Hieronder enkele uitreksels uit het dagboek van Adolphe Cryns, politiecommissaris van Sint-Niklaas, een stad in de Belgische provincie Oost-Vlaanderen.
En zo komt de fatale dag, de 10de mei 1940. Wij worden vroeg in de morgen telefonisch opgeroepen door onzen van dienst zijnden inspecteur: "Mijnheer de Kommissaris, 't is oorlog - de Duitsers zijn ons Land binnengevallen - er zijn al doden!" Ik spoed mij naar het stadhuis. Onderweg bemerk ik vliegtuigen die hoog in de lucht boven de stad vliegen. Hun nationaliteit laat geen twijfel want er komen enige phosfoorbommen naar beneden, waarvan er een terecht komt op de koer van de Rijkswacht op een paar honderd meters van mijn woning. In dit vroege uur lopen er meer mensen op 't straat dan naar gewoonte. Aan tal van huizen staan lieden te bellen om hun nog slapende familieleden of kennissen het nare nieuws toe te roepen. De burgemeester Henri Constantin Joseph Heyman en schepen De Vidts komen aan op het stadhuis.
Wij roepen al onze manschappen dringend op voor taken die ons zeker te wachten staan. Iedereen is door de hand Gods geslagen en niemand weet wat te doen. Ik krijg telefonisch bevel van de Veiligheid van de Staat om al de in onze stad verblijvende Duitsers aan te houden. Dit was onze eerste oorlogsdaad waar we in het begin van de bezetting veel last zouden door krijgen vanwege de bezetter. De Duitsers vermeld op de hiernavolgende lijst werden aangehouden; de meesten lagen nog te bed. Wij doen personen onderbrengen in de stadsbibliotheek, toen ten stadhuize.
De eerste reactie van de meeste inwoners is het bestormen van de winkels. Alles wordt opgekocht naar gelang ieders vermogen. Onze diensten moeten op vele plaatsen tussenkomen om wat orde te scheppen. Aan die gang van zaken zijn de winkels vlug leeg, maar tal van winkeliers nemen hun voorzorgen en verbergen een deel van hun waar. Deze toestanden doen ons terugdenken aan de eerste dagen van de vorige wereldoorlog 1914-1918, toen wij als 10-jarige knaap moeder vergezelden in de winkels om een voorraad aan te leggen, voorraad die we toen hebben moeten achterlaten bij onze vlucht naar Antwerpen, waar we in het bombardement van deze stad terecht kwamen.
Reeds rond de middag komen de eerste Franse troepen door onze stad. Zij rijden in de richting van Antwerpen. Het is het 7de Franse leger onder bevel van generaal Henri Giraud, dat de verbinding moet tot stand brengen met het Nederlands en het Belgisch leger. De uitrusting van de Franse troepen stemt tot nadenken, bijzonder na al het gene we al gehoord hebben over de Duitse bewapening. Veel gerij met paarden - oude motorvoertuigen - deze Franse eenheden zien er niet nijg strijdvaardig uit, en dragen de sporen van de "Front Populaire" van minister Leon Blum, het uiterst linkse bestuur dat in Frankrijk zoveel schade aanrichtte en het leger tegenwerkte.
Te Brussel worden de eerste bommen gesmeten. Rond de middag wordt de dochter van de nijveraar Peeters door een bom gedood aan de overweg van de Antwerpse steenweg alhier. Het is het eerste oorlogsslachtoffer onzer stad. Deze eerste dag van de oorlog behalen de Duitsers grote overwinningen op ons gedemoraliseerd leger, en ook geholpen door verraad in onze rangen. Zij steken op verschillende plaatsen het Albertkanaal over langs bruggen die niet werden opgeblazen.- Dezelfde dag vernielen ze ook aan de grond de helft van de Belgische gevechtsvliegtuigen nog voor onze piloten het vliegveld bereiken.
Dezelfde dag paraliseren zij het fort Eben-Emael waar ze op het fort zelf hun commando's en speciale genietroepen afzetten met zweefvliegtuigen. Dit fort werd ons altijd afgeschilderd als oninneembaar. Onze generale legerstaf had nochtans niet voorzien dat luchtlandingscommando's op het fort zelf konden afspringen. 's Anderendaags, de 11 de mei, gaf de bemanning van het fort zich over. De 10de mei en volgende dagen vernietigen de Duitsers al de voornaamste spoorwegknooppunten en wegenknooppunten. De grote wegen en treinen worden gedurig gemitrailleerd, en geen enkel geallieerd noch Belgisch vliegtuig te zien; de Duitsers hebben volledig vrije hand en het is om te wanhopen.
De dagen volgen elkaar snel op. Wij verlaten ons bureel bijna niet meer, er door allerhande dooreenlopende opdrachten vast gekluisterd zijnde. De alarmerendste geruchten circuleren onder onze bevolking. Gewonde soldaten en burgers overbevolken onze hospitalen. Enkele Belgische deserteurs, volledig van streek, zaaien nog wat meer verwarring onder de bevolking. Zij worden door onze diensten aangehouden. Verschillende doden vallen op de weg 14 Antwerpen-Gent, op ons grondgebied, onder de mitrailleur kogels van Duitse jachtvliegtuigen die af en toe eens over die baan komen scheren. Zij schieten evengoed op een kolonne vluchtelingen als op eenheden van het leger. Hun doel is klaar paniek zaaien en alzo met vluchtelingen de hoofdbanen te belemmeren voor de troepenverplaatsingen.
Er heerscht ook een echte "spionite" in de stad. Overal denken inwoners spioenen te zien. Onze telefoon staat niet stil. De bevolking zelf brengt verdachte personen naar het politiebureel, en soms zeer hardhandig. Het is voldoende er wat eigenaardig uit te zien, en in de straat niet bekend te zijn, om opgeleid te worden. Wij worden gealarmeerd dat een Duitse parachutist bezig is telefoondraden door te snijden in de Heistraat. Al mijn agenten zijn uit gezonden in de stad. Ik ben nog alleen op mijn bureel met mijn adjunct Lanoo. Wij beiden spoeden ons naar de Heistraat en stellen vast dat het een gewone werkman van de Regie is die een reparatie uitvoert. En zo gaat het maar verder. Er wordt zelfs een bruin-pater binnengebracht die zwetend van de schrik zijn identiteit kan bewijzen. De straat had hem al toegeroepen dat hij ging gefusiljeerd worden.
Laat in de achtermiddag worden onze Duitse gevangenen overgenomen door de Rijkswacht. Andere gevangenen bevinden zich reeds in de vrachtwagen. Sommige rijkswachters zijn zeer brutaal met deze gevangenen die dood van de schrik zijn. Honderden inwoners staan voor onze burelen en jouwen die Duitsers uit. Ja, de straat kan wreed zijn als ze loskomt.
Franse troepen trekken steeds noordwaarts door de stad, hetgeen de bevolking een riem onder het hart steekt. Ze worden warm toegejuicht en iedereen wil hen wat in de handen stoppen, eten, drank en cigaretten. Vanuit de Franse rangen klinkt het: "On les aura". Franse troepen worden in onze stad gelogeerd en het valt op hoe hun officieren overal ook spioenen denken te zien. De bevelvoerende kolonel komt ons met twee zijner officieren begroeten en zijn eerste vraag is of er in onze stad Duitse burgers verblijven, en of ze aangehouden werden. Verder wil hij onze hulp om al de Duitsgezinde inwoners van de stad aan te houden. Begint daar aan. Wie is er Duitsgezind in de zin om aangehouden te worden? De enkele personen die hier bekend stonden als gevaarlijke Duitsgezinden zijn verdwenen. Wij hebben al de moeite van de wereld om het er bij deze Franse kolonel in te krijgen dat deze handelwijze een waar paniek onder onze bevolking zou verwekken - handelwijze die op hevig protest zou stoten en volledig nutteloos is. Dan heeft hij het over deze die aangesloten zijn bij het Vlaams Verbond, hij zegt "alliance flamande" - hij heeft het natuurlijk over het V.N.V.Wij doen hem opmerken dat het lidmaatschap van zulke vereniging niet wil zeggen dat deze personen anti-vaderlands zijn, en dat duizenden van onze soldaten tot die vereniging behoren, hetgeen niet wil zeggen dat ze hun plicht niet zullen doen. Verder verwijzen wij hem naar onze "Veiligheid van de Staat" die alle verdachten aan het inrekenen is. Als wij hem doen opmerken dat wij de Duitsers die zich in onze stad bevonden met enige verdachte Belgen overgegeven hebben aan de Rijkswacht, en deze al op transport zijn naar het Zuiden, neemt hij aan dat er toch iets gedaan werd. Van verdere aanhoudingen ziet hij af. Wij krijgen het onaangenaam gevoelen dat deze officieren in iedere Vlaming een spioen zien.
Vele burgers van de stad brengen hun wapens binnen daar gezegd wordt dat de Duitsers deze fusiljeren die in bezit gevonden worden van wapens. Wij hebben goed te zeggen dat de Duitsers hier nooit zullen geraken, ze laten alles op onze burelen achter.
De Franse troepen die nu door onze stad trekken komen er nog slechter voor dan de vorige eenheden. Aan een officier die ons toevertrouwt dat ze reservetroepen zijn, en hij zelf geen wapen heeft, geven wij onze colt 45, maar de erbij behorende munitie dateert van de oorlog 1914-1918. Dit alles is weinig aanmoedigend.
Onze schepen De Vidts Romain (financiën en burgerlijke stand) komt ons ten burele vinden, in de morgen van de 16de. Hij zegt dat het zeker is dat de Duitsers de stad gaan bezetten binnen enige dagen, […].
In de achtermiddag vernemen wij dat hij met zijn familie per auto in de richting van Gent vertrokken is. Dit voorval verwekt onrust bij onze bevolking en velen beginnen in te pakken, en de laatste benzine op te kopen. Ook senator Pincé Alfons verlaat de stad met zijn familie. Hij komt mij vaarwel zeggen en verklaart dat hij als parlementair de regering moet volgen - dat onze regering uitwijkt naar Frankrijk - dat ons leger niet kan stand houden tegen de geweldige overmacht van de vijand, enz ... Daar hij over geen vervoer beschikt, neemt hij de ambulancewagen van onzen Openbaren Onderstand, waar hij voorzitter van is.
's Anderendaags, de 17de, komt schepen Symoens Alois zijn huis onder onze bescherming stellen verklarende met zijn familie uit te wijken naar Frankrijk. Wij wijzen er hem ook op dat hij zijn post van schepen niet mag verlaten. Hij verklaart ons dat hij, zoals senator Pincé, ook oudstrijder van 1914-1918 is, en niet in Duitse handen wil vallen.
De 18de vertrekt volksvertegenwoordiger Vercauteren Jozef. Vele andere vooraanstaanden verlaten de stad. Nu is er werkelijk paniek onder onze stadsgenoten. Stromen vluchtelingen trekken door de stad zuidwaarts. Rond 12 u. ben ik met mijn adjunct Lanoo in de restaurant "Den Arend', Kleine Hofstraat/O.L. Vrouwplein. In de eetzaal hebben officieren, die deelnamen aan de eerste gevechten, plaats genomen. Plots horen wij achtereenvolgens verschillende ontploffingen gedurende ongeveer een minuut. De officieren zijn allen onder de tafels gedoken. Ik zeg tegen mijn adjunct: "Die mannen heben al ervaring - die hebben er al van gehad." Wij spoeden ons naar buiten. Grote stofwolken hangen in de lucht en wijzen de plaatsen waar bommen insloegen. Ik spoed mij naar de Molendreef en stuur mijn adjunct naar de Gazometerstraat. Op een lengte van ongeveer 130 m. zijn al de huizen ingestort. Een vuilgele stoflaag bedekt alles. Langs alle kanten liggen mensen te kreunen en wij ontwaren de eerste doden. In het gesticht van de broeders sloegen bommen in de eetzaal, waar talrijke vluchtelingen van de stad Breda aan het eten waren. De meeste van deze mensen, meest kinderen, zijn dood of zwaar gewond. - Toegesnelde burgers - politiemannen en pompiers - helpen het Rood Kruis en het Gele Kruis. Maar waar eerst beginnen - langs alle kanten kreten en gekerm. Mensen worden bloedend weggedragen op deuren die half versplinterd zijn. In het gesticht alleen worden 40 doden geteld, meest kinderen die Breda ontvluchtten voor het Duits geweld. In de Wegvoering- en Gazometerstraat zijn minder slachtoffers - de stoffelijke schade is zeer hoog. (zie ook: vlucht uit Breda)
Dit alles geeft ons een gedacht van wat ons te wachten staat. En geen enkel Belgisch of geallieerd vliegtuig om deze moordenaars tegen te houden. De alarmerendste berichten komen binnen. De vluchtelingen belemmeren de hoofdbanen en bemoeilijken de troepenbewegingen. De uittocht onzer stadsgenoten gaat voorts. Zij gaan de sliert van vluchtelingen aandikken. Velen komen hun huis onder onze bescherming stellen. Er zijn er zelfs die ons vragen hun dieren die achtergelaten worden, eten te geven. Maar wat kunnen onze diensten voor die mensen doen. Wij zelf hebben militaire verplichtingen en moeten het leger vervoegen voor de intrede van de Duitsers. Ons militair dienstboekje vermeldt duidelijk dat wij ons door de vijand niet mogen laten gevangen nemen, en bij het naderen van dezen ons regiment moeten vervoegen. Een twintigtal mijner agenten verkeert in het zelfde geval alsook mijn adjunct Lanoo.
Met al die last krijgen wij nu nog de plundering bij van de verlaten huizen. Het gepeupel is er als de kippen bij om de verlaten huizen te gaan bezoeken en alles mede te sleuren wat niet te zwaar is. Ons administratief, politiek en economisch staatsapparaat schijnt uiteen gevallen te zijn. De regering schijnt het land verlaten te hebben. De meest tegenstrijdige bevelen en richtlijnen volgen elkaar. Alles staat op zijn kop. Wij kunnen op geen overheden meer rekenen.
De Franse kolonel, die zich "de plaatskommandant" noemt, zegt ons dat de 14de de Duitsers al drie bruggenhoofden over de Maas hadden tegen de avond. Dat de 15de het geallieerd front op verschillende plaatsen doorbroken werd, en Duitse kolonnen oprukken naar Frankrijk vanuit onze Ardennen, en te Sedan ook doorbraken met panzereenheden. Er is ook geweldige druk op ons leger tussen Leuven en Namen. De Franse troepen trekken achteruit en de 15de al komt bevel aan onze troepen zich terug te trekken op de Schelde - dus het Dijle-plan wordt opgeheven onder de onweerstaanbare Duitse druk. De terugtocht wordt gedekt door achterhoeden opgesteld langs het kanaal van Willebroek - de Zenne en de Dender. Het Franse leger dat opgerukt was over enige dagen naar Zeeuws-Vlaanderen en Antwerpen stroomt terug, zuidwaarts, en komt terecht in de Belgische en Engelse troepen die de verdediging hebben achter de Schelde. Er ontstaat door die verwarde toestand een gevaarvolle desorganisatie in onze verdediging. De Franse generaal Giraud wordt dan nog door een Duitse patroelje gevangen genomen - een ware donderslag want Giraud is de bevelhebber van het terugtrekkend Franse 7de leger. De Duitsers worden in hun achtervolging bemoeilijkt door de opgeblazen bruggen en andere versperringen.
De verbijstering in de stad is groot. Het geeft nu geen twijfel meer dat binnen enkele dagen St.-Niklaas in Duitse handen zal zijn. Een oproep van ons Ministerie aan de bevolking, niemand weet van waar dit Ministerie spreekt, legt aan al de jongelingen van +16 j. de verplichting op uit te wijken naar Frankrijk om ingelijfd te worden in de Belgische strijdkrachten. Deze maatregel betekent nu voor iedereen duidelijk dat onze regering weet dat gans België zal bezet worden.
Gezien onze militaire verplichtingen stel ik mij in verbinding met de militaire overheid die voor mij de kapitein van de plaatselijke Rijkswacht is. Deze bevestigt ons dat wij zeker gevolg moeten geven aan onze militaire verplichtingen - ons niet mogen laten gevangen nemen - en het leger dienen te vervoegen. Hetzelfde geldt natuurlijk voor onze agenten die drager zijn van de oproeping model PP zoals ik. Deze toestand is hachelijk - moet ik mijne stad verlaten in zulke toestanden - maar wat anders te doen? Niet aan deze verplichtingen voldoen is later bestempeld te worden als vaandelvluchtige. Wij roepen onze militairdienstplichtige onderdanen bijeen en zetten hun de toestand uiteen. Zij zijn allen akkoord dat wij niet anders kunnen doen dan vanals de Duits in Beveren-Waas is, onze stad te verlaten en ons regiment te vervoegen.
Niemand weet waar zijn regiment zich bevindt. De militaire overheid geeft ons opdracht uit te wijken naar Yperen waar we instructies zullen krijgen. De Arondissementskommissaris Meert, die van onze toestand op de hoogte is, komt ons vragen met ons mede te mogen rijden daar hij over geen vervoer meer beschikt. Hij brengt de nacht door in ons cabinet. De plaatskommandant, graaf de Hemptinne, heeft ook zijn toevlucht genomen in mijn cabinet met zijn diensten. Soldaten wiens regiment dooreen werd geschoten, komen zich bij hem aanmelden. Hij weet niet waar ze naartoe te sturen en verwijst hen dan maar naar de militaire overheid te Gent.
De arrondissementskommissaris vertrekt de 16de. Hij zegt dat we te lang blijven en hij niet wenst in Duitse handen te vallen. Ik kan het niet over mijn hart krijgen mijne stad te verlaten. Verschillende mijner agenten zijn al vertrokken per fiets. Wij sturen onze familie naar Frankrijk.
De 17de komt de breigoedfabrikant Lavergne Alex mij vragen of de Fransen niet over transport beschikken om zijn voorraad wol naar Frankrijk te sturen en alzo aan de Duitsers te onttrekken. Wij stellen ons in verbinding met de Franse kolonel. Bij het vernemen dat er honderden tonnen wol bij onze talrijke breigoedfabrikanten gestockeerd liggen, en hij, alsook de Belgische instanties niet meer over vervoer beschikken, geeft hij ons bevel al deze stocks in brand te doen steken. Hij wil niet dat al die voorraad in Duitse handen terecht komt. Dit bevel is onuitvoerbaar om verschillende redenen, wij geven dan ook geen gevolg aan de opdracht van deze officier. Dezelfde avond trekken de Fransen naar hun grens terug.
De 18de nemen wij door onze plaatskommandant dat de Duitsers er in de nacht in geslaagd zijn de Schelde over te steken bij Antwerpen en dat de 2de Duitse pantserdivisie doorgebroken heeft bij Sedan, en hun pantsers rollen in de richting van het Kanaal en Nauw van Calais.
De Commandant de Hemptinne verklaart ons nu dat de Duitsers al te Beveren-Waas zijn, en oprukken naar St.-Niklaas. Hij heeft verschillende verdedigingen opgesteld rond de stad en spoor, enkel om hun opmarsen te vertragen. Rond 9 u komt een onderofficier binnengelopen die verklaart dat Duitse troepen, gesteund door lichte pantsers tussen Beveren en St.-Niklaas oprukken langs de spoorlijn - richting St-Niklaas. De commandant beveelt aan de nog weinig te zijner beschikking staande manschappen een versperring op te slaan tussen Haesdonck (spoor) en onze stad. Ik hoor nog altijd die verschrikte onderofficier zeggen: "Maar, Commandant, hoelang kunnen wij houden - wij beschikken enkel over geweren en een paar brens, de andere hebben pantsers waar wij niets kunnen aan doen." De commandant antwoordt vertwijfeld: "Wij hebben opdracht als achterhoede de Duitsers zoveel mogelijk vertraging op te leggen; doe dus wat ik U daar beval." De onderofficier verdwijnt. De commandant zegt me dan: "Commissaris, als ge nu niet maakt dat ge wegkomt dan zal het niet meer gaan - het is nu meer dan tijd dat ge met Uw weerbare mannen het leger vervoegt - rijdt naar Gent, daar zult ge wel de aanduiding krijgen waar ge Uw regiment kunt vervoegen." De commandant beveelt zijn paar mannen die nog rond hem zijn: "Pakt alles in, we trekken ons terug op Lokeren”.
Ik verzamel mijn dienstplichtige politiemannen en beveel hen zich gereed te houden voor ons vertrek. Daar onzen adjunct Lerno Gilbert geen militaire verplichtingen heeft, geven wij hem onzen dienst over. Hij beschikt over een veertigtal oudere agenten zonder militaire verplichtingen. Wij bevelen hem het korps aan te vullen met burgers die zich vrijwillig aangeven.
Onze stad is doodsstil. De meeste huizen zijn verlaten. Enige vluchtelingen met bepakte rijwielen en stootkarretjes, enkele met auto, bewegen zich in de richting van Gent. Rond de middag vertrek ik met mijn manschappen. We beschikken over twee grote kamions. Op de autobaan Antwerpen-Gent komen wij al terecht in een sliert vluchtelingen. Gent staat overhoop. Het is ons onmogelijk een militaire overheid te vinden - dan maar voorts naar het Zuiden. Wij worden zeer belemmerd en wij komen moeizaam vooruit. De burgers hinderen alle militair vervoer. Duitse jagers overvliegen deze ellende. Af en toe duikt er een stuka naar de onthutste volksmassa en mitrailleert in de hoop. Mensen blijven levenloos liggen, andere liggen te kermen. Doden worden eenvoudig in de gracht gelegd nevens de baan. Deze vliegeniers zijn er waarschijnlijk maar op gesteld de mensen op de loop te houden, en onze militaire bewegingen er mede te storen. Ze hebben verder ook hun bedrijvigheid uit te oefenen op de gevechtsterreinen want naar het schijnt bijten onze regimenten bitsig van zich af.
Rond de avond geraken wij te Dixmude. We vinden onderkomen in een danszaaltje dat juist door militairen verlaten werd. De straten liggen vol vluchtelingen en in alle huizen zijn mensen binnengenomen. Op de markt, in en rond de statie liggen en zitten mensen, zonder en met pakken, huilende kinderen, er reeds zeer verwaarloosd uitziende, soldaten, met en zonder uniform of wat er moet voor doorgaan.
De 19de zetten wij ons vroeg op weg naar Yperen daar ons door de Rijkswacht te Dixmude gezegd wordt dat wij daar onze militaire instructies zullen krijgen. Zelfde belemmeringen als gisteren. We zien enkel enige Duitse stuka 's die kolonnen overvliegen zonder te schieten. Op hun zicht stopt alle vervoer en alleman duikt in de grachten of onder de kamions. Maar waar blijven onze vliegtuigen toch? Met moeite geraken wij tot op de markt te Yperen. Ik stuur mijn adjunct Lanoo op zoek naar een militaire overheid ... maar de militaire overheid alhier kan ons geen instructies geven, en weet niet waar onze regimenten zich bevinden. Wij krijgen daar de raad naar Rouen te rijden omdat het Belgisch leger daar achter de Somme gaat gereorganiseerd worden.
Ik begeef mij bij mijn ambtsgenoot die mij verklaart dat hij gisteren nog mijn echtgenote gezien heeft, dat zij niet verder geraakte omdat de Fransen hun grens gesloten hebben voor de Belgische vluchtelingen. Hij verklaart ons ook dat er geen militaire overheid meer is te Yperen - dat ons leger zich aan het terugtrekken is gezien de snelle opmarsch van de Duitsers. Ik tref mijn familie aan en doe hen plaats nemen op een onzer kamions, en dezelfde morgen vertrekken wij naar de Franse grens. Ik geraak met mijn kleine convoi door en wij rijden naar het Zuiden. Hier zijn de opstroppingen zo erg dat we soms meer dan een uur geïmmobiliseerd worden.
Wij geraken tot St.-Omer. Ons doel is de Somme over te geraken en Rouen te bereiken. Pas buiten deze stad moeten wij dekking zoeken in een bosje daar er zich boven ons een luchtgevecht ontspint. Het zijn de eerste geallieerde vliegeniers die wij gewaar worden. Na een tiental minuten is alles stil en rijden wij verder. Wij worden op een binnenbaan geleid daar de hoofdwegen vrij gemaakt worden voor het leger. Tussen onze kolonne zijn er tal van Franse en Engelse soldaten die zoals wij hun regiment zoeken of zijn het misschien deserteurs? Wij passeren weer een nacht in een klein zaaltje, op strooi.
De 20ste vroeg weer op gang en dezelfde miserie. Waar we allemaal zijn voorbijgereden, weet ik niet meer. Het is zeker dat wij door die omleidingen niets anders kunnen doen dan de sliert vluchtelingen volgen. Alzo komen wij in de nacht van 20 op 21ste terecht langs Noyelles, niet ver van de zee. Daar wordt onze toestand hachelijk. Onze kolonne wordt beschoten vanuit een boskant gelegen links van de baan, gezien vanuit de richting die wij volgen. Het bepaalt zich bij enige geweerschoten komende vanuit de rand van het bosje, vuurschoten die vanuit onze kolonne beantwoord worden. De geweerschoten vanuit de bosrand nemen toe en weldra onderscheidt men het vuren van mitrailleurs er tussen in. Kogels slaan in op alle voertuigen en ketsen af op de weg. Wij duiken in de gracht waar water in staat, anderen duiken onder de auto's. Na een uur komt er wat kalmte. Onze soldaten hebben front gemaakt tegenover de bosrand en schieten duchtig terug met automatische wapens. Maar kort daarop beginnen de Duitsers met kleine granaten te schieten - verschillende auto's worden in brand geschoten. Wij laten ons wat dieper in de gracht glijden. Kogels ketsen langs de baan en een Franse gendarm wordt doodgeschoten. Onze agenten vuren hun laatste patronen af in de richting van de Duitsers. Uren hebben wij daar alzo gelegen. Ik heb mijn dochter onder mijn arm genomen. Nevens haar wordt de vrouw van een militaire dokter het hoofd verbrijzeld door een projectiel. Nu scheren Duitse jagers over onze ellende en komen blijkbaar de toestand verkennen.
Na verschillende uren neemt het schieten vanuit onze kolonne een einde. De soldaten vluchten. Wij ook vluchten naar een nabijgelegen hoeve, die vol vluchtelingen zit. Soldaten -Belgische, Engelse en Franse - schieten daar hun laatste patronen en vluchten dan verder. Daar komen verschillende lichte Duitse tanks aangereden al schietende. Een granaat schiet het dak van de hoeve in brand; we zijn weer op de loop door de velden in de richting van een bosje.
In de achtermiddag is alles stil geworden. Wij wagen ons naar de steenweg, want in het struikgewas blijven zitten is even gevaarlijk. Wij lopen op verschillende Duitsers met het geweer in aanslag. Mijn agenten zijn in verschillende richtingen verdwenen. Mijn schoonvader en ik naderen de soldaten met armen in de hoogte. De bevelvoerende soldaat vraagt ons waarom we weggelopen zijn en zegt ons dat we onze armen kunnen laten zakken. Hij laat ons verder gaan, zeggende: "Gaat maar gerust naar huis. Alles is in orde achter ons." Wij gaan naar onze kamions en zien dat gans onze colonne dooreengeschoten werd. Verder in een weide zien wij verschillende Franse soldaten met de armen in de hoogte. Hetgeen wij van geen Duitse soldaat verwachtten, is daar onder onze ogen gebeurd - al deze ontwapende soldaten werden door de Duitsers koelbloedig neergeschoten. Het is een schande voor dat regiment alzo al die ontwapende jonge mensen te vermoorden, want dit is geen oorlogsdaad maar een laffe moordpartij.
Van Duitsers is na een 1/2 u. niets meer te zien, ze zijn voortgetrokken. Ik zet mij aan het stuur van onze kamion en die is rijdbaar. Wij rijden verder tot tegen Vron. Daar word ik tegengehouden door een Belgische kapitein die mij wil terugsturen van waar we komen - roepende dat wij niet mogen vluchten. Als we deze officier vertellen wat we komen te beleven, kan hij ons niet geloven dat de Duitsers zo dichtbij zijn. Wij gaan daar een herberg binnen. Deze is vol vluchtelingen en Franse soldaten zonder wapens. Kort daarop zien wij van door het venster van de herberg een Duitse tankkolonne langzaam voorbijrijden. Het doet eigenaardig aan deze in 't zwart geüniformeerde tankmannen uit hun open toren te zien rondkijken. Zij geven een grote indruk van kracht en discipline. Op verschillende pantsers zitten Franse soldaten en ik zie een der Duitse soldaten een fles doorgeven aan een der krijgsgevangenen. Ik denk aan deze die ik over een paar uren zag doodschieten door soldaten van hetzelfde leger. Aan de toog van de herberg staan twee Franse onderofficieren dit alles gade te slaan en de Duitsers trekken triomfantelijk altijd maar door. Quelle drôle de guerre.
Weer geen Duitsers meer te zien en wij rijden voorts. Gekomen te Vron vallen wij op de pompiers van St.-Niklaas, die daar een onderkomen gevonden hebben in een boerderij. Wij voegen ons bij onze pompiers. Wij slapen in een schuur en beginnen wat te bekomen van al die narigheden. Wij verblijven te Vron tot de 23ste in de morgen en rijden dan samen met de pompiers door tot Croisette, waar we weer een onderkomen vinden in een schuur.
De 25ste vernomen hebbende dat Amiens en Abbeville in handen van de Duitsers zijn, en we dus volledig ingesloten zijn, en het bijgevolg met onze militaire plichten uit is, beslissen wij terug naar St.-Niklaas te rijden. Wij vertrekken in de vroege morgen met de pompiers en enige onzer politieagenten, die ons weergevonden hebben - de andere agenten zijn waarschijnlijk over de Somme geraakt. Wij vernemen nu ook dat het bataljon van major Spitta 2de pantserdivisie van generaal Heinz Guderian bij Noyelles het Kanaal bereikte dezelfde dag van ons wedervaren aldaar. Wij kunnen niets te weten geraken van het Belgisch leger.
In de omstreken van Cambrai moeten wij door een Duitse versperring. Onze kamions worden tot stilstand gedwongen en verschillende Duitse soldaten houden al de mannen aan. Na zekere tijd worden al dezen beneden de 35 j. aangehouden als militair, de anderen mogen verder. Een chauffeur-pompier van boven de 35 j. krijgt van de Duitsers toelating met de vrouwen en kinderen verder te rijden.
In een lange sliert van krijgsgevangenen, met de handen op het hoofd, worden wij door de straten van Cambrai naar de citadel geleid. Geen levende ziel in de straten. Veel stukgeschoten huizen, dode paarden en uitgebrande voertuigen op onze weg. Hier moet hevig gevochten zijn. Aan de meeste vensters hangen witte doeken ten teken van overgave.Wij naderen de citadel van Cambrai gelegen op het hoogste gedeelte van deze stad. De ingang van dit sinistere gebouw is bewaakt door een aanzienlijke troepenmacht - anti-tankkanonnen staan opgesteld. Wij worden door een lugubere gang naar het binnenplein van de citadel geduwd en gestampt. Daar bevinden zich reeds een paar duizend personen die in dezelfde omstandigheden als wij aangehouden werden. Mijn geld wordt afgenomen. Alleman is verplicht op de grond te gaan zitten en niemand mag opstaan of er wordt op geschoten. Op verschillende plaatsen zijn mitrailleuzen opgesteld die ons bestrijken. Vele van die personen zitten hier al twee dagen zonder eten en drinken.
Wij zijn hier in de handen van zeer brutale Duitsers gevallen. Zij behandelen ons als minderwaardige wezens. Slagen en stampen voor de minste reden. Zij genieten werkelijk van hunne overwinningen en wij moeten het maar voelen. Een gevoelen van onmacht en neerslachtigheid maakt zich van mij meester, en wat is er gebeurd met mijne familie Fernande en Denise - waar zijn ze nu?Die toestand is mij ondragelijk en er mag gebeuren wat wil, maar ik zal hier weggeraken. Wij verwensen onze regeringen die dit alles hebben zien aankomen, maar hun tijd en geld verspilden aan onbenullige politieke twisten en een neutraliteitspolitiek, ingegeven door de schrik, dit terwijl Adolf Hitler het lot dat wij hier ondergaan, voorbereidde. Een democratie is zeer schoon, maar zeer zwak tegenover een totalitair land zoals het Derde Rijk. Wat gaat er nu met ons land gebeuren? Onwillekeurig komt men toch onder de indruk van die ontplooiing van de Duitse macht en discipline. De tijd is ver dat ik zelf deel uitmaakte van de bezettingstroepen in Duitsland in 1923-1924. Het troost mij wel wat terug te denken aan de tijd dat de Duitsers toen ook moesten dansen zoals wij het wilden. Gaan ze ons dat nu betaald zetten?
En zo gaat het tot Zondag, de 26ste Mei. In de achtermiddag worden er weer veel krijgsgevangenen binnengebracht, waaronder veel Senegalezen. Er breekt ook een groot onweer los en er valt een dichte regen. Ik had al met kommandant Burm Gaston, van onze brandweer, gesproken over ontvluchten. Ik zeg nu tegen hem: "Kommandant, als we nu niet weggeraken, zal het ons niet meer lukken". Gebruik makende van de zware regen en het geharrewar dat ontstaat bij het binnenbrengen van nieuwe krijgsgevangenen, geraken wij langs de achterkant van de citadel langs een sterk afhellende muur buiten de citadel. Beneden is struikgewas waar wij ons wegsteken tot bij duisternis. Wij geraken in een straatje en wagen ons in de stad. Wij zien daar enige manspersonen, die ons verzekeren dat de Duitsers hen niet verontrusten. Daar onze burgerkledij ons in niets onderscheidt van de enkele bewoners van de stad die we daar tegenkwamen en het op ons niet geschreven staat dat wij weggelopen gevangenen zijn, durven wij de stad ingaan en stappen naar het noorden.
Wij komen geen Duitsers tegen. Veel dode paarden liggen langs de straten en beginnen onaangename geuren te verspreiden. Aan de meeste huizen hangen nog altijd witte doeken door de vensters ten teken van overgave. Sporen van kogels en granaten overal. Het is voor ons een opluchting deze spookstad te verlaten. Buiten de stad gaan wij in een schuur slapen. De hoeve is verlaten. Ik ga op zoek naar wat eten, maar vind niets dan twee flessen zure wijn.
Vroeg in de morgen beginnen wij de grote trip naar ons land - natuurlijk te voet, en langs de velden, want de grote banen zijn te gevaarlijk en wij willen niet meer aangehouden worden. Als wij tegen de avond niet meer kunnen, zoeken wij een slaapgelegenheid in een schuur. Geen levende ziel. Hier werd ook geschoten. Het dak van de hoeve is half weg. Verschillende dode koeien liggen in een aanpalende weide. Op de koer van het pachthof ligt een dode oude vrouw. Gans de nacht horen wij op enige kilometers afstand aanhoudend gebulder van kanonnen. Er wordt daar nog steeds hard gevochten. Wij verstaan niet hoe het mogelijk is dat hier nog gevochten wordt wanneer de Duitsers al de zee bereikten over enige dagen. Willen de Fransen deze troepen insluiten of zijn het de Fransen die ingesloten zijn?
De 28ste horen wij niet meer schieten en wij zetten ons op weg naar Mons. Tegen de avond komen wij uitgeput aan te Framerie bij Mons. In een herberg krijgen wij een stuk brood en een glas bier. Wij krijgen er ook slaapgelegenheid. De politiekommissaris geeft ons twee oude rijwielen, en dan maar per rijwiel naar St.-Niklaas. Wij vernamen te Framerie dat het Belgisch leger gecapituleerd heeft en onze koning gevangen is. Wij komen te St.-Niklaas toe de 29ste in de avond.
Nawoord van de auteur
“De meidagen van 1940” is een fragment uit het “Dagboek van de Hoofdpolitiekommissaris van de stad Sint-Niklaas Cryns Adolf”. De tekst komt voor in map 1940A, p. 6-19. Bij de eindredactie heeft archivaris Piet van Bouchaute ernaar gestreefd de oorspronkelijke getypte tekst zo volledig en getrouw mogelijk over te nemen. Om de leesbaarheid te verhogen werden enkele redactionele ingrepen verricht. Tikfouten en al te storende spellings- en taalfouten werden gecorrigeerd. Daarentegen werd er wel gepoogd om het typische Cryns-idioom te behouden: eigenaardigheden zoals spioen, patroelje fusiljeren, en de Franse plaatsnamen Dixmude, Yperen, St.-Omer, Cambrai en Mons werden bijvoorbeeld behouden. Ellipsen en woordherhalingen werden verbeterd. Veel aandacht werd besteed aan het inlassen, aanpassen of eventueel verwijderen van leestekens en aan een consequent gebruik van hoofdletters. De alineaindeling werd voor de overzichtelijkheid grondig gewijzigd. Het valt op dat Cryns nogal wat gallicismen gebruikt (bv. "wij doen hem opmerken'; "het bepaalt zich bij'; "komen te beleven) en soms ook Wase dialectuitdrukkingen (bv.”nijg”, ervoor komen').
De tekst dient met de nodige kritische zin gelezen te worden. Onder de hoofdtitel op de allereerste bladzijde van zijn typocript tikte Cryns: "Dagboek gehouden gedurende de bange en gevaarlijke dagen van 's Lands mobilisatie voor de Duitse inval van 10 mei 1940 - de sombere dagen van de bezettingsjaren 1940-1944, en de woelige dagen van de bevrijding en van de repressie. " In de negen dagboek-ringmappen, die de tekstbezorger heeft kunnen inkijken bij mevrouw Fernande Cryns-Hommelen, zijn er evenwel maar enkele originele dagboekblaadjes teruggevonden, waarop vluchtige aantekeningen neergekrabbeld werden. De mappen bevatten eigenlijk enerzijds een getypte tekst van vrij recente datum, die grosso modo chronologisch opgebouwd is, en anderzijds een niet-geringe hoeveelheid authentieke en historisch interessante oorlogsdocumenten en -foto's, die Cryns' betoog moeten staven. De indruk overheerst dat Cryns na zijn oppensioenstelling zijn oorlogsarchief opnieuw heeft ter hand genomen en bestudeerd en dat hij op grond hiervan en op grond van herinneringen en opzoekingen een "post factum "-dagboek heeft uitgeschreven. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat hij in het relaas van de bombardememen van 17 mei 1940 een paar realia door elkaar haspelt. De beschreven feiten dienen dus bij voorkeur gecheckt en vergeleken te worden met andere bronnen. Nochtans mag men er principieel vanuit gaan dat een secuur en stipt man als Cryns met grote waarheidsliefde zijn -bewerkt- dagboek heeft samengesteld.