Adolphe Cryns is zeker geen naam die bij veel mensen een belletje doet rinkelen. Toch was hij een zeer interessant persoon: als politiecommissaris van Sint-Niklaas, een stad in de Belgische provincie Oost-Vlaanderen, speelde hij een niet onbelangrijke rol in het verzet. Zijn burgemeester en bijgevolg rechtstreekse overste was nochtans veeleer Duitsgezind. Dat hield hem echter niet tegen om mee te werken aan sluikblaadjes en informatie over opsporingen, onderzoeken en arrestaties door de Duitsers, over militaire manoeuvres en transporten, over de interne organisatie van Duitse instanties zoals de Werbestelle, Arbeitsamt, Kommandantur en Feldgendarmerie te verzamelen en door te spelen aan het verzet.
Hij hield over zijn activiteiten ook een dagboek bij. Enkele uittreksels kunt u lezen op onze site. Zie: Dagboek van Adolphe Cryns.
Adolphe Cryns (Wetteren, 1903 - Sint-Niklaas, 1991), die van juli 1939 tot november 1968 politiecommissaris van Sint-Niklaas was, zette daarmee een familietraditie voort. Grootvader Emile Horace Cryns was "gerechtelijk beambte bij het centraal politiebureau te Gent" en vanaf september 1879 tot aan zijn overlijden commissaris te Wetteren. Vader Oscar Guillielmus Frans Cryns was achtereenvolgens politieagent te Brussel, adjunct-commissaris in Dendermonde en commissaris in Willebroek en Diest. Diens broers Emile Alexander en Laurent Alexander waren in september 1902 beiden politieagent te Brussel.
Adolphe Oscar Cryns werd op 9 oktober 1903 te Wetteren geboren als eerste kind uit het op 17 september 1902 gesloten huwelijk van Oscar Cryns met Wivina Amelia Eugenia Leirens (Wetteren, 1876 - Wetteren, 1960). Hij had twee zusters: de jonggestorven Margaretha Alida Emilia (Willebroek, 1906 - Willebroek, 1911) en Honorina Emilia Wivina (Willebroek, 1910 - Wetteren 1990).
Na studies aan de "professioneele afdeeling" van het Sint-Joannes Berchmanscollege te Diest (1919-1921) volgde Adolphe Cryns cursussen aan de Luikse Académie Commerciale en behaalde een getuigschrift van het Comité Supérieur de l'Union Coloniale Belge. In 1923 vervulde hij zijn militaire dienst bij de Belgische bezettingstroepen in Duitsland. Daarna trok hij naar Belgisch Kongo. Van 5 september 1924 tot 14 juli 1933 werkte hij in Leopoldstad als "déclarant en douane, agent de manutentions et chef d'exploitation" voor de n.v. CITAS, de
Tijdens zijn eerste vakantie in de zomer van 1927 maakte hij in Diest kennis met Fernande Odile Albert Hommelen (Kessel-Lo, 29 januari 1910), dochter van Henri Hommelen en Marie Pauline Garreyn. Op 29 oktober 1928 trouwde hij met haar in het Bureau d'Etat Civil de Léopoldville-Est. Dochter Denise zag het levenslicht in Leopoldstad op 22 augustus 1929. Hoewel Cryns in zijn dagboeknotities te verstaan geeft dat de arbeid "onder de equatoriale zon van zes uur in de morgen tot zeventien uur in de achtermiddag" bepaald geen sinecure was, blijkt uit zijn goed bewaard gebleven fotoarchief dat hij toch ook de tijd vond voor de geneugten des levens.
Het echtpaar Cryns-Hommelen ontving graag vrienden in hun villa aan de brede, indrukwekkende Kongorivier. Cryns hield van het leven op het water: hij trok er vaak op uit met zijn motorboot om te gaan vissen en ook het jagen zat hem in het bloed. Eind juli 1933, na het beëindigen van de derde "term", keerde het gezin terug naar Europa met het Portugese stoomschip "Guanza", dat onderweg aanmeerde op het eiland San Thomé, in Dakar (Senegal) en op Madeira. Vanuit Lissabon ging de reis in een toeristentempo verder over Spanje en Frankrijk naar België.
In volle crisistijd talmde de CITAS al te lang met de heraanstelling van Cryns, zodat deze zich verplicht voelde om naar een vastere loopbaan uit te kijken. Op advies van zijn vader ging Cryns zich voorbereiden op een carrière als politie-officier. Hij volgde een opleiding aan de School voor Criminologie en Criminalistiek te Brussel en behaalde er op 1 juli 1937 het einddiploma. Inmiddels was hij bij Koninklijk Besluit van 16 januari 1935 benoemd tot commissaris van de kleine Luxemburgse stad Neufchäteau, waar hij tegelijkertijd zou fungeren als officier van het Openbaar Ministerie bij de Politierechtbank en als beëdigd vertaler Nederlands bij de Rechtbank van Eerste Aanleg. Burgemeester Auguste Halbardier was zeer opgetogen over de inzet en de werkkracht van de nieuwe commissaris: in een getuigschrift van 10 maart 1938 heet het dat Cryns zich voorbeeldig gedraagt en zich met vlijt, tact en verantwoordelijkheidszin van zijn taak kwijt. Procureur des Konings Jean Lenoir van Neufchäteau was even lovend: ”( ... ) Monsieur Cryns, Adolphe, commissaire de police à Neufchäteau est un fonctionnaire consciencieux, zélé et devoué, qui remplit les devoirs de sa charge avec fermeté, tact et intelligence ( ... ) C'est un excellent auxiliaire de la Justice possédant toutes les aptitudes et connaissances requises pour remplir ses fonctions dans une localité plus importante.”
De familie Cryns kon goed opschieten met de "têtes ardennaises", die hen vriendelijk bejegenden. Op vrije dagen verkenden de Crynsen de bekoorlijke omgeving met beboste heuvels, wild-kronkelende rivieren en idyllische plaatsjes als Laroche, Herbeumont, Florenville, Chiny, Saint-Hubert. Toch zouden zij na vier jaar de streek verlaten. Cryns' professionele opdracht in een stadje met amper 3 tot 4.000 zielen was te bescheiden. Hij had er geen uniform, droeg enkel een kepie en had het bevel over slechts twee agenten. Cryns zocht een grotere uitdaging. Bovendien wou hij naar Vlaanderen terugkeren. Vanaf 1936 begon hij te solliciteren naar vacante commissarisambten. Hij werd gunstig beoordeeld door de gemeenteraden van Heverlee (2de kandidaat, 25 juli 1936), Beveren-Waas (1ste kandidaat, 4 december 1937), Oudergem (2de kandidaat, 23 april 1938) en Sint-Niklaas (2de kandidaat, 28 april 1939).
Door het ontslag van de in 1926 benoemde politiecommissaris Jozef van de Walle was er een administratief vacuüm ontstaan aan het hoofd van het Sint-Niklase politiekorps. In de gemeenteraad van 20 maart 1939 werden de voorwaarden voor kandidaat-commissarissen vastgesteld: tenminste dertig jaar zijn en de ouderdomsgrens van 40 jaar niet overschreden hebben; houder zijn van een door het Ministerie van Binnenlandse Zaken afgeleverd bekwaamheidsdiploma; geen andere betrekking bekleden. Een tegenvoorstel van Edmond Meert om de leeftijdsgrens naar 50 jaar op te trekken, werd met 20 tegen 2 stemmen verworpen. Na bekendmaking van de vacature meldden zich 22 gegadigden. Tijdens de gemeenteraad van 28 april 1939 werd August Frans de Weerdt, adjunct-politiecommissaris te Mortsel en licenciaat politieke en sociale wetenschappen, unaniem verkozen als eerste kandidaat. Adolphe Cryns werd met 19 op 21 stemmen voorgedragen als tweede kandidaat. Burgemeester Hendrik Heyman maakte geen gebruik van zijn recht om een derde kandidaat aan te wijzen.
Cryns trachtte de benoeming binnen te halen. Hij vroeg talrijke hoge relaties om hem bij het Sint-Niklase stadsbestuur en het Ministerie van Binnenlandse Zaken te willen aanbevelen. Zo kreeg hij de steun van Paul W. Segers, de katholieke Antwerpse schepen van Maatschappelijke Werken, en van Paul Ghislain, secretaris-generaal van de Parti Catholique Social Luxemburgeois, die in een brief aan Heyman van 28 februari 1939 Cryns' diplomatische kwaliteiten prees: "Du point de vue de nos convictions catholiques, vous pouvez avoir tous vos apaisements: Monsieur Cryns a évolué à Neufchateau (citadelle libérale) avec un tact parfait qui lui a valu toutes nos sympathies. - Il est d'ailleurs sincèrement des nötres." Om het terrein te verkennen en om zichzelf voor te stellen verbleef Adolphe Cryns van 7 tot 10 maart 1939 te Sint-Niklaas.
Hij had een onderhoud met alle vijf leden van het schepencollege en met nog 13 andere gemeenteraadsleden. In een verslag over die ontmoetingen noteerde Cryns volgende besluiten: 1°) dat er op dat ogenblik nog geen favoriete kandidaat was; 2°) dat de twee kandidaten waarschijnlijk gekozen zouden worden buiten het onbevredigend functionerende plaatselijk korps; 3°) dat hij door verschillende invloedrijke personen uitstekend geïntroduceerd werd; 4°) dat de door hem overgelegde certificaten een goede indruk maakten; 5°) dat de burgemeester van zijn politieke vrienden uiteindelijk zelf zijn mannetje mocht kiezen; 6°) dat de gemeenteraadsleden over het algemeen tegen elke vorm van cumul gekant waren; 7°) dat er tussen de katholieke en socialistische coalitiepartners een akkoord bestond inzake benoemingen, behalve voor de leidinggevende functies, waarvoor men in de eerste plaats competente en ernstige mensen wilde.
Cryns' voorgevoel dat hij een meer dan gewone kans maakte, werd bewaarheid toen hij bij Koninklijk Besluit van 4 juli 1939 tot politiecommissaris van Sint-Niklaas benoemd werd. Op 19 juli 1939 legde hij de grondwettelijke eed af en nog dezelfde dag werd het gezin Cryns ingeschreven in het Sint-Niklase bevolkingsregister: de Place Charles Bergh te Neufchateau werd geruild voor de Hemelaerstraat. Op 27 maart 1940 verhuisden de Crynsen naar de Mercatorstraat (nr. 30) en op 5 oktober 1945 naar de mgr. Stillemansstraat (nr. 32). In 1951 namen zij hun intrek in een villa aan de Koningin Astridlaan.
Naar eigen zeggen trof Cryns in Sint-Niklaas een "gedesorganiseerd" korps aan, "waar iedereen het zowat te zeggen had". Het behoorde dan ook tot zijn prioritaire doelstellingen om de hiërarchie en het gezag te herstellen en zijn medewerkers te hermotiveren en vormingskansen te bieden. De hem toevertrouwde reorganisatie dreigde echter de mist in te gaan door de mobilisatie van het Belgische leger. Als soldaat van het derde regiment Ardense jagers werd Cryns eind augustus 1939 onder de wapenen geroepen. Burgemeester Heyman kon evenwel van het Ministerie van Landsverdediging verkrijgen dat Cryns begin september 1939 voor onbepaalde duur zijn ambtsbezigheden mocht hervatten. Bij zijn pogingen en initiatieven om het ca. 80 leden tellende politiekorps tot een hechte, gedisciplineerde ploeg om te smeden, ondervond Cryns veel goodwill bij zijn ondergeschikten. Er waren wel enkele negatieve "elementen", ondermeer een adjunct-politiecommissaris, tegen wie hij moest optreden.
Dat zijn inspanningen weldra vruchten afwierpen, blijkt bijvoorbeeld uit een lovende brief de dato 7 september 1942 van oorlogsburgemeester Emiel van Haver aan de Sint-Niklase politie: "Met de grootste bewondering en waardeering ben ik op het zoo wel geslagen policiefeest van zaterdag 5 september 1942 getuige geweest van de merkwaardige vorderingen, die u op den weg ter verdegelijking van ons stedelijk politiekorps in het tijdbestek van amper een jaar hebt verwezenlijkt. Uwe stijlvolle en flinke militaire houding, uw gedisciplineerd optreden en uw sportieve en athletische prestaties hebben de talrijke toeschouwers verrast en met een slag uw gezag bij de bevolking doen stijgen. Van heden af is de politieagent niet langer meer de minderwaardige "champetter", de gezaglooze straatdrentelaar van het ordeloos verleden, maar de eerbiedwaardige drager van het gezag ter vrijwaring van de orde en de rust in onze stad. Deze waardevolle ommekeer hebt u weten te bewerken door de verheven opvatting uwer taak als politieagent en uwe hoogstaande plichtsbetrachting, waardoor gij u geen moeite ontziet om u te bekwamen in de uitoefening van uw ambt. Wij hebben met genoegen tevens kunnen vaststellen dat uw streven gedragen wordt door een eensgezinden geest van kameraadschap, die uwe dienstvervulling bevordert en vergemakkelijkt ( ... )".
Deze onverholen loftuiting aan het adres van commissaris Cryns en zijn staf behoorde niet tot het gangbare discours van burgemeester Van Haver. Immers, bij herhaling maakte hij zich tijdens de oorlog schriftelijk druk over de laksheid en het gebrek aan waakzaamheid bij de agenten. Van Haver was van oordeel dat de politie zijn dienstorders en de "Verordnungen" van de Kreiskommandantur met weinig overtuiging uitvoerde en zeer ondoelmatig of zelfs helemaal niet optrad tegenover de "onruststokers" en "verderfelijke nachtridders" van het verzet. Zijn wantrouwen werd op de duur zo groot dat hij, mede onder druk van de partijtop van het VNV (Vlaamsch Nationaal Verbond), het plan begon te koesteren om onder zijn leiding een geheime politiesectie met uitsluitend VNV-leden op te richten. Het plan werd uiteindelijk niet gerealiseerd; wel zorgde Van Haver ervoor dat vitale bewakings- en controlefuncties, zoals de toren- en spoorwegwacht, zoveel mogelijk in handen waren van politiek betrouwbare, Nieuwe- Ordegezinde lieden.
Het zou echter onjuist zijn te veronderstellen dat Cryns en Van Haver voortdurend in conflict lagen met elkaar. Ondanks de soms bizarre oorlogsomstandigheden konden zij uiteindelijk relatief goed met elkaar overweg. Een oprechte bekommernis om het welzijn van de burgers smeedde een band tussen beiden en bracht hen in netelige kwesties verrassend op één lijn. Zo weigerden zowel Cryns als Van Haver mee te werken aan het verstrekken van vertrouwelijke bevolkingsgegevens aan de diensten van het Arbeidsamt.
Zij hadden evenwel elk hun eigen persoonlijkheid, temperament en opvattingen. Emilius Ludovicus Van Haver (Sint-Niklaas, 23 mei 1899 - Sint-Niklaas, 23 december 1966), germanist, nijveraar en amateur-acteur, militeerde sedert het begin van de jaren dertig in de katholieke partij, met een uitgesproken flamingantisch profiel. Hij behoorde met Paul Maurice Orban en Willy van Gerven tot de "drie Vlaamse musketiers". Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 16 oktober 1938 werd hij verkozen als raadslid voor de Katholieke Vlaamsche Volkspartij. Op 5 februari 1940 werd hij als schepen verkozen in opvolging van Jozef van Royen, die kamerlid was geworden. Bij ontstentenis van burgemeester Heyman en van de collega's-schepenen Jozef Vercauteren, Romain de Vidts en Aloïs Symoens trad Van Haver als vierde en enig overblijvende schepen vanaf 17 mei 1940 op als waarnemend burgemeester.
Alle organisatorische, financiële en sociale problemen waarmee de stad bij de aanvang van de oorlog te kampen had, kwamen bij hem terecht. Na de aanvaarding van Heymans’ ontslag door secretaris-generaal Jean-François Vossen op 16 oktober 1940 werd Van Haver op 11 december 1940 tot burgemeester benoemd bij besluit van waarnemend secretaris-generaal Henri Adam van Binnenlandse Zaken. In februari 1941 sloot hij aan bij het VNV. Die stap was zijns inziens onvermijdelijk geworden om de noodzakelijke steun te kunnen genieten van invloedrijke Vlaams-nationalisten. Van Haver wou zodoende ook verhinderen dat een verwoed Duitsgezinde het burgemeesterschap zou inpalmen en de bevolking zou "geterroriseerd" hebben. Aanvankelijk beschouwde hij het VNV als "het politiek orgaan om de verheffing van ons volk te bewerkstelligen en meer sociale rechtvaardigheid te verwezenlijken". Later, wanneer het VNV in het drijfzand van de collaboratie wegzonk, zou zijn sympathie verflauwd zijn, maar hij nam geen ontslag, uit bezorgdheid voor zijn stad.
In zijn dagboeknotities beschreef Cryns Van Haver als een moedig en eerlijk man, met een impulsief karakter, die vanwege zijn vlotheid in het Duits en zijn germanofilie een aanvaardbare gesprekspartner was voor de Kreiskommandantur. Van Haver zelf ging er prat op dat hij vanwege zijn verstandhouding met de bezettende overheid veel onheil heeft kunnen voorkomen. Hij was dan ook als de dood voor elke weerstandsactie, die in zijn ogen onrust zaaide onder de bevolking en de relatie met de Kommandantur vertroebelde. Van Havers toestemming voor en medewerking aan allerhande propagandavergaderingen en manifestaties van collaborerende groeperingen wierp uiteraard een smet op zijn blazoen.
In tegenstelling tot de aanhangers van de Nieuwe Orde geloofde Cryns niet in een Duitse eindzege. De herinnering aan de smadelijke aftocht van de Duitsers te Willebroek in 1918 was levendig in zijn geheugen geprent. Cryns had weinig affiniteit met de verzuchtingen en het streven van de Vlaamse Beweging. In zijn houding ten opzichte van de bezetter beoefende hij koelbloedig en met een scherp psychologisch doorzicht de kunst van het temporiseren: "tijd winnen" en "rond de pot draaien" was zijn devies. Cryns moest zich voortdurend komen verantwoorden op de Kreiskommandantur, maar slaagde er door zijn handigheid en bedachtzaamheid toch in om geen overdreven achterdocht te wekken bij de Duitsers. Tegelijkertijd was hij bijzonder op zijn hoede om geen hand- en spandiensten te leveren aan de vijand. Meermaals kwam hij in hachelijke situaties terecht, waaruit hij zich telkens weer wist te redden; het mag een wonder heten dat hij niet gearresteerd werd.
Door zijn weigering om de politie ook maar enigszins in te schakelen bij de uitvoering van de verplichte tewerkstelling in Duitsland, die vanaf maart 1942 werd ingevoerd, kwam hij rechtstreeks in aanvaring met de Kommandantur, maar hij kon zodanig overtuigend argumenteren, op grond van diverse Belgische administratieve en juridische onderrichtingen, dat de Kommandantur bij brief van 15 februari 1944 ervan afzag om nog verder aan te dringen op de medewerking van de politie. De Sint-Niklase politie had de reputatie weinig deutschfreundlich te zijn en kreeg daarom geen toelating om wapens te dragen. Op 28 augustus 1940 schreef Major und Kommandant Schroeder aan Van Haver: "lch halte eine Bewaffnung der Gemeindepolizei mit Schusswaffen nicht für erforderlich".
Klaarblijkelijk hadden de Duitsers er geen weet van dat commissaris Cryns een zeer actieve rol speelde in het verzet. Begin oktober 1940 werd Cryns benaderd door Alfons Metsers, handelsdirecteur bij de firma Edmond Meert. Metsers had het plan opgevat om samen met zijn baas Marcel Meert en fabrikant Henri Pannier een sluikblad uit te geven "ten einde zo veel mogelijk de hatelijke en leugenachtige propaganda van de bezetter, en diens knechten te keer te gaan". Hij wou hierbij Cryns betrekken, die zich meteen engageerde voor de zaak, maar wel verklaarde een beetje op de achtergrond te zullen blijven om niet in de kijker te lopen. Tijdens de laatste maanden van 1940 zorgde de groep-Metsers voor de verspreiding te Sint-Niklaas van het pas opgerichte clandestiene Gentse studentenblaadje "De Kleine Belg". Naderhand werd "De Kleine Belg" verder gecyclostyleerd te Sint-Niklaas en geleidelijk aangevuld met plaatselijk nieuws. Van begin 1941 tot juni 1942 verscheen het blad als onafhankelijk orgaan van de groep, eerst in maandelijkse afleveringen (in 1941), later zelfs tweemaal per maand (in 1942).
Vanaf 20 juli 1942 werd "De Kleine Belg" vervangen door "De Vrije Belg". Ten gevolge van de aanhouding van de medewerkers Gerard van Gerven uit Beveren-Waas en Jean Grysouille uit Sint-Niklaas in april 1943 werd de bijna tweewekelijkse periodiciteit van "De Vrije Belg." afgebroken: tussen 1 juli 1943 en 31 december 1943 zouden er maar twee of drie zeer beperkte edities tot stand komen. Vanaf januari tot september 1944 ontstond er weer een grotere, maandelijkse regelmaat: het blad werd in die periode gedrukt bij Van Landschoot in Oostakker. Adolphe Cryns verleende zijn medewerking aan "De Kleine Belg" en diens opvolger als redacteur en verdeler. Daarnaast distribueerde hij "Vogelvrij" (uitgegeven sinds december 1943) en "Front" (sinds maart 1944).
Kort na de start van zijn sluikpersactiviteiten trad Cryns toe tot de gewestelijke cel van het Belgisch Legioen, het latere Geheim Leger. Op 15 februari 1941 werd hij hiervoor aangezocht door reservekapitein en breigoedfabrikant Edmond Hoste, die de Sint-Niklase afdeling moest oprichten en leiden. In zijn dagboeknotities gaf Cryns verhelderende commentaar omtrent deze toetreding, die niet zonder risico was. Zij betekende voor hem een "verlichting tegen al de vernederingen die wij om zo te zeggen dagelijks te verduren krijgen van de bezetter, en bijzonder van zijn zwarte knechten." Tegenover de "bestendige druk", "ongerustheid" en "angst" waarmee elke burger "in deze sombere tijden" af te rekenen had, plaatste Cryns het vermogen om de angst onder controle te houden en de moed om iets te ondernemen. Cryns wou bovendien hoe dan ook vermijden dat er in de stad een geheime patriottische organisatie zou ontstaan, waar hij als politiecommissaris volledig buiten stond. Binnen het Geheim Leger opereerde Cryns als inlichtingenagent, een functie die hij ook zou gaan vervullen voor het Onafhankelijkheidsfront (vanaf 1942) en voor de spionagenetten Alex-Tegal (van augustus 1942 tot april 1943) en Luc-Marc (van juni 1943 tot maart 1944).
Cryns verzamelde voor het verzet nuttige informatie over opsporingen, onderzoeken en arrestaties door de Duitsers, over militaire manoeuvers en transporten, over de interne organisatie van Werbestelle, Arbeitsamt, Kommandantur en Feldgendarmerie. Vanaf eind 1942 ging hij tijdens de nachtcontrole van zijn bewakingsagenten geregeld snuffelen op de bureaus van het Arbeitsamt en de Werbestelle, waar hij de hand kon leggen op belangrijke verslagen en administratieve stukken. Cryns legde verder een uitvoerige documentatie aan in verband met de werking van de "anti-vaderlandse" groeperingen te Sint-Niklaas.
Cryns schaarde een dertigtal te vertrouwen korpsleden - zoals adjunct-commissaris Jules Lanoo en inspecteur Jozef Steenwegen - rond zich die hem bij de uitvoering van allerlei discrete acties bijstonden: het verbergen van dienstrevolvers en legergeweren met munitie, het verwittigen van door de Duitsers gezochte inwoners, het verlenen van hulp aan door de bezetter in stadscellen opgesloten personen, het doen verdwijnen van steekkaarten op het Arbeitsamt, het bedelen van sluikbladen en pamfletten, het saboteren van voor de Duitsers rijdende goederentreinen, het uitstrooien van kraaienpoten op de omgeleide staatsbaan Tilburg-Rijsel. Agent Joannes Bauwens werd door Cryns ter beschikking gesteld van de Duitsers, voor het verrichten van allerlei boodschappen en klussen. Bauwens beschikte daardoor over een zekere bewegingsvrijheid in de dienstlokalen van de bezetter, die hij benutte voor geheim speurwerk op last van Cryns. Een aantal gevaarlijke opdrachten nam Cryns volledig voor zijn eigen rekening. Met medeweten van schepen Arthur de Meyer bezorgde hij vanaf eind 1942 aan de leiding van het Onafhankelijkheidsfront de voor de ondergedokenen bestemde rantsoeneringszegels.
Cryns hielp het Onafhankelijkheidsfront bij het aanmaken van valse identiteitskaarten: hij leverde blanco kaarten of geschikt drukpapier en stempelde de valse identiteitsbewijzen af. In een paar gevallen vervaardigde hij de identiteitskaarten zelf, o.a. voor Alfons Metsers, Julien van Hoye uit Sint-Pauwels en voor rijkswachtcommandant Herlant. Met de leiding van de verzetsgroeperingen besprak Cryns sabotageplannen, regelde de uren van de bewakingsdiensten zodanig dat de saboteurs ongehinderd hun werkzaamheden konden verrichten en leidde de Duitse recherche op een verkeerd of dood spoor. De bomaanslag van 22 november 1942 op het Arbeitsamt was hiervan het meest spectaculaire voorbeeld. In het najaar van 1943 en in april en mei 1944 maakte Cryns zich speciaal verdienstelijk bij de begeleiding van en hulp aan geallieerde vliegeniers.
Cryns was zich er wel degelijk van bewust dat hij met vuur speelde en gevaar liep om afgezet of gearresteerd te worden. Hij nam zijn voorzorgen om tijdig te kunnen onderduiken. In zijn woning aan de Mercatorstraat liet hij een tweede kelderruimte dichtmetselen, waarin hij kon afdalen via vier in een metalen frame gevatte plaveien in de hall. Hij had een tweede ontsnappingsweg langs de tuin, van waaruit hij kon wegvluchten naar de grote magazijnen van de firma Scheerders-Van Kerchove aan de Leopold II-laan. Vanuit zijn kabinet op het stadhuis kon hij langs een nooit gebruikte gang en de berging van de brandweer in de pastorie geraken en vandaar in de Onze-Lieve-Vrouwstraat. Een agent in burger hield de wacht op het stadhuis en bracht hem altijd vooraf op de hoogte van de komst van leden van de Feldgendarmerie of andere Duitse diensten, zodat hij bijtijds de plaat kon poetsen. Voorts beschikte hij over verschillende schuiladressen, waar hij terecht kon als hij zich thuis niet meer veilig voelde, ondermeer bij zijn vriend Stephaan van Royen en bij de Broeders Hiëronymieten. In zijn dagboekaantekeningen van 1944 meldde hij meermaals dat hij niet meer thuis durfde slapen. Cryns bezat ook een valse identiteitskaart.
Na de bevrijding kreeg Cryns van zijn medestanders uit het verzet en van de stedelijke en nationale overheid veel waardering en erkenning voor zijn patriottische houding tijdens de bezetting. Op 30 maart 1945 wees burgemeester Hendrik Heyman de Mayor of Civil Affairs te Gent op Cryns' "conduite courageuse pendant toute l'occupation" in een drie bladzijden lange brief. Op 4 april 1947 zond burgemeester Romain de Vidts een gelijkaardig schrijven aan de prins-regent. De Vidts was ervan overtuigd dat het de prins zou behagen om "dezen ambtenaar zijne welverdiende onderscheiding te doen toekennen".
De Vidts' pleidooi werd kracht bijgezet door een brief de dato 14 januari 1948 van het Raadgevend Patriottisch Komiteit, gesigneerd door tien vooraanstaande Sint-Niklase verzetslieden. In 1950 vielen Cryns de eerste nationale eerbewijzen te beurt: de medaille van de weerstand (Regentsbesluit, 1 maart 1950), de titel van weerstander door de sluikpers (beslissing van 5 juli 1950 van de Eerste Kamer van de Controlecommissie van het Ministerie van Wederopbouw) en het oorlogskruis 1940 met palm (Koninklijk Besluit, 9 december 1950). Voordien waren hem al Amerikaanse en Franse titels of eretekens toegekend, zoals de Citation for Meritorious Service of The American Legion (20 juli 1948) en de Médaille Commémorative Française de la Guerre 1939-1945 (november 1948). Er volgden nog talloze onderscheidingen, waarmee hulde gebracht werd aan Cryns’ sleutelrol in het verzet.