Om de bouw van het fort te begrijpen, moeten we terug naar de 19de eeuw, meer specifiek naar 1871. De Frans-Duitse oorlog was afgelopen. België, als jonge staat, vreesde dat Duitsland en Frankrijk nog meer conflicten zouden uitvechten en dat deze wel eens op Belgisch grondgebied zouden kunnen plaatsvinden. Om dit te voorkomen werden rond Antwerpen, Luik en Namen grote betonnen forten gebouwd. De twaalf forten rond Luik waren tegen Duitsland gericht, de negen Naamse forten tegen Frankrijk en Antwerpen werd naar voren geschoven als het militaire hoofdkwartier.
Hiermee was echter de streek tussen Visé en de Nederlandse grens niet verdedigd. Door geldgebrek kwam er hier geen fort. Toen in 1914 de "Groote Oorlog" (Eerste Wereldoorlog) uitbrak, drong een groot deel van het Duitse leger via dit gebied België binnen. Toch duurde het tot 1932 voordat met de bouw van Eben-Emael werd begonnen.
Het fort, uitgegraven in een mergelheuvel, heeft een driehoekige vorm en beslaat een oppervlakte van 800 bij 900 meter. Het werd aan de ene kant beschermd door een enorme wand die veertig meter hoog en steil oprees uit het Albertkanaal, terwijl de andere kant werd beveiligd door een grote antitankgracht.
Het fort bestaat uit twee niveaus: het niveau O ligt 45 meter onder de grond, waar maar liefst 1200 soldaten voor langere tijd konden worden gehuisvest zonder dat ze bevoorraad hoefden te worden. Niveau 1 ligt 25 meter onder de oppervlakte en bestaat uit 4 km lange gangen die tot alle gevechtsposities toegang gaven. Op het dak tenslotte stonden de gevechtskoepels en de machinegeweerbunkers.
Het garnizoen van het fort bestond uit 1200 man, waarvan twee groepen van 500 artilleristen en nog eens 200 man militair personeel (zoals elektriciens en keukenpersoneel). Ze stonden onder leiding van majoor Jean Jottrand. Het fort werd voortdurend bemand door één groep artilleristen, de andere had intussen buitendienst in het dorpje Wonck, een zevental kilometers verder gelegen.
De bewapening bestond uit twee batterijen. Batterij I bezat drie geschutskoepels met in totaal vier kanonnen van 75mm en twee van 120mm die 360° konden draaien, naast vier kazematten (betonnen bunkers) met samen twaalf 75mm kanonnen. Batterij II was uitgerust met verdedigingsbunkers. Elk van die bunkers had 60mm kanonnen, machinegeweren en zoeklichten. Het fort had ook nog enkele nepkoepels zonder bewapening om de vijand in te misleiden.
Sterke verdediging, zo leek het op het eerste gezicht. De zwakke plek was echter dat er nauwelijks luchtverdediging was voorzien. Enkel aan de zuidzijde was een kleine batterij luchtdoelkanonnen geplaatst. Dit zou een fatale vergissing blijken. Daarnaast was de oppervlakte van het fort zelf ook niet ondermijnd.
Het Albertkanaal werd verdedigd door de 7de Infanteriedivisie, bestaande uit 16.600 man onder leiding van generaal Eugène Van Trooyen die deel uitmaakten van het 1ste Legerkorps o.l.v. generaal Alexis Vander Veken. Drie regimenten werden langs het kanaal opgesteld: het 2de Karabiniers in het noorden, het 18de linie in het centrum en het 2de Grenadiers in het zuiden (binnen de sector van Eben-Emael).
Eben-Emael was voor de Duitsers van groot strategisch belang. Zij moesten immers zo snel mogelijk de bruggen over het Albertkanaal ongeschonden in handen krijgen om de opmars van hun tankdivisies te bespoedigen. Om in deze opdracht te slagen, hadden de Duitsers zich grondig voorbereid. De soldaten die aan de actie zouden deelnemen, hadden in het grootste geheim maanden aan een stuk geoefend in de streek van Altwater op vroegere Tsjechische kazematten en in een plaats dichtbij Hildesheim op een gelijkaardig terrein als dat van Eben-Emael. De soldaten van de Sturmabteilung Koch van de 7e Fliegerdivsion, die de klus moesten klaren, leefden die maanden in volledig isolement. Contact met militairen van andere eenheden was ten strengste verboden. Ze wisten overigens zelf niet wat hun doel zou zijn.
Het innemen van het fort zou geen routineklus worden. Daarom werden nieuwe wapens en methodes ingezet. Verrassing was het belangrijkste element. De belangrijkste verdedigingsposten moesten snel worden ingenomen en/of vernietigd voordat de Belgen de kans kregen om de bruggen over het Albertkanaal op te blazen. Daarom zouden de luchtlandingstroepen met zweefvliegtuigen zo dicht mogelijk bij hun doel worden afgezet. Bovendien moesten de Duitsers gebruik maken van een nieuw wapen: de holle lading. Bij dit soort explosieven kon het grootste deel van de ontploffingskracht op één punt worden geconcentreerd. Afhankelijk van de hoeveelheid gebruikte springstof kon men daarmee gaten slaan in pantserstaal met een dikte van 18 tot 30cm.
Tegelijk met het fort moesten ook de bruggen van Veldwezelt, Vroenhoven en Kanne veroverd worden. Om deze opdracht tot een goed einde te brengen, werden naast de luchtlandingstroepen onder leiding van kapitein Koch ook landstrijdkrachten van het 6de leger (Legergroep B) onder het commando van generaal Von Reichenau ingezet. Het ging hier om de 3e en 4e Panzerdivision, de 20ste Gemotoriseerde Divisie, het 151. Infanterieregiment en het 51. Pionierbataillon. Hun rol bij het veroveren van Eben-Emael was beperkt: zij moesten vooral zorgen voor het behoud en de uitbreiding van de bruggenhoofden aan het Albertkanaal.
De groep Fallschirmjäger werd in verschillende teams ingedeeld met telkens een ander doel. Elk doel kreeg een codenaam. De groep Stahl, die bestond uit 10 zweefvliegtuigen (1 officier en 91 manschappen), moest de brug van Veldwezelt veroveren. Beton werd gevormd door 11 zweefvliegtuigen met 5 officieren en 129 man (waaronder kapitein Koch) en moest de brug van Vroenhoven onbeschadigd in handen krijgen. De brug van Kanne kreeg als codenaam Eisen en moest veroverd worden met 2 officieren en 88 manschappen. Eben-Emael zelf tenslotte werd Granit genoemd. Hiervoor werden 11 zweefvliegtuigen ingezet met 2 officieren en 85 parachutisten. De codenamen verwezen naar de bouwmaterialen waaruit de verschillende doelen waren opgetrokken. Samen werden dus ongeveer 350 man ingezet, verdeeld over 42 zweefvliegtuigen. Dit is zeer weinig, maar is te verklaren door het beperkte aantal beschikbare zweefvliegtuigen en de lading die sommige groepen moesten meenemen. Zo had de groep Granit maar liefst 2,5 ton explosieven waarmee de geschutskoepels van het fort moesten worden opgeblazen.
Op 9 mei 1940 werd de Duitse luchtlandingsgroep in gereedheid gebracht. 's Nachts vertrokken de zweefvliegtuigen, getrokken door Junkers 52 transportvliegtuigen, vanaf de vliegvelden Ostheim en Butzweilerhof bij Keulen. Het sleeptouw van twee toestellen, waaronder dat van luitenant Witzig, die de leiding had over de aanval op Eben-Emael, brak echter snel. Zij moesten de operatie opnieuw beginnen en kwamen uren later aan. In de buurt van Aken werden de zweefvliegtuigen losgekoppeld en vlogen ze met een snelheid van 120 tot 140 km per uur verder. Om 04.25 uur (5 minuten voor de landmacht de Belgische en Nederlandse grens zou oversteken) landden ze op de bovenbouw van Eben-Emael.
Deze onverwachte aankomst verraste het fortgarnizoen compleet. Voor de Belgische verdedigers goed beseften wat er gebeurde, was de strijd al in volle gang. De Duitsers sprongen meteen uit hun zweefvliegtuigen om de geschutskoepels en bunkers achterlangs aan te vallen. Ze hadden als eerste opdracht de (schaarse) luchtafweer, de observatieposten en de mitrailleurbunkers te vernietigen. Daarna moesten de op Maastricht gerichte artillerieposten uitgeschakeld worden. Commandant Jottrand beval onmiddellijk om de bruggen van Kanne, Ternaaien en Klein-Ternaaien op te blazen. Vervolgens beval hij "Vuur met alle stukken!". De meeste koepels en kazematten bleven echter stil, want zij waren reeds uitgeschakeld. Minder dan een kwartier na de aanval was de bovenbouw van het "onneembare" fort grotendeels in Duitse handen. Granaten werden in de bunkers en koepels geworpen, de Belgische soldaten werden met vlammenwerpers uit de kazematten verdreven. In de gangen hing al gauw een verstikkende rook, terwijl ook de verlichting uitviel. Ondertussen waren de bruggen van Veldwezelt en Vroenhoven onbeschadigd veroverd door de Duitse parachutisten. Ook hier waren de Belgische soldaten volkomen verrast door de aanval.
Vele soldaten, volledig ontredderd, vluchtten naar de diepergelegen kazerne. Het was kapitein-commandant Van der Auwera die ze terug naar hun gevechtsposten beval. Het verzet van de Belgen raakte beter georganiseerd en werd steeds hardnekkiger, maar een echte tegenaanval kwam er niet. De artilleristen waren onvoldoende bewapend en geoefend. Daarnaast kwam de Luftwaffe geregeld bombarderen om tegenaanvallen te neutraliseren. Doordat de veroverde posten werden aangeduid met hakenkruisen, wisten de Stuka-piloten perfect waar ze hun dodelijke lading moesten afgooien.
In de voormiddag van 10 mei 1940 werd Eben-Emael onder vuur genomen vanaf de forten van Pontisse en Barchon in een poging om de Duitse overweldigers van de bovenbouw te verdrijven. Deze zaten echter goed beschut in de veroverde kazematten en bunkers. Bovendien was dat geschut niet zwaar genoeg om echte schade toe te brengen. De enige oplossing was de kazematten van buitenaf opnieuw te veroveren. Dit vereiste een gecoördineerde actie van artillerie en infanterie wat zo goed als onmogelijk was omdat de meeste communicatielijnen waren vernietigd. Rond 09.30 uur bereikte een peloton van het 2de Grenadiers o.l.v. luitenant Wagemans het fort. Een uur later voerden zij een tegenaanval uit die door een tussenkomst van Stuka's grotendeels mislukte. In de middag deed kapitein-commandant Van der Auwera een nieuwe poging, die opnieuw door voortdurende luchtaanvallen verhinderd werd. Rond 14.00 uur kwam eindelijk het detachement uit Wonck aan. Zij hadden het op hun tocht naar het fort zwaar te verduren gehad door bombardementen. Omstreeks 16.00 uur schoten ze de grenadiers ter hulp en zetten een tegenaanval op touw die de Duitsers naar het noordelijk gedeelte van Eben-Emael dreef. De nacht zorgde echter voor dekking. Bovendien moest Wagemans zich met zijn grenadiers rond 20.00 uur helemaal terugtrekken vanwege gebrek aan munitie.
In de nacht van 10 op 11 mei 1940 slaagden de Duitsers erin zware explosieven tot ontploffing te brengen in de schachten van het noordelijk gedeelte. Ze deden dit om te voorkomen dat er tegenaanvallen vanuit het fort zelf werden uitgevoerd. De explosie werd in het gehele fort gevoeld en veroorzaakte zeer zware schade. Vele soldaten werden verschrikkelijk verbrand. In de vroege ochtend van 11 mei 1940 kregen de parachutisten versterking van het 51. Pionierbataillon, 26 uur later dan gepland. Ze hadden bij Maastricht vertraging opgelopen, waar de Nederlanders de twee bruggen en de spoorwegbrug hadden opgeblazen. Daarna stootten ze op heel wat tegenstand bij het oversteken van het Albertkanaal. In ieder geval, zij voegden zich onmiddellijk bij de aanvallers, drongen de ondergrondse galerijen binnen met vlammenwerpers en holle ladingen, waarmee ze de Belgische verdedigers uit hun laatste schuilplaatsen verdreven.
Als gevolg van deze explosies, nog versterkt door de luchtbombardementen en het artillerievuur, leek het wel alsof het hele fort elk ogenblik in de lucht kon vliegen. De opgejaagde en ontmoedigde Belgische verdedigers gehoorzaamden niet meer en trachtten te ontsnappen aan de chaos. De verdediging stond op instorten. Ook commandant Jottrand had dit ingezien en nam contact op met de bevelhebber van het Belgische IIIe Legerkorps om het slechte nieuws te melden. Vooraleer zich over te geven werden nog een aantal geschutskoepels en andere zware wapens door de Belgen zelf vernietigd.
Om 10.15 uur ging kapitein Vamecq, vergezeld van een trompettist en een soldaat met een witte vlag richting Bloc I om het fort over te geven. Vanwege de hevige bombardementen en beschietingen op de ingang lukte het niet om contact te maken met de vijand. Uiteindelijk lukte dat wel bij de tweede poging. Na enkele trompetsignalen werd het vuren gestaakt. Eben-Emael werd zonder voorwaarden overgegeven aan kapitein Haubold van het 151. Infanterieregiment (en dus niet aan de Fallschirmjäger).
De snelle val van Eben-Emael was een overweldigend tactisch succes (net als de hele Fall Gelb-operatie). Zonder de inzet van revolutionaire methodes en wapens in combinatie met snelheid en verrassing was dit niet mogelijk geweest. Hadden de Duitsers Eben-Emael enkel met grondtroepen aangevallen, hadden ze ongetwijfeld zware verliezen geleden. Zo hield het zwakkere en kleinere fort van Aubin-Neufchâteau, aangevallen door infanteriedivies op de klassieke manier, stand tot 21 mei 1940. Op luchtlandingstroepen was Eben-Emael echter niet voorbereid. Ook het psychologisch effect van deze spectaculaire overwinning is van groot belang. De Duitse propaganda maakte steeds melding van "een nieuwe aanvalsmethode" zonder iets te zeggen over de holle ladingen. Aan de geallieerde zijde gaf dit natuurlijk aanleiding tot heel wat geruchten en speculaties over geheime wapens. De Fransen met hun al even onneembare Maginotlinie werden nerveus van dit soort berichten. Als het sterkste en meest moderne fort ter wereld al in enkele uren kon lamgelegd worden, wat zou dan het lot van hun Maginotlinie zijn? De Duitse aanval op deze versterking kwam er echter niet. Totaal onverwacht dook de Duitse speerpunt in de Ardennen op. In ieder geval, na de val van Eben-Emael werden dergelijke constructies als compleet achterhaald geklasseerd. Oorlog was niet langer een statisch gegeven; snelheid en beweging werden de troeven van de toekomst.
Het onneembaar geachte fort werd dus in minder dan twee dagen door een beperkte troepenmacht veroverd. Terwijl er aan Belgische zijde 24 doden en 64 gewonden vielen, verloren de Duitsers amper 6 manschappen en raakten er 18 gewond. Luitenant Witzig werd voor dit huzarenstukje beloond met het Ridderkruis, een van Duitslands hoogste onderscheidingen.
Tijdens de bezetting gebruikten de Duitsers Eben-Emael als kazerne en als werkplaats voor het herstellen van machines. Op 11 september 1944 heroverden de geallieerden het fort zonder één schot te lossen. Tekenend voor de vergane glorie van dergelijke versterkte vestingen.