stabiele factor was waar het het nieuwe kabinet betrof; het zou het doel beter dienen als hij – hoewel hij zich de dag ervoor zelfs had teruggetrokken - zich bij ons aan zou sluiten om een regering te vormen die duidelijk niet op enige parlementaire leest geschoeid was, maar eerder op basis van een geheel nieuwe situatie: een coalitie tussen de Reichswehr en de
NSDAP.
De Führer weigerde, erkennend dat dit onmogelijk was en dat de bedoelingen niet eerlijk waren. Toen de heer Von Blomberg op maandagmorgen uit Genève op het station aankwam, werden hem twee bevelen gegeven, een van de heer Von Hammerstein, Chef van het Opperbevel van het Leger en zijn meerdere, om direct naar hem toe te komen; het andere was van Von Hindenburg, zijn opperbevelhebber, om direct bij hem te komen. Er dreigde destijds, slechts bij weinigen bekend, het gevaar van een Putsch door Schleicher en Von Hammerstein met het garnizoen van Potsdam.
Op de zondagavond vertelde ik dat aan Reichspräsident Von Hindenburg en dat is de reden waarom, twee uur eerder dan de rest van het kabinet, de heer Von Blomberg werd benoemd tot Minister van Oorlog of zoals dat toen heette, Reichsverteidigungsminister, om verkeerde acties van de Reichswehr te voorkomen. Op de 30ste, om 11 uur in de morgen werd het kabinet geformeerd en Hitler benoemd tot Reichskanzler.
Dr. STAHMER: Was de partij naar uw mening op legale wijze aan de macht gekomen?
GOERING: Natuurlijk was de partij op volkomen legale wijze aan de macht gekomen omdat de Partei daartoe geroepen was door de Reichspräsident, geheel volgens de Grondwet en volgens de destijds geldende principes had de Partei veel eerder daartoe geroepen moeten zijn. De Partei won aan kracht en kwam aan de macht, alleen maar door normale verkiezingen en de wetten die toen golden.
Dr. STAHMER: Welke maatregelen werden er genomen om deze macht uit te breiden na de benoeming van Hitler?
GOERING: Het was voor ons vanzelfsprekend dat toen we eenmaal aan de macht waren, we vastbesloten waren om die macht onder alle omstandigheden te behouden. We wilden geen macht en regeringsbevoegdheid om de macht alleen maar we hadden de macht en de regeringsbevoegdheid nodig om Duitsland weer vrij en groot te maken. We wilden dit niet langer aan het toeval, aan verkiezingen en parlementaire meerderheden overlaten maar we wilden de taak uitvoeren waartoe we ons geroepen voelden.
Om die macht te consolideren was het nodig de politieke machtsverhoudingen te herschikken. Dat gebeurde op zo’n manier dat kort na de greep naar de regeringsverantwoordelijkheid in het Reich en in Pruissen, de andere staten automatisch volgden en er werden overal min of meer sterke Nationaalsocialistische regeringen gevormd.
Ten tweede moesten de zogenaamde politieke ambtenaren, die volgens de Rijksgrondwet op ieder moment konden worden teruggeroepen of ontslagen, natuurlijk volgens gebruik worden vervangen door mensen van de grootstse partij.
Waar het rechtmatigheid betreft, de mening dat wij wettig aan de macht kwamen, zou ik twee dingen in het bijzonder willen benadrukken.
Ten eerste: tussen 1925 en 1932 vonden er in Duitsland niet minder dan 30 verkiezingen voor de Reichstag, de Landtag en de president plaats. Het simpele feit dat dat 37 partijen bij een Rijksdagverkiezing alleen al kandidaten hadden geeft een duidelijk beeld van hoe het gebeurde dat een sterke coalitie de zogenaamde regeringsmeerderheid vormde terwijl een andere sterke groepering oppositie voerde, elk met totaal verschillende opvattingen. Stel je een oppositie voor, gezamenlijk gevormd door Communisten en Nationaalsocialisten bijvoorbeeld en het feit dat een kleine partij met maar acht vertegenwoordigers de beslissende factor vormt en in twee stemmingen over een wet, in het bijzondere over een belangrijke – over elke wet moest drie keer worden gestemd – tegen de regering stemt en dan voldoende politieke steun en voordeel heeft om de wet in derde en laatste termijn er voor de regering door te drukken. Dit mag een beeld schetsen van de omstandigheden.
Het tweede punt met betrekking tot hoe wij rechtmatig aan de macht kwamen dat ik bijzonder wil benadrukken is het volgende:
Zou het democratische kiesstelsel van Engelend of de Verenigde Staten in Duitsland hebben bestaan dan zou de
NSDAP eind 1931 al zonder uitzondering alle zetels in de Reichstag rechtmatig in haar bezit hebben gehad. Want destijds was in ieder kiesdistrict in Duitsland, of uiterlijk begin 1932 – ik benadruk dit nogmaals – de NSDAP de grootste partij; met andere woorden, gegeven het kiesstelsel zoals dat in Engeland of Verenigde Staten bestaat, zouden al deze zwakkere partijen geen zetels hebben kunnen winnen en vanaf dat moment zouden we alleen maar Nationaalsocialisten in het Reich hebben, op volkomen legale wijze volgens de democratische principes van deze twee grote democratieën.
Voor de verdere machtsovername waren de belangrijkste politieke functies nu bezet door nieuwe mensen, zoals ook het geval is in andere landen wanneer daar een wiseling van de macht tussen politieke partijen heeft plaatsgevonden. Naast de ministers waren dat allereerst – ik neem Pruissen als voorbeeld – de bestuurlijke hoofden van de provincies, de officiële hoofden van de bestuurlijke districten, de commissarissen van politie en de "Landrate." Bovendien was er nog een groep – ik geloof tot aan de directies van de ministeries - die beschouwd werden als politieke ambtenaren. Openbare aanklagers werden als politiek ambtenaar beschouwd. Dit beschrijft ruwweg het aantal posten dat opnieuw werd bezet wanneer er een verandering van politieke macht had plaatsgevonden en waarover van te voren was onderhandeld door de partijen die de meerderheid bezaten. Het ging niet zover als in andere landen – helemaal tot de postbode aan toe. Er vond wel een wisseling van posten plaats maar alleen van de meest belangrijke.
Ondanks dat deden we eerst zeer weinig in deze richting. Allereerst verzocht ik de heer Von Papen, de post van Eerste Minister van Pruissen aan mij over te dragen want omdat hij geen partij achter zich had kon hij deze herverdeling moeilijk zelf uitvoeren maar dat eerder ik, of iemand van ons dat zou doen. We waren het direct eens. Daarop zette ik Nationaalsocialisten op een relatief klein deel van de hoogste Pruissisiche bestuursfuncties. Tegelijkertijd stond ik de Sociaal Democraten welwillend toe nog vele weken op hun posten te blijven. Ik zette op een paar belangrijke provinciale functies vooraanstaande katholieke personen die veel dichter bij het Centrum stonden dan wij. Maar geleidelijk werden in de loop van de tijd deze bestuurlijke sleutelposities ingenomen door Nationaalsocialisten – dat had in de loop van de verdere machtswisseling nauwelijks anders gekund – omdat deze posten tevens overeenkwamen met de politieke districten. Zelfs tot aan het einde bleven de districtshoofden gedeeltelijk Nationaalsocialist, gedeeltelijk echter gewoon ambtenaar. Het zelfde gold voor de Landrat. Wat de commissarissen van politie betreft, zou ik voor het Tribunaal willen benadrukken dat die commissarissen in eerste instantie niets met de
Gestapo te maken hadden. Een commissaris in de grote steden had dezelfde functie als een Landrat op het platteland, tenminste voor een deel. Deze posten waren tot aan de machtsovername altijd bezet geweest door de grootste partijen. Dus vond ik Sociaal Democraten op deze posten die met de beste bedoelingen niet konden aanblijven omdat ze tot op dat moment altijd onze tegenstanders waren geweest. Dat zou absurd geweest zijn. Ik zette op deze commissarisposten Nationaalsocialisten maar gedeeltelijk ook mensen die los stonden van de partij. Ik herinner me dat ik dat ik op de meest belangrijke politiepost in het Duitse Reich, die in Berlijn, Admiraal Von Levetzow benoemde, gepensioneerd, die geen lid van de partij was. In sommige functies benoemde ik voormalige SA leiders.
Met het doel de macht te consolideren, dat niet alleen voor mij belangrijk leek maar voor ons allemaal omdat dat de basisvoorwaarde voor ons verdere werk zou vormen, kwam er een nog sterkere invloed in het Reichskabinett. Nieuwe Nationaalsocialisten kregen functies als minister. Er werden nieuwe ministeries gevormd. Bovendien kwam er een aantal nieuwe basiswetten.
Het was inderdaad duidelijk voor iedereen die zich met Duitse toestanden had bezig gehouden, in het buitenland of in het bijzonder in Duitsland, dat we zo snel mogelijk een einde zouden maken aan de Communistische partij. Het was een absoluut noodzakelijke consequentie dat die verboden zou moeten worden. We waren ervan overtuigd dat wanneer de Communistische partij, die na ons de grootste was, erin geslaagd zou zijn aan de macht te komen beslist geen enkele Nationaalsocialist in haar kabinet zou hebben opgenomen of op andere plaaatsen gedoogd. We waren ons ervan bewust dat we op een totaal andere manier zouden zijn uitgeschakeld.
Een ander punt bij het consolideren van de macht was het tot op zekere hoogte buiten spel zetten van de Reichstag als parlement, tenminste voor een korte periode tijdens de reorganisatie, omdat tot op dat moment de invloed van de Reichstag toenam. Dat was echter gebeurd vanwege het feit dat wij na de verkiezing de absolute meerderheid in de Reichstag hadden. In sommige gevallen stelden wij de voormalige partijen voor zich op te heffen omdat ze niet langer van nut waren en die partijen die zichzelf niet konden opheffen werden door ons ontbonden. Ik had het over de Communisitische Partij en de Sociaal Democratische Partij. Daarnaast wilden we uiteindelijk een diep gekoesterde wens van het Duitse volk vervullen door niet alleen te doen alsof het Reich een structuur had maar uiteindelijk een verenigd Deutsches Reich te worden. Dit streven werd ondersteund door het idee van het Reich en de macht van het Reich stevig te doen postvatten in de talloze staatjes en provincies. Als het voor een verwoed Duits patriot voor de Eerste Wereldoorlog al moeilijk was geweest om te kunnen gaan met een hoop ijdele prinsen, voor diegenen die hun plaatsen innamen was het nog veel moeilijker want in de plaats van een enkele, verschenen er nu de meest diverse, partijgebonden ambtenaren. In het Reich was er een meerderheid, gebaseerd op een ding, in Pruissen op iets anders, in Beieren op weer iets anders en in Hessen op iets totaal verschillends. Het was op die manier onmogelijk om de onafhankelijkheid van het Reich te vestigen en een Reich te stichten dat weer groots kon zijn.
Daarom stelde ik aan de Führer voor dat uit principe de staatsparlementen zouden moeten worden ontbonden en terzijde geschoven.
In Pruissen begon ik met het opheffen van de staatsparlementen die ik totaal overbodig vond, om de eenvoudige reden dat het principe: "overheersing door het Reich, geen staatsgezag" al van toepassing was. Ik zag geen reden waarom er zoveel verschillende autoriteiten zouden moeten zijn die met hun onnodige wrijvingen en geschillen constructieve arbeid alleen maar in de weg stonden. Echter, hoe graag ik het Reich ook structureel verenigd wilde zien, ik en vooral de Führer steunden altijd het idee dat binnen de Duitse staten en provincies het culturele leven veelzijdig zou blijven en gebonden blijven aan plaatselijke tradities met andere woorden, al die oude centra van cultuur die, zoals bekend ontstaan waren rond München, Dresden, Weimar en zo moesten blijven bestaan en gesteund worden.
Voor het verder consolideren van onze macht werden wetten ingevoerd die allereerst alle obstakels op de weg naar vooruitgang zouden doen verdwijnen, met andere woorden, op basis van paragraaf 48 werden de zogenaamde vrijheden afgeschaft. Het concept van deze vrijheden is een zaak van tegenstrijdigheden. De "Wet op de Bescherming van Volk en Staat" werd opgesteld, een wet die dringend noodzakelijk was. In de afgelopen jaren was er veel verboden dat patriotische activiteiten had kunnen bevorderen, het Duitse volk was zinloos belasterd, haar historie, de Duitse Staat; al die symbolen en zaken die uiteindelijk heilig zijn voor een patriot en die werden op geen enkele wijze beschermd.
Het spreekt vanzelf dat met betrekking tot het concept van conformiteit, dat destijds opkwam, er vele onnodige en buitensporige dingen werden gedaan want na de machtsovername ontwikkelde de hele beweging zich langs revolutionaire lijnen, hoewel niet op de manier van revoluties zoals die tot dan toe uit de geschiedenis bekend waren, zoals de Franse revolutie of de grote Bolsjevistische revolutie, dat wil zeggen niet met grote conflicten en grote veranderingen, revolutionaire tribunalen die honderdduizenden mensen terechtstelden – maar steeds met een sterk revolutionair "streven in de richting van een eenheid van Staat, Partij en het Nationaalsocialisme als basis voor het leiderschap en voor de ideologie."
Deze conformiteit die ik zo juist heb genoemd werd toen tot in detail uitgevoerd maar, zoals ik al heb gezegd, bij gelegenheid van zulke ingrijpende politieke veranderingen zullen er altijd mensen zijn die hier en daar te ver gaan. Persoonlijk vond ik het niet nodig dat iedere organisatie nu ineens Nationaalsocialistisch moest worden of dat – ik druk me nogal fors uit – iedere vereniging of overeenkomstige organisatie beslist een Nationaalsocialistische voorzitter moet hebben. Maar in zaken van beslissend politiek belang, en in principiële zaken moesten onze ideeën en onze ideologie steeds meer ingang vinden, want dat was de basisvoorwaarde voor de wederopbouw, de vorming en de versterking van het Reich.
Een bijkomende versterking, die pas in 1934 kwam na de dood van Reichspräsident Von Hindenburg was de samenvoeging van de functies van staatshoofd en die van Reichskanzler in een persoon. Ik zou hieraan willen toevoegen dat ik bij deze gelegenheid een lang onderhoud met de Führer had. Direct vanaf het begin hadden we erover gedebatteerd of Hitler de positie van staatshoofd moest en zou overnemen en of ik het kanseliersschap op mij moest nemen. Gezien het temperament en de houding van de Führer, zittend op een troon boven het politieke gekrakeel, zou het ondenkbaar zijn dat hij slechts als staatshoofd zou optreden. Hij was beslist een politiek leider en dus de leider van een regering. Ook de gedachte aan het inzetten van een marionet als staatshoofd vonden wij niet passen bij de situatie.
De Führer vertelde me toen dat het het eenvoudigst zou zijn, de Verenigde Staten als voorbeeld te nemen waar het staatshoofd tegelijkertijd ook het hoofd van de regering is. Dus, het voorbeeld van de Verenigde Staten volgend, combineerden we de positie van het staatshoofd met die van de regeringsleider en hij noemde zich: "Führer und Reichskanzler des Deutschen Reiches."
Dat hij daarbij automatisch opperbevelhebber van de Duitse strijdkrachten werd, geheel volgens de Grondwet en ook volgens de vorige Grondwet, net als dat ook in andere landen het geval is, volgt als vanzelfsprekend.
Zo was de situatie, in het algemeen gesteld, afgezien van een aantal ontwikkelingen die vermoedelijk later tijdens mijn getuigenis moeten worden genoemd – zoals bijvoorbeeld het opzetten van een politiemacht, het basiselement van de consolidatie van de macht en zo.
Ter afsluiting zou ik willen zeggen:
1 Het is juist dat ik – en ik kan alleen voor mijzelf spreken – dat ik alles heb gedaan wat binnen mijn persoonlijke vermogen lag om de Nationaalsocialistische beweging te versterken, haar uit te breiden en er onvermoeibaar aan heb gewerkt haar onder alle omstandigheden aan de macht te brengen als de enige autoriteit.
2 Ik heb er alles aan gedaan om de Führer te verzekeren van zijn positie als Reichskanzler die hem rechtmatig toekwam.
3 Terugkijkend geloof ik niet dat ik gefaald heb, alles te doen om onze macht te consolideren tot een mate waarin die niet hoefde te buigen voor de willekeur van het politieke spel of gewelddadige acties maar eerder, in het verder verloop van de wederopbouw de enige machtsfactor zou worden die het Reich zou leiden en naar wij hoopten, zou leiden naar een grootse ontwikkeling.
Dr. STAHMER: Welke functies bekleedde u na de machtsovername?
GOERING: Eerst was ik, net als daarvoor, President van de Reichstag en dat bleef ik tot aan het einde. In het Reichskabinett kreeg ik eerst de functie van Reichsminister en Reichsluftfahrtkommissar, niet van de Luftwaffe. Even tussen haakjes, ik zou willen zeggen dat het mij vanaf het begin duidelijk was dat wij een luchtmacht moesten oprichten.
In Pruissen kreeg ik de functie Minister van Binnenlandse Zaken, daarna, op 20 april 1933 de functie van Eerste Minister.
Het Reichsluftfahrtkommissariat was hiervoor al, ik denk al in maart 1933 het Reichsluftfahrtministerium geworden.
Dan waren er nog een aantal niet erg belangrijke functies, President van de Staatsraad en zo. Belangrijk destijds waren de twee functies van Eerste Minister van Pruissen aan de ene kant en Minister van Luchtvaart aan de andere kant. De functie Minister van Binnenlandse Zaken droeg ik begin 1934 over aan de Reichsinnenminister omdat dat een onderdeel van de consolidatie van de macht was en boven alles, een noodzakelijke verduidelijking van het gezag van de regering in het Reich dat de Pruissisiche ministeries samengevoegd zouden worden met die van het Reich. Alleen op deze manier was het voor de Rijksministeries mogelijk praktische informatie te krijgen over het dagelijkse politieke werk en voor mij over het werk van de ministeries. Dat was alleen met deze combinatie mogelijk.
Dr. STAHMER: Hebt u in uw hoedanigheid van Pruissisch Minister van Binnenlandse Zaken de
Gestapo opgericht en de
concentratiekampen die hier al zo vaak zijn genoemd? Wanneer en met welk doel werden die opgericht?
GOERING: Ik heb al gezegd dat voor consolidatie van de macht de eerste vereiste was het langs nieuwe lijnen vormen van dat instrument dat in alle tijden en in alle landen altijd het interne instrument van de macht is, namelijk de politie. Er bestond geen rijkspolitie, alleen provinciale politie. De belangrijkste was de Pruissische politie. Die was door onze voorgangers, de voormalige partijen, al gevuld met hun eigen mensen, volgens hun politieke opvattingen. Ik heb het bezetten van de posten van commissarissen van politie en de hoofden van de belangrijkste politiebureau’s binnen het Pruissische Ministerie van Binnenlandse Zaken al genoemd. Zo kwam het dus dat onze tegenstanders, onze felste tegenstanders die ons tot op dat moment met hun politiemacht de grootste tegenstand hadden geboden, nog steeds in de plaatselijke bureau’s zaten.
Er was een lichte versoepeling opgetreden voordat ik aan het hoofd kwam, in de periode toen de regering Braun-Severing vervangen werd door de regering van de heer Von Papen. Toen werden ook de felste tegenstanders uit de politie verwijderd. Niettemin waren de meest belangrijke functies nog in handen van vastberaden politieke tegenstanders. Ik kon niet echt verwachten dat degenen die tot gisteren bereid waren de politie met bijzondere strengheid tegen ons in te zetten, vandaag dezelfde trouw aan de nieuwe staat zouden tonen.
Voor onze tijd bestond er al een politieke politie in Pruissen. Dat was Polizeiabteilung 1a en haar taak bestond allereerst uit het toezicht op en de bestrijding van Nationaalsocialisten en ook gedeeltelijk Communisten.
Nu had ik gewoon nieuwe mensen in die politieke politie kunnen benoemen en die langs de oude lijnen kunnen laten doorgaan. Maar de situatie was gewijzigd vanwege onze machtsovername want destijds, zoals ik al eerder heb genoemd, was de Communistische partij bijzonder sterk. Zij had meer dan 6 miljoen kiezers en in haar "Rotfront" had zij een krachtig revolutionair machtselement. Het was de Communistische partij volkomen duidelijk dat wanneer wij voor langere tijd aan de macht zouden blijven, zij uiteindelijk haar macht zou verliezen.
Terugkijkend bestond destijds, in die periode van politieke spanning en een sfeer van conflicten, wel degelijk het gevaar dat er wellicht revolutionaire acties konden worden gepleegd van de zijde van de Communisten, in het bijzonder omdat zelfs nadat wij aan de macht kwamen politieke moorden en terechtstellingen van Nationaalsocialisten en politiemensen door die partij niet ophielden maar soms zelfs toenamen. De informatie die ik destijds kreeg was ook zodanig dat ik zeer bang was voor een plotselinge ommezwaai in die richting. Daarom kon ik, met het departement zijnde zoals het was, dat gevaar niet afwenden. Ik had een betrouwbare politieke politie nodig, niet alleen op het hoofdbureau maar ook in de bijkantoren. Ik moest dit instrument dus uitbreiden.
Om het vanaf het begin duidelijk te maken dat het de taak van deze politie was, de Staat veilig te maken, noemde ik die de
Geheime Staatspolizei en gelijkertijd zette ik bijkantoren van deze politie op. Ik benoemde een groot aantal politieke anbtenaren met ervaring en in het begin benoemde ik minder mensen uit partijkringen omdat ik voorlopig belang moest hechten aan professionele bekwaamheden.
Ik wilde ook dat deze politie zich uitsluitend bezig ging houden met de bescherming van de Staat, allereerst tegen haar vijanden. En de leider die ik voor deze politiemacht uitkoos kwam niet uit de partij maar uit de voormalige politie. Hij, Diels, was toen al Oberregierungsrat en later Ministerialrat en evenzo waren de belangrijkste hoofden van de Gestapo ambtenaren die niet uit de partij afkomstig waren.
Later drong de invloed van de Partei steeds verder door bij de politie. Hun missie was in eerste instantie het zo snel mogelijk vormen van bescherming tegen elke mogelijke actie van links.
Ik weet – en later werd dat bewezen- dat het hoofdkwartier van de Communisten in Berlijn, Huize Liebknecht, zwaar versterkt was en dat er veel wapens waren; we hadden op dat tijdstip ook sterke bindingen aan het licht gebracht tussen de Russische handelsdelegatie en de Duitse Communistische partij. Zelfs als ik in een klap duizenden Communistische functionarissen arresteerde – wat ik ook deed – zodat een dreigend gevaar in de kiem werd gesmoord, dan was het gevaar als zodanig zeker nog niet geweken. Het was nu nodig de geheime contacten bloot te leggen, het netwerk van deze geheime contacten en ze voortdurend in de gaten te houden. Tot dat doel moest er een politieleiding ontstaan. De Sociaal Democratische partij scheen me als geheel lang niet zo gevaarlijk, zeker waar het de leden betrof, maar natuurlijk waren zij ook verklaarde tegenstanders van onze nieuwe Staat. Een deel van hun functionarissen was radicaal, en ander deel wat minder radicaal. De meest radicalen plaatste ik ook onder observatie terwijl een groot aantal voormalige SociaalDemocratische ministers, hoofden van Pruissische provincies en hogere ambtenaren, zoals ik al eerder zei, stilletjes werden ontslagen, hun pensioen kregen en verder werd er niets tegen hen ondernomen. Natuurlijk waren er ook andere functionarissen van de SociaalDemocratische partij die we scherp in de gaten moesten houden. Daarom werd de Gestapo door mij voor deze taken opgericht, allereerst in Pruissen omdat ik destijds met andere staten niets te maken had. De organisatie van de rest van de politie is hier niet van zoveel belang.
DR. STAHMER: De
concentratiekampen?
GOERING: Toen de noodzaak duidelijk werd om allereerst orde te scheppen en de gevaarlijkste elementen onder onze tegenstanders te verwijderen, besloot ik om alle Communistische functionarissen en leiders tegelijk te laten arresteren. Tot dat doel liet ik een lijst opstellen en het was me duidelijk dat zelfs wanneer ik alleen de belangrijkste en meest gevaarlijke van die functionarissen arresteerde, het nog steeds om enkele duizenden zou gaan want het was niet alleen noodzakelijk de partijfunctionarissen te laten arresteren maar ook de leden van het "Rotfront" daar de Communisten ook zusterorganisaties hadden. Deze arrestaties waren in overeenstemming met regels van noodzakelijkheid en voor Staatsveiligheid. Het ging erom een gevaar uit te schakelen. Er bestond hier maar een mogelijkheid, die van preventieve hechtenis; met andere woorden, of nu bewezen kon worden dat deze mensen betrokken waren bij acties van verraad of acties vijandig jegens de staat, of men wel of niet een dergelijke actie van hen kon verwachten, dergelijke acties moesten worden voorkomen en de mogelijkheid daartoe worden weggenomen door middel van preventieve hechtenis. Dat was niets nieuws en het was ook geen Nationaalsocialistische uitvinding. Al eerder waren dergelijke maatregelen van preventieve hechtenis genomen, gedeeltelijk tegen de Communisten maar hoofdzakelijk tegen ons, Nationaalsocialisten. De gevangenissen waren hiervoor niet beschikbaar en ik wil er ook van af het begin de nadruk op leggen dat dit een politieke daad was ter bescherming van de Staat. Daarom zei ik dat deze mannen allereerst samen moesten worden gebracht in kampen – er lagen destijds voorstellen voor twee kampen – omdat ik niet kon zeggen hoelang de opsluiting van deze mensen nodig zou zijn of hoever het aantal zou toenemen door het verder blootleggen van de hele Communistische beweging. Toen we het Karl Liebknecht Huis bezetten, vonden we zoveel wapens, materiaal en plannen voor een burgeroorlog dat men, zoals ik al zei, het geheel niet meer kon overzien. Ik heb al aangegeven, dat mag duidelijk zijn, dat gezien de grote politieke spanningen die tussen de extreme vleugels van deze politieke tegenstanders heersten, en gezien de felheid van de oppositie, veroorzaakt door de voortdurende straatgevechten, de onderlinge spanning en dergelijke, ontstaan uit de politieke strijd, de situatie voor de gevangenen niet al te plezierig zou zijn. Om deze reden gaf ik opdracht dat de bewaking, zo mogelijk voor een groot deel, uit politiemensen zou bestaan; slechts wanneer die niet voldoende bleken konden aanvullende troepen worden opgeroepen. Ik heb mijn mening met betrekking tot concentratiekampen gegeven en ik zou erop willen wijzen dat die naam niet door ons is verzonnen maar dat die in de buitenlandse pers verscheen en daarna werd overgenomen. Waar de naam vandaan kwam is een historische zaak. Eind 1933 heb ik in een boek, dat eerst op verzoek van een uitgever in het Engels verscheen en dat al door de Aanklager als bewijsmateriaal is ingediend, heel openlijk mijn visie op deze kwestie gegeven – dat was eind 1933. Ik wijs er nogmaals op dat het voor het buitenland bestemd was, Engelssprekende landen. Destijds stelde ik het volgende heel openlijk: Natuurlijk waren er in het begin excessen; natuurlijk raakten onschuldige mannen hier of daar ook gewond; natuurlijk vonden er hier en daar ranselpartijen plaats en werden er wreedheden begaan; maar vergeleken met alles dat in het verleden heeft plaats gevonden en wat deze gebeurtenissen betreft, is deze Duitse vrijheidsstrijd de minst bloedige van allemaal en de meest ordelijke van alle revoluties uit de geschiedenis.
Dr. STAHMER: Hield u toezicht op de behandeling van de gevangenen?
GOERING: Natuurlijk gaf ik opdracht dat dergelijke dingen niet mochten gebeuren. Dat ze wel gebeurden en overal in mindere of meerdere mate gebeurden heb ik net al gezegd. Ik heb er altijd op gewezen dat deze dingen niet mochten gebeuren want het was belangrijk voor mij, sommige van die mensen naar onze kant over te halen en hen opnieuw op te voeden.
Dr. STAHMER: Deed u iets aan misstanden waarvan u hoorde?
GOERING: Ik toonde persoonlijk interesse in de kampen tot aan het voorjaar van 1934. Destijds waren er twee of drie kampen in Pruissen.
Getuige Korner heeft het geval Thalman al genoemd. Ik zou er in het kort iets over willen zeggen want dit was het meest opvallende geval omdat Thalman de leider van de Communistische partij was. Ik zou vandaag niet kunnen zeggen wie het was die mij influisterde dat Thalman was mishandeld.
Ik liet hem direct op mijn kantoor komen, zonder de hogere autoriteiten in te lichten en ondervroeg hem streng. Hij vertelde me dat hij tijdens en in het bijzonder bij het begin van de ondervraging mishandeld was. Daarop, zoals de getuige die erbij was, al gezegd heeft, zei ik Thalman dat het mij speet. Tegelijkertijd zei ik hem: "Beste Thalman, als u aan de macht was gekomen zou ik vermoedelijk niet mishandeld zijn, maar u had vast mijn hoofd onmiddellijk afgehakt." En daar was hij het mee eens. Daarna zei ik hem dat hij in de toekomst zo vrij kon zijn, mij te laten weten of er iets dergelijks met hem of anderen gebeurde. Ik kon er niet altijd zijn maar ik wilde niet dat er enige daad van wreedheid tegen hen gepleegd zou worden.
Alleen maar als demonstratie van dit geval, dat voor mij niet onbelangrijk was, wil ik benadrukken dat Thalman’s vrouw zich later tot mij wendde voor hulp en dat ik haar brief direct beantwoord heb.
Destijds – en dat kan ik met documenten bewijzen - heb ik voor zover nodig de gezinnen van de gevangenen financieel geholpen.
Bij deze gelegenheid zou ik ook iets willen zeggen over de onofficiële kampen die hier zijn genoemd, die tot doel hadden het afschaffen van wantoestanden. Eerst wist ik daar niets van maar toen kwam ik iets te weten over zo’n kamp bij Stettin. Het was opgezet door Karpfenstein, destijds Gauleiter van Pommeren. Ik heb dit kamp direct laten sluiten – mijn raadsman zal zich herinneren dat hij, onafhankelijk van mij, hierover tijdens dit proces informatie kreeg van een gevangene die ik helemaal niet ken – en heb de schuldigen die daar wreedheden hebben begaan voor een rechtbank gedaagd en laten vervolgen door de Openbaar Aanklager, iets dat ook kan worden bewezen. Karpfenstein werd uit de partij gezet.
Een tweede kamp van dat soort werd aangetroffen in Breslau, dat door Heines was opgezet. Ik herinner me nu niet meer wat daar gebeurde. In ieder geval was het geen kamp dat door mij was goedgekeurd. Dit sloot ik ook direct en liet het ontruimen. Heiness was een van de naaste medewerkers van Röhm, waarover ik het later zal hebben.
Zover ik me kan herinneren- ik kan de exacte plaats niet meer noemen – was er dicht bij Berlijn nog een onofficieel kamp dat in het geheim was opgezet door Ernst, de SA leider in Berlijn die ik altijd al had verdacht van wreedheden. Dat werd ook gesloten. Ernst behoorde tot die kwalijke figuren die tijdens de Röhm Putsch uit de weg werden geruimd. Het is mogelijk om personen te ondervragen die destijds, 1933 en begin 1934 in die kampen gevangen zaten of er in die tijd iets gebeurde dat ook zelfs maar benaderde wat er later gebeurde.
Dr. STAHMER: Liet u na de machtsovername ooit op grote schaal gevangenen vrij en wanneer deed u dat?
GOERING: Met Kerstmis 1933 gaf ik bevel de lichtere gevallen vrij te laten, de minder gevaarlijke gevallen en die gevallen waarvan men de indruk had dat de mensen zich bij de toestand hadden neergelegd; dat waren ongeveer 5.000 mensen. Ik herhaalde dat in november 1934 voor 2.000 gevangenen. Ik benadruk nogmaals dat het hier alleen om Pruissen ging. Destijds, voor zover ik mij herinner – ik kan niet precies zeggen wanneer – werd er een kamp opgeheven of tenminste tijdelijk gesloten. Dat was op een tijdstip waarop niemand eraan dacht dat het ooit nog eens onderwerp van onderzoek voor een internationaal Tribunaal zou worden.
Dr. STAHMER: Hoe lang stond u aan het hoofd van de Gestapo en de concentratiekampen en tot aan welke datum?
GOERING: Feitelijk had ik de leiding tot begin 1934, dat wil zeggen, begin 1934 stond Diels aan het hoofd en hij deed me regelmatig verslag over de Gestapo en de concentratiekampen.
Intussen had er buiten Pruissen een reorganisatie van de politie plaatsgevonden met als resultaat dat Himmler de leiding had over de politie in alle provincies van Duitsland, behalve Pruissen. Waarschijnlijk het voorbeeld van mijn maatregelen volgend had hij daar de Gestapo geïnstalleerd, want destijds was de politie nog steeds een zaak van de deelstaten. Er was de Beierse politie, die van Würtenberg, Baden, Hessen, Saksen enzovoorts.
Hij was de leider geworden van al die politietroepen en natuurlijk probeerde hij natuurlijk ook de leiding over de politie in Pruissen te krijgen. Ik was destijds zeer tevreden met Diels en zag geen reden om iets te laten veranderen.
Deze pogingen begonnen meen ik al in de nazomer van 1933. Kort nadat ik het Pruissische Innenministerium had overgedragen aan het Reichsinnenministerium drong Himmler er bij de Führer nog sterker op aan, dat neem ik tenminste aan, hem ook de leiding over de Pruissische politie te geven. Destijds was ik daar niet echt op tegen. Ik was het er alleen niet mee eens, ik wilde mijn politie zelf besturen. Toen de Führer mij echter vroeg dit te doen en zei dat het de juiste en raadzame stap was en dat het noodzakelijk was gebleken de vijanden van de Staat in de hele Staat op overeenkomstige wijze te bestrijden, droeg ik feitelijk de politie over aan Himmler die er Heydrich de leiding over gaf. Maar wettelijk behield ik die nog steeds omdat er nog geen rijkspolitie bestond.
De rest van de politie, de staatspolitie – dat is de geüniformeerde politie – droeg ik niet aan hem over omdat ik, zoals ik later zal uitleggen, in Pruissen deze politie in grote lijnen op militaire leest had geschoeid om later in staat te zijn die in het toekomstige herbewapeningsprogramma in te passen. Om deze reden kon en wilde ik de geüniformeerde politie niet aan hem overdragen omdat die getraind was voor puur militaire taken – door mij en op mijn initiatief en onder mijn verantwoordelijkheid – en niets te maken had met de reguliere politie. Die groep werd door mij in 1935 aan de strijdkrachten overgedragen.
In 1936 werd het Reichspolizeigesetz uitgevaardigd en daarmee werd de functie van Hoofd van de Duitse politie gecreëerd. Op grond van deze wet werd de politie toen wettelijk en formeel overgedragen aan de Reichsführer-SS of, zoals hij werd genoemd Chef van de Duitse politie.
Dr. STAHMER: U noemde al eerder de Röhm Putsch. Wie was Röhm en met welke gebeurtenis hield deze Putsch verband?
GOERING: Röhm was de leider geworden van de SA, Chef Staf van de SA.
De PRESIDENT: Ik denk dat we beter kunnen schorsen. Het is al 5 uur.
(de zitting wordt geschorst tot 14 maart 1946 om 10:00 uur)
Zie ook:
Verhoor Göring 2,
Verhoor Göring 3,
Verhoor Göring 4,
Verhoor Göring 5.